Hoofdstuk 1

Eind juli 1835

In de buurt van Glossup Hall bij Ashmore, Dorset

 

'Wel allemachtig!' Op de heuvel hoog boven het dorp Ashmore hield Simon Cynster zijn paarden in en kneep zijn ogen halfdicht. Het dorp lag net achter hem; hij was op weg naar Glossup Hall dat ruim een kilometer verderop aan het schaduwrijke landweggetje lag.

Achter de huizen van het dorpje ging het land steil omhoog; er liep een vrouw over het pad naast de berm dat, zoals Simon wist, vroeger een aarden wal was geweest. Vanaf de top was Solent te zien, en op heldere dagen zelfs het eiland Wight.

Het was niet vreemd om daar iemand naartoe te zien lopen.

'En het is ook niet vreemd dat ze alleen is.' Met toenemende irritatie keek hij naar het donkerharige, lenige, onvoorstelbaar sierlijke figuurtje dat gestaag omhoogklom, een gestalte met lange benen dat onvermijdelijk alle mannenogen naar zich toe trok. Hij herkende haar direct - Portia Ashford, de schoonzus van zijn zus Amelia.

Portia was vermoedelijk te gast op het feestweekend van Glossup Hall; de Hall was het enige huis van niveau in de buurt waar ze lopend vandaan kon zijn gekomen.

Hij kreeg steeds sterker het gevoel dat hem iets werd opgedrongen.

'Verdómme!' Hij had toegegeven aan de smeekbeden van zijn goede vriend James Glossup om onderweg naar Somerset bij Glossup Hall langs te gaan. Hij zou James door de beproevingen van het feestweekend heen helpen. Maar als Portia daar aanwezig was, zou hij zijn handen vol hebben aan zichzelf.

Ze had de top bereikt en bleef stilstaan. Haar slanke hand ging omhoog om haar inktzwarte haren naar achteren te strijken, ze hief haar gezicht in het briesje en staarde in de verte. Toen liet ze haar hand weer zakken en liep gracieus verder over het pad naar de uitkijkpost en langzaam verdween ze naar beneden tot ze uit het zicht was.

Ik heb niets met haar te maken.

Die woorden weerklonken door zijn hoofd; god wist dat ze dit vaak genoeg in verschillende bewoordingen en met grote nadruk had gezegd. Portia was inderdaad zijn zus niet en evenmin zijn nicht. Ze waren helemaal geen familie.

Hij klemde zijn kaken op elkaar, keek naar zijn paarden, trok de teugels aan...

En vloekte inwendig.

'Wilks... wakker worden, man!' Simon wierp zijn stalknecht die tot nu toe achter hem had liggen soezen, de teugels toe. Hij trok aan de rem en stapte uit. 'Hou vast... ik ben zo terug.'

Hij stak zijn handen in de zakken van zijn overjas en liep het smalle paadje op dat naar boven leidde en dat uiteindelijk uitkwam op het pad vanaf de Hall dat Portia omhoog was gevolgd.

Hij vroeg gewoon om moeilijkheden, minimaal om een veeg uit de pan, maar het was onmogelijk voor hem om haar alleen door te laten lopen en wie weet wat voor schooiers tegen te komen. Als hij was doorgereden, zou hij geen ogenblik rust meer hebben gehad voor ze weer veilig en wel terug was op de Hall.

En gezien haar voorliefde voor zwerftochten kon dat nog uren duren.

Ze zou hem niet dankbaar zijn voor zijn bezorgdheid. Hij mocht van geluk spreken als hij het overleefde zonder een tiental keren scherp op zijn plaats te zijn gezet. Portia had een vlijmscherpe tong, niemand kwam er zonder kleerscheuren af. Hij wist heel goed hoe ze zou reageren wanneer hij haar had ingehaald. Precies zoals ze de afgelopen tien jaar had gedaan, sinds hij had beseft dat ze inderdaad geen idee had wat voor vangst ze was, hoe verleidelijk ze was en dat ze daarom voortdurend beschermd moest worden tegen allerlei situaties waar ze zich zorgeloos in stortte.

Zolang hij haar niet zag en ze uit het zicht was, was ze niet zijn verantwoordelijkheid, maar als hij haar onbeschermd zag, voelde hij zich verplicht haar te bewaken en te zorgen dat haar niets overkwam. Hij wist dat hij zich niet tegen dat gevoel kon verzetten.

Van alle vrouwen die hij kende, was zij ontegenzeglijk de moeilijkste, en dat kwam niet alleen doordat ze ook de meest intelligente was. Toch liep hij weer achter haar aan te sjokken, ondanks dat hij wist hoe zijn ontvangst zou zijn. Hij vroeg zich af wat dat eigenlijk over zijn intelligentie zei.

Vróuwen! Hij had er de hele rit westwaarts over zitten nadenken. Zijn oudtante Clara was onlangs overleden en had hem haar huis in Somerset nagelaten. De erfenis was een soort katalysator geweest en had hem gedwongen over zijn leven na te denken, over de richting die hij opging. Maar zijn wisselvallige gemoedstoestand had een diepgaander oorsprong. Hij was er eindelijk achter wat het doel was in het leven van zijn oudere neven en de echtgenoten van zijn zussen.

En dat bij hem dit doel ontbrak.

Een gezin, hun eigen tak van de familie, hun eigen kinderen, hun eigen vrouw. Dat soort dingen was nooit eerder belangrijk geweest; nu leken ze van doorslaggevend belang om een tevreden leven te kunnen leiden.

Als afstammeling van een vermogende familie van goede komaf had hij het niet slecht, maar wat had dat voor waarde als je het afzette tegen het gebrek aan doelgerichtheid dat hij nu zo heftig voelde? Het was niet zozeer dat zijn vaardigheid om iets te bereiken in twijfel werd getrokken. Niet door hemzelf en, dat wist hij zeker, ook niet door anderen - maar het doel, de behoefte, de reden, dat waren de zaken waar het hem aan ontbrak.

Doorslaggevende zaken voor een bevredigend leven voor mensen zoals hij.

De nalatenschap van oudtante Clara was het laatste zetje geweest; wat moest hij anders doen met een enorm buitenhuis dan erin wonen? Hij moest een vrouw hebben en het gezin stichten dat hij nodig had om zijn leven een duidelijke richting te geven.

