20

   Loper kwam bij uit de stroom van door bedwelming opgewekte illusies die Ylokwon had gebruikt om hem in de hand te houden. Hij putte uit de empathische kracht van Ryer Ordstar om er niet weer onderdoor te gaan. Hij zwom tegen de stroom in, tegen een heftige vloed in, maar tenslotte begreep hij wat hem was aangedaan. Zijn val in de diepte, in de toren, nadat hij ontsnapt was aan de vuurdraden en de kruipers was uitgelopen op verlies van bewustzijn en totale gevangenneming. Hij was meteen gedrogeerd en onbeweeglijk gemaakt, en toen naar dat vertrek gebracht om vastgebonden te worden en ontdaan van zijn kracht. De methode was slim en doeltreffend: laat het slachtoffer denken dat het nog vrij is, laat het vechten om dat te blijven, en zuig de toverkracht weg die het daartoe gebruikt. De buisjes die naar zijn lichaam liepen, voerden vloeistoffen en bedwelmingsmiddel aan, hielden hem in leven waarbij hij een bestaan droomde dat niet bestond. Als de waarzegster er niet was geweest, zou dat tot zijn dood zo gebleven zijn.

   Zijn begrip bezorgde hem geen troost. Kael Elessedil moest zijn dagen op dezelfde manier gesleten hebben, waarbij hij de elfenstenen keer op keer gebruikte, denkend dat hij vrij was, niet in staat ooit iets anders te doen dan te blijven vluchten. Hij moest dertig jaar zo geleefd hebben, tot hij te oud of te zwak of te ziek was geworden om nog van nut te zijn. Toen moest Ylokwon hem naar huis gestuurd hebben om hem nog één keer te gebruiken, om een vervanger te lokken.

   Maar Ylokwon had geluk gehad. Hij was erin geslaagd niet één, maar verschillende plaatsvervangers naar zijn dodelijke val te lokken: de druïde, Ahren Elessedil, Quentin Leah en misschien zelfs

Bek Ohmsford, die allemaal aanzienlijke toverkracht ter beschikking hadden. Ylokwon wist natuurlijk van hen. Hij zou het weten uit wat hij opgeslagen had van hun pogingen om op de eilanden Vilkrats, Gruzelsteen en Stankoord de sleutels te vinden. Als machine die machines bouwde, een schepping van de techniek van de Oude Wereld, had hij geweten hoe hij de vermogens moest beproeven van degenen die hij wilde strikken. Dat was de reden om mensen naar zijn hol te lokken. Dat was het doel van de ondergrondse kerker. Om hun toverkracht te stelen en die om te zetten in de energie om Ylokwon te voeden. Om Ylokwon in leven te houden.

   Maar misschien was dat maar één reden en niet de belangrijkste. Misschien zocht hij nog steeds naar degenen die hem gemaakt hadden, wachtte hij tot ze terug zouden komen om de schat op te eisen die ze hem ter bewaking hadden gegeven. De boeken van de Oude Wereld. De geheimen van een andere tijd.

   Hoe wist de druïde dat? Hoe kon hij dat weten, buiten bewustzijn, in zijn droom? Hij wist het deels uit wat hij had ontcijferd op de kaart, geschreven in een taal die nog in de Kronieken der Druïden was vastgelegd. Deels wist hij het door wat Ryer Ordstar hem had doorgegeven toen ze hem uit zijn sluimering wekte en haar woorden en gedachten zijn toestand onthulden. Hij wist het deels door wat hij kon afleiden uit het gebruik van de machinerieën die hem onbeweeglijk hadden gemaakt en bedwelmingsmiddel toegediend. Tenslotte wist hij het door wat hij kon aanvoelen. Dat was genoeg om te zorgen dat hij niet in zijn kerker teruggleed, om zich te concentreren op wat hij doen moest, wilde hij de taak uitvoeren waarvoor hij op weg was gegaan — de taak die het leven van zoveel metgezellen had gekost... en die ook het zijne zou kosten, als hij niet vlug, zeker en doelbewust genoeg was.

