12
10/10/2009
‘Ik heb geen idee of het dezelfde getallen waren of dat het zestien andere getallen waren.’ Tamsin Waddington trok haar stoel naar voren en leunde over de kleine keukentafel die haar scheidde van rechercheur Colin Sellers. Hij kon haar haar ruiken, of wat voor zoetig goedje ze daar ook maar in spoot. Haar hele huis rook ernaar. Hij weerstond de verleiding om de lange paardenstaart te grijpen die ze over haar rechterschouder had gedrapeerd, om te voelen of die even zijdezacht was als hij eruitzag. ‘Ik weet niet eens of het er wel zestien waren. Het enige wat ik weet is dat er een paar getallen op een kaart stonden, in rijen en kolommen – het zouden er zestien kunnen zijn, of twaalf, of twintig...’
‘Maar u weet wel zeker dat u die kaart op twee september op het bureau van de heer Nattrass hebt zien liggen,’ zei Sellers. ‘Dat is heel precies, en het is meer dan een maand geleden. Hoe kunt u...’
‘Mijn vriend is op 2 september jarig. Ik hing wat rond in Lauries kantoor omdat ik moed aan het verzamelen was. Ik wilde hem namelijk vragen of ik die dag wat eerder weg mocht.’
‘Ik dacht dat u zei dat hij niet uw baas was?’ Sellers onderdrukte een zucht. Hij haatte het als aantrekkelijke vrouwen vriendjes hadden. Hij geloofde namelijk oprecht dat hij beter voor hen zou zijn als hij de kans kreeg. Dat hij die vriendjes nog nooit had gezien deed niets af aan die overtuiging. Net als iedereen met een roeping raakte Sellers gefrustreerd als men hem ervan weerhield om datgene te doen waarvoor hij op deze aarde was gezet.
‘Hij was ook niet echt mijn baas, ik was zijn researcher.’
‘Voor de wiegendoodfilm?’
‘Precies.’ Ze leunde nog dichter naar hem toe en probeerde Sellers’ aantekeningen te lezen. Nieuwsgierig wijf. Als hij nu zijn tong uitstak kon hij haar haren likken. ‘Laurie wilde nooit naar huis, en ik vond het gênant om toe te geven dat ik dat wel wilde,’ zei ze. ‘Ik vond het beschamend dat ik plannen had die niets te maken hadden met het bestrijden van onrecht, plannen die Laurie dus geen moer zouden kunnen schelen. Ik hing dus maar zo’n beetje dom voor zijn bureau rond, en toen zag ik die kaart naast zijn BlackBerry liggen. Ik vroeg hem er nog naar, want dat was makkelijker dan hem vragen wat ik echt wilde vragen.’
‘Dit is belangrijk, mevrouw Waddington, dus wees alstublieft zo nauwkeurig mogelijk.’ Mag ik alstublieft met uw zwierige haren spelen terwijl u aan mijn ballen zuigt? ‘Wat zei u tegen de heer Nattrass over de kaart en wat was zijn reactie?’ Sellers stelde zich heel even voor dat hij de verkeerde vraag had gesteld, de pornovraag, maar nee, dat was onmogelijk. Ze keek namelijk helemaal niet beledigd, en ze rende de keuken niet uit.
‘Ik heb hem opgepakt. Hij leek dat helemaal niet te merken. Ik zei: “Wat is dit”, en toen kreunde hij tegen me.’
‘Kreunde?’ Wat een kwelling, dit. Kon ze geen neutralere termen gebruiken?
‘Laurie kreunt de hele tijd – als hij weet dat een antwoord vereist is, maar hij niet heeft gehoord wat je precies vroeg. Dat werkt bij veel mensen, maar ik laat me niet zo makkelijk afwimpelen. Ik heb met die kaart voor zijn gezicht gewapperd en toen heb ik nog eens gevraagd wat het precies was. Op zijn bekende manier knipperde Laurie toen met zijn ogen als een mol die na een maand ondergronds te hebben geleefd voor het eerst daglicht ziet, en zei: “Wat is dat toch voor ding, verdomme? Heb jij me dat soms gestuurd? Wat betekenen die getallen?” Ik zei dat ik geen idee had. Hij griste de kaart uit mijn hand, scheurde hem in stukjes en gooide die in de lucht. En toen ging hij weer aan het werk.’
‘Heb je zelf gezien dat hij hem in stukjes scheurde?’
‘Minstens acht stukjes, en die heb ik allemaal opgepakt en in de prullenmand gegooid. Ik snap niet waarom ik de moeite nam – Laurie zag het niet, hij bedankte me niet en toen ik eindelijk durfde te vragen of ik weg mocht, zei hij: “Nee, je mag niet weg.” Als ik had geweten dat die getallen belangrijk waren, dan had ik...’ Tamsin brak haar zin af en klakte met haar tong alsof ze zich ergerde aan zichzelf. ‘Ik herinner me vaag dat het eerste getal een twee was, maar ik zou er geen eed op durven doen. Ik heb er verder ook niet meer bij stilgestaan, totdat Fliss hier ineens in alle staten op de stoep stond, gisteravond, en me vertelde over de kaart die ze had ontvangen en dat er een anonieme stalker was die haar misschien wil vermoorden.’
‘Zei de heer Nattrass of hij de kaart thuis of op het werk had ontvangen?’
‘Nee, maar als ik ernaar zou moeten raden, zou ik zeggen op het werk. Ik betwijfel of hij de moeite zou hebben genomen om hem mee naar kantoor te nemen als hij hem thuis had ontvangen. Hij leek er totaal niet in geïnteresseerd – het betekende niets voor hem.’
‘Weet u dat heel zeker?’ vroeg Sellers. ‘Woede zou ook een reden kunnen zijn waarom hij de kaart in stukjes scheurde.’
‘Ja, woede omdat iemand zijn tijd heeft verspild, maar meer ook niet. Echt – ik ken Laurie. Daarom was ik ook totaal niet verbaasd toen Fliss vertelde dat hij helemaal niet had gezegd dat hij ook zo’n kaart had ontvangen toen ze hem de hare liet zien. Laurie verspilt geen woorden aan dingen die hij niet belangrijk vindt.’
