17
De nacht daalde over het land als een grote, zijdezachte kat. Zijn schaduw verduisterde de bossen in steeds diepere lagen en haalde er heimelijk en sluw het daglicht weg. Bek zat tegenover zijn zus en keek hoe ze plakken kaas van een punt sneed en brood roosterde op vlakke stenen die door houtskool verhit waren. Ze had al bessen gewassen en verdeeld over brede bladeren, geplukt van tropische planten, die zo noordelijk niet hoorden te groeien maar dat toch deden. Ze werkte rustig en doelbewust verder en keek niet naar hem op. Ze keek trouwens de meeste tijd niet naar hem. Ze behandelde hem ongeveer zoals Quentin zijn jachthonden behandelde: ze voedde en drenkte hem en bezorgde hem rust, en verwachtte van hem dat hij deed wat ze zei en dat hij haar bijhield als ze op pad waren. Ze toonde net genoeg belangstelling om hem duidelijk te maken dat ze hem in de gaten hield, verder niet. De muur die ze tussen hen had opgetrokken, was dik, hoog en heel stevig.
'Ga ginds naar de beek en haal fris water,' zei ze zonder op te kijken.
Hij stond op, pakte de bijna lege waterzak en
liep het bos in. Ze maakte zich geen zorgen dat hij zou proberen te
ontsnappen. Hij had tenslotte zijn woord gegeven. Niet dat hij ook
maar één ogenblik geloofde dat zijn woord voor haar iets
voorstelde. Maar hij mocht niet bij haar weg met het Zwaard van
Shannara en hij wist dat ze hem gemakkelijk kon opsporen als hij
ervandoor ging. Hij moest er niet aan denken wat ze hem zou aandoen
als hij dat deed. Als hij meer bewijs nodig had gehad hoe
genadeloos ze zijn
kon, had ze hem dat gegeven door hem te vertellen wat ze met Truls
Rohk had gedaan.
Ze hield het bijna twee dagen voor zich, terwijl ze door het beboste heuvelland naar de ruïnes terugreisden, waarbij ze zijn herhaalde vragen negeerde. Maar hij drong koppig aan op een antwoord en dat gaf ze tenslotte ook. Ze had de ganrop ergens verstopt om met de metamorf af te rekenen als hij terugkwam van zijn mislukte hinderlaag. Na een tijdje zou hij beseffen dat ze hem te slim af was geweest en teruggaan om Bek te zoeken. Ze wilde niet het risico lopen dat hij haar achterna kwam, als hij eenmaal zag dat de jongen weg was. Hij was even genadeloos als zij en net zo gevaarlijk. Daar had ze ontzag voor, maar hij moest uitgeschakeld worden. Ze had de ganrop achtergelaten om hem af te maken.
Bek was geschokt, zowel van boosheid als van verdriet, maar hij kon er niets tegen doen. Misschien had ze zich op de metamorf verkeken en was hij toch niet voor Bek teruggegaan. Misschien had hij wel verwacht dat de ganrop zat te wachten en was hij hem ontlopen. Maar ze leek zo zeker dat de zaak opgelost was, dat zijn hoop bijna meteen in zijn schoenen zonk. Hij stond er nu alleen voor, dat wist hij. Wat voor keuzen hij verder ook maakte, hij zou zelfde gevolgen moeten dragen.
Weglopen was dus uitgesloten. Het was de eerste keer niet gelukt en er was geen reden te denken dat het nu wel zou lukken. Bovendien, als er al een kans bestond dat hij haar overtuigde dat hij echt haar broer was, dan moest hij daar voordeel uit trekken. Hij kon zich niet permitteren zich nog meer van haar te vervreemden. Al schonk ze hem nauwelijks aandacht, ze liet hem wel praten en hij gebruikte elke gelegenheid die ze hem gaf om te proberen haar te overtuigen wie hij was. Meestal luisterde ze niet naar hem, maar nu en dan reageerde ze op zijn argumenten, en zelfs die korte reacties, die raadselachtige opmerkingen, vormden een bewijs dat ze wel hoorde wat hij zei. Ze geloofde hem misschien niet, maar ze dacht in elk geval over zijn woorden na.