Hij had dat idee niet zonder meer geaccepteerd. De afgelopen tien jaar had hij een goed leven gehad, goed geordend, en met vrouwelijke inbreng op slechts twee gebieden. En die had hij allebei volledig onder controle gehad. Hij had talloze discrete verhoudingen achter zich en was een ware meester in het regelen, verleiden en genieten. En uiteindelijk maakte hij zich altijd weer los van de gehuwde dames van goede afkomst met wie hij gewoonlijk flirtte. Afgezien daarvan ging hij alleen met vrouwen uit zijn familie om. Toegegeven, in de familie hadden de vrouwen de touwtjes in handen. Aangezien dat altijd zo was geweest, had hij het nooit als een beperking of belemmering gevoeld, hij accepteerde dat gewoon.

Zijn dagen waren plezierig gevuld door zijn grote interesse in de beleggingsmaatschappij van de Cynsters, de ontspanningen die de betere kringen boden, zijn seksuele veroveringen en ten slotte de gebruikelijke familiebijeenkomsten. Hij had het nooit noodzakelijk gevonden om te blijven hangen op bals en feesten met huwbare jongedames.

En daarom bevond hij zich nu in de weinig benijdenswaardige positie dat hij een vrouw zocht zonder gebruik te maken van de gangbare manier, niet zonder alarmbellen te laten afgaan die overal in de betere kringen te horen waren. Als hij dom genoeg was om naar bals en feesten te gaan, zouden alle lieve moedertjes prompt begrijpen dat hij op zoek was naar een bruid - en hij zou belegerd worden.

Hij was de laatste ongetrouwde mannelijke Cynster van zijn generatie.

Hij stapte boven op de aarden buitenwal en bleef stilstaan. Het land viel in een flauwe bocht weg, het paadje sloeg linksaf naar een overdekte uitkijkpost in de aarden wal zo'n vijftig meter verderop.

Het uitzicht was geweldig. De zon schitterde in de verte in zee; het silhouet van het eiland Wight was door een zachte dunne nevel zichtbaar.

Hij had dit eerder gezien. Hij keek naar de uitkijkpost en de vrouw die daar nu in stond. Ze stond bij de leuning en staarde naar de zee. Te oordelen aan haar houding en rust had ze hem niet gezien.

Hij perste zijn lippen op elkaar en liep door. Hij hoefde geen reden te hebben om naar haar toe te gaan. Hij had haar de afgelopen tien jaar met dezelfde koppige bescherming bejegend als waarmee hij alle vrouwelijke leden van zijn familie tegemoet trad; zijn gevoelens ten opzichte van haar hadden ongetwijfeld met hun verwantschap te maken - het feit dat ze de zus van zijn zwager Luc was - en dus aangetrouwde familie.

In zijn ogen was Portia Ashford familie en dus moest hij haar beschermen. Dat stond als een paal boven water.

Wat voor gecompliceerde logica had de goden ertoe gebracht om te besluiten dat een vrouw een man nodig had om in verwachting te kunnen raken?

Portia sputterde onderdrukt van afkeer. Dat was de essentie van het dilemma dat haar bezighield. Helaas had het geen zin erover te redetwisten, de goden hadden het zo besloten en ze kon er niets aan doen.

Ze kon alleen proberen een andere manier te zoeken.

Haar irritatie werd groter bij die gedachte, en was hoofdzakelijk op zichzelf gericht. Ze had nooit een echtgenoot gewild en een goed, keurig sociaal geaccepteerd huwelijk met alle daarbij behorende beperkingen was niets voor haar. Ze had de toekomst nooit op die manier bekeken.

Maar er was geen andere manier.

Ze rechtte haar rug en bekeek de zaak van alle kanten: als ze zelf kinderen wilde hebben, moest ze een man zoeken.

Het briesje werd iets sterker en streelde fluisterend en koel langs haar wangen, het wapperde met luchtige vingers door haar zware golvende haar. Het besef dat kinderen - haar eigen kinderen, haar eigen gezin - datgene waren waar ze eigenlijk naar verlangde, de uitdaging waar ze evenals haar moeder voor was grootgebracht om te aanvaarden en voor te strijden, dit alles was even heimelijk gekomen als het briesje. De afgelopen vijf jaar had ze met haar zussen Penelope en Anne in Londen voor vondelingen gewerkt. Ze had zich met het haar bekende enthousiasme op het project gestort, overtuigd dat hun idealen zowel goed als juist waren. Ze had echter gemerkt dat haar eigen bestemming in een richting lag waar ze nooit aan had gedacht.

Dus nu zocht ze een echtgenoot.

Gezien haar afkomst, de status en relaties van haar familie en haar bruidsschat zou dat niet moeilijk moeten zijn, al was ze vierentwintig. Ze was echter niet zo dom om te denken dat iedere willekeurige man in aanmerking kwam. Gezien haar karakter, haar temperament en haar sterke gevoel voor onafhankelijkheid was het belangrijk om een verstandige keus te maken.

Ze trok haar neus op en staarde in de verte. Ze had nooit gedacht dat het zo ver zou komen dat ze naar een echtgenoot zou verlangen. Omdat hun broer Luc niet geïnteresseerd was om haar en haar zussen tot een huwelijk te dwingen, hadden ze hun eigen gang kunnen gaan. Zij had zich verre gehouden van bals en ontvangkamers, van Almack en dergelijke bijeenkomsten van de betere kringen waar huwbare jongedames hun echtgenoten leerden kennen.

Het had beneden haar waardigheid geleken om een echtgenoot te zoeken - een onderneming waar zij met haar verstand ver boven stond...

Haar ergernis nam toe wanneer ze aan haar vroegere arrogante houding dacht. Al die kansen die ze had gehad om te leren hoe ze een echtgenoot moest uitkiezen en de daaropvolgende stap om de man in kwestie te strikken. Ze had er haar neus voor opgehaald. Wat mateloos irritant om te merken dat ze ondanks haar intelligentie, die algemeen als superieur werd beschouwd, haar huidige toestand niet had weten te voorkomen.

De ellende was dat ze Horatius kon opzeggen en Vergilius letterlijk kon citeren, maar ze had geen idee hoe ze aan een man moest komen.

Laat staan de juiste.

