19
Maandag 12 oktober 2009
‘Ray?’ Het probleem met Marchington House is dat het zo groot is dat geen zin geeft om iemand te roepen. Mobiel bellen is beter, alleen is mijn mobieltje in de roeivijver gegooid, en nu heb ik haar nummer niet meer.
Ik kijk in de zitkamer, de salon, de keuken, de opkamer, de bijkeuken, allebei de studeerkamers, de biljartkamer, de muziekkamer en de hobbyruimte, maar er is nergens een spoor van haar te bekennen. Ik loop naar de trap. Verdeeld over de drie bovenste verdiepingen van het huis zijn veertien slaapkamers en tien badkamers. Ik begin met Ray’s slaapkamer op de eerste verdieping. Daar is ze niet, maar Angus’ jasje hangt er wel. Het is hetzelfde jasje dat hij droeg toen hij mij aansprak bij mijn huis. Er ligt ook een uitpuilende zwarte canvas tas op het bed waarop in kleine witte letters London on Sunday staat gedrukt.
Ik worstel een halve tel met mijn geweten, en rits dan de tas open. O, god: moet je dit allemaal eens zien: pyjama, tandenborstel, elektrisch scheerapparaat, flosdraad, minstens vier paar sokken, boxershorts... Vlug trek ik de rits weer dicht. Er zijn geen woorden die uitdrukken hoeveel weerzin ik voel bij het zien van de boxershorts van Angus Hines.
Fijn. Mijn gevangene komt ook logeren – de man die ik de huid vol gescholden heb omdat hij zo fatsoenlijk was mijn ruiten niet in te slaan. Ik moet hem dus weer onder ogen komen, en me doodschamen. Zo moeten de verspreiders van apartheid zich hebben gevoeld toen al dat verzoengedoe begon en ze urenlang tegen Nelson Mandela hebben moeten zeggen dat ze als mens geen knip voor de neus waard waren. Tenminste, ik denk dat dat zo is gegaan. Ik denk erover om mijn abonnement op het roddelblad op te zeggen, en om eens een wat serieuzer tijdschrift te gaan lezen, om mijn algemene kennis wat op te vijzelen: The Economist, of National Geographic.
Ik doe de rits van het zijvak van Angus’ tas open, want ik neem aan dat dat ondergoedvrij is: hij gaat heus niet in alle vakjes boxers stoppen. Tot mijn verrassing zitten er twee dvd’s in, allebei van Binary Star-programma’s die ik heb geproduceerd: Haat na de dood en Ik snij mijzelf. Dus Angus doet nog steeds antecedentenonderzoek naar mij. Haat na de dood is eerlijk gezegd mijn beste productie, dus ik hoop dat hij die heeft bekeken. Het was een zesdelige serie over familievetes die al verscheidene generaties voortduurden. In sommige gevallen hadden ouders hun kinderen hen op hun sterfbed laten beloven dat hun vijandschap niet met hen het graf inging, en dat zij de kinderen en de kindskinderen van die vijanden zouden blijven haten.
Ziek. Ziek dat je je woede en wrok op anderen wil overdragen, ziek ook om zelf vast te houden aan die gevoelens.
Ik ben niet meer kwaad op Laurie. Ik haat hem niet, en ik wens hem ook geen nare dingen toe. Wat ik wel wens... ik sta mezelf niet toe om daaraan te denken. Het heeft geen zin.
Terwijl ik de dvd’s terugstop in Angus’ tas, hoor ik voetstappen. Ze lijken van de overloop te komen, maar als ik ga kijken zie ik niemand. ‘Hallo?’ roep ik uit. Ik controleer alle slaapkamers op de tweede en derde verdieping, maar ik zie nergens een teken van leven. Ik heb het me vast ingebeeld. Ik besluit om dan maar naar mijn eigen slaapkamer te gaan, in bed te gaan liggen, eens lekker hard te huilen en met mijn vuisten in mijn kussen te stompen, want daar verheug ik me al op sinds Regent’s Park,
Ik doe de deur open en schreeuw het uit als ik een man naast mijn bed zie staan. Hij lijkt zelf totaal niet aangedaan. Hij glimlacht alsof ik had moeten weten dat ik hem hier zou treffen.
‘Wie ben jij? Wat doe je in mijn kamer?’ Ik weet wie hij is: Ray’s broer, de donkere van die foto met de boot die in de keuken hangt. Hij draagt een witte crickettrui met een V-hals en een broek die meer ritsen heeft dan stof. Dat heb ik nooit begrepen: waarom je je broek op verschillende tijdstippen van de dag zou willen inkorten of langer maken. Voor wie is dat soort broeken bedoeld: voor mensen met kuiten die parttime werken?