Sellers vond het toch vreemd dat Nattrass er niets over had gezegd tegen Fliss Benson. Het leek hem de normaalste zaak van de wereld dat je zou zeggen: ‘Wat gek – een paar weken geleden heb ik ook zoiets ontvangen.’ Waarom zou je erover zwijgen? Tenzij hij zelf degene was die de zestien getallen aan Benson had gestuurd – een tweede kaart, nadat hij de eerste had verscheurd om Tamsin op een zijspoor te zetten?
Wat voor zijspoor, klootviool? Op 2 september leefde Helen Yardley nog. Nattrass kan haar niet vermoord hebben – hij heeft een alibi, en hij lijkt ook totaal niet op de man die Sarah Jaggard beschreef.
Iedereen had verdomme een alibi. Judith Duffy, die weliswaar nog steeds niet ondervraagd wilde worden, had een boodschap ingesproken op Sam Kombothekra’s voicemail, en daarin had ze hem alle details gegeven over wat ze maandag allemaal had gedaan. ’s Ochtends zat ze bij haar advocaten, en ’s middags in een restaurant met Rachel Hines. Sellers snapte daar trouwens niets van, maar toch was er geen twijfel mogelijk – drie obers hadden bevestigd dat de twee dames om één uur binnenkwamen en pas om vijf uur weer vertrokken.
Duffy’s dochters en hun echtgenoten – Imogen en Spencer, Antonia en George – zaten op de Malediven. Ze waren het land al uit voordat Sarah Jaggard werd aangevallen en ze kwamen op woensdag terug, twee dagen nadat Helen Yardley werd doodgeschoten. Sellers had die vier gisteren ondervraagd, en daarna had hij helemaal geen trek meer in zijn gebruikelijke vrijdagsmaaltje, een Indiase curry. Normaal had zijn werk nooit zo’n invloed op hem, maar hij was zich steeds ongemakkelijker gaan voelen toen hij de een na de ander hoorde verklaren dat het hun niets kon schelen als ze Duffy nooit meer terug zouden zien. ‘Ze heeft geen hart,’ zei Imogen. ‘Ze heeft de levens van onschuldige vrouwen verwoest om zelf carrière te kunnen maken. Dieper kun je niet zinken.’ Antonia was iets minder zwartwit: ‘Ik kan nooit meer naar mijn moeder kijken zoals vroeger,’ zei ze. ‘Ik ben zo kwaad op haar, ik kan het momenteel niet opbrengen om met haar te praten. Misschien komt dat ooit nog.’
De twee schoonzonen vonden Duffy duidelijk gênant. Een van hen ging zelfs zo ver te stellen dat hij wel twee keer had nagedacht voor hij haar dochter had getrouwd als hij van tevoren had geweten wat er zou gebeuren. ‘Mijn kinderen vragen de hele tijd waarom de andere kinderen op school hen uitlachen, want hun oma staat in de krant,’ zei hij kwaad. ‘Ze zijn acht en zes – ze begrijpen er niets van. Wat moet ik tegen ze zeggen?’
Ook al had het verder niets met het onderzoek te maken, kon Sellers de verleiding niet weerstaan te vragen hoe de relatie tussen Duffy en haar dochters was geweest voordat Laurie Nattrass haar gebrek aan professionele integriteit onder de aandacht van het publiek had gebracht: ‘Ging wel,’ zei Imogen toen aarzelend. Antonia had wat enthousiaster geknikt. ‘We waren een gewoon gezin voor deze nachtmerrie begon.’
Sellers kon de gedachte dat zijn kinderen op een dag dit soort dingen over hem zouden zeggen niet verdragen – dat hij geen hart had, of dat ze het niet meer op konden brengen om met hem te praten. Zou Stacey proberen om Harrison en Bethany tegen hem op te zetten als hij bij haar wegging?
Suki dacht van wel – zij was de vrouw met wie hij het al tien jaar deed, achter Stacey’s rug om. Ze had het al zo vaak gezegd dat hij haar uiteindelijk was gaan geloven. Ze sprak over Stacey alsof zij haar beter kende dan Sellers zelf, ook al hadden ze elkaar nog nooit ontmoet.
Suki wilde Sellers ook helemaal niet fulltime voor zichzelf. Ja, ooit wel, maar inmiddels niet meer. ‘Op deze manier raak je mij en de kinderen niet kwijt,’ zei ze vaak. Sellers was Suki al bijna even zat als Stacey. In ruil voor één nacht met Tamsin Waddington zou hij hen allebei met liefde aan de dijk zetten. Eén uur was al genoeg...
‘Hebt u wel gehoord wat ik net zei?’
‘Sorry.’
‘Ik weet wel dat u een man bent, maar als u toch even de aandacht erbij wil houden, zou dat fijn zijn.’
Sellers waagde er een glimlach aan. ‘U zou een goede inspecteur zijn,’ zei hij.
‘Er is niets verdachts aan dat Laurie Nattrass niet in staat is efficiënt te communiceren,’ zei Tamsin. ‘Stel dat hij tegen Fliss had gezegd: “Goh, wat interessant – ik heb zelf een paar weken geleden precies zo’n kaart ontvangen, ook met zestien getallen erop” – dat was pas verdacht geweest. Tegen mij heeft hij ooit gezegd: “Waar blijft die koffie waar ik om vroeg?” terwijl ik hem die drie seconden ervoor had gegeven. Ik wees naar de mok die hij in zijn rechterhand had. Toen zei hij: “Heb jij dit net gebracht?” Toen liet hij de beker vallen en moest ik een nieuwe gaan halen.’
Sellers was nog steeds niet overtuigd. Nattrass had niet alleen verzuimd om aan Fliss te vertellen dat hij die zestien getallen had ontvangen, maar hij had het ook niet tegen Waterhouse gezegd tijdens hun telefoongesprek. Hij moest toen toch weten dat de kaart van belang was, als een rechercheur ernaar vroeg. Waterhouse had hem gevraagd of hij de laatste tijd nog ongebruikelijke e-mails of post had ontvangen en Nattrass was daar niet op ingegaan. Hij had de kaart die Fliss Benson had ontvangen beschreven maar vertelde er niet bij dat hij er zelf ook een had gekregen. Was dat het gedrag van een onschuldige man?