Ze richtte haar aandacht op de zee in de verte en op het schitterende, voortdurend wisselende zonlicht op de golven. Net zo wisselend als zij de afgelopen maand in gedachten was geweest. Dat was helemaal niets voor haar, het was zo in tegenspraak met haar karakter - ze was altijd vastbesloten, nooit zwak of verlegen. Haar besluiteloosheid werkte op haar zenuwen. Haar karakter wilde, nee, eiste een besluit, een vastbesloten doel, een actieplan. Haar gevoelens, een kant van zichzelf waar ze zich zelden door liet leiden, waren veel onzekerder. Die waren veel minder geneigd om zich met haar gebruikelijke geestdrift op dit laatste plan te storten.

Ze had de argumenten ad infinitum overwogen; ze had de zaak van alle kanten bekeken. Ze was hier vandaag naartoe gegaan met het vaste voornemen om de paar uur die ze had voor de andere gasten kwamen en het weekendfeest zou beginnen, te gebruiken om een plan te smeden.

Ze perste haar lippen op elkaar, kneep haar ogen halfdicht tegen de horizon en voelde een weerstand diep in haar hart, een soort terugschrikken voor het ogenblik - heel ergerlijk maar toch zo primair, zo sterk dat ze moest vechten om het te onderdrukken en weg te duwen... en ze was niet van plan weg te gaan voor ze een duidelijke weg voor zichzelf had uitgestippeld.

Ze pakte de leuning stevig beet, hief haar kin in de lucht en stelde vastbesloten vast: 'Ik zal van elke gelegenheid gebruikmaken die het weekendfeest me biedt om alles te leren wat ik kan om eindelijk een duidelijk besluit te nemen.' Dat was op geen stukken na beslissend genoeg; dus voegde ze er vastbesloten aan toe: 'Iedere aanwezige van de juiste leeftijd en afkomst zal ik serieus als kandidaat overwegen.'

Nou, eindelijk! Ze had haar volgende stap onder woorden gebracht. In een plechtige belofte. Het positieve en opbeurende gevoel dat altijd volgde na een beslissing welde in haar op...

'Nou, dat is bemoedigend, moet ik zeggen, hoewel, juiste leeftijd en afkomst waarvoor eigenlijk?'

Haar adem stokte en ze draaide zich snel om. Een seconde lang wist ze niet wat ze zag. Niet van angst - want ondanks het feit dat hij in de schaduw stond met het heldere daglicht achter zich had ze zijn stem herkend. Ze wist wiens schouders de boogvormige ingang blokkeerden.

Maar wat deed hij in vredesnaam hier?

Hij keek haar scherper aan - een verontrustend intens blauw dat veel te direct was om nog beleefd te worden genoemd.

'En waar moet je eindelijk een duidelijk besluit over nemen? Daar heb jij meestal niet meer dan twee seconden voor nodig.'

De kalmte, besluitvaardigheid en onverschrokkenheid keerden snel terug. Ze kneep haar ogen halfdicht en keek hem aan. 'Dat gaat jou niets aan.'

Hij liep, opzettelijk langzaam, met drie sluipende stappen naar de leuning toe waar zij stond. Ze verstrakte. De spieren in haar rug verstijfden; haar longen klapten dicht alsof iets diep in haar reageerde. Ze kende hem zo goed, maar hier, alleen te midden van de stilte van de vlakten en de hemel, leek hij groter en sterker.

En op de een of andere ondefinieerbare manier gevaarlijker.

Hij bleef op ruim een halve meter afstand van haar staan en gebaarde naar het uitzicht. 'Je schijnt het de hele wereld te vertellen.'

Hij keek haar aan en in zijn blauwe ogen stond het plezier te lezen dat hij erin had omdat hij haar had betrapt. Maar ook waakzaamheid en een zekere afkeuring.

Zijn gezicht bleef uitdrukkingsloos. 'Ik denk dat het een domme vraag is om te willen weten of er een staljongen of een livreiknecht in de buurt is?'

Dat was een onderwerp waarover ze het niet wilde hebben, en al helemaal niet met hem. Ze keek naar het uitzicht en neeg haar hoofd koeltjes. 'Goedemiddag. Het is een geweldig uitzicht.' Ze zweeg heel even. 'Ik wist niet dat je van de natuur hield.'

Ze voelde hoe zijn blik over haar gezicht gleed, toen keek hij weer naar het uitzicht.

'Nou en of.' Hij stak zijn handen in zijn zakken en zag er heel ontspannen uit. 'Er zijn wezens in de natuur die ik met een ware verslaving aanbid.'

Het was niet moeilijk te raden wat hij daarmee bedoelde. Vroeger zou ze een of andere scherpe opmerking hebben gemaakt... Nu hoorde ze alleen haar eigen woorden in haar hoofd... 'Je bent hier voor het weekendfeest van de Glossups.'

Het was geen vraag; hij antwoordde met een elegant schouderophalen. 'Waar anders voor?'

Hij draaide zich om toen ze rechtop ging staan. Ze keken elkaar aan; hij had haar belofte gehoord en dat zou hij vast niet vergeten...

Plotseling had ze behoefte aan meer ruimte tussen hem en zichzelf.

'Ik ben hier voor de rust gekomen,' vertelde ze hem zonder verdere omhaal. 'Nu jij hier bent, kan ik net zo goed teruggaan.'

Ze liep naar de uitgang. Hij stond in de weg. Haar hart begon sneller te kloppen en ze keek hem aan.

Ze zag hoe zijn trekken harder werden en begreep dat hij een of ander weerwoord inslikte. Hij keek haar even aan, zijn zelfbeheersing was bijna tastbaar. Met een weloverwogen kalmte die op zichzelf al een waarschuwing was, deed hij een stap opzij en gebaarde naar de doorgang. 'Ga je gang.'

Al haar zintuigen stonden op scherp toen ze langsliep; haar huid tintelde alsof hij een mogelijk gevaar uitstraalde. Toen ze eenmaal langs hem was, glipte ze ogenschijnlijk kalm door de gewelfde poort en liep het pad op.

Simon klemde zijn kaken op elkaar en onderdrukte uit alle macht de neiging om haar tegen te houden. Hij wilde zijn arm uitsteken, haar hand beetpakken en haar naar zich toe trekken -waarom wist hij zelf niet. Hij hield zich voor dat dit de bedoeling was, hij moest haar en haar hooghartige manier van doen terug op Glossup Hall hebben.

Hij haalde diep adem, hield die even in en liep vervolgens achter haar aan het zonlicht in.