Neergeknield bij de beek vulde hij de waterzak en keek uit in het donker. Toch raakte de tijd op. Ze waren nog maar een dag van hun bestemming. Als ze terug waren, wilde ze hem aan de Mwellrets overlaten terwijl zij er weer op uitging om Loper te zoeken. De Mwellrets zouden hem aan boord van de Zwarte Maaizeis brengen en hem daar gevangen houden tot ze terugkwam. Dat zou hem geen kans meer geven zijn zaak te bepleiten en misschien het redden van Lopers leven onmogelijk maken.
De waterzak was boordevol en hij sloot hem af en stond op. Loper kon natuurlijk voor zichzelf zorgen — als hij nog in leven was en daartoe in staat, wat allesbehalve zeker was. Maar de Ilseheks was een geduchte tegenstandster, dat had ze al bewezen. Bek wist niet of Loper tegen haar opgewassen was omdat hij niet wist of de druïde even meedogenloos was als zij, en om in leven te blijven, was dat wel nodig.
Tussen de bomen door liep hij terug naar het
kleine kampement en hij gaf de waterzak aan zijn zus. Ze nam hem
aan zonder hem aan te kijken en besprenkelde haar bessen met
druppels water. Hij bleef even naar haar staan kijken en ging toen
weer zitten. Na het eten zouden ze een bad nemen, eerst hij, dan
zij. Dat deden ze elke avond. Ze gebruikten het water dat ze konden
vinden en wasten zich zo goed mogelijk. Er waren geen schone kleren
om aan te trekken, maar hun lichaam konden ze in elk geval
schoonhouden. Het was zelfs 's nachts warm genoeg om zich in een
rivier of beek te wassen — in de winter, in een land verder naar
het noorden dan het land waar hij vandaan kwam. Bek verbaasde zich
opnieuw over het merkwaardige daarvan, gedachtig Lopers eigen
commentaar daarop.
Grianne gaf hem een snee brood, bedekt met platgedrukte bessen die een zoet beleg vormden, en hij kauwde er peinzend op met zijn blik op haar gezicht. Ze was nog kregelig van zijn pogingen, eerder die dag, haar ongeloof te overwinnen. Ze had hem zelfs gezegd daar niet meer over te beginnen. Maar hij kon niet blijven zwijgen als er zoveel op het spel stond. Ook kon hij niet wachten tot ze toegankelijker werd.
Toen ze de fout maakte hem even aan te kijken, begon hij meteen te praten.
'Je denkt niet helder,' zei hij. 'Als je dat wel deed, zou je alle zwakke punten in je redenering zien. Je zou de logische hiaten zien in wat je verteld is.'
Ze keek hem uitdrukkingsloos aan en kauwde langzaam.
'Als ik Bek niet ben, hoe komt het dan dat ik dezelfde naam heb? Jij zegt dat ik gehersenspoeld ben om te geloven dat ik echt Bek heet. Maar Quentin heeft mij heel mijn leven gekend. Mijn pleegvader en -moeder ook. Ik ben Bek geweest sinds ik bij hen gebracht ben. Zijn zij ook gehersenspoeld? Is iedereen in Leah gehersenspoeld om te geloven dat ik iemand ben die ik niet ben?'
Ze gaf geen antwoord, ze bracht alleen een plak kaas naar haar mond en nam een hap.
'Of is Loper zo slim dat hij dat allemaal bedacht heeft toen hij me vijftien jaar geleden naar Coran en Liria bracht?'
Ze staarde hem aan, een insect dat naar een blad kijkt.
'Dat denk je, hè? Je denkt dat hij deze poppenkast al jaren geleden gepland heeft, gewoon om jou erin te luizen. Maar je kunt me niet zeggen waarom hij zoiets zou doen, wel?'
Ze tilde de waterzak naar haar lippen en dronk eruit; toen gaf ze die aan hem om ook te drinken. Haar ogen waren zo leeg en uitdrukkingsloos als die van een slang.