‘Ik maak me zorgen om Fliss.’ Tamsins hooghartige toontje suggereerde dat Sellers die zorg maar beter kon delen. ‘Ik heb vanochtend de krant gelezen – waarom denkt u dat ik anders de politie heb gebeld? Ik weet dat er precies zo’n kaart op het dode lichaam van Helen Yardley is aangetroffen. Ik weet dat Sarah Jaggard is aangevallen en dat de dader een kaart met zestien getallen in haar zak heeft achtergelaten. Toch begrijp ik het niet.’ Haar voorhoofd werd rimpelig.
‘Wat niet?’
‘Bij zowel Helen Yardley als Sarah Jaggard kwam het geweld eerst, toch? Hij viel ze aan, en liet de kaart toen pas achter. Fliss en Laurie hebben de kaart allebei per post ontvangen, maar ze zijn niet aangevallen. Dus misschien gaat hij ze wel helemaal niets aandoen, want als dat zo zou zijn, dan was dat toch allang gebeurd?’
En dat is dus de reden waarom commissaris Barrow geen politiebescherming wilde bieden. Dat, en het feit dat hij de Sneeuwman niet kan luchten.
‘Fliss is er niet best aan toe,’ zei Tamsin. ‘Volgens mij is ze echt bang, ook al doet ze alsof dat niet zo is, en ik weet bijna zeker dat er nog iets anders is wat ze mij niet vertelt. Iets wat met die kaart te maken heeft. Die getallen. Ze is vanochtend vroeg vertrokken zonder Joe of mij te zeggen waar ze heen is, en ik heb geen idee waar ze nu uithangt. En...’
‘En?’ drong Sellers aan.
‘Ze heeft beloofd aan de rechercheur die ze heeft gesproken dat ze niet meer aan de film zou werken, maar dat doet ze wel. Zo, nu heb ik haar verraden,’ zei Tamsin trots. ‘En dat doe ik met alle plezier als ik daarmee kan zorgen dat ze geen gevaar meer loopt. Ze heeft gisteren een ontmoeting gehad met Ray Hines.’
‘Waar?’
‘Bij haar ouders thuis, geloof ik.’
‘Bij de ouders van mevrouw Benson?’
‘Nee, die van Ray Hines.’
Sellers beet op zijn lip. Dit deugde niet. Waterhouse zou door het lint gaan.
‘Het is goed dat u mij dit hebt verteld.’ Hij glimlachte. Tamsin glimlachte terug.
Nou, schatje, veeg jezelf maar af, je taxi is er. Het is vier uur ’s nachts, pop, betaal zelf maar...
Fuck. Daar was dat stemmetje weer. Het kostte Sellers de laatste tijd steeds meer moeite om Gibbs’ imitatie van hem uit zijn hoofd te zetten als hij bij een vrouw in de buurt was; dat was niet goed voor zijn zelfvertrouwen. Zaterdagavond was het stemmetje er ook weer, vlak voordat hij zichzelf goed voor schut zette. Het was echt net of Gibbs erbij was, en hem in zijn oor fluisterde. Hij zou gezworen hebben dat hij het echt hoorde. Het zal de drank wel zijn geweest, want Gibbs was er helemaal niet. Goddank. Hij was echt goed lam van het bier en de whisky en had toen besloten een vrouw te versieren die hij door het raam van een restaurant had zien zitten toen hij van de pub naar huis wandelde. Hij was naar binnen gegaan en had haar een oneerbaar voorstel gedaan, zich niet bewust van haar gezelschap, een jongeman en een echtpaar van middelbare leeftijd. Ze was daar om haar eenentwintigste verjaardag te vieren met haar vriendje en haar ouders, zoals ze hem bij herhaling had gezegd, maar daar had hij zich niets van aangetrokken. Hij bleef maar aandringen dat ze met hem mee moest naar een hotel in de buurt. Uiteindelijk kwam de manager van het restaurant met een ober om hem op straat te zetten. Dat hij er nooit meer een voet over de drempel mocht zetten, zeiden ze, en toen sloegen ze de deur dicht in zijn gezicht. Misschien had hij beter haar moeder kunnen vragen.
‘Als meneer Nattrass of mevrouw Benson contact met u opneemt...’
‘Gaat u op zoek naar Fliss?’ vroeg Tamsin. ‘Ik raak echt in paniek als ik niet snel wat van haar hoor. Twickenham – daar zou ik maar beginnen met zoeken.’
‘Hoezo daar?’
‘Ik geloof dat de ouders van Ray Hines daar wonen. En ik weet bijna zeker dat Fliss daar vandaag weer naartoe is.’
Sellers noteerde ‘Ray Hines – ouders – Twickenham’ in zijn notitieboekje.
‘Zij is de volgende, hè?’ vroeg Tamsin.
‘Pardon?’
‘Eerst wordt Sarah Jaggard bijna neergestoken, dan wordt Helen Yardley doodgeschoten. Ray Hines is nummer drie, of niet? Het lijkt me duidelijk dat zij nu aan de beurt is.’
Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest als nu, dacht agent Charlie Zailer. Ze was de hele ochtend al in een staat van diepe gelukzaligheid, maar ze was alleen thuis, en zulke gevoelens – zoals ze pas onlangs voor het eerst had ontdekt – pulseerden nog veel krachtiger door de aderen als je andere mensen in de buurt had. En daarom had ze zin om haar armen om de nek van Sam Kombothekra te slaan en hem met zoenen te overladen – van het platonische soort – toen hij haar kwam halen om haar mee te nemen naar het kantoor van Proust, en daarom had ze, nu ze naast Sam door de gang liep naar de rechercheruimte en zijn excuses en verklaringen van onschuld aanhoorde, het gevoel dat haar geluk zijn hoogtepunt had bereikt. Hier liep ze dan met haar goede vriend, op deze fantastische dag, te praten, te ademen. Het kon haar niet schelen dat ze haar van haar werk hadden gehaald en de manier waarop dat was gebeurd. Het enige wat haar kon schelen was het stukje papier in haar zak.