‘Nee, het is precies andersom,’ zegt Ray’s broer, nog altijd met een grijns. ‘Jij bent in mijn kamer.’
‘Ray zei dat dit een logeerkamer was.’
‘Dat is het ook. Het is mijn logeerkamer. Dit is mijn huis.’
‘Is Marchington House van jou?’ Ik weet dat Laurie zei dat Ray’s ouders in Winchester wonen. ‘Maar...’
‘Zie jij dat anders?’
‘Sorry, maar ik... Jij bent zo jong. Jij lijkt me van mijn leeftijd.’
‘En dat is?’
‘Eenendertig.’
‘In dat geval ben ik dus jonger dan jij. Ik ben negenentwintig.’
Ik voel een aanval van tactloosheid opkomen. ‘Wanneer heb jij dan de tijd gevonden om rijk genoeg te worden om zo’n huis als dit te kunnen kopen? Op school, tussen je lessen Latijn en croquet door? Of heb je je nablijftijd nuttig gebruikt?’ Ik raaskal, want ik ben nog steeds niet over de schrik heen dat hij hier nu is. Waarom stond hij op me te wachten? Hoe durft hij eigenaar te zijn van Marchington House? Heeft hij in mijn koffer gesnuffeld? Heeft hij mijn ondergoed bekeken terwijl ik naar het ondergoed van Angus Hines keek?
‘Croquet en Latijn?’ Hij lacht. ‘Had jij dat soort vakken op school?’
‘Nee, wij kregen Bendeoorlogen en Apathie,’ zeg ik vinnig. ‘Ik zat namelijk op een gewone scholengemeenschap in de stad.’
‘Ik ook.’
‘Echt?’
‘Echt. En los van dit huis ben ik niet rijk. Ik heb het verleden jaar van mijn opa geërfd. Ik heb een glazenwassersbedrijf. Ik woon hier ook niet – ik zit nog gewoon in mijn huurflat in Streatham. Dit huis is veel te groot voor mij, en de inrichting is me veel te... vrouwelijk. Mijn oma was binnenhuisarchitect.’
‘Jij, in je eentje?’ zeg ik. ‘Jij hebt in je eentje dit hele huis geërfd?’
‘Alle zes de kleinkinderen hebben onroerend goed geërfd,’ zegt hij schaapachtig. ‘Mijn opa was heel rijk. Hij deed iets met diamanten.’
‘O, aha,’ zeg ik. ‘Ik heb mazzel. Allebei mijn opa’s leven nog. Eentje doet iets met een volkstuintje en de ander doet iets met in een stoel zitten wachten tot hij de pijp uitgaat. Moet je horen, Ray zei dat ik hier kon logeren, en...’
‘Wil je dat ik je kamer uitga? Mijn kamer? Onze kamer?’
Nu weet ik het zeker: hij heeft in mijn slipjes zitten graven. Dat was een wel heel doorzichtige toespeling.
‘Ik moet je eruit schoppen,’ zegt hij.
‘Je moet me eruit schoppen?’
‘Inderdaad. Geen zorgen, ik ga het niet doen. Ik zie niet in waarom ik his lordship zijn zin moet geven, jij wel?’
His lordship... Angus Hines. Ik had het kunnen weten.
Is dat waarom hij en Ray er niet waren? Te schijterig om zelf het vuile werk op te knappen? Of hebben ze Haat na de dood bekeken en vonden ze het hopeloos en zijn ze alle vertrouwen in mij kwijtgeraakt?
‘Kom jij uit een rijke familie, als ik vragen mag?’
Dat mag hij niet, maar na wat ik hem heb gevraagd heb ik het recht niet dat tegen hem te zeggen. ‘Nee. Arm. Enfin, gewoon, dus dat is in feite arm.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Wat heeft het voor zin om een beetje geld te hebben?’ zeg ik boos.
‘Jij bent een vreemd type, Fliss Benson. Heeft iemand dat weleens tegen je gezegd?’
‘Nee.’
‘Ik vond school een verschrikking,’ zegt hij, alsof dat een logische opmerking is in dit verband. ‘Mijn ouders hadden ons makkelijk allemaal naar Eton kunnen sturen. Dan hadden we die croquet-en-Latijndroom van jou kunnen beleven, maar in plaats daarvan moesten we naar Cottham Chase, waar we dag in dag uit moesten vechten om de titel “Haan van de school”.’