'O ja, dat is waar, hij wil je eronder
krijgen, je vastberadenheid ondermijnen om je te verschalken. Zo
kan hij je onderwerpen, je voor eigen doeleinden gebruiken, wat die
ook mogen zijn. Hij kan je toverkracht stelen en je tot zijn
marionet maken. Net zoals hij met mij heeft gedaan. Jij bent alleen
een betere vangst omdat je toverkracht zoveel sterker is dan de
mijne en jij een grotere bedreiging voor hem vormt.' Hij liet het
sarcasme als olie door zijn woorden lopen. 'Potverdrie, is het niet
goed datje slim genoeg was
om dat aan te zien komen?'
Ze stak haar hand uit naar de waterzak en nam hem weer van hem aan. 'Ik dacht dat ik je gezegd had daar niet weer over te beginnen.'
Hij trok zijn schouders op. 'Dat heb je ook.' Hij at zijn brood op en nam een plak kaas. 'Maar ik kan het niet laten. Ik moet begrijpen waarom je de waarheid niet wilt inzien. Wat jij gelooft, is volkomen onlogisch.' Hij zweeg even. 'En de reden die Morgawr je opgaf waarom Loper je eigenlijk wilde roven? Wat zegje daarvan? Hij zei dat dat was omdat Loper wilde dat je een druïde werd net als hij, maar dat onze ouders dat weigerden. Ze wilden het niet toestaan, wilden er niet over denken, dus doodde hij hen en roofde hij je. Was dat niet een beetje stuntelig, als er zoveel subtielere manieren waren om je over te halen? Waarom zou hij zo stom zijn om je getuige te maken van de moord op onze ouders toen hij je roofde? Had hij jou niet beter kunnen hersenspoelen? Was dat niet heel wat gemakkelijker geweest? Hij is slim genoeg, niet? Met zijn toverkracht kan hij je alles laten geloven. Zo heeft hij mij te pakken gekregen.'
Ze keek hem strak in de ogen. 'Jij bent niet ik. Jij bent zwak en dom. Jij bent een pion en je begrijpt niets.'
Ze sprak zonder wrok of ergernis. Haar woorden waren koud en levenloos en ze weerspiegelden de bleke, harde uitdrukking van haar jeugdige gezicht terwijl ze haar brood en kaas at zonder de blik van hem af te wenden. Ze keek hem zo diep in de ogen dat hij dacht dat ze alles moest zien wat daar verborgen was.
Hij schudde de kilte van zich af die haar blik bij hem opwekte. 'Ik begrijp,' zei hij kalm,' dat je precies datgene geworden bent wat je per se wilde vermijden.'
Snel schudde ze haar hoofd. 'Ik ben geen druïde,' zei ze. 'Noem me niet zo.'
'Je bent het praktisch. Het scheelt echt nauwelijks.' Hij boog zich naar voren om haar te tarten. 'Leg eens uit in hoeverre je verschilt van Loper. Zeg me wat hij in zijn leven heeft gedaan wat jij niet hebt gedaan. Laat me zien dat jouw levensweg afwijkt van de zijne.'
Zwijgend keek ze hem aan, maar nu keek ze boos. 'Je bent er blijkbaar op uit mij te tergen.'
'O ja? Ik zal je eens iets vertellen, Grianne.
Toen ik op weg was naar Arborlon reisde ik met Quentin door het
land van de Zilverrivier. In mijn slaap kreeg ik een visioen. Het
ging over een jong meisje dat mij verscheen en dat uitgroeide tot
een monster, iets zo afschuwelijks dat ik er bijna niet naar kon
kijken. Dat jonge meisje was jij toen je zes was, en dat ding
waarin je veranderde leek erg op de Mwellrets die je commandeert.
Ik geloof in visioenen, in voortekenen van wat komen gaat, in
voorafschaduwingen van de
toekomst. Dat was er een. Ik kreeg je verleden en je toekomst te
zien. Er werd mij duidelijk gemaakt dat het mijn taak was in te
grijpen in je lot, te zorgen dat die verandering niet
plaatsvond.'
'Dan neem je heel wat op je schouders. Je gaat te veel uit van veronderstellingen.'
Hij schudde zijn hoofd. 'O ja? Ik heb er niet naar gezocht. Ik begreep niet eens wat mij duidelijk gemaakt werd. Niet voor ik te weten kwam wie ik was. Niet voor ik jou vond. Maar als ik geen manier vind om je van de waarheid te overtuigen, kan niemand dat en zal dat visioen werkelijkheid worden, denk ik nu.'