En verder het pad af. Hoe eerder ze terug was in de beschaafde wereld en veiligheid, hoe eerder zijn eigen trip erop zat. Hij kwam regelrecht uit Londen en hij had dorst; een glas bier zou er wel in gaan.

Hij zou haar gemakkelijk in kunnen halen met zijn grote stappen. In plaats daarvan liep hij op zijn gemak achter haar aan, heel tevreden met zijn uitzicht. De huidige mode die japonnen voorschreef die recht vanuit de taille naar beneden vielen, stond haar goed. Het legde de nadruk op de ranke lijnen van haar figuur, de bescheiden rondingen en de contouren van haar lange benen. De purperachtig blauwe tint van de lichte zomer japon paste bij haar eigen opvallende kleuren: ravenzwart haar, diepblauwe ogen en een blanke, bijna doorzichtige huid. Ze was langer dan de gemiddelde vrouw; haar voorhoofd zou tot aan zijn kin komen - als ze elkaar ooit zo na zouden komen.

Bij de gedachte daaraan moest hij heimelijk lachen, zij het boosaardig.

Ze kwamen bij de top van de heuvel, ze liep eroverheen en verder, en besefte toen pas dat hij haar volgde. Ze wierp hem een duistere blik toe, bleef staan wachten, en draaide zich om toen hij voor haar bleef staan.

Haar ogen leken scherven van donker graniet toen ze hem dreigend aankeek. 'Je gaat me niet helemaal terug naar de Hall volgen.'

Portia vroeg niet waar hij dacht mee bezig te zijn, dat wisten ze allebei. Ze hadden elkaar zeven maanden geleden met Kerstmis voor het laatst gezien, maar alleen vanuit de verte en omringd door wederzijdse familie. Hij had geen gelegenheid gekregen om op haar zenuwen te werken, iets wat hij sinds haar veertiende het liefste deed, zo mogelijk elke keer dat ze elkaar zagen.

Hij keek haar strak aan. Iets - temperament? een besluit? - flitste door het misleidend zachte blauw van zijn ogen. Toen verstrakte zijn mond, hij liep op zijn gebruikelijke soepele manier langs haar, gewoon zenuwslopend, zo'n grote man, en volgde het pad.

Ze draaide zich om en keek. Hij liep niet ver door, maar bleef vlak bij de splitsing staan, waar het paadje naar het dorp leidde naar het weggetje eronder.

Hij draaide zich om en keek haar aan. 'Je hebt gelijk. Dat ga ik niet doen.' Hij gebaarde naar het pad.

Ze keek in die richting. Er stond een sjees - zijn sjees - op het weggetje.

'Je rijtuig staat klaar.'

Ze hief haar hoofd en keek hem aan. Recht in zijn gezicht. Hij blokkeerde heel bewust de weg naar de Hall.

'Ik was van plan om terug te lopen.'

Hij vertrok geen spier. 'Verander je plan dan maar.'

Zijn stem, pure mannelijke arrogantie vermengd met een uitdaging die ze niet eerder had opgemerkt en niet kon plaatsen, bezorgde haar een wonderlijke huivering. Er lag geen openlijke agressie in zijn houding, maar ze twijfelde er toch geen ogenblik aan dat hij haar kon tegenhouden en dat ook zou doen, als ze zou proberen langs hem te lopen.

Temperament, pure koppigheid - haar gebruikelijke reactie op intimiderende tactieken, vooral van hem - welden in haar op, maar dit keer speelden er andere, sterkere en storender gevoelens mee. Ze bleef roerloos staan, haar rustige blik was in een zwijgend gevecht met de zijne verwikkeld, de bekende worsteling om de macht, maar toch...

Er was iets veranderd.

In hem.

En in haar.

Kwam het gewoon door de leeftijd - hoe lang was het geleden dat ze voor het laatst zo'n machtsstrijd hadden gevoerd? Drie jaar? Langer? Hoe dan ook, er was iets veranderd, het gevecht was niet meer hetzelfde. Er was iets fundamenteel anders; ze voelde een vrijpostiger en schaamtelozer roofdierachtig element, een flits van staal onder zijn voornaamheid alsof zijn masker in de loop van de jaren dunner was geworden.

Ze zou altijd weten hoe hij was...

Ze dacht aan haar belofte. Ze probeerde die afleidende gedachte van zich af te zetten, maar toch hoorde... en herkende ze de uitdaging.

Die ze niet kon weerstaan.

Ze hief haar hoofd en liep door, net zo vastberaden als hij.

De waakzame blik werd feller en zijn ogen waren nu uitsluitend op haar gericht. Ze voelde opnieuw een huivering langs haar rug trekken. Ze bleef voor hem staan en keek hem recht aan.

Wat zag hij? Nu ze keek en probeerde langs hem te kijken en merkte dat dit niet mogelijk was - wonderlijk, want ze hadden nooit geprobeerd hun wederzijdse minachting te verbergen – vroeg ze zich af wat hij verborg. Wat was de reden achter die verhulde dreiging die van hem uitging?

Tot haar eigen verbazing wilde ze dit weten.

Ze haalde bewust diep adem en zei rustig: 'Goed.'

De verbazing was in zijn ogen te lezen, daarna werd zijn blik snel achterdochtig. Ze draaide zich om en keek naar beneden, zette een stap op het pad naar het dorp en slikte een glimlach in. En om te voorkomen dat hij kon denken dat hij had gewonnen, voegde ze er koeltjes aan toe: 'Toevallig knelt mijn schoen.'

Ze had nog maar een stap gezet toen ze voelde dat hij bewoog en veel te snel dichterbij kwam.

Al haar zintuigen sloegen alarm. Onzeker vertraagde ze haar pas...

Hij bleef niet staan; hij bukte zich en tilde haar in één beweging op.

'Wat...'

Zonder zijn vaart te onderbreken, tilde hij haar op en deed of ze niet meer woog dan een baby.

Ze hapte naar adem en al haar zintuigen waren gespitst. 'Ben je helemaal gek geworden?'

Haar totale verbijstering sprak uit elk woord. Hij had nooit eerder fysiek op haar spottende opmerkingen gereageerd.

Ze was... wat? Geschokt? Of...

Ze zette haar verbijstering van zich af en keek hem aan toen hij even een blik in haar richting wierp.