‘En, lukte dat een beetje?’ Eton is een jongensschool. Ray had dus nooit naar Eton gekund.
‘Nee. Tot mijn opluchting overigens. Als je de Haan was rustte er een zware verantwoordelijkheid op je: dan moest je letterlijk iedereen die je op je pad tegenkwam lens slaan. Had je nooit meer vrije tijd.’
‘Waarom hebben je ouders je niet naar een betere school gestuurd, als ze zich dat best konden veroorloven?’
‘Ze dachten dat ze zouden bijdragen aan gelijkwaardigheid in de wereld als ze ons naar de plaatselijke rotschool stuurden.’ Hij kijkt me weer glimlachend aan, alsof we de beste vrienden zijn. ‘Je kent dat soort mensen wel.’
Ik heb geen idee waar hij het over heeft. ‘Luister, over dat je mij eruit gaat schoppen...’
‘Dat zei ik toch: dat ga ik niet doen.’
‘Waarom schop je hen er niet uit?’ flap ik eruit. ‘Ik ben hier toch zeker niet de onruststoker? Als het publiek mocht stemmen, zoals in Big Brother, weet ik zeker dat ik mocht blijven.’
‘Hen?’ Hij kijkt verbaasd.
‘Ray en Angus?’
‘Wil je dat ik Ray vraag om weg te gaan?’
‘Ik wil dat je Angus vraagt om weg te gaan.’
‘Is Angus die ex van haar?’
Een man met te veel ritsen in zijn broek moet je nooit vertrouwen, zeg ik altijd. ‘Doe nou maar niet net alsof je de ex van je bloedeigen zuster niet kent,’ zeg ik boos. ‘Hoewel ik er niet zo zeker van ben of hij nog wel haar ex is.’
‘Mijn zuster?’ Hij lacht. ‘Sorry, maar heb je het nu over Ray Hines?’
Ik staar hem ongelovig aan. Over wie denkt hij dan dat ik het heb?
‘Ray is mijn zus niet. Hoe kom je daar nou bij? Ray is iemand die ik tijdelijk onderdak bied in een leegstaand pand waar ik de eigenaar van ben.’
Ik begrijp er niets van. ‘Er hangt een foto van jullie in de keuken, dat jullie aan het punteren zijn op de rivier.’
‘Op de Cam, ja. Met mijn broer – mijn leuke broer, niet die eikel die allerlei beeldschone dames gebruikt en aan de kant schuift terwijl die toch echt beter verdienen.’
Over wie heeft hij het nou?
‘Ik keek naar de foto en toen zei Ray: “‘Totaal geen gelijkenis, vind je wel? Die twee zijn er met al het moois vandoor gegaan.” Of zoiets. Maar als jij Ray’s broer niet bent...’
Voor het eerst sinds we in gesprek zijn kijkt hij boos. ‘Wie ben ik dan?’ maakt hij mijn vraag voor me af. ‘Als ik je dat vertel, haat je me meteen, en dat is dan zijn schuld, zoals altijd alles zijn schuld is.’
Voor ik de kans heb te reageren is hij weg. Ik ren achter hem aan en roep ‘Wacht!’ en ‘Stop!’ en alle andere domme, zinloze dingen die je roept als mensen je de rug toekeren en niet weten hoe snel ze bij je weg moeten komen. Als ik de laatste traptrede heb bereikt, hoor ik nog net hoe hij de deur achter zich dicht smijt. Door het raam zie ik hem wegrijden in een auto met een linnen dak, dat waarschijnlijk ook met een rits vastzit, net als de onderkant van zijn broek.
Ik storm de keuken in en haal de foto van de muur om die eens beter te bekijken, alsof die kan verklaren wat hier aan de hand is. Mijn vingers raken een stukje papier aan, dat op de achterkant van de lijst is geplakt, en ik draai de lijst om. Er zit een etiket op het papier; een hoekje is losgeraakt en opgekruld. Op dat etiket heeft iemand iets geschreven: ‘Hugo en St.-John aan het punteren! Cambridge, 1999.’ Mijn hart gedraagt zich als een stuiterbal. Hugo. St.-John.
Laurence Hugo St.-John Fleet Nattrass. His lordship.
Ik ren door het huis als iemand die de weg kwijt is, en ik trek hijgend laden open. Het kan me niet schelen hoelang het duurt – ik moet iets vinden, iets beters dan wat ik al heb, iets wat bewijst wat ik al weet.
