14

10/10/2009

‘Mijn royement is een uitgemaakte zaak,’ zei Judith Duffy. ‘Het gaat hoe dan ook gebeuren, of ik mij nu verdedig of niet, en aangezien ik mij niet ga verdedigen...’

‘Helemaal niet? Er gaat zelfs niemand namens u het woord doen?’ Charlie zorgde ervoor dat ze eerder nieuwsgierig klonk dan afkeurend. Ze was pas een minuut of tien met Duffy in gesprek, maar ze was zich er nu al van bewust hoe snel ze haar oordeel gewoonlijk klaar had, en hoe ze zich trachtte te vermaken met het bekritiseren van de kleding, de maniertjes en de stompzinnigheid terwijl de ander aan het woord was – alles in haar eigen hoofd, uiteraard, dus ze deed er waarschijnlijk niemand kwaad mee, alleen merkte ze nu wel dat ze beschamend weinig ervaring had met naar een ander luisteren zoals dat idealiter hoorde (dacht ze) – zonder de heimelijke hoop dat haar krengerige trekjes in no time iets zouden vinden om hun tanden in te zetten.

Over kleding gesproken: die van Judith Duffy was wel een beetje vreemd. Op zich was elk kledingstuk wel oké, maar alles bij elkaar klopte er niets van: een bloes met wit kant, een vormeloos paars vest, een grijze rok tot op de knie die waarschijnlijk deel van een mantelpakje was, zwarte panty en platte zwarte schoenen met enorme strikken erop, die beter bij een jongere vrouw zouden passen. Charlie kon niet zeggen of Duffy dacht dat ze zich vanochtend netjes had gekleed, of juist casual. Want het was geen van beide.

Charlie had zich bij Duffy binnen weten te kletsen door een beroep te doen op wat zij samen gemeen hadden. Dat vergde meer eerlijkheid dat ze had gedacht, en ze had zichzelf er bijna van weten te overtuigen dat deze onopvallende, keurige arts een verstoten zielsverwant was, zozeer zelfs dat ze het gevoel had dat als ze Duffy zou veroordelen zij ook zichzelf zou veroordelen. En daar had Charlie inmiddels genoeg van. Daar was ze ongeveer een jaar geleden al mee gestopt.

‘Tot consternatie van mijn advocaat, nee – geen enkele vorm van verdediging,’ zei Duffy. ‘En geen hoger beroep. Ik wil met niemand in discussie, over niets – niet met de RVG, niet met Russell Meredew. En al helemaal niet met Laurie Nattrass. Die man heeft een onverzadigbare behoefte om gelijk te krijgen. Als je met hem de degens kruist sta je er gegarandeerd over twintig jaar nog.’ Ze glimlachte. Zij en Charlie zaten op kale rieten stoelen in haar groen betegelde serre met groene muren. Voor zover Charlie tot nu toe iets van het huis had kunnen zien, voerden diverse tinten groen de hoofdtoon. De serre bood uitzicht op een lange, keurige, geheel plantvrije tuin – alleen een grasveld en lege borders – en achter een laag hek was een even grote tuin maar dan met struiken en bloemen die leidde naar een serre die een exacte replica leek van die van Duffy.

‘Toen ik pas impopulair was, probeerde ik mijn standpunt te verdedigen tegen iedereen die het maar horen wilde. Het kostte me ruim twee jaar voor ik doorkreeg dat ik me eerder slechter voelde door voor mezelf op te komen dan beter.’

‘Het is inderdaad niet goed voor de ziel om steeds te proberen anderen ervan te overtuigen dat je niet zo verdorven bent als zij denken,’ zei Charlie instemmend. ‘Zelf heb ik altijd eerder de neiging gehad om te zeggen: “Fuck you – ik ben nog veel erger.”’ Ze verontschuldigde zich niet voor haar taalgebruik.

‘Ik ben precies even goed en even slecht als ik ben.’ Duffy trok haar vestje om zich heen. ‘Net als ieder ander. We voelen allemaal pijn, we helpen allemaal anderen die pijn hebben, en we veroorzaken allemaal pijn bij een ander. De meesten van ons doen dat op zeker moment zelfs weleens opzettelijk.’

‘Ik wil niet vervelend zijn, hoor... Maar u zou ook voor uw baan en uw reputatie kunnen vechten tijdens die zitting voor de tuchtraad van de RVG, en dan gaat dat allemaal nog steeds op.’

‘Het oordeel van de tuchtraad verandert niet wie ik ben,’ zei Duffy. ‘En ongelukkig zijn ook niet. Dat is de reden waarom ik de strijd heb opgegeven.’

‘Dus het kan u niet meer schelen wat mensen van u denken?’

Duffy keek omhoog naar het glas boven haar hoofd. ‘Als ik zeg van niet, dan klinkt dat net of ik vind dat mijn medemensen er niet toe doen, en dat klopt helemaal niet. Maar... de meeste mensen zijn niet in staat zich een zinvolle mening over mij te vormen. Ze kunnen niet door de uitspraken en daden waar ik beroemd om ben geworden heen kijken.’

‘Maar is dat niet precies wat een mens is?’ vroeg Charlie. ‘De som van alles wat hij zegt en doet?’

‘Dat geloof je toch zeker zelf niet?’ Judith Duffy klonk als een bezorgde arts. Charlie verwachtte half en half dat ze nu een pen en een receptenboekje tevoorschijn zou halen en een krachtig medicijn zou voorschrijven dat haar op andere gedachten zou brengen. Voor je eigen bestwil, kindje.

‘Eerlijk gezegd ben ik te oppervlakkig om daar ooit bij stil te staan, dus ik zal maar niet net doen of ik antwoord heb op die vraag.’

‘Wat is het allerbeste wat jij ooit hebt gedaan?’

‘Verleden jaar heb ik... enfin, ik geloof dat ik toen het leven van drie mensen heb gered, of zoiets.’

‘Dat “of zoiets” heb ik niet gehoord, want dat is je bescheidenheid,’ zei Duffy kortaf. ‘Jij hebt drie levens gered.’

‘Dat moet ik misschien een beetje bijstellen.’ Charlie zuchtte. Het was niet iets waar ze graag aan terugdacht. ‘Een collega en ik hebben twee mensen het leven gered, maar degene die hen zou vermoorden heeft uiteindelijk...’

‘Niet bijstellen.’ Duffy glimlachte. ‘Je hebt levens gered.’

‘Ja, zoiets.’

‘Ik ook. Tientallen. Het precieze aantal weet ik niet, maar er zijn genoeg kinderen die nooit volwassen waren geworden als ik de rechter er niet van had weten te overtuigen dat ze bij hun gezin weggehaald moesten worden omdat ze daar anders vermoord zouden worden. En is er een groter geschenk dat je iemand kunt geven dan de rest van zijn leven, als iemand bedreigd wordt met de dood? Nee, dat is er niet. Jij en ik hebben dat geschenk allebei gegeven, meer dan eens. Maakt dat ons tot de geweldigste mensen die ooit op deze aarde hebben rondgelopen?’

‘Mijn god, ik mag hopen van niet,’ lachte Charlie. ‘Als ik het beste ben wat deze aarde te bieden heeft, dan zal ik echt eens naar een andere planeet op vakantie moeten.’

‘We worden net zomin gekenschetst door onze prestaties als door onze fouten,’ zei Duffy. ‘We zijn gewoon wie we zijn, en wie weet nu eigenlijk precies wat dat inhoudt?’

‘Je zou dat ook over Helen Yardley kunnen zeggen. U dacht dat zij haar kinderen had vermoord.’

‘Dat denk ik nog steeds.’

‘Maar volgens uw theorie was dat niet alles was ze was. Het was het slechtste wat ze ooit heeft gedaan, maar het was niet wie zij was.’

‘Nee, dat klopt.’ Duffy’s stem krijgt nieuwe energie. ‘En ik zou willen dat meer mensen dat begrepen. Moeders die hun kinderen vermoorden zijn niet verdorven, het zijn geen monsters. Meestal zitten ze gevangen in de kleine hel van hun gedachten – een hel waar ze niet aan kunnen ontsnappen en waar ze met niemand over kunnen praten. Vaak verbergen ze die hel zo geraffineerd, dat ze de wereld ervan weten te overtuigen dat ze gelukkig en normaal zijn, zelfs voor de mensen die hen het meest nabij zijn.’ Ze ging verzitten in haar stoel. ‘Ik neem aan dat je Helen Yardley’s autobiografie, Niets dan liefde, nooit hebt gelezen?’

‘Ik zit er middenin.’

‘Is het je opgevallen hoeveel mensen zij afschrijft als blind en dom omdat ze bij de eerste blik niet meteen weten dat zij haar twee jongens niet heeft vermoord omdat ze zo kapot van verdriet was en een babymoordenaar dat toch nooit zou zijn?’

Charlie knikte. Ze was zelf ook meteen al niet onder de indruk van dat argument. Je had toch ook kunnen veinzen dat je kapot was van verdriet? was de tegenwerping die onmiddellijk bij haar boven was gekomen.

‘Moeders die hun kinderen smoren houden doorgaans inderdaad wel van ze – heel veel, evenveel als elke moeder die het niet in haar hoofd zou halen om haar kind iets aan te doen, ook al begrijp ik dat het moeilijk te bevatten is. En ze zijn over het algemeen ook kapot van verdriet – oprecht. Ze zijn intens verdrietig, hun leven ligt in puin – precies zoals dat van onschuldige moeders die een kind verliezen aan meningitis. Vergeet de controversiële gevallen – ik heb het over de vele vrouwen die ik in mijn werk heb ontmoet en die hebben toegegeven dat ze zo wanhopig waren dat ze een kussen over het hoofdje van hun baby hebben gelegd, of hem onder een trein hebben gegooid, of van een balkon. Bijna zonder uitzondering zijn deze vrouwen helemaal kapot door het verlies van hun kind. Ze willen daarna zelf ook dood, want het leven heeft voor hen geen zin meer.’

‘Maar...’ Miste Charlie soms iets? ‘Ze hebben dat verlies toch zelf veroorzaakt?’

‘Dat maakt het alleen nog erger.’

‘Maar... Waarom hebben ze het dan gewoon niet gelaten? Of dachten ze dat ze wilden dat het kind dood was, en beseften ze pas later dat het niet zo was?’

Judith Duffy glimlachte verdrietig. ‘Je dicht deze vrouwen een mate van rationaliteit toe die zij gewoon niet hebben. Ze doen het omdat ze vreselijk lijden en ze weten niet wat ze anders moeten doen. Het gedrag kwam uit hen voort, uit hun pijn, en ze hadden niet de innerlijke kracht om het te stoppen. Als je geestesziek bent, is het niet altijd mogelijk om te denken: “Als ik dit doe, dan gebeurt er dat.” Geestesziek is trouwens niet hetzelfde als gek.’

‘Nee,’ zei Charlie, die niet al te naïef over wilde komen. Maar bij zichzelf dacht ze: Soms wel. In beide gevallen kun je in je nakie naar de winkel gaan en gillen dat buitenaardse wezens er met je organen vandoor zijn.

‘Moeders die hun baby’s doden verdienen onze compassie, net zoals moeders van wie de baby’s aan een natuurlijke doodsoorzaak sterven,’ zei Duffy. ‘Ik kon wel juichen toen rechter Elizabeth Geilow zich in haar slotoverweging afvroeg of vrouwen als Ray Hines en Helen Yardley wel in het strafrechtelijk systeem thuishoorden. In mijn optiek is dat niet het geval. In feite is hun daad een schreeuw om aandacht en medeleven.’

‘En toch hebt u tegen hen getuigd. U speelde een cruciale rol bij de geslaagde vervolging waardoor zij uiteindelijk toch in de gevangenis terecht zijn gekomen,’ zei Charlie.

‘Ik heb niet tegen Ray of Helen getuigd, of tegen wie dan ook,’ verbeterde Duffy haar. ‘Als getuige-deskundige in een strafzaak wordt mij gevraagd naar mijn mening over wat heeft geleid tot de dood van kinderen. Als ik denk dat de dood is veroorzaakt door geweld van de kant van de ouder of verzorger, dan zeg ik dat, maar ik ben niet tegen iemand als ik dat zeg. Door de waarheid te vertellen zoals ik die zie probeer ik iedereen recht te doen. Niemand koopt iets voor leugens. Ik sta aan de kant van elke in staat van beschuldiging gestelde vrouw, net zoals ik aan de kant van ieder bedreigd of vermoord kind sta.’

‘Ik denk niet dat die vrouwen dat ook zo zullen zien,’ zei Charlie geërgerd. Die eet ook lekker van twee walletjes, zeg.

‘Natuurlijk niet.’ Duffy veegde haar ijzerkleurige haar achter haar oren. ‘Maar ik moet ook om de kinderen denken – die zijn weerloos en hebben evenzeer recht op compassie.’

‘Zou je niet zeggen dat die daar zelfs meer recht op hebben?’

‘Nee. Hoewel, als je zou vragen waarom ik vind dat ik daar zit, dan is het wel omdat ik kinderen wil redden en beschermen. Dat heeft mijn prioriteit. Hoeveel medeleven ik ook voel voor een vrouw als Helen Yardley, als het enigszins mogelijk is zal ik ervoor zorgen dat ze niet nog een derde kind om het leven kan brengen.’

‘Paige?’

Duffy stond op. ‘Waarom heb ik het gevoel dat ik mezelf aan het verdedigen ben?’

‘Het spijt me, het was niet mijn bedoeling...’

‘Nee, dat ligt niet aan jou. Wil je nog een kop thee?’

Dat wilde Charlie niet, maar ze had het gevoel dat de dokter wat tijd nodig had om haar hoofd leeg te maken, dus knikte ze. Had ze te bot geklonken? Simon zou lachen en zeggen: ‘Je klinkt altijd te bot.’

Terwijl Duffy in de keuken aan het scharrelen was, keek Charlie naar de boeken op het kleine plankje in de hoek van de serre. Een biografie van Daphne du Maurier, een paar romans van Iris Murdoch, negen of tien boeken van de hand van ene Jill McGown, van wie Charlie nog nooit had gehoord, veel Russische klassieken, drie vegetarische kookboeken, Forever... Nee, dat meen je niet. Charlie sloop de kamer door om te controleren of ze het niet verzon. Nee, ze verzon het niet. Judith Duffy had een exemplaar van Forever in my Heart, van Jade Goody, de kandidaat uit Big Brother die zo beroemd was geworden. De dokter had duidelijk een eclectische smaak.

‘De inventiviteit van de Yardleys wat namen betreft is een van de vele redenen waarom ik nu in de problemen zit,’ zei Duffy, die weer terug was met voor elk een beker thee in haar handen. ‘Ik heb aan hun jongste zoon Rowan gerefereerd als “zij” in een rapport dat ik heb geschreven. Ik kende voordien maar twee Rowans, en die waren allebei vrouwelijk, dus ik nam aan dat de Rowan van Helen dat ook was. Laurie Nattrass heeft daar een veel te groot punt van gemaakt, zoals hij überhaupt een te groot punt maakte van mijn gebrek aan betrokkenheid bij de Yardleys. In tegenstelling tot Russell Meredith, die op een gegeven moment praktisch bij hen introk. Ik heb Helen of Paul nooit zelf gesproken, en ik heb hen nooit ondervraagd.’

‘Hebt u daar spijt van?’ vroeg Charlie.

‘Het spijt me dat ik nooit tijd heb voor persoonlijk contact, maar de realiteit is nu eenmaal dat...’ Duffy zweeg. ‘Ben ik mezelf weer aan het verdedigen.’

‘Dat kan niet, want ik val u helemaal niet aan.’

De dokter trok haar mond tot een streep. ‘De realiteit is nu eenmaal,’ zei ze iets minder strijdlustig, ‘dat ik de meest gevraagde getuige-deskundige van het land was voordat Laurie Nattrass mij uitriep tot bron van alle kwaad, en ik had helemaal geen tijd om al die gezinnen te leren kennen. Ik moest het overlaten aan anderen die naar ik hoop goed getraind zijn om ouders als Helen en Paul Yardley en Ray en Angus Hines de steun te verlenen die zij nodig hadden. Het was als getuige-deskundige niet mijn taak om de families te ontmoeten en te leren kennen – het was mijn taak om monsters te bekijken onder de microscoop, om te kijken naar de röntgenfoto’s die ik aangeleverd kreeg, en om te begrijpen wat ik zag. In het geval van Rowan Yardley zag ik longweefsel en een schedelfractuur – dat was wat de patholoog-anatoom die de autopsie had verricht aan mij had doorgespeeld. Mij is nooit gevraagd de genitaliën van het kind te bestuderen, vandaar de vergissing wat betreft het geslacht.’

Duffy veegde het haar uit haar gezicht. ‘Ik had moeten weten dat het een jongetje was. Ik had het moeten controleren, en het spijt me verschrikkelijk dat ik dat niet heb gedaan, maar...’ Ze haalde haar schouders op. ‘Het doet helaas niets af aan wat ik onder de microscoop heb gezien: duidelijk bewijs dat Rowan Yardley tijdens zijn korte leven bij herhaling onderworpen werd aan pogingen tot verstikking. Het had niet uitgemaakt hoe vaak ik bij de Yardleys in de keuken had zitten kletsen; dat had het bewijs van niet-natuurlijke obstructie van de luchtwegen niet ongedaan gemaakt. En de schedelfractuur ook niet.’

Charlie nipte van haar thee, en vroeg zich af of er een analogie was met politiewerk. Als zij door Winstanley liep en een tiener zag met een capuchon over zijn hoofd die een oud dametje op de grond gooide, haar uitschold en ervandoor holde met haar tas, en zij dus ontegenzeglijk ooggetuige was geweest van een misdaad... Was Judith Duffy op diezelfde manier overtuigd van de schuld van Helen Yardley? Zeiden artsen die optraden voor de verdediging zoiets als: ‘Hij beroofde haar niet, hij repeteerde voor zijn rol in een toneelstuk over boeven’?

‘Voor wat het waard is – en aangezien ik de vrouw nooit heb gesproken kun je zeggen dat het niets waard is – geloof ik dat Helen Yardley aan haar kleine hel heeft weten te ontsnappen voor ze stierf,’ zei Duffy. ‘Wat zij had doorgemaakt gaf haar leven zin. Haar werk als actievoerder voor andere vrouwen – dat was, denk ik, oprecht. Ze geloofde vurig in hun onschuld – die van Sarah Jaggard, Ray Hines, allemaal. Het paste haar om beroemd te zijn, de perfecte martelaar die heldin werd. Dat bood haar wat ze nodig had: aandacht, erkenning. Ik denk dat ze werkelijk iets goeds wilde doen. Daarom was ze ook zo effectief als boegbeeld van GOOV.’

Charlie hoorde trots en bewondering in de stem van de dokter. Het gaf haar een ongemakkelijk gevoel.

‘Het is altijd moeilijk om iemands persoonlijke motivaties te ontrafelen,’ zei Duffy, ‘maar als ik een gok mag doen, dan zou ik zeggen dat Helens wens om zelf werkelijk onschuldig te zijn haar vastberadenheid sterkte om te geloven dat andere vrouwen zoals zij dat werkelijk waren. De ironie is zelfs dat als die allemaal wel echt schuldig waren, zij toch enorm van Helens steun hebben geprofiteerd. Door te geloven dat zij in essentie goede mensen waren, heeft zij hen waarschijnlijk geholpen zichzelf te vergeven voor wat zij hebben gedaan.’

‘Zegt u nou...?’

‘Dat ze allemaal schuldig zijn? Nee. Wat ik zeg, en wat mensen als Laurie Nattrass maar niet tot zich door willen laten dringen, is dat de kans dat een onverklaarbare en onverwachte kinderdood het gevolg is van moord nu in verhouding vele malen groter is dan vroeger. Vijftig jaar geleden waren er in ons land drieduizend gevallen van wiegendood per jaar. Naarmate mensen betere behuizing kregen, is dat aantal gedaald tot duizend per jaar. En toen er minder werd gerookt in huis, kinderen minder vaak bij de ouders in bed sliepen en na de campagne waarbij ouders werd verteld dat het gevaarlijk was om een baby op zijn buik te laten slapen, daalde het aantal gevallen van wiegendood naar vierhonderd per jaar. Maar die kleine hel in het hoofd van vrouwen...’ Duffy keek even naar haar keuken, alsof haar eigen kleine hel daar ergens lag. ‘Waarschijnlijk komt dat nog altijd even vaak voor, zo niet vaker – en dat betekent dat nog steeds evenveel volwassenen de drang voelen om kinderen iets aan te doen.’

‘Dus de niet-natuurlijke doodsoorzaken vormen tegenwoordig een groter deel van het totale aantal,’ zei Charlie. Dat klonk logisch.

‘Dat zou ik wel zeggen, ja. Maar omdat ik geen statisticus ben weet ik niet zeker of dat hetzelfde is of toch net iets anders dan te stellen dat een geval van wiegendood nu eerder een geval van moord is dan vijftig jaar geleden. Statistiek is weliswaar nuttig als je een hele populatie bekijkt, maar het kan de zaak vreselijk vertekenen als je die loslaat op individuele gevallen. Ik ben altijd heel precies als ik het over dit soort zaken heb, en daarom is het zo frustrerend als dwazen mij verkeerd citeren.’ Duffy klonk eerder berustend dan kwaad. ‘Je zult mijn beroemde citaat wel gehoord hebben: “zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke”?’

Charlie knikte.

‘Als er straks iets mijn lot gaat bezegelen voor de tuchtcommissie dan is het dat wel,’ zei Duffy. ‘Hoe kon ik toch zoiets onnauwkeurigs en bevooroordeelds zeggen over de kans dat twee kinderen uit hetzelfde gezin aan wiegendood sterven zonder stevig statistisch bewijs? Simpel: ik heb het niet gezegd. Ik probeerde uit te leggen wat ik bedoelde, maar de advocaat van Helen Yardley liet mij niet uitpraten. De vraag die mij gesteld was luidde om precies te zijn: “Is het mogelijk dat Morgan en Rowan allebei slachtoffer zijn van wiegendood?” Het was die vraag waarop ik antwoordde met de woorden die nu alom gehaat zijn, maar ik had het helemaal niet over het aspect “twee gevallen van wiegendood binnen één gezin”. Als mij die vraag was gesteld, dan had ik geantwoord dat het weliswaar ongebruikelijk is dat binnen hetzelfde gezin meerdere gevallen van SIDS voorkomen, maar dat het wel mogelijk is als er een bepaalde erfelijke aandoening in de familie zit – een genetisch defect, of hartritmestoornissen.’

Judith Duffy leunde voorover in haar stoel. ‘Toen ik dat zei: zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke, bedoelde ik gegeven wat ik onder de microscoop heb gezien – dat had dus niets te maken met het aantal wiegendoden per gezin. Ik heb de dossiers van beide jongetjes tot in detail bestudeerd en ik heb in beide gevallen naar mijn mening onomstotelijk bewijs gevonden voor een niet-natuurlijke dood – herhaaldelijke pogingen tot verstikking, zoutvergiftiging, een bilaterale schedelfractuur... Russell Meredew beweert dat een baby al een fractuur op kan lopen als hij van de bank valt; daarover verschillen wij van mening. De schade die Morgan en Rowan hadden opgelopen was dusdanig dat als die hun niet was toegebracht...’ Ze fronste en lachte tegelijk, alsof ze het opnieuw probeerde te begrijpen. ‘Dat is bijna even waarschijnlijk als iemand met een bot dat dwars door de huid van zijn arm steekt geen gebroken arm heeft – inderdaad, zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke.’

Charlie vroeg zich automatisch af of er niet een of ander raar syndroom was waarbij een bot door de huid steekt zonder dat het gebroken is. Acute huidkrimp? Gatenkaasvlees?

‘Dat je iets zeker weet, wil uiteraard nog niet zeggen dat ik gelijk heb,’ voegde Duffy eraan toe. ‘In mijn werk is nederigheid even belangrijk als compassie. Ik heb een aantal vreselijke fouten gemaakt: in het geval van Rowan Yardley zei ik oorspronkelijk dat je niet kon vertrouwen op de bloedwaarden. Maar toen ik er later achter kwam hoe het met Morgan zat, die ook een ongelofelijk hoge zoutspiegel had, en ik naar het gehele beeld van symptomen keek, ben ik van gedachte veranderd. Op zichzelf is een hoog natriumgehalte misschien nog te verklaren, maar... Ook wist ik op het moment dat ik het zei nog niet precies hoe hoog de natriumspiegel was. Nog een fout was dat ik me door een bevriende rechter van instructie liet vertellen dat Marcella Hines wel een natuurlijke dood gestorven moest zijn omdat de familie Hines zo’n “geweldig gezin” was.’

Charlie merkte dat Duffy minder moeite had om over de dingen te praten die ze fout had gedaan dan over de dingen die men haar had aangedaan.

‘Toen Nathaniel Hines vier jaar later bij mij op de snijtafel terechtkwam, raakte ik in paniek. Ik had mijn gebruikelijke waakzaamheid laten vieren en ik had Desmond... het woord van die rechter voor waar aangenomen, wat ik niet had mogen doen. Dus was er nu nog een baby vermoord omdat ik Ray Hines en Desmond het voordeel van de twijfel had gegeven? Het was mijn grootste