'Ik heb niets gemeen met Mwellrets of druïden,' spotte ze. 'Je bent een jongen met een te levendige fantasie en geen hersens. Je vertrouwt blindelings op de verkeerde mensen en je neemt aan dat jouw waarheden ook de mijne zijn, al zijn het alleen maar waanbeelden. Ik word het zat naar je te luisteren. Zeg niets meer tegen mij. Geen woord.'
'Ik zeg wat ik wil!' snauwde hij terug. Van binnen beefde hij. Ze kon grillig zijn, gevaarlijk, maar aan behoedzaamheid had hij niets meer. 'Je bent omringd door kruiperige volgelingen en allerlei soorten leugenaars. Je hebt je zo lang van de waarheid afgekeerd dat je hem nog niet zou zien als hij voor je neus opsprong. Waarom erken je niet dat je twijfelt over mij? Waarom beken je zelfs dat niet?'
Haar gezicht vertrok. 'Houd je mond.'
'Laat me met je meegaan om Loper te zoeken. Laat hem je helpen. Wat kan het voor kwaad met hem te praten? Luister gewoon wat hij te zeggen heeft. Als je vijf minuten neemt om na te denken...'
'Genoeg!' schreeuwde ze.
Hij sprong overeind. 'Waarvan genoeg? Van de waarheid? Ik ben je broer, Grianne! Ik ben Bek! Blijf dat niet ontkennen! Keer niet steeds alles om!'
Ook zij stond overeind, verstard van woede. Hij wist dat hij op moest houden, maar hij kon het niet. 'Wil je me vertellen wat er in werkelijkheid met mijn ouders is gebeurd? Wil je mij vertellen wat jou is aangedaan? Wil je dat ik die woorden hardop uitspreek, zodat je kunt horen hoe ze klinken? Je bent zo blind dat je...'
Ze schreeuwde weer, maar het waren deze keer geen woorden, alleen klanken die als messen door de lucht scheurden. De toverkracht van het wenslied schroeide zijn keel, verstikte hem tot hij naar adem snakte. Hij gooide zijn handen op in een verlate poging om zich te beschermen terwijl hij achteruit strompelde en viel. Door de onverwachte kracht en onverhoedsheid van haar aanval lag hij versuft en ingestort op de grond. Zijn ogen traanden, zijn adem kwam met diepe, schrapende stoten.
Ze stond over hem heen gebogen, haar mantel om zich heen getrokken, haar bleke gezicht vertrokken van afkeer. Toen stak ze haar hand uit om zijn hals aan te raken en alles werd zwart.
Toen hij sliep en weer normaal ademde, legde ze zijn armen en benen recht en spreidde zijn gehavende mantel over hem heen. Wat een stomkop. Ze had hem gewaarschuwd niets meer te zeggen, maar hij was door blijven etteren. Ze had bijna zonder nadenken gereageerd, had haar zelfbeheersing verloren en was in woede uitgevallen. Ze voelde zich er lichtelijk beschaamd om. Het deed er niet toe wat de uitdaging was, ze had haar toverkracht onder controle moeten houden. Ze had moeten voorkomen dat ze hem zó aanviel. Ze had hem gemakkelijk kunnen vermoorden. Dat had echt niet zoveel moeite gekost. De kracht van het wenslied was enorm. Als ze zou willen, zou ze haar toverkracht kunnen gebruiken om een van de grote oude eiken die om hun kampement stonden te laten verdorren, hem tot houtpulp en bast en sap te verscheuren en hem te vermalen tot de aarde waaruit hij was voortgekomen. Hoeveel gemakkelijker zou het zijn om dat met de jongen te doen.
'Ik heb je gewaarschuwd,' siste ze naar zijn slapende gestalte, nog ziedend van woede op zichzelf.