   Hij kreeg zichzelf weer onder controle, gebruikte zijn toverkracht om zijn schim op te roepen en vrij te laten, zoals Allanon in zijn tijd had gedaan. Dat hield een gevaar in. Als zijn lichaam zou sterven, was zijn schim verdwaald. Als hij te ver weg ging of als hij buiten zijn lichaam in de val zou komen, kon hij misschien nooit terug. Toch was dit een risico dat hij moest nemen. Hij kon zijn lichaam niet bevrijden van de kabeltjes en buisjes die hem aan Ylokwon bonden zonder het alarm af te laten gaan dat de kruipers zou oproepen. Er was geen reden zich te bevrijden als hij niet wist wat hij moest doen om vrij te blijven. Als schim kon hij Kastellaber doorzoeken zonder dat Ylokwon er notie van had. Ryer Ordstar zou zijn lichaam in leven houden, sterk en actief, en de machines misleiden aangaande het gebeuren. Ze zou hem genoeg empathische genezingskracht geven om te zorgen dat hij niet terugglipte in de verdovende dromen. Zolang ze dat kon doen, zou alles onveranderd lijken. Zolang de toverkracht van de fenikssteen de waarzegster omhulde, zouden zelfs de ogen van Ylokwon haar aanwezigheid niet ontdekken. Lopers toverkracht zou met geringe hoeveelheden blijven weglekken, verkleind door de afwezigheid van echte gedachten, en alleen reagerend door reflexen. Ylokwon zou niet direct verontrust worden door de vermindering van de uitstromende toverkracht. In geen uren, als het zoveel tijd zou kosten. Tijd was in Kastellaber betrekkelijk. Ylokwon had meer dan vijfentwintig eeuwen geleefd. Een paar uur was niets.

   Loper dacht niet verder na over wat hij doen moest. Hij ging als schim uit zijn lichaam en volgde de kabeltjes die erin zaten terug naar hun oorsprong. Hij drong door metaal, glas en steen heen als was het lucht, spoedde zich door de wanden van het bolwerk, een stille, onzichtbare aanwezigheid. Hij bleef de hele tijd op zijn hoede voor Ylokwon. Hij wilde hem weghouden uit het vertrek waar zijn lichaam lag, zorgen dat de kolos niet te goed naar hem keek, dat hij niet achter de waarheid kwam. Hij schoot door leidingen en door opeenhopingen van draden en metalen elementen die elektriciteit en gedachten geleidden, en energie vergaard uit toverkracht en getransformeerd voor gebruik. Hij ziedde bij de gedachte aan wat de mannen en vrouwen die hierheen gelokt waren, was aangedaan, maar bleef geconcentreerd op wat nodig was om te zorgen dat daar een eind aan kwam.

   Hij vond de stations van het beveiligingssysteem vlug genoeg. Glazen ogen keken vanuit het plafond door heel de beveiligde ruimte, mechanische bollen die Ylokwon alles lieten bekijken. Maar wat hadden ze voor nut? Ylokwon was een machine; die had geen ogen nodig. De ogen waren, besefte Loper opeens, voor de mensen die eens Ylokwon gecontroleerd hadden. Ze dienden nu geen doel meer. Ylokwon zou een geraffineerder systeem gebruiken: via aanraking, geluid, lichaamswarmte misschien. Alleen met
toverkracht kon het misleid worden, en misschien niet met alle toverkracht.

   Waar binnen dit uitgestrekte complex huisde Ylokwon?

   Waar ging alle informatie naartoe?

   Hij liep het een tijdje na, langs kabels en door kamers, door gangen en hoeken om. Maar de ene groep verbindingen leidde naar de andere. De ene batterij machines was verbonden met een tweede. Stroomkabels kwamen uit op andere kabels en dat ging zo maar door. Niets gaf aan waar het begin en het eind van die dingen te vinden was.

   Hij probeerde tot rust te komen en Ylokwon met zijn gevoel op te sporen. Dat was niet moeilijk. Maar opnieuw leek er geen begin of eind te zijn. Ylokwon was uitgestrekt, naar alle kanten verbreid. Hij was overal tegelijk, eindeloos en onveranderlijk. Ylokwon vormde de beveiliging van Kastellaber, overal in gelijke delen verspreid. Er was geen gedeelte van het bolwerk dat hij niet bewoonde. Hij bewaakte alles tegelijk.