'Je schoen knelt, we kunnen niet riskeren dat jouw tere voetje onnodig schade lijdt.'

Zijn stem klonk neutraal, hij keek argeloos; de blik in zijn ogen kon zelfs onschuldig worden genoemd.

Ze knipperde met haar ogen. Ze keken allebei voor zich uit. Even overwoog ze om te protesteren - maar dat idee verwierp ze direct weer. Hij was zonder meer in staat om erover door te discussiëren tot ze bij de sjees waren.

En wat verzet betreft... ze was zich heftig bewust, veel meer dan ze prettig vond, dat ze lichamelijk gezien aanzienlijk zwakker was dan hij. De armen die haar droegen leken wel van staal; zijn manier van lopen was geen seconde onzeker maar bleef krachtig en zelfbewust. De hand om haar dijbeen, even boven haar knie - keurig bedekt door haar wijde rokken - leek wel een bankschroef; ze lag tegen zijn brede borst en werd door zijn stalen spieren ondersteund. Ze had zijn spierkracht nooit als iets beschouwd waarmee ze rekening moest houden, maar als hij er nu lichamelijk contact bij ging halen, werd het toch een andere zaak.

En niet alleen vanwege de spierkracht.

Als ze zo dicht bij hem was, gevangen in zijn armen, dan voelde ze zich... onder andere licht in haar hoofd.

Hij liep langzamer; ze keek weer op.

Met een zwaai zette hij haar op de zitbank van de sjees.

Geschrokken pakte ze de leuningen beet, trok uit gewoonte haar rokken dicht om zich heen zodat hij naast haar kon gaan zitten - en zag op hetzelfde ogenblik het verbijsterde gezicht van Wilks, zijn stalknecht.

'Eh... goedemiddag, miss Portia.' Met wijd opengesperde ogen maakte Wilks een kniebuiginkje terwijl hij Simon de teugels aanreikte.

Wilks moest de hele voorstelling hebben gezien en wachtte tot ze ontplofte, of in elk geval een vinnige opmerking maakte.

En hij was niet de enige.

Ze glimlachte uitermate bedaard. 'Goedemiddag, Wilks.'

Wilks knipperde met zijn ogen, knikte bedachtzaam en haastte zich toen terug naar zijn plaats.

Simon keek haar even aan toen hij naast haar instapte. Alsof hij dacht dat ze zou bijten. Of minimaal snauwen.

Een lieve glimlach zou hij verdacht vinden. Dus keek ze kalm en zelfverzekerd alsof het haar idee was geweest bij hem in de sjees te stappen. Zijn achterdochtige blik alleen was al de moeite waard die een dergelijke zonnige houding haar kostte.

De sjees schokte en rolde toen vooruit. Zodra zijn paarden goed liepen, vroeg ze: 'Hoe gaat het met je ouders?'

Hij bleef even zwijgen, toen antwoordde hij.

Ze knikte en begon aan een relaas over haar familie, die hij kende, ze vertelde over hun gezondheid, hun verblijfplaats, hun nieuwste veroveringen. Ze bleef doorpraten of hij erom had gevraagd: 'Ik ben met lady O. meegekomen.' Jarenlang was dat hun afkorting geweest voor lady Osbaldestone, een kennis van de Cynsters en een goede vriendin van haar familie. Een oude feeks die de halve ton terroriseerde. 'Ze is vorige week naar de jacht geweest en moest toen hiernaartoe doorreizen. Ze is een goede vriendin van de vader van lord Glossup, wist je dat?' Burggraaf Netherfield was de vader van lord Glossup en op het moment ook op bezoek op Glossup Hall.

Simon fronste zijn wenkbrauwen. 'Nee.'

Portia glimlachte; ze was dol op lady O., maar Simon vond haar scherpzinnigheid, evenals de meeste heren, enigszins angstaanjagend. 'Luc stond erop dat ze niet alleen het halve land door reisde, dus heb ik aangeboden om mee te gaan. Verder zijn er tot nu toe...' Ze ratelde door, bracht hem op de hoogte over wie er al was en wie nog niet, precies zoals iedere andere vriendelijke, goed opgevoede jongedame zou doen.

De achterdocht in zijn ogen werd steeds groter en duidelijker.

Toen kwamen de poorten van Glossup Hall in zicht, ze stonden verwelkomend open. Simon mende de paarden door de ingang en vervolgens de oprijlaan op.

De Hall was een groot buitenhuis, gebouwd in de tijd van koningin Elisabeth. De typische roodstenen voorkant lag op het zuiden en het huis was drie verdiepingen hoog met oostelijke en westelijke vleugels die er loodrecht op stonden. In het centrale deel waren in de middelste poot van de E een balzaal en een oranjerie gebouwd. Toen ze dichterbij kwamen weerkaatste het zonlicht van de rijen verticale raamstijlen tegen de hoge schoorstenen met hun sierpotten.

Tegen de tijd dat hij de paarden het ronde voorplein op leidde, voelde Simon zich behoorlijk van zijn stuk gebracht. Dat was voor hem een onbekend gevoel; er was niet veel in het leven van de ton dat hem uit zijn evenwicht kon brengen.

Afgezien van Portia.

Als ze tegen hem was uitgevaren en haar gewone scherpe tong had gebruikt, was alles normaal geweest. Hij zou de ontmoeting niet hebben gewaardeerd, maar zou zich ook niet plotseling zo verward hebben gevoeld.

Ook al pijnigde hij zijn hersens, hij kon zich niet herinneren dat ze zich ooit eerder zo tegen hem had gedragen met een dergelijke... vrouwelijke zachtheid. Dat was de omschrijving die hem te binnen schoot. Ze was meestal goed gewapend en stekelig; vandaag had ze haar schild en speren blijkbaar thuisgelaten.

Het resultaat was...

Hij haalde de teugels aan, trok aan de rem, wierp Wilks de leidsels toe en stapte uit.

Portia wachtte tot hij om de sjees was heen gelopen om haar te helpen uitstappen; hij keek en verwachtte haar eruit te zien springen met haar gebruikelijke onafhankelijke ik-heb-je-niet-nodig manier van doen. In plaats daarvan legde ze haar slanke vingers op zijn aangeboden hand en liet zich door hem helpen toen ze op verrassend sierlijke wijze uitstapte.