Ze richtte zich op en liep weg, bleef staan bij de rand van de open plek en tuurde het donker in. Ze streek haar lange zwarte haar uit haar gezicht en vouwde haar armen in haar mantel. Misschien was het ook maar goed dat ze zo had gereageerd. Wat ze nu had gedaan, was ze toch al van plan geweest te doen als ze eenmaal bij de baai waren waar de Zwarte Maaizeis voor anker lag — om hem zijn stem af te nemen en hem onschadelijk te maken. Anders kon ze het zich niet permitteren hem bij de Mwellrets achter te laten. Ook zou ze zijn zwaard meenemen, waarvan hij beweerde dat het het Zwaard van Shannara was. Hij zou in het ruim worden opgesloten en daar vastgehouden worden, tot ze met de druïde afgerekend had.
Ze keek over haar schouder naar de plek waar hij lag te slapen en toen weer vlug de andere kant op. Ze had hem willen zeggen wat ze ging doen vóór ze het deed, om hem ervan te verzekeren dat het iets tijdelijks was, voor een paar dagen maar. Ze had hem willen zeggen dat ze zijn stem weer in orde zou maken als ze terugkwam, dat ze de toverkracht die hem in haar greep hield weer teniet zou doen. Dat zou ze hem nu morgenvroeg zeggen als hij wakker werd, maar het effect zou anders zijn dan ze bedoeld had.
Het ergerde haar dat ze de behoefte voelde zich tegenover hem te rechtvaardigen. Alsof ze hem iets verschuldigd was, alsof hij ook maar het minste voor haar betekende. Maar hoe ze ook haar best deed, ze kon hem niet opzij schuiven als zomaar een jongen die door de druïde was opgeruid om zich tegen haar te keren. Hij was meer dan dat; zijn toverkracht was echt. Hij was misschien even stijfkoppig als zij en er zat toch wel enige waarheid in wat hij zei. Dat wilde ze tegenover hem niet toegeven, maar ze voelde het wel aan. Haar probleem was, te bepalen hoeveel. Waar eindigden zijn leugens en begon de waarheid? Wat probeerde de druïde te bewerkstelligen door hem naar haar toe te sturen? Want hij had de jongen gestuurd, hoe ze elkaar ook getroffen hadden. Hij had de jongen gestuurd, zo zeker als zij Ryer Ordstar had gestuurd om Loper te bespioneren.
Was het mogelijk dat hij echt Bek was?
Ze hield even haar adem in, die gedachte kwam
haar als een vreemd wezen voor. Was het dan toch mogelijk? Hij kon
Bek zijn en toch liegen over hun ouders. Hij kon toch het onwetende
slachtoffer zijn. Hij kon het mis hebben zonder het te
beseffen. Maar hoe had de druïde hem gevonden,
terwijl zij dacht dat hij dood was? Hoe had de druïde geweten wie
hij was? Was de druïde teruggegaan in het puin en had hij hem
gevonden? Had de druïde besloten om Bek voor zijn plan te gebruiken
omdat hij haar niet
kon benutten?
Haar lippen verstrakten. Iedereen werd gebruikt in dit leven. Ze dacht aan de Morgawr, al die jaren haar leidsman, haar leraar in de schone kunst van het gebruik van toverkracht. Ze wist genoeg van hem, van wat hij was, om te weten dat hij niet te vertrouwen was, om te accepteren dat hij precies even slinks was als de druïde. Ze wist dat hij haar gebruikt had. Ze wist dat hij dingen voor haar verborgen hield waarvan hij dacht dat hij er haar mee in zijn greep kon houden. Zo was het nu eenmaal. Zij intrigeerde en misleidde ook. Daar had de jongen gelijk in. Ze was niet zoveel anders dan de Morgawr, en de Morgawr leek erg op de druïde.
Maar zou de Morgawr tegen haar gelogen hebben over haar ouders? Hoe kon ze dan zulke sterke herinneringen hebben aan de druïde en zijn dienaars in donkere mantels, die die laatste vroege ochtend hun huis binnendrongen? Dat klopte volgens haar niet. Dat leek onmogelijk. De druïde had gewild dat zij met hem meeging naar Paranor. Ze herinnerde zich zijn bezoeken aan haar vader, zijn gesprekken en zijn duistere waarschuwingen. Nee, hij had haar tot weeskind gemaakt en haar ontvoerd, zoals ze geloofde.