   Loper liet zich niet van zijn doel afbrengen. Hij was te ver gekomen om het op te geven. Er stond te veel op het spel en niemand anders kon doen wat er moest gebeuren. Zelfs...

   Hij aarzelde. De woorden waren giftig van feiten die hij niet onder ogen wilde zien.

   Maar wat had hij voor keus?

   Hij maakte het zinnetje ineens af. Zelfs zij niet.

   Hij moest zijn denken veranderen, hij erkende iets wat sommigen zouden beschouwen als toegeven verslagen te zijn. Maar druïden lieten zich niet in met overwinning en nederlaag, alleen met de werkelijkheid en de waarheid. Wat het lot bracht, kon niet worden gebagatelliseerd of veranderd door er een moreel oordeel op toe te passen. Dat was zijn taak niet. Druïden dienden een hogere zaak, het behoud en de vooruitgang van de mensheid en de rassen. De Grote Oorlogen hadden de beschaving in puin gelegd en mensen tot dieren gemaakt. Dat mocht niet weer gebeuren. De Druïdenraad was gevormd in de tijd van Galafiel om te zorgen dat dat niet kon, en sindsdien had elke druïde gewerkt aan de bevordering van dat doel.

   Maar wat kon hij bereiken in de tijd die hem restte? Daar, op die gruwelijke plek, waar hij maar hulp had van weinigen, terwijl er zoveel op het spel stond? Wat, om de overeenkomst die hij al die maanden geleden met Allardon Elessedil had gesloten leven in te blazen?

   De tijd gleed weg, tijd die hij niet kon verspillen. Hij besloot dat hij de kwestie niet juist benaderde. Zijn zoeken naar uitkomsten voerde hem in de verkeerde richting. Niet Ylokwon had hem op de eerste plaats naar Kastellaber gebracht. Ylokwon was bijzaak. Het ging om de schat die Ylokwon bewaakte. Die kon alles veranderen.

   Hij moest de toverboeken vinden.

   Alom aanwezig en machtig verbreidde Ylokwon zich in zelfvoldane eenzaamheid door het uitgestrekte complex van zijn ondergrondse rijk, controleerde zijn sensors en gegevens, vervulde functies die zijn makers hadden geprogrammeerd. Met de blinde zekerheid van kunstmatige intelligentie vertrouwde hij op voortdurende toevoer en een onveranderlijke omgeving. Bijna drieduizend jaar had hij zijn wereld in stand gehouden door zijn tevoren ingebrachte functies en zijn onwankelbare waakzaamheid. Elke
mogelijkheid van verstoring riep meteen een reactie op.

   Zo'n mogelijkheid had net Ylokwons aandacht getrokken. Het was een kleinigheid en had nog niets te betekenen, maar toch was hij er. Het was geen golf maar eerder een rimpeling in de energieleidingen, niet waarneembaar voor het waarschuwingssysteem dat Kastellaber bewaakte, praktisch onmeetbaar als elektrische stroom die op leven duidde, meer als een schaduw die licht in donker veranderde en de temperatuur een fractie van een graad liet dalen. Ylokwon werd voornamelijk attent op de niet verklaarde aanwezigheid doordat hij nog op zoek was naar de twee indringers van wie hij de toverkracht wilde hebben. Terwijl hij die ene gevangen hield in dromen en fantasieën, en de kracht die deze bezat aftapte en opnam in de energiecellen van Kastellaber, bleven de anderen hem ontlopen. Zijn wronk jaagde nog op de tweede en zat hem meedogenloos op de hielen in het woud dat aan Kastellaber grensde. De gegevens waren stabiel en veranderden niet, zodat de wronk beslist goed functioneerde. Hij zou zijn prooi wel vlug te pakken krijgen.