Ik vind het in een kast in de hobbykamer. Fotoalbums. Op de eerste bladzijde staat een foto van een man met een dubbele kin en een pijp. Die trek ik uit het album en draai hem om. ‘Fleet, 1973’ staat op de achterkant geschreven. Meer niet. Lauries vader. Dan pak ik een foto van een lachende baby die in lotushouding voor een stoel zit. Ik draai hem om en lees in een piepklein handschrift: ‘St.-John Hugo Laurence Fleet Nattrass, oud acht maanden, 1971’. Dit moet de blonde broer zijn op de foto uit de keuken, jonger dan Laurie en ouder dan... Ritsenman moet dan wel Hugo heten.
Kende Fleet Nattrass maar drie jongensnamen, los van zijn eigen naam? Is het een gewoonte binnen chique families om alle kinderen dezelfde namen te geven, alleen in een andere volgorde?
Totaal geen gelijkenis, vind je wel? Ray ging ervan uit dat ik wel wist dat zij bij Lauries broer logeerde. Ze nam aan dat hij het mij had verteld.
Degene die wil dat ik eruit word gegooid is niet Angus Hines. Het is Laurie.
De huistelefoon gaat over. Ik kruip op handen en voeten naar de tafel en neem op, in de hoop dat het Ray is.
Het is Maya. ‘Fliss,’ zegt ze. Ze klinkt betrapt, alsof ze liever had gehad dat ik niet had opgenomen. Ik hoef haar niet te vragen hoe ze wist waar ze me kon vinden. Ik hoor hoe ze diep ademhaalt.
‘Laat me je de moeite besparen,’ zeg ik. ‘Jij vreest dat je me moet ontslaan. Wilde je dat zo ongeveer zeggen?’
‘Zo ongeveer, ja,’ zegt ze, en ze hangt op.
Ik zit in kleermakerszit op de grond in de hal als de voordeur opengaat en Ray en Angus binnen komen lopen. Angus zegt afwezig: ‘Hoi, Fliss.’ Zo te zien denkt hij er niet aan dat ik hem in mijn appartement had opgesloten. Als hij al verbaasd is me hier aan zijn voeten te treffen, laat hij dat niet merken. Hij knijpt in Ray’s arm en zegt: ‘Ik kom zo beneden’, en loopt dan naar de trap alsof hem iets belangwekkends te doen staat.
‘Heb je hem verteld dat je zwanger bent?’ vraag ik aan Ray. Zijn koffer boven kan maar één ding betekenen. Nog maar heel kort geleden wist hij niet eens waar ze logeerde. ‘Is hij er gelukkig mee?’
‘Gelukkig is voor ons allebei nog moeilijk, maar... ja, hij is er blij mee.’
‘Zijn jullie dan weer bij elkaar? Ga je terug naar Notting Hill?’ Het is kinderachtig maar het liefst zou ik horen dat zij weggaat omdat ze weet dat ik ook weg moet. Ik kan niet in het huis van Lauries broer blijven. Wat dacht jij dan, idioot? Dat iemand zoals jij voor eeuwig in zo’n huis zou kunnen wonen?
Ray’s glimlach verdwijnt en ik zie hoe moe ze eruitziet. ‘Nee. We gaan niet samenwonen.’
‘Waarom niet?’
‘Laten we de camera opstellen,’ zegt ze. ‘Het hoort allemaal bij het verhaal.’
‘Heb je Angus soms verteld dat de baby misschien van Laurie is en niet van hem?’ vraag ik, en ik doe geen moeite mijn stemvolume aan te passen. Ik neem aan dat Laurie ooit met Ray naar bed is geweest. Waarom ook niet. Hij heeft mij ook verleid in een poging me over te halen om Judith Duffy niet te interviewen voor de film. Hij is bij Maya ingetrokken om mij en de politie te ontlopen, of misschien zodat de kaartenstuurder hem niet kon vinden. Met Ray naar bed gaan maakte ongetwijfeld deel uit van zijn campagne om haar te overtuigen mee te werken aan de film: eerst bood hij haar zijn lichaam aan, en toen Marchington House, als toevluchtsoord. Hij moet woest geweest zijn dat het allebei niet mocht baten.
Vanuit Ray’s standpunt bezien, waarom zou ze geen seks hebben met Laurie? Op tweeëndertigjarige leeftijd kon ze nog best een kind krijgen. Als ze Lauries kind kreeg in plaats van dat van Angus, was er tenminste geen erfelijk auto-immuunprobleem om zich zorgen over te maken.