Toch had de jongen die zich haar broer noemde gelijk. Ze was tenslotte toch druïde geworden, op een andere plek, in een andere vorm. Ze kon niet zeggen dat ze anders was dan de druïde, beter of slechter. Ze kon niets opnoemen waarin hun leven zoveel verschilde. Door aan hem te ontsnappen, had ze de Morgawr de kans gegeven haar tot een spiegelbeeld van haar vijand te maken. Haar gebruik van toverkracht en haar pogingen macht te vergaren waren zo'n beetje dezelfde als de zijne. Al had hij slechte dingen gedaan bij zijn streven — zij ook.
Nu ze over dat alles nadacht en de waarheid ervan aanvaardde, werd ze zelfs nog bozer op zichzelf. Maar er was geen plaats voor boosheid bij haar pogingen de taken uit te voeren die ze op zich had genomen. Ze moest de toverkracht vinden die in Kastellaber verborgen zat, die in bezit nemen en teruggaan naar haar schip. Ze moest beslissen wat te doen met de jongen en zijn onthutsende beschuldigingen. Ze moest voorgoed de zaken regelen met de druïde en de Morgawr.
Ze had er geen moment aan getwijfeld dat ze daartoe in staat was of dat ze haar plannen uit kon voeren op de manier die ze wilde.
Maar of ze het wilde of niet, ze begon nu te twijfelen aan haar redenen om dat te doen.
Mijlen naar het westen, een stuk buiten de zeearm van de Kink en de ijsvlakten en achter de kliffen die de oostelijke toegang vanuit de Blauwe Deler afschermden, lag de Jerle Shannara voor anker. Hij lag aangemeerd in een beboste baai te midden van twaalf andere in het laagland, mijlen van de plek waar hij Loper en die anderen had afgezet, die aan land waren gegaan om Kastellaber te zoeken. De Jerle Shannara werd beschut tegen het winterweer dat langs de kust raasde, verborgen voor nieuwsgierige ogen terwijl er reparaties gaande waren.
Gezeten op een bank op de achterplecht van het
schip, uitziende naar de nauwe opening van de baai, kon Ruta
Meridian maar net het verre water van de Blauwe Deler zien. Ze
droeg een losse broek en kiel, roodoranje sjaaltjes om haar hals en
voorhoofd gebonden, en zachte, versleten hoge schoenen. Een deken
beschermde haar tegen de kou. Rusteloos en verveeld schuurde ze met
één voet over de dekplank en mijmerde voor de honderdste keer over
haar ontevredenheid. Bijna een week geleden had Grote
Rooie het luchtschip na de bijna catastrofale ontmoeting met de
Kink, na het uitzetten van een koers terug naar de kust veilig
boven land gebracht, waarbij gletsjers, bergen en hinderlijke mist
vermeden werden. Een langere, omslachtiger weg dan de route die
door de Kink en de toegang tot de rivier leidde, maar veel
veiliger. Toen de kust weer bereikt was, kruisten de nomaden rond
op zoek naar de vleugelruiters, die ze al vlug vonden en die hen op
hun beurt naar de beschutte baai brachten. Sedertdien waren de
nomaden en de vleugelruiters bezig met het repareren van het
beschadigde vaartuig, terwijl Ruta benedendeks gelegen had, genas
van haar verwondingen en ongestoord sliep.
Allebei eindeloze processen, brieste ze in stilte tegen zichzelf. Ze keek neer op haar been, waar ze in het gevecht met de Mwellrets de diepste en ergste wond had opgelopen. Door hechtingen en kompressen begon het aardig te genezen, maar de wond was nog niet helemaal dicht en ze kon nog niet lopen zonder pijn. De dolkwond in haar arm genas vlugger en de klauwsporen op haar rug en in haar zijden waren niet veel meer dan beginnende littekens, die ze nooit kwijt zou raken. Dat betekende dat ze weer meer dan vijftig procent was, maar de beenwond zorgde ervoor dat ze weinig kon doen en het nietsdoen begon aan haar te knagen.