   Maar de derde bleek een raadsel dat Ylokwon niet wist op te lossen. Die was de metalen sonde zonder tegenstand in de krochten van Kastellaber gevolgd, maar toen was er iets gebeurd waar hij van schrok en hij was op de vlucht geslagen. Sindsdien had hij zich weten te verbergen ondanks alles wat Ylokwon had gedaan om hem te vinden. Warmte- en bewegingssensors, drukstroken, struikelpoorten en geluidsdetectors hadden hem niet weten te ontdekken. Lasers en metalen sondes hadden zonder succes de gangen en kamers van het complex doorzocht. Het was mogelijk dat hij helemaal uit Kastellaber ontsnapt was, maar dat werd nergens door bevestigd. De kolos had juist op die ene zijn zinnen gezet omdat hij nodig was om de indringer te vervangen die niet meer had voldaan en als lokmiddel teruggestuurd was. Niemand anders was geschikt voor de afname van energie uit de blauwe stenen. Alleen de vermiste.

   Nooit was er iets zo lang aan Ylokwon ontglipt. Kon die vreemde rimpeling die hij in de energieleidingen voelde, de derde indringer zijn, van vorm veranderd? Bezat hij zo'n kracht, zo'n aanpassingsvermogen, terwijl de anderen die niet hadden? Evolutie was een levensfeit, eigen aan de mens, dus misschien was het zo.

   Ylokwon verbreidde zich door zijn sensors en detectors, door al zijn verbindingen, en zocht. Hij ging overal tegelijk heen en controleerde gegevens. Zijn onderzoek duurde een hele tijd, maar tijd had hij in overvloed. Hij onderzocht het oppervlak van zijn wanden, vloeren en plafonds zoals een levend wezen zou doen om te kijken of alles heel was en vrij van aanhangend vuil en verborgen kleinigheden.

   Er kwam niets aan het licht.

   Al zijn metalen sondes reageerden op zijn vragen met betrekking tot hun functionaliteit. Geen enkele was kapot of had een storing, wat op aanwezigheid van indringers zou wijzen. Ook de lasers gaven geen probleem aan. Zelfs het uitgebreide complex waarin de opnamen van de makers gehuisvest waren, zoemde rustig door bij de overdracht van informatie van de ene opslag naar de andere om vers en goed te blijven. Geen enkel systeem reageerde niet bij de controle. Alles was zoals het hoorde te zijn.

   Maar toch was er iets vreemds.

   Ylokwon zocht de gegevens over de indringer die in winningkamer Drie was ondergebracht. De uitvoer van energie naar de cellen was merkbaar lager, maar de indringer lag nog steeds vastgebonden en met de kabeltjes die zijn lichaamsfuncties controleerden, was niet geknoeid. Warmtesensors gaven de normale temperatuur voor het vertrek aan en registreerde geen vreemde aanwezigheid. Zijn gevangene leek te rusten, te slapen misschien, al gebeurde dat zelden bij de aftaptechnieken die de kolos gebruikte. Ylokwon wachtte even om de gegevens beter te bekijken. De verwachte energiestoten in reactie op waargenomen bedreigingen waren aanzienlijk zwakker. Maar dat kon een gevolg zijn van uitputting of zelfs van de zorg van de aftapmachine voor de behoefte van de donor aan rust. Energie aftappen was een gevoelig proces dat zorgvuldige controle van de psychische en emotionele toestand van het slachtoffer vereiste. Ylokwon had geleerd dat mensen wezens waren met eindeloze mogelijkheden - als ze heel gelaten werden. Maar vlees en bloed waren minder duurzaam dan metaal. Dat hadden de makers wel bewezen.

   Soms wilde de kolos wel dat de makers terugkwamen, maar niet zo erg als in het begin. Aanvankelijk had hij het idee dat ze terug moesten komen, dat de makers onmisbaar waren om in stand te blijven. Later had hij ontdekt hoe goed hij zichzelf in stand kon houden. Nog later was de belangrijkheid van de makers dermate klein geworden dat hij hen overbodig achtte.

   Toch wilde hij hun opnamen bewaren en beschermen in afwachting van hun terugkeer, omdat dat zijn taak en hoogste opdracht was. Instandhouding was verzekerd zolang er energiebronnen waren om uit te putten en er manieren bestonden om die in zijn macht te krijgen. Voor Ylokwon was dat niet zo’n moeilijke taak. Als het niet zus ging, dan maar zo. Als hij er hier niet de hand op kon leggen, dan spoorde hij ze daar op.