Ze pakt me bij de arm en gaat me voor naar de hobbykamer. Als ze de deur achter ons dicht heeft gedaan, zegt ze: ‘Noem het alsjeblieft geen baby. Dat is het niet. Nog niet. En het is geen kwestie van misschien. Het is van Laurie. Angus heeft zich laten steriliseren toen ik in de gevangenis zat. Hij wilde zeker weten dat hij nooit meer een kind zou kwijtraken.’
‘Maar...’
‘Ik heb hem de waarheid verteld,’ zegt Ray. ‘Dacht jij soms dat ik het liegen niet meer dan zat was? Dacht je nu echt dat ik zou proberen een nieuw leven te beginnen op basis van een leugen?’
‘Dus je gaat het ook aan Laurie vertellen?’
‘Laurie Nattrass betekent helemaal niets voor me, Fliss. Persoonlijk, bedoel ik.’
Mazzelkont.
‘Ik kan best informatie voor hem achterhouden; dat is geen liegen, want hij is mijn echtgenoot niet.’ Ze kijkt betrapt. ‘Angus en ik gaan weer trouwen,’ zegt ze.
Maar jullie gaan niet samenwonen? ‘Voelt hij dan wel hetzelfde voor Lauries baby als voor zijn eigen kinderen?’ vraag ik.
‘Dat weet hij niet,’ zegt Ray. ‘Ik ook niet. Maar we hebben die keus niet, om “zijn eigen” kind te krijgen. Dit is alles wat we hebben, onze enige kans om nog... enfin, een gezin te hebben, ook al is het een wat ongebruikelijk gezin. Ga jij het tegen Laurie zeggen?’
‘Nee.’ Ik ga hem niets vertellen over Ray’s zwangerschap en ik ga niemand iets vertellen over hoe hij Carl Chappell en Warren Gruff heeft omgekocht. Wat Laurie betreft ga ik helemaal niets doen. Ik wil niemands leven verwoesten – dat van Laurie niet, dat van Ray niet, dat van Angus niet.
‘Mag ik je nog om één gunst vragen,’ zegt Ray.
‘Wat?’ Ik heb haar nog helemaal geen gunsten verleend, als mijn geheugen me tenminste niet in de steek laat.
‘Zeg niet tegen Angus dat jij het weet. Het is moeilijker voor hem als hij zou weten dat iemand anders het weet.’
Ik dacht dat je zei dat je het liegen beu was? Dat zeg ik niet, want dat zou belachelijk zijn, het is al belachelijk dat ik het denk. Als niemand ooit meer zou liegen, werd het leven al snel onmogelijk.
Ray knikt naar de camera. ‘Zullen we maar beginnen?’
‘Ik moet eerst nog even iemand bellen,’ zeg ik tegen haar. ‘Als jij dan wat te drinken voor ons maakt?’
Als ze weg is, gebruik ik de antieke telefoon op de tafel in de gang om Tamsin te bellen. Ze klinkt niet blij om iets van me te horen. ‘Ik herinner je nog maar even aan de etiquette: je laat je vriendinnen barsten als je een vriendje hebt, niet als je doorgedraaid bent,’ zegt ze. ‘Wie doordraait mag zoveel tijd bij haar vriendinnen doorbrengen als ze maar wil, zolang ze er maar warrig bij kijkt en zolang ze hen maar aanspreekt met de namen van mensen die al jaren dood zijn.’
‘Zeg alsjeblieft dat je nog geen nieuwe baan hebt,’ zeg ik.
‘Baan?’ Ze klinkt alsof ze niet eens meer weet wat dat ook weer is.
‘Hoe moeilijk zou het zijn voor ons tweeën om voor onszelf te beginnen?’
‘Met wat?’
‘Met wat we al deden: tv-programma’s maken.’
‘Je bedoelt onze eigen productiemaatschappij? Geen idee.’
‘Ga dat eens uitzoeken.’
Ik hoor een lange, diepe zucht. ‘Ik weet eerlijk gezegd niet hoe ik dat zou moeten uitzoeken.’
‘Verzin maar iets,’ zeg ik, en dan hang ik op, om haar te laten merken dat ik het meen. Ik weet zeker dat MI6 ook zo zou reageren op dat luie, tegenstribbelende gedoe van haar. Het komt allemaal goed, zeg ik bij mezelf. Het moet wel.
Het enige wat ik nu nog moet doen is tegen Ray en Angus zeggen dat Binary Star de film niet gaat maken.