Het zou geholpen hebben als de reparaties aan het schip vlugger gegaan waren en ze terug konden varen langs de route waarlangs ze gekomen waren op zoek naar hun vrienden en scheepskameraden. Maar de schade aan de Jerle Shannara was groter geweest dan iemand op het eerste gezicht had beseft. Het waren niet alleen het geknapte rondhout, de gescheurde lichtschachten en de gebroken hoofdmast waardoor het schip gehavend was. Twee van de ontledingsbuizen waren samen met hun diapsoonkristallen losgerukt en overboord geslagen. Een twaalftal straalzuigers was onherstelbaar beschadigd. De aard van de schade sloot gewoon vervangen uit; het vereiste renovatie van het hele systeem dat het schip in de lucht hield. Spando Froy was tegen die taak opgewassen, maar het vergde te veel tijd.
Ze zag de gezette scheepsbouwer, gebogen over de beschermkap links voor, de aanwezige buizen met kristallen bijstellen en ook de links-midscheepse zuiger afstellen die nu naar die locatie leidde. Niemand wist hoe goed de nieuwe opstelling zou werken. Dat betekende dus uitproberen voor ze zich weer landinwaarts waagden en een nieuwe ontmoeting met de Zwarte Maaizeis en de Ilseheks riskeerden.
Telkens als ze aan de heks dacht, werd ze verteerd door een vreselijke woede. Die kwam niet van de schade aan het schip of de opsluiting van de nomaden. Zelfs niet van het onvermijdelijke verlies van contact met het gezelschap van Loper. Het was de dood van Furl Haviks, waar ze de heks de meeste schuld van gaf, want als de heks de Jerle Shannara niet had ingenomen en de nomadenbemanning niet had opgesloten, zou hij niet zijn omgekomen.
Ergens, eens, beloofde ze zichzelf, zal de Ilseheks voor de dood van Haviks moeten boeten. Dat was iets wat ze gezworen had toen ze benedendeks lag, zelfs nog te zwak om overeind te zitten, niet in staat om op te houden met denken over wat ze had gezien. Er kwam een rekening voor Haviks en Kleine Rooie wilde die incasseren.
De dag verliep traag naar de middag. De lucht
was een massa dikke grijze wolken, de zon was niet te zien, de
lucht guur. In elk geval werden ze voldoende beschut door de
oeverhelling om beschermd te zijn tegen de bijtende wind en de
natte sneeuw die zo wild langs de kust waaide. Ze verbaasde zich
over het vreemde weer daar, aan de kust zo anders dan landinwaarts,
zo'n onverklaarbaar verschil. Alleen klauwieren en meeuwen en zo
konden een nest bouwen in de rotsen van de kustwateren. Mensen
zouden
hier nooit een beetje gerieflijk kunnen leven. Ze vroeg zich af of
er landinwaarts mensen woonden. Ze vroeg zich af of er ergens wel
mensen woonden.
'Middag,' bromde een stem die haar uit haar overpeinzingen haalde.
Ze keek om en zag Jager Predd een paar voet van zich af staan, zijn pezige lijf gehuld in een zware mantel, zijn verweerde gezicht rossig en verdwaasd. Ze glimlachte quasi-verontschuldigend. 'Sorry. Ik was ergens anders. Goeiemiddag.'
Hij kwam een stap dichterbij en keek uit over de zee. 'Er is een zware storm op komst, een gemene. Ik zag dat hij ginds aanzwol, toen ik met de laatste hennep en het riet aan kwam vliegen. Die kan ons wel een paar dagen aan de grond houden.'
'We zitten toch aan de grond tot het schip weer kan vliegen. Hoe ziet het er nu uit? Nog minstens twee, drie dagen voor we weer kunnen uitvaren?'
'Minstens.'
'Ben je nog steeds materiaal aan 't ophalen?'
Hij schudde zijn hoofd en ging met een knokige hand door zijn door de wind verwilderd haar. 'Nee, we zijn klaar. Nu moeten Zwartbaard en die anderen het allemaal in werking krijgen.'
Ze wenkte hem dichterbij. 'Ga toch zitten. Praat met mij. Ik ben doodziek van met mezelf praten.'
Ze maakte op de bank plaats voor hem; ze zwaaide haar benen eraf en zette haar voeten voorzichtig op het dek. Ongewild trok ze een gezicht van de pijn die die inspanning teweegbracht.
De scherpe ogen richtten zich op haar. 'Nog een beetje gevoelig, zeker.'
'Hebben alle vleugelruiters zo'n opmerkingsvermogen?'
Hij grinnikte zachtjes. 'Je gevoelens lijken ook wat kwetsbaar.'
Even zei ze niets en keek neer op haar benen, haar schoenen, het dekhout. De tijd vergleed. Ze voelde een grote leegte in haar hart, een gat waardoor de mogelijkheden wegglipten terwijl ze zat niets te doen.
Ze keek op, keek hem aan. 'Hoe lang zijn we al bij hen weg? Meer dan een week, hè? Te lang, vleugelruiter. Veel te lang.'
Hij knikte en fronste zijn voorhoofd. Hij begon iets te zeggen en zweeg toen, alsof hij besloot dat wat hij te zeggen had overbodig was. Hij klemde zijn handen om zijn ene knie en zakte een beetje naar achteren in zijn mantel, schuddend met zijn grijs wordende kop.
'Jij zult dat uitstel net zomin kunnen waarderen als ik,' zei ze. 'Jij moet er ook iets aan willen doen.'
Hij knikte. 'Daar heb ik over nagedacht.'
'Konden we er maar achter komen of het hen goed gaat, of ze veilig genoeg zijn tot het schip bij hen kan zijn...'
Ze maakte de zin niet af en wachtte af of hij het voor haar zou doen. Maar hij keek weg, in de verte, alsof hij ze door mist en kou heen probeerde te zien. Toen knikte hij weer. 'Ik zou eens naar hen kunnen gaan kijken. Ja, ik zou nu kunnen gaan. Nu moeten gaan, want als de storm komt, zal het niet gemakkelijk zijn om uit te vliegen.'
Ze boog zich enthousiast naar voren, haar rode haar waaierde uit over haar schouders. 'Ik heb de coördinaten die Grote Rooie heeft opgetekend bij onze reis erheen. Het zal ons geen moeite kosten die opnieuw te volgen.'
Verbaasd keek hij naar haar op. 'We?'
'Ik ga mee.'
Hij schudde zijn hoofd. 'Je broer zal je niet laten gaan en dat weet je. Hij zal het je verbieden vóór je hem gezegd hebt wat je van plan bent.'
Daar dacht ze even over na; toen stak ze een vinger op en zette die tegen haar slaap. 'Bedenk wat je net hebt gezegd, Jager Predd,' merkte ze zachtjes op. 'Wanneer heeft mijn broer me voor het laatst iets verboden, denk je?'
Hij glimlachte verontschuldigend. 'Nou, het zal hem in elk geval niet bevallen.'
Ze glimlachte terug. 'Het zal niet de eerste keer zijn dat hij dit soort teleurstelling moet slikken. En ook niet de laatste, wed ik.'
'Wij samen?' vroeg hij en hij trok één wenkbrauw op.
'Wij samen.'
'Ik zal maar niet vragen of je er al tegen opgewassen bent.'
'Doe maar niet.'
'Ik zal ook maar niet vragen wat je van plan bent als we daar zijn, ook al zou ik durven wedden dat het verdergaat dan een snelle verkenningsvlucht.'
Ze knikte zonder iets te zeggen.
Hij zuchtte diep. 'Het zal fijn zijn weer in de lucht te zijn, fijn om te doen waar we voor zijn opgeleid, Obsidiaan en ik.' Hij wreef in zijn eeltige handen. 'We laten Po Kelles en Niciannon achter om de boodschappen te doen die je broer en de anderen nodig hebben tot ze ons ingehaald hebben. Misschien inspireert ons vertrek hen om sneller aan de reparaties te werken.'
'Mogelijk. Mijn broer vindt het afschuwelijk iets te missen. Het binnenland in gaan en eens rondkijken was trouwens eigenlijk zijn idee.'
'En nu heb jij het gejat.' Hij schudde zijn hoofd en glimlachte quasi-verdrietig. 'Hoe vlug kun je klaar zijn?'
Behoedzaam stond ze op en wikkelde zich los uit de deken. Daaronder zaten werpmessen rond haar middel op hun plaats gebonden.
Ze trok één wenkbrauw naar hem op. 'Hoe vlug kun je je vogel zadelen?'