   Tenslotte waren er, zelfs voor een kunstmatige intelligentie van zijn omvang, manieren om buiten Kastellaber te komen.

   De kolos bleef nog even de gegevens over zijn gevangene bekijken, trok zich langzaam terug door zijn netwerk van aangesloten kabels en zocht.

   Gehuld in de toverkracht van de fenikssteen, gewikkeld in de deken van zijn gedachten stond Ahren Elessedil dicht bij de tafel waarop Loper en Ryer Ordstar verstrengeld lagen. Hij had, naar het hem toescheen, een ongelooflijk lange tijd gewacht en toegekeken en hij werd rusteloos. Iets zeurde er vanbinnen, een gevoel van onvrede met zijn rol als toeschouwer, een gevoel van voorbijgaande kansen. Hij moest iets doen.

   Maar de waarzegster had hem gezegd dat hij moest wachten. En waken. Dienen als reddingslijn voor de druïde.

   Hij keek op haar neer, opnieuw verbaasd over wat hij zag. Haar gezicht was zo kalm, het straalde. Ze lag dicht rond de druïde gestrengeld, die doorging met ademen en nu en dan krampachtig bewoog, net als eerst. Hij was naar een plek in zichzelf gegaan om de taken uit te voeren die naar zijn oordeel nodig waren om vrij te komen van Ylokwon. Misschien was de waarzegster met hem meegegaan. Misschien gaf ze hem alleen de kracht die hij volgens haar zo wanhopig nodig had. Dat ze met elkaar verbonden waren,
dat was duidelijk — een verbinding waar ze allebei profijt van hadden, maar zeker Ryer Ordstar.

   Ze had gevonden wat ze was komen zoeken.

   Daar mijmerde hij even over, en daarbij moest hij denken aan het doel van de fenikssteen. Om de verdwaalden te helpen de terugweg te vinden - niet alleen van wat ze niet konden zien met hun ogen, maar ook van wat ze niet konden vinden met hun hart. Dat waren de woorden die de koning van de Zilverrivier tegen Bek Rowe had gesproken.

   'Hij zal je de weg terug tonen vanuit duistere plaatsen waar je bent beland, en de weg voorwaarts naar duistere plaatsen waar je je in moet begeven.'

   Ahren Elessedil keek opeens op, hij staarde in het niets. Het inzicht kwam in hem op toen het voor het eerst tot hem doordrong wat die woorden betekenden. Wie waren erger verdwaald dan de waarzegster en hij? Wie waren verder weg gedwaald? Niet alleen fysiek, maar ook emotioneel. Zij had hen allemaal verraden door haar bereidheid als spion te fungeren voor de Ilseheks. Hij had zijn landgenoten verraden door hen in de steek te laten op het moment dat ze hem het hardst nodig hadden. Zij was een verraadster, hij een lafaard. Dat waren de duistere plekken waarin ze terechtgekomen waren en waaruit ze wilden terugkeren. In hun hart waren ze verdwaald.

   Hij had een tijdje niet meer aan zijn lafheid gedacht. Misschien had hij het zich niet toegestaan, misschien was hij gewoon zo in beslag genomen door wat er in Kastellaber gebeurde. Maar hij zou niet met zichzelf in het reine komen eer hij een manier had gevonden om goed te maken wat hij had gedaan.

   Wat zou dat vereisen?

   Hij wist het meteen. Hij keek neer op de waarzegster, die tegen de man aangedrukt lag die ze had verraden. Nu ze haar weg terug door de wildernis had gevonden om hem de hulp te bieden die hij nodig had en daardoor weer met zichzelf in het reine te komen, had ze vrede. De toverkracht van de fenikssteen had daarvoor gezorgd. Dat zou bij hem ook gebeuren, als hij het toeliet. Hij kon degenen die hij in de steek had gelaten, niet weer tot leven wekken. Maar hij kon hun hun erfdeel teruggeven.