Ze was niet van plan om het aan iemand te vertellen, behalve haar zusje – het was per slot van rekening privé – maar Liv had nog niet teruggebeld en nu liep ze hier met Sam te banjeren... Enfin, zij banjerde. Hij marcheerde en keek om de paar seconden over zijn schouder, bang dat de Sneeuwman hem in een ijspilaar zou veranderen als hij er te lang over zou doen om Charlie te halen. Nou en? Wat maakte het uit wat Proust wilde? Laat hem toch lekker wachten, laat alles lekker wachten tot zij had verteld wat er zo in haar borrelde. Ze had het liever aan Sams vrouw verteld, trouwens. Aan Kate. Kate zou perfect zijn, nog beter dan Liv – maar Kate was er nu niet.
‘Simon heeft me vanochtend een liefdesbrief geschreven.’
Sam bleef staan en draaide zich om. ‘Wat?’ Hij was al te ver vooruitgesneld. In de gangen in het oudste gedeelte van het politiebureau viel het niet mee om je verstaanbaar te maken; water stroomde er luidruchtig door de leidingen, en daar moest je tegen opboksen. Volgens Simon klonk het precies zo toen hij vroeger klein was: toen huisde in dit gebouw het plaatselijke zwembad. Een deel van het gebouw stonk nog altijd naar chloor.
‘Simon heeft me een liefdesbrief geschreven,’ zei Charlie nog eens, met een grijns. ‘Ik werd wakker, en toen lag die naast me in bed.’
Sam fronste. ‘Is alles wel goed? Jij en Simon zijn toch niet... uit elkaar geweest? Hij is toch niet...?’
Charlie giechelde. ‘Leg eens uit hoe jij dat opmaakt uit wat ik je net vertelde. Alles is prima, Sam. Alles is helemaal geweldig. Hij heeft me een liefdesbrief gestuurd. Een echte.’
‘O. Aha.’ Sam keek perplex.
‘Ik ga je niet vertellen wat erin stond.’
‘Nee, natuurlijk niet.’ Als er ooit een man blij was geweest dat hij de dans ontsprong... ‘Zullen we dan maar?’ Sam neeg zijn hoofd in de richting van het kantoortje van de Sneeuwman. ‘Wat het ook is, het kan maar beter snel achter de rug zijn.’
‘Waar ben jij zo zenuwachtig over? Ik ben hieraan gewend, Sam. Sinds ik weg ben bij de recherche is het de gewoonte van Proust om de lamp op te wrijven en te hopen dat ik daaruit tevoorschijn kom.’
‘Waarom heeft hij je dan niet gewoon opgebeld? Waarom moest hij mij zo nodig sturen om je te halen?’
‘Weet ik veel. Maakt het uit, dan?’ Nu Charlie het tegen Sam had gezegd, voelde Simons brief echter. Misschien hoefde ze het wel helemaal niet aan Liv te vertellen. Liv zou willen weten wat er precies allemaal in stond. En dan zou ze hem onderuithalen, vooral omdat de woorden ‘liefde’ en ‘houden van’ er niet in voorkwamen.
Dat doe ik wel. Ik weet wel dat ik het nooit zeg, maar ik doe het wel.
Charlie waardeerde die subtiliteit juist. Sterker nog: ze vond het geweldig. Simons brief was helemaal perfect. Het waren de beste woorden die hij had kunnen kiezen. Alleen de allervervelendste druiloor zou ‘houden van’ in een liefdesbrief zetten. Daar ga ik weer, dacht ze – zit ik Liv in gedachten alvast tegen te spreken.
Liv zou vragen of Simon de brief had ondertekend, en of hij er kruisjes onder had gezet. Nee, en nee. Ze zou ook vragen naar het papier. Charlie zou dan moeten opbiechten dat het een hoekje was dat hij van een gelinieerd geel A4-blok had gescheurd dat bij de telefoon lag. Dat kon haar niets schelen. Simon was een man – dus je kon moeilijk verwachten dat hij geurend roze papier zou gebruiken met een bloemenrandje erom. Liv zou zeggen: ‘Was het nou echt zoveel moeite om een heel vel papier te gebruiken in plaats van een afgescheurde snipper?’ Of ze zou zeggen: ‘Nou en? Je bent al anderhalf jaar verloofd met een vent met wie je nog steeds geen seks hebt gehad, en hij heeft nog altijd niet uitgelegd waarom niet, maar ach, wat maakt dat allemaal uit nu hij wat woordjes op een stukje papier heeft gekrabbeld?’
Misschien zou Simon na vanavond dat wel helemaal niet meer hoeven uit te leggen. Hij had een halfuur geleden een bericht op Charlies voicemail ingesproken dat hij haar later zou zien, en dat ze moest proberen om zo vroeg mogelijk thuis te komen. Er was vast een reden waarom hij dat briefje had geschreven – hij had nog nooit zoiets gedaan. Misschien vond hij het tijd.
Charlie had voor ze naar haar werk ging zelf ook een stukje van het blok afgescheurd. Ze schreef: ‘Over de huwelijksreis: wat jij maar wil, ik vind het best. Al is het veertien dagen in het Beaumont Guest House.’ Daar zou Simon om moeten lachen. Het Beaumont was een bed & breakfast tegenover het huis van zijn ouders. Je kon het zien vanuit hun zitkamer.
‘Hij wil je overrompelen. Daarom heeft hij mij gestuurd om je op te halen. Het is de bedoeling dat jij je nu afvraagt of je soms in de problemen zit.’
‘Relax, Sam. Ik heb niets verkeerd gedaan.’
‘Ik zeg alleen wat Simon zou zeggen als hij erbij was.’
Charlie lachte. ‘Deed je nu net bits tegen mij? Ja, dat deed je. Je was gewoon echt bits. Gaat het wel goed met je?’
Sams bijnaam, door Chris Gibbs bedacht, was Stepford, vanwege zijn onberispelijke hoffelijkheid. Hij had een keer toegegeven aan Charlie dat hij iemand arresteren het allerergste aspect van zijn werk vond. Toen ze hem vroeg waarom, zei hij: ‘Iemand in de boeien slaan is zo... bot.’
Hij bleef staan en leunde tegen een muur. Zijn lichaam zakte in elkaar terwijl hij diep zuchtte. ‘Heb jij weleens het gevoel dat je in Simon aan het veranderen bent? Te lang in de nabijheid van...’
‘Ik voel nog altijd geen aanvechting om Moby Dick te lezen, laat staan twee keer per jaar te herlezen, dus ik zeg van niet.’
‘Ik heb laatst de Brownlees ondervraagd, dat stel dat Helen Yardley’s dochter heeft geadopteerd. Ze kwamen allebei om in de alibi’s – ik was helemaal niet van plan om nog verder tijd in hen te steken.’
‘Maar?’ vroeg Charlie ter aanmoediging.
‘Toen ik tegen Grace Brownlee zei dat ik rechercheur was, waren haar eerste woorden: “We deden niets verkeerd.”’
‘Dat is precies wat ik net zei.’
‘Nee. Dat is het punt juist. Je zei: “Ik heb niets verkeerd gedaan.” Zij zei: “We deden niets verkeerd.” Ik weet ook wel dat dat in feite op hetzelfde neerkomt, maar ik weet ook wat Simon gedacht zou hebben als hij erbij was geweest.’
Dat wist Charlie ook. ‘“We hebben niets verkeerd gedaan” betekent “Ik kan me niets bedenken dat wij niet zouden hebben mogen doen”. “We deden niets verkeerd” impliceert dat datgene wat wij hebben gedaan volkomen gerechtvaardigd was.’
‘Precies,’ zei Sam. ‘Ik ben blij dat ik niet de enige ben die dat denkt.’
‘Zelfs de sterkste geest kan geen weerstand bieden aan het Simon Waterhouse-hersenspoeleffect,’ zei Charlie tegen hem.
‘Ik wilde weten waarom Grace Brownlee zo in de verdediging schoot, en dus ben ik gisteravond nog eens onaangekondigd langsgegaan. Ik heb geïmpliceerd dat ik het allang wist, dus dat ze het me net zo goed kon vertellen, en die truc werkte vrijwel meteen.’
‘En?’
‘Wat weet jij allemaal over adoptieprocedures?’
‘Moet je dat nog vragen?’ Charlie trok een wenkbrauw op.
‘Normaal gesproken wordt er de voorkeur aan gegeven dat een kind teruggaat naar de biologische ouders als daar ook maar enigszins kans op is. Terwijl daarover wordt besloten, kan het kind bij pleegouders worden ondergebracht. Als de rechter uiteindelijk beslist dat het kind niet aan de biologische moeder kan worden toegewezen, gaat Jeugdzorg vanaf dat moment op zoek naar een adoptiegezin. Maar sommige gemeentes – waaronder Culver Valley – hebben iets wat men een simultaan adoptieplan noemt, en dat in hoogst uitzonderlijke gevallen wordt toegepast. Het is hoogst controversieel, en daarom zouden de meeste gemeentes er hun handen niet aan willen branden. Sommigen zeggen dat het de mensenrechten van de biologische ouders schendt.’
‘Laat me raden,’ zei Charlie. ‘Paige Yardley was zo’n uitzonderlijk geval.’
Sam kikte. ‘Je neemt een stel waarvan je denkt dat ze uitermate geschikt zijn als pleegouders, want dat is sneller en gemakkelijker dan hen te laten goedkeuren voor adoptie, en dan plaats je het kind zo snel mogelijk bij hen in huis. In theorie was er een kans dat Paige terug zou gaan naar haar biologische ouders, maar in werkelijkheid wist iedereen dat dat nooit meer zou gebeuren. Zodra dat officieel was, zodra Helen en Paul Yardley te horen hadden gekregen dat hun dochter niet langer van hen was – werden de Brownlees direct goedgekeurd als adoptieouders, en hebben ze het kind dat al bij hen woonde meteen geadopteerd. Ze hadden al een veel sterkere band met het kind dan je normaal zou verwachten binnen een pleeggezin, omdat de maatschappelijk werkers hun onofficieel te verstaan hadden gegeven dat ze Paige mochten houden.’
‘Is dat niet ook een schending van de mensenrechten van de aanstaande adoptieouders?’ vroeg Charlie. ‘Er moeten toch zaken zijn waarin de rechter tot ieders verbazing toch de biologische moeder in het gelijk stelt? Dan moeten die maatschappelijk medewerkers dus zeggen: “Oeps, sorry, maar je mag dit kind toch niet adopteren.”’
‘Grace Brownlee zei dat men hun herhaaldelijk had gezegd dat er geen garanties konden worden gegeven, dus in theorie wisten ze wel dat het niet gunstig kon uitpakken – ze zouden nooit kunnen zeggen dat ze misleid waren, als het erop aankwam – maar er werd wel zwaar gehint dat het allemaal weleens gunstig zou kunnen uitpakken en dat Paige snel hun wettelijke dochter zou zijn. Het was een kind dat veel in het nieuws was, het enige nog levende kind van een vrouw die verdacht werd van moord. Jeugdzorg was vastbesloten om hun stinkende best voor haar te doen, en ze vonden de Brownlees een perfect stel. Allebei jurist – uitstekend milieu, hoog inkomen, fraai, groot huis...’
‘Neusringen? Slangentatoeages?’ zei Charlie. Toen ze Sams verwonderde blik zag, zei ze: ‘Geintje. Mensen zijn ook zo ontzettend voorspelbaar, vind je niet? Wat zou het geweldig zijn om een keer een gerespecteerde jurist tegen te komen met een slangentattoo.’ Ze lachte hard. ‘Let maar niet op mij. Ik ben verliefd.’
‘De Brownlees waren hier speciaal voor uitgezocht,’ zei Sam. ‘Ze stonden op het punt om door de molen te gaan waar alle aanstaande adoptieouders door moeten. Op een dag werden ze uitgenodigd voor een gesprek en werd hun verteld dat er een baby voor hen was, een meisje – dat er nog wat formaliteiten af te wikkelen waren, maar meer ook niet. Het goede nieuws, zo werd hun verteld, was dat ze niet zouden hoeven wachten tot alle juridische rompslomp was afgehandeld – ze hoefden zich alleen maar op te geven als pleegouders en dan hadden ze hun toekomstige dochter binnen een paar weken al in huis. Sebastian Brownlee wilde dat graag, maar Grace had zo haar twijfels. Ze is minder zelfingenomen dan haar man en wat meer op haar hoede. Ze vond dat stiekeme gedoe verschrikkelijk.’
‘Dus dat bedoelde ze met “We deden niets verkeerd”?’
Sam knikte. ‘Zelfs toen het allemaal in kannen en kruiken was, bleef ze als de dood dat Paige – Hannah, heet ze nu – bij hen weggehaald zou worden vanwege het onderhandse gedoe aan het begin. Wat haar man ook mag beweren, zij is er nog altijd van overtuigd dat het niet deugde.’
‘Had dat erin gezeten? Dat Paige bij hen werd weggehaald, bedoel ik?’
‘Onmogelijk. Simultane adoptie is niet illegaal. Zoals je al zei, is het technisch mogelijk dat de rechter het kind toch aan de biologische moeder toewijst, en als dat gebeurt hebben de adoptieouders dikke pech, maar dat weten ze vanaf het begin.’
‘Het is ergens ook helemaal niet zo gek,’ zei Charlie. ‘Ik bedoel, vanuit het kind bezien moet het beter zijn om zo snel mogelijk bij de adoptieouders te worden geplaatst.’
‘Het is barbaars,’ zei Sam fel. ‘De biologische moeder denkt de hele tijd dat de hoop nog niet verloren is. Helen Yardley moet hebben gedacht dat zij en Paul een redelijke kans hadden dat ze Paige mochten houden – zij wisten dat hun zoons een natuurlijke dood waren gestorven en zij geloofden dat ze een eerlijke behandeling kregen. Terwijl Jeugdzorg en Grace en Sebastian Brownlee – twee wildvreemden – al die tijd wisten dat Paige in feite al een nieuw gezin had. Grace voelt zich daar al die jaren al schuldig over, en dat vind ik niet zo gek. Zo ga je niet met mensen om. Het deugt niet, Charlie.’
‘Misschien, maar er zijn zo veel dingen die niet deugen, en veel van die dingen liggen in ons in-bakje. Waarom grijpt dit jou zo aan?’
‘Ik zou graag doen voorkomen dat ik me zo klote voel om allerlei nobele en altruïstische redenen, maar dat is niet zo,’ zei Sam. Hij deed zijn ogen dicht en schudde zijn hoofd. ‘Ik had niets tegen Simon moeten zeggen. Hoe haalde ik het in mijn hoofd?’
‘Ik kan je niet volgen,’ zei Charlie.
‘Er was één ding dat ik niet begreep: waarom waren de mensen van Jeugdzorg er zo zeker van dat Paige Yardley nooit meer naar Helen en Paul Yardley terug zou gaan? Ik bedoel, dit was voor hen ook niet bepaald een standaardzaak. Ik kan me indenken dat je dit soort instanties niets hoeft te vertellen over foute gezinnen met een lange voorgeschiedenis van geweld en verwaarlozing van hun kinderen en die beterschap beloven maar toch steeds de fout in gaan. Dat die kinderen bij dat soort moeders worden weggehaald lijkt me evident, maar Helen Yardley was een ander verhaal. Als ze niet schuldig was aan moord, dan was ze dus volkomen onschuldig. Als haar twee zoons aan wiegendood waren overleden – en dat was nog helemaal niet door de rechter vastgesteld, dus niemand kon daar iets over zeggen – nou ja, dan had Helen toch niets misdaan? Waarom zou je dan het risico nemen om simultane adoptie op te starten? Dat vroeg ik me af.’
Sam blies langzaam zijn adem uit. ‘Dat geeft maar weer eens aan hoe naïef ik ben. Onschuldig tot het tegendeel is bewezen, ja, dag! Grace vertelde me dat de maatschappelijk werkers allemaal wisten dat Helen haar kinderen had vermoord en dat ze vrienden hadden in het ziekenhuis die dat zo zeker meenden te weten omdat ze erbij waren toen Helen met haar jongens naar het ziekenhuis kwam omdat ze bij herhaling waren gestopt met ademhalen. Een van die lui zei zelfs tegen Grace dat ze met veel artsen had gesproken, onder wie Judith Duffy, en dat ze allemaal hadden gezegd dat Helen Yardley, en ik citeer: “Een typische moeder met het münchhausensyndroom was”.’
‘Dat was ze misschien ook,’ zei Charlie. ‘Misschien heeft ze haar kinderen wel degelijk vermoord.’
‘Dat is niet eerlijk, Charlie.’ Sam liep weg. Ze wilde net achter hem aan lopen toen hij zich omdraaide en weer terugkwam. ‘Haar veroordeling is nietig verklaard. Er was zelfs niet eens genoeg bewijs voor een nieuw proces. Het had de eerste keer al niet eens tot een proces mogen komen. Kun jij iets krankzinnigers bedenken dan een vrouw voor de rechter slepen terwijl er geen bewijs is voor enige misdaad? Laat staan of Helen Yardley degene is die die misdaad heeft begaan – ik heb het erover dat er hoogstwaarschijnlijk niet eens een misdaad is gepleegd. Ik heb het dossier gelezen dat naar het OM is gegaan. Weet jij hoeveel artsen het niet eens waren met Judith Duffy omdat zij vonden dat het zeer goed mogelijk was dat Morgan en Rowan Yardley een natuurlijke dood waren gestorven?’
‘Sam, rustig.’
‘Zeven! Zeven artsen. En uiteindelijk, na negen jaar, wordt haar naam gezuiverd en dan wordt ze door een of andere schoft vermoord, en nu ben ik zogenaamd bezig haar moord op te lossen en te zorgen voor enige gerechtigheid, voor haar familie en voor haar nagedachtenis, en wat doe ik? Ik laat me door Grace Brownlee vertellen dat er een of andere zorgverlener in het contactcentrum was die beweerde dat ze zelf heeft gezien dat Helen haar babydochtertje Paige recht onder haar ogen probeerde te verstikken.’
‘Leah Gould,’ zei Charlie.
Sam staarde haar wezenloos aan. ‘Hoe...?’
‘Ik ben Niets dan liefde aan het lezen. Dat wilde Simon graag, maar hij was te trots om het me te vragen. Gelukkig kan ik zijn gedachten lezen.’
‘Ik moet het ook lezen.’ Sam keek schuldbewust. ‘Proust was namelijk niet te trots om het te vragen.’
‘Niet echt jouw ding?’
‘Ik lees liever geen boeken die zelfmoordneigingen bij me oproepen.’
‘Dan zul je aangenaam verrast zijn,’ zei Charlie. ‘Het staat vol verhalen over dappere, inspirerende helden: de Sneeuwman, geloof het of niet; Laurie Nattrass; Paul, de trouwe rots in de branding. En die advocaat van haar – ik ben zijn naam even kwijt...’
‘Ned Vento?’
‘Die, ja. Wat zo interessant is, hij had een vrouwelijke collega, Gillian Nogwat, en die heeft zich even hard ingespannen voor Helen, maar die wordt dan weer niet als heldin neergezet. Ik krijg de indruk dat Helen een mannenvrouw was.’
‘Dat maakt haar nog geen moordenaar,’ zei Sam.
‘Dat zeg ik ook niet. Ik zeg alleen dat ze wel heel dankbaar was voor de aandacht van al die mannelijke redders in nood.
Een typische moeder met het münchhausensyndroom. Bij dat münchhausensyndroom draaide het toch allemaal om aandachttrekken?
Er zat Charlie nog iets anders dwars wat Niets dan liefde betrof: in het eerste stuk van het boek, ongeveer op een derde, beweerde Helen Yardley een aantal keren dat ze haar twee kinderen niet had vermoord maar dat ze aan wiegendood waren gestorven. Maar tenzij Charlie het verkeerd had begrepen, en ze dacht van niet, was er bij wiegendood, ook wel SIDS, sprake van een baby die doodging zonder dat daarvoor een verklaring kon worden gevonden. Dus was het vreemd dat Helen Yardley schreef dat de kinderen aan wiegendood waren overleden, alsof dat een stellige medische diagnose was. Het was onzin om te zeggen: ‘Mijn kinderen zijn overleden aan geen-idee-waaraan-ze-zijn-overleden.’ Zou een moeder die twee kinderen aan SIDS had verloren niet juist heel hard op zoek gaan naar een werkelijke verklaring, in plaats van de afwezigheid van een verklaring te presenteren als de oplossing? Of las Charlie allerlei sinistere dingen tussen de regels van Niets dan liefde die er niet stonden?
‘Wat had je niet tegen Simon moeten zeggen?’ vroeg ze aan Sam.
‘Dit allemaal. Ik was zo kwaad dat Jeugdzorg de Yardleys zo’n oor had aangenaaid en ik wilde stoom afblazen, maar het heeft niets te maken met de moord op Helen Yardley en dus had ik mijn mond erover moeten houden. Vooral over Leah Gould. Simon zwaaide met een artikel uit de Observer waarin Gould zei dat ze zich had vergist – dat ze helemaal geen poging tot verstikking had gezien, dat ze overdreven had gereageerd, dat het haar verschrikkelijk speet dat ze een rol had gespeeld bij deze rechterlijke dwaling...’
‘Laat me raden,’ zei Charlie. ‘Toen jij Simon vertelde dat Grace Brownlee het ooggetuigenverslag van Leah Gould aanhaalde als bewijs voor de schuld van Helen Yardley, vond hij dat hij haar onmiddellijk moest spreken.’
‘Als Proust erachter komt dat ik hem indek, kan ik wel inpakken,’ zei Sam somber. ‘Wat moet ik nou doen? Ik heb tegen Simon gezegd dat hij absoluut niet mocht gaan, en hij negeerde me. “Ik wil Leah Gould aan kunnen kijken als ze mij vertelt wat ze toen precies heeft gezien,” zei hij. Ik moet er eigenlijk mee naar Proust...’
‘Maar dat heb je niet gedaan,’ zei Charlie glimlachend.
‘Maar het zou wel moeten. We moeten ons concentreren op Helen Yardley’s moord, niet op iets wat dertien jaar geleden misschien wel en misschien niet is voorgevallen in een contactcentrum van Jeugdzorg. Simon wil liever uitpluizen of Helen Yardley schuldig was aan moord dan wie haar heeft doodgeschoten. Als Proust daar lucht van krijgt, en dat gaat gebeuren, want hij komt altijd overal achter...’
‘Sam, ik zeg dit niet alleen omdat het over Simon gaat, maar... sinds wanneer laat jij het levensverhaal van een slachtoffer buiten beschouwing? Helen Yardley heeft een behoorlijk dramatisch verleden, en Leah Gould heeft daar een behoorlijk dramatische rol in gespeeld, zo te horen. Iemand moet ook met haar praten. Wat maakt het uit dat het allemaal dertien jaar geleden speelde? Hoe meer je over Helen Yardley te weten kunt komen, hoe beter, zou ik zeggen. Over wat ze wel en niet heeft gedaan.’
‘Proust heeft duidelijk gemaakt wat onze collectieve instelling dient te zijn: dat zij even onschuldig is als elk ander moordslachtoffer, en dat zij dit niet heeft verdiend,’ zei Sam met een rood hoofd. ‘En voor de verandering ben ik dat met hem eens, maar ja, ik heb er kennelijk niets over te zeggen. Ik heb nooit ergens iets over te zeggen. Simon vliegt overal maar op af als een wervelwind en hij gaat zijn goddelijke gang en denk maar niet dat ik hem ooit onder de duim krijg. Het enige wat ik kan doen is toezien hoe ik steeds meer de grip op de zaak verlies.’
‘Er is iets wat Simon nog meer kan schelen dan de vraag of Helen al dan niet een moordenaar was en wie haar precies heeft doodgeschoten,’ zei Charlie, ook al wist ze niet of ze dit wel met Sam moest delen. ‘Proust.’
‘Proust?’
‘Hij was die dag ook in het contactcentrum. Simon wil alleen maar weten wat Leah Gould precies heeft gezien, omdat hij wil weten wat de Sneeuwman heeft gezien – of hij getuige is geweest van een poging tot moord op een kind en of hij daarover heeft gelogen omdat hij zo graag een vrouw wilde beschermen die naar zijn overtuiging onschuldig was. Hij wil Proust te grazen nemen.’ Charlie had al aan zichzelf toegegeven dat ze bang was hoever Simon daarin zou gaan. Hij was te geobsedeerd om rationeel te zijn. Vannacht was hij grotendeels wakker, witheet van woede omdat Proust alweer had geprobeerd hen uit te nodigen voor een etentje. Hij leek ervan overtuigd dat Proust hem wilde kwellen door een vriendschap aan hem op te dringen, omdat hij wist dat Simon dat gruwelijk zou vinden. Het klonk Charlie allemaal wat vergezocht in de oren, maar toen ze haar twijfels uitsprak, inspireerde dat Simon alleen maar tot het nog verder uitspitten van zijn paranoïde fantasie: Proust had een nieuwe, geniale manier bedacht om hem te vernederen, en hem van zijn macht te beroven. Hoe kun je terugvechten als iemand tegen je zegt: ‘Kom gezellig bij me eten?’
Dat lijkt mij vrij simpel, had Charlie toen gezegd, omdat ze dolgraag wilde slapen – dan zeg je: ‘Sorry, maar ik kom liever niet. Ik mag jou niet, en ik zal jou ook nooit mogen en ik wil jouw vriend niet zijn.’
Sam Kombothekra wreef over zijn neus. ‘Dit wordt steeds erger,’ zei hij. ‘Als Simon de Sneeuwman te grazen wil nemen, kan ik op zoek naar een nieuwe baan.’
‘Waar is Waterhouse?’ was Prousts eerste vraag. Hij was bezig enveloppen op te stapelen op zijn bureau.
‘Hij is naar Wolverhampton om Sarah Jaggard nog eens te ondervragen,’ zei Sam. Zelfverzonnen, knap hoor. Charlie probeerde niet te glimlachen. ‘U hebt niet gezegd dat u hem ook wilde zien, meneer. U vroeg alleen om agent Zailer.’
‘Ik wil hem ook niet zien. Ik wil weten waar hij is. Dat zijn twee verschillende dingen. Ik neem aan dat u van de zaak op de hoogte bent, agent Zailer? U weet wie Judith Duffy is?’ Proust stootte de enveloppentoren aan met zijn duim en wijsvinger. Hij wiebelde even, maar viel niet om. ‘Voorheen gerespecteerd arts, later paria, en binnenkort geroyeerd als arts vanwege wangedrag – u weet ongeveer hoe het zit?’
Charlie knikte.
‘Inspecteur Kombothekra en ik zouden het op prijs stellen als u voor ons met dokter Duffy zou willen praten. Als paria’s onder elkaar.’
Charlie had het gevoel alsof ze een metalen bal had ingeslikt. Sam gromde heel zachtjes. Proust hoorde het wel, maar deed net of er niets aan de hand was. ‘Rachel Hines zou goed het volgende doelwit van onze moordenaar kunnen zijn. Zij is opgelost in het luchtledige, en de kans bestaat dat Duffy wel weet waar ze uithangt. Die twee hebben maandag samen geluncht. Ik wil weten waarom. Waarom zou een moeder die zulke dingen heeft doorgemaakt gezellig eten met de corrupte arts die het frauduleuze bewijs leverde dat haar achter de tralies deed belanden?’
‘Ik zou het niet weten,’ zei Charlie. ‘Ik ben het met u eens, het is vreemd.’
‘Wat zo handig is: Duffy en mevrouw Hines vormen elkaars alibi voor de moord op Helen Yardley,’ zei Proust. ‘Duffy wil niet met ons praten en ik stond op het punt om haar dan maar tegen haar zin hierheen te halen, maar dit lijkt me toch een beter idee.’ Proust leunde voorover en trommelde met zijn vingers op zijn bureau, alsof hij pianospeelde. ‘Ik denk dat u haar wel aan de praat krijgt, agent. Zorg dat u een band met haar krijgt. Als het werkt, zal ze u meer vertellen dan ons. U weet immers hoe het is om te schande te worden gemaakt op de voorpagina van alle kranten; net als zij. U weet precies hoe u haar aan moet pakken, of niet? U bent goed met mensen.’
En waar bent u goed in?
Paria, schande – het waren maar woorden. Die hadden pas macht over Charlie als zij ze die macht zelf gaf. Ze wilde niet terugdenken aan wat er in 2006 was gebeurd, als dat nergens voor nodig was. En ze vond het de laatste tijd steeds minder nodig.
‘Je hoeft het niet te doen, Charlie. We hebben eigenlijk het recht niet dit van jou te verlangen.’
‘Hij zegt “we” maar hij doelt op mij,’ zei Proust. ‘De afkeuring van inspecteur Kombothekra voelt als een stortvloed van tissues. Vederlicht en gemakkelijk van je af te schudden.’
‘Ik wist hier niets van,’ zei Sam met rode konen. ‘Ik heb hier niets mee te maken. U mag de mensen zo niet behandelen, meneer.’
Charlie dacht aan alles wat ze over Judith Duffy had gelezen: dat ze meer gaf om de kinderen van wildvreemde mensen dan om die van zichzelf, en dat ze die allebei had uitbesteed aan nanny’s en au pairs, zodat zij dag en nacht kon werken; dat ze had geprobeerd om haar ex financieel uit te kleden na hun scheiding, ook al verdiende ze zelf bakken met geld...
Charlie geloofde er geen woord van. Ze wist wat dit soort berechting door de media kon doen met je reputatie, want ze had het aan den lijve meegemaakt.
‘Ik doe het wel,’ zei ze. De Sneeuwman had gelijk: zij zou Judith Duffy wel kunnen overhalen om te praten, als ze haar best deed. Ze wist ook niet waarom ze het wilde, maar ze wilde het. Absoluut.