Ze keek op en glimlachte toen hij haar losliet. 'Dank je.' Haar glimlach werd breder; ze bleef hem aankijken. 'Je had gelijk. Het gaat veel beter met mijn voet dan anders het geval was geweest.'

Haar uitdrukking was onvoorstelbaar lief, ze neeg haar hoofd en liep weg. Haar ogen waren zo donker dat hij niet had kunnen zeggen of de fonkeling die hij erin dacht te hebben gezien echt was of dat hij het zich maar had verbeeld.

Hij stond op het voorplein, staljongens en livreiknechten liepen gejaagd om hem heen en hij keek hoe ze het huis in liep. Zonder een enkele blik achterom verdween ze in de schaduwen achter de openstaande voordeur.

Zijn dromen werden onderbroken door het geluid van knerpend grind toen zijn sjees en paarden werden weggeleid. Uiterlijk onbewogen, maar innerlijk enigszins ontmoedigd, liep hij naar de deur van Glossup Hall. Achter haar aan en naar binnen.

 

'Simon! Geweldig!' Met een brede glimlach deed James Glossup de deur van de bibliotheek dicht en kwam naar hem toe.

Simon liet zijn overjas achter bij de huisknecht en draaide zich om teneinde James te begroeten.

De opluchting straalde uit de ogen van James toen hij hem de hand schudde. 'Je bent precies op tijd om bij Charlie en mij te komen staan.' Met een knikje gebaarde hij naar de salon; door de gesloten deuren klonk het onmiskenbare gegons van druk pratende mannen- en vrouwenstemmen. 'Charlie is even poolshoogte gaan nemen.'

Blenkinsop, de huisknecht, bleef naast James staan. 'Ik zal de bagage van mr. Cynster in zijn gebruikelijke kamer zetten, sir.'

James knikte. 'Dank je, Blenkinsop. We gaan zo naar de anderen - je hoeft ons niet aan te kondigen.'

Blenkinsop, een voormalig sergeant-majoor, lang, met aanleg om dik te worden, maar met een kaarsrechte houding, boog en liep weg. James keek even naar Simon en gebaarde toen naar de salon. 'Kom, eropaf!'

Ze liepen samen naar binnen en bleven staan om allebei een deur achter zich dicht te doen. Simon keek James even aan toen de deur in het slot viel. Portia, die aan de andere kant van de ruimte stond, vermoedde dat ze zich allebei zeer goed bewust waren van het beeld dat ze boden zoals ze naast elkaar kwamen aan wandelen.

Twee rokkenjagers van de ton; niemand met ogen in zijn hoofd zou ze voor iets anders kunnen houden en samen versterkten ze dat effect. Ze waren allebei lang, slank en lenig, met brede schouders en niet te zwaar. James had bruin, enigszins krullend haar, het vroegere blonde haar van Simon was in de loop van de jaren donkerder geworden en veranderd in glanzend donkerblond met een kastanjekleurige gloed erin, en het viel in zijdeachtige golven langs zijn gezicht. Simon had blauwe ogen en een tamelijk blanke huid, James had gevoelige bruine ogen die hij goed de kost gaf.

Ze waren allebei volgens de laatste mode gekleed, met perfect passende mantels waaraan was te zien dat ze door de beste kleermaker van de ton waren gemaakt. Hun halsdoeken waren smetteloos wit en keurig geknoopt; hun vest was het toonbeeld van ingehouden elegantie.

Ze droegen de chique kleding van de ton of ze nooit anders hadden gedaan, en dat was ook het geval. Ze waren in wezen broeders, dat was duidelijk toen James met voorstellen begon.

Charlie Hastings kwam erbij staan, de derde man van hun groepje. Hij was een iets kleinere, blonde jongeman met dezelfde knappe roekeloze uitstraling.

Portia bekeek de rest van het gezelschap dat verspreid stond in de grote ontvangkamer, sommigen op stoelen en banken met theekopjes in de hand. De enige gast die nog moest komen was lady Hammond met haar twee dochters, ze werden later in de middag verwacht.

James bracht Simon eerst naar hun gastheer, zijn vader Harold, lord Glossup, een goedgebouwde heer van middelbare leeftijd die al zijn gasten hartelijk welkom heette. Naast hem stond George Buckstead, een stevig gebouwde man uit de provincie, een goede vriend van Harold en hetzelfde type. Ambrose Calvin stond ook bij die groep, maar hij week iets af van de rest. Ambrose was midden dertig en hij had blijkbaar zijn zinnen op een politieke loopbaan gezet. Portia vermoedde dat hij daarom vandaag hier was.

Ze wist niet precies wat hij daarmee hoopte te bereiken, maar ze kende dat slag mensen wel; hij had beslist een doel voor ogen.

Charlie, die al was voorgesteld, was een beetje achtergebleven. Toen James en Simon zich omdraaiden, zagen ze dat miss Lucy Buckstead hun vriend had ontdekt. Stralend, opgewekt, net twintig en leuk om te zien, gaf de donkerharige miss Buckstead Simon haar hand, maar haar ogen dwaalden te snel weer in de richting van het gezicht van James.

Met een elegante verontschuldiging trok James Simon opzij om verder te gaan met voorstellen; Charlie schoot te hulp om miss Buckstead af te leiden. Portia onderschepte de blik die James en Simon wisselden toen ze het volgende groepje naderden.

Daar stond de moeder van James, hun gastvrouw, Catherine, lady Glossup. Een verwelkte, enigszins gezette dame met kleurloos blond haar en waterige blauwe ogen die nog steeds een zekere mate van gereserveerdheid bezat, een zwakke echo van een gezag dat ze in feite niet had. Naast haar zat mrs. Helen Buckstead, een forse dame die een rustige opgewektheid uitstraalde waaruit haar tevredenheid over haar leven sprak.

Beide dames glimlachten vriendelijk toen Simon boog; hij wisselde een paar woorden, draaide zich vervolgens om en gaf de heren die naast de dames stonden een hand. Mr. Moreton Archer was een bankier, vermogend en machtig, de tweede zoon van een tweede zoon. Hij had zich in de wereld moeten waarmaken en was daarin geslaagd. Het daarbij behorende zelfvertrouwen straalde van hem, zijn dure kleding en keurige verzorgde voorkomen af.