   De fenikssteen. De reden voor die naam was niet dat de steen opnieuw geboren kon worden uit de as van zijn vernietiging, maar dat de gebruiker dat kon. Dat was het ware doel van die toverkracht: Ahren weer met zichzelf in het reine brengen, hem een nieuw leven schenken. Dat had hij Ryer Ordstar geschonken door haar naar Loper te leiden. Ahren kon dat ook krijgen, maar hij moest eerst doen wat de steen verlangde, wat hij van de waarzegster al verlangd had. Hij moest toelaten dat de toverkracht hem naar een duistere plek bracht waar hij verlossing zou vinden en daardoor zijn weg terug van de lafheid die hem had verminkt.

   Hij ademde diep in en weer uit. Hij moest voor zijn volk doen wat hij plechtig beloofd had door mee te gaan op de reis. Hij moest voor zijn dode metgezellen doen wat zij niet konden doen. Hij moest de verloren elfenstenen terughalen.

   Hij voelde dat de toverkracht van de fenikssteen hem een duw in die richting gaf: een zweem van onvoldaanheid, van onvervulde behoefte, van besef dat zijn wedergeboorte nog niet volledig was. Hij was met Ryer Ordstar gekomen om Loper te zoeken en te helpen omdat de toverkracht dat van haar verlangd had. Maar van hem verlangde de toverkracht dat hij de stenen vond. Die kracht vereiste dat hij in de val liep die Ylokwon voor hem had opgesteld, dit onder ogen zag en te boven kwam — en de ontbrekende
talismans terugnam.

   Nu.

   Zolang er nog tijd was.

   Hij kon het niet verklaren, maar hij voelde het net zo zeker als hij het gewicht voelde van de verantwoordelijkheid die hij bereid was op zich te nemen. De tijd vergleed, en als die voorbij was, zouden de kans om de elfenstenen terug te krijgen en de kans om weer met zichzelf in het reine te komen ook voorbij zijn. Er dreigde een strijd tussen Loper en Ylokwon, een ontknoping van Ylokwons poging de druïde en zijn metgezellen te vernietigen. Dat zou niet wachten en was onvermijdelijk.

   Even was hij verlamd van angst. Hij werd zo verpletterd door het gevoel dat hij dacht er niet overheen te komen. Hoe kon hij zich die onderneming zelfs maar voorstellen? Wat voor kans had hij tegen Ylokwon en zijn apparatuur? Vuurdraden en kruipers zouden hem opwachten, machines zoals die, die Loper overweldigd hadden. Hij had geen enkel wapen om ze te bestrijden, niets wat sterk of vermogend genoeg was om hem ook maar een kansje op succes te geven. Hij was alleen en onnoemelijk kwetsbaar.

   Waarom dacht hij dat hij niet weer zou weglopen?

   Hij zette zich over zijn angst heen, hij rukte zich los zoals hij zou doen uit drijfzand dat hem dreigde op te slokken. Het deed er niet toe hoe de kansen lagen. Hij zou gaan. Hij moest wel. Hij stak zijn hand uit naar Ryer Ordstar en legde die op de hare. Haar warmte drong in hem door, en al reageerde ze niet op zijn aanraking, hij zei bij zichzelf dat ze op een of andere manier wist wiens hand het was. Hij trok de beschermende mantel van zijn toverkracht van haar schouders, verbrak de band die hen bond. Hij wist niet wat dat voor haar zou betekenen, hoe het haar kansen zou beïnvloeden om Loper te helpen. Hij wist alleen dat de toverkracht hem zei dat hij gaan moest, en hij moest doen wat die van hem vroeg.

   Hij liep bij haar weg, terug door de deur waardoor ze binnengekomen waren. Hij zag de mistige sluier van de toverkracht uitrekken en zich toen delen. Aan beiden bleef een deel ervan hangen, kleiner wel, maar nog steeds werkzaam. Dat was het beste waarop hij mocht hopen. Dat was alles wat hij kon vragen.

   Succes, Ryer, dacht hij. Succes, voor ons allebei.

   Toen wendde hij zich af. Hij ging door de deur naar buiten en was weg.