Van de generatie van lord en lady Glossup was er mr. Archer, de vader van een andere Catherine, die door iedereen Kitty werd genoemd en met de oudste zoon van lord Glossup, Henry, was getrouwd. Het was voor iedereen duidelijk dat mr. Archer dit huwelijk als een mogelijkheid beschouwde om hogerop te komen in de wereld.

Zijn blik werd geïnteresseerder toen hij aan Simon werd voorgesteld; hij was graag langer blijven praten, maar James leidde Simon handig verder.

Bij de volgende groep stond Kitty Glossup, in zekere zin hun tweede gastvrouw. Ze was blond, klein, een beetje mollig en ze had een porseleinachtige blanke teint. Haar blauwe ogen straalden en haar handjes fladderden, haar enigszins rood gemaakte lippen waren steeds in beweging, hetzij om te glimlachen, te pruilen of te praten. Ze vond het heerlijk om het middelpunt te zijn; ze was ijdel en wispelturig. Portia had weinig met haar gemeen, maar Kitty week niet zo heel erg af van veel anderen uit de ton.

Kitty had met lady Calvin en mr. Desmond zitten praten. Cynthia, lady Calvin, was een strenge weduwe met goede familierelaties, een koele, evenwichtige dame die haar twee kinderen, Ambrose en haar dochter Drusilla, zorgvuldig door het leven leidde. Als dochter van een graaf bewoog ze zich in de dezelfde kringen als de Cynsters en de Ashfords; ze glimlachte statig tegen Simon en reikte hem haar hand.

Mr. Winfield was een paar uur eerder aangekomen; Portia moest hem nog leren kennen. Te oordelen aan zijn uiterlijk was hij een bemiddeld heer, ingetogen en tamelijk ernstig. Ze vermoedde dat hij via de Archers was uitgenodigd en ze vroeg zich af of hij was bedoeld voor hun oudste, maar tot nu toe ongehuwde, dochter Winifred.

Winifred zelf stond bij het volgende groepje waar James Simon naartoe bracht, bij Henry Glossup, de oudste broer van James, Alfreda Archer, Winifred en Kitty's moeder en dus de schoonmoeder van Henry, en Drusilla Calvin.

Als goede vriend van James kwam Simon regelmatig op Glossup Hall en kende hij Henry goed, ze begroetten elkaar als oude vrienden. Henry was een oudere, rustiger en steviger uitgave van James, een aardige man op wiens schouders de verantwoordelijkheid voor het landgoed rustte.

Alfreda Archer was nogal overdreven. Portia voelde dwars door de kamer heen hoe Simon dichtklapte. Mrs. Archer bezat alle kenmerken van een koppelende moeder die er erg op was gebrand om door middel van een huwelijk hoger op de sociale ladder te komen. Winifred was daarentegen rustig, en ze begroette Simon met een vriendelijke glimlach, maar ook niets meer dan dat.

Drusilla kon dat nauwelijks opbrengen. Ze was ongeveer even oud als Portia, maar daar hield de overeenkomst mee op. Drusilla was timide, teruggetrokken en bijzonder ernstig voor haar leeftijd. Ze scheen zichzelf meer als gezelschapsdame van haar moeder te beschouwen dan als haar dochter; ze had daarom ook weinig interesse in Simon of James en dat liet ze merken.

De andere aanwezigen, afgezien van lady Osbaldestone en lord Netherfield, naast wie Portia zat, waren Oswald Glossup, de jongere broer van James, en Swanston Archer, de jongere broer van Kitty. Ze waren ongeveer even oud, hadden dezelfde bouw, droegen belachelijk strakke gestreepte vesten en mantels met lange panden. Ze vonden zichzelf heel belangrijk en lieten dat merken door afstandelijk te doen tegen de rest van het gezelschap.

Simon groette ze met een kort knikje en een blik van lichte afkeuring.

Daarna liepen hij en James naar de bank waar lady Osbaldestone en lord Netherfield zaten, een beetje apart van de rest om alles beter te kunnen zien en rustig commentaar te kunnen leveren.

Portia stond op toen de twee mannen dichterbij kwamen - niet omdat dit zo hoorde, maar eenvoudig omdat ze het niet prettig vond als iemand boven haar uittorende, vooral niet als het er twee tegelijk waren.

Lady Osbaldestone beantwoordde de begroeting en buiging van Simon met een opgewekte bons van haar stok en zette hem direct op zijn plaats door te vragen: 'En... hoe is het met je moeder?'

Door jarenlange ervaring en de wetenschap dat er geen ontkomen aan was, beantwoordde hij haar vraag met een prijzenswaardige rust. Lady O. wilde alles weten over zijn jongere zussen en zijn vader, en terwijl hij haar inhalige nieuwsgierigheid bevredigde, wisselden Portia en James een glimlachje uit en praatte ze met hem en zijn grootvader over de mooiste wandelingen in de buurt.

Lady O. liet Simon uiteindelijk vrij. Hij wendde zich glimlachend met een paar woorden tot lord Netherfield, die hij al kende. Daarna stond Simon naast Portia, wendde zich tot lady O. en verstarde.

Portia voelde het, keek even naar lady O., en verstijfde eveneens. De venijnige blik die de ton meer dan vijftig jaar had geterroriseerd, was nu op hen gericht.

Op hen allebei.

Ze stonden verstard, allebei onzeker wat ze moesten doen, wat ze hadden gedaan...

De wenkbrauwen van lady O. gingen omhoog. 'Jullie kénnen elkaar toch, hè?' Portia voelde hoe ze een kleur kreeg; vanuit haar ooghoek zag ze dat het Simon niet veel beter verging. Ofschoon ze zich volkomen van elkaar bewust waren, hadden ze er geen van beiden aan gedacht op een sociaal acceptabele manier aandacht te schenken aan de aanwezigheid van de ander. Ze deed haar mond open, maar hij was haar voor.

'Miss Ashford en ik hebben elkaar eerder ontmoet.'

Als ze niet midden in een ontvangkamer hadden gestaan, had ze hem geschopt. Op die koele arrogante toon van hem leek het of ze heimelijke afspraakjes maakten! Op luchtige toon legde ze uit: 'Mr. Cynster was zo vriendelijk om me mee te laten rijden vanuit het dorp. Ik was naar de uitkijkpost gewandeld.'

'O ja?' De duistere blik van lady O. bleef nog even langer op hen gevestigd, toen knikte ze en stampte met haar stok op de vloer. 'Juist!'

Voor Portia kon uitmaken wat ze daarmee bedoelde, ging lady O. verder: 'Goed.' Ze wees naar haar lege theekopje op het bijzettafeltje. 'U kunt nog een kopje thee voor me halen, sir.'

Met een bereidwilligheid die Portia helemaal begreep, glimlachte Simon charmant, pakte de kop en schotel en liep naar de plek waar de theewagen naast lady Glossup stond. James was weggestuurd om hetzelfde voor zijn grootvader te doen. Portia maakte van de gelegenheid gebruik om zich te excuseren en naar Winifred Archer en Drusilla Calvin te lopen, gasten van wie ze dacht dat het heel onwaarschijnlijk was dat Simon daarmee zou willen praten.

Ze had zich dan misschien voorgenomen iedere geschikte heer die aanwezig was in overweging te nemen, maar dat betekende nog niet dat ze er ook naast hoefde te staan.

Vooral niet naast Simon.

En zeker niet met lady O. die zat toe te kijken.

Simon kwam terug met een kopje thee voor lady Osbaldestone en excuseerde zich toen tactvol; de oude dragonder liet hem gaan met een kuchje en een zwaai. Hij haalde een kopje thee voor zichzelf en liep naar Charlie en Lucy Buckstead, die bij het raam stonden.

Charlie keek hem lachend aan, maar zijn handige praatjes leden er niet onder; hij was druk bezig indruk te maken op miss Buckstead. Niet dat hij daar iets mee bedoelde, Charlie vond het gewoon heerlijk om te flirten. Met zijn blonde krulhaar, donkerbruine ogen en eentonige, lijzige manier van praten was hij een aanwinst voor de ton en erg in trek bij dames met smaak en verstand.

De dames kwamen er meestal heel snel achter dat Charlie in de meeste gevallen een man van woorden en geen daden was. Niet dat hij zich niet af en toe liet gaan, maar het kwam slechts zelden voor.

Zelfs miss Buckstead scheen ondanks haar naïveteit onbezorgd en ze gaf lachend een weerwoord op Charlies net niet helemaal onschuldige opmerkingen.

Simon glimlachte en dronk zijn thee. Zowel hij als Charlie wist dat ze geen risico liepen met miss Buckstead; zij was in James geïnteresseerd.

Terwijl hij losjes meepraatte bekeek hij het gezelschap. Het was duidelijk het doel om banden aan te halen, met de Archers, de familie van Kitty, en de Bucksteads, goede vrienden, de Calvins en de Hammonds, handige relaties. Een volkomen normale groep gasten, maar met Lucy Buckstead erbij begreep Simon dat James graag wat extra heren in de buurt wilde hebben.

Hij vond het niet erg om dit voor James te doen; het was gewoon iets dat vrienden voor elkaar deden. Hij vroeg zich alleen af hoe hij zichzelf moest bezighouden voordat hij James veilig en wel kon achterlaten en verder kon reizen naar Somerset.

Zijn blik bleef hangen bij de drie dames bij het raam aan de andere kant van de ruimte: Winifred Archer, Drusilla Calvin en Portia. Ze waren rond de vierentwintig, een paar jaar jonger dan Kitty, die hij frivool boven het gedempte stemmengegons uit kon horen lachen.

Portia keek even naar Kitty en vervolgde toen haar gesprek met Winifred en Drusilla.

Winifred stond met haar rug naar haar zus gekeerd en liet niet merken dat ze iets had gehoord van haar schelle vrolijkheid. Winifred bleek ouder, Simon schatte dat ze dichter bij zijn eigen leeftijd in de buurt zat, negenentwintig.

Hij keek even naar het groepje waar Kitty het hoogste woord had en zag dat Desmond Winfield naar Portia keek. Of was het naar Winifred? Desmond ging rechter staan alsof hij ernaartoe wilde lopen.

Kitty legde een hand op zijn mouw en stelde hem enkele vragen, hij draaide zich naar haar toe en gaf rustig antwoord.

Dichterbij lachte Charlie; Lucy Buckstead giechelde gesmoord. Zonder enig idee te hebben wat er was gezegd, glimlachte Simon tegen beiden, toen pakte hij zijn kopje en nam nog een slok.

Hij keek weer naar Portia.

Ze stond in de zon en de blauwzwarte vonken schoten van haar ravenzwarte haren af.

Ongevraagd rook hij weer scherp en indringend de geur die uit haar zware krullen was opgestegen, het warme aroma dat zijn zintuigen had geprikkeld toen hij haar over het pad had gedragen. Het prikkelde zijn herinnering en haalde alles terug - haar gewicht in zijn armen, de soepele spanning in haar lichaam, de maar al te vrouwelijke vormen. De herinneringen spoelden over hem heen en lieten hem verhit achter.

Hij was zich er bijzonder van bewust dat ze een vrouw was, een vrouw zoals hij zich nooit had kunnen voorstellen. Hij was verbijsterd geweest, niet in het minst omdat hij diep in zijn hart had gewenst dat hij haar ergens anders naartoe kon brengen. Ergens waar veel meer privacy was.

Desondanks had hij haar geen moment verward met een ander, hij wist heel goed wie hij in zijn armen had liggen. Hij was haar scherpe tong en felle aard niet vergeten. Maar toch wilde hij...

Hij fronste in gedachten zijn wenkbrauwen en keek naar Lucy Buckstead. Als hij een vrouw zocht, was zij zonder meer het soort vrouw dat hij moest overwegen. Ze gedroeg zich keurig en gedwee, ze was handelbaar... maar zijn gedachten bleven wegglippen...

Hij zette zijn kopje neer en forceerde een glimlach. 'Neem me niet kwalijk, ik moet me even opfrissen.'

Met een kort buiginkje in de richting van Lucy en een knikje naar Charlie bracht hij zijn kopje terug naar lady Glossup, excuseerde zich handig en ontsnapte.

Toen hij de trap op liep schoten hem Portia en dat onverwachte ogenblik op het pad en haar eveneens onverwachte reactie opnieuw te binnen. Glossup Hall bood hem onverwachte mogelijkheden; hij had alle tijd, er was geen enkele reden waarom hij die mogelijkheden niet zou onderzoeken.

Bovendien was het een vrijwel onweerstaanbare uitdaging om erachter te komen wat een bijzonder goed opgeleide vrouw nog over het leven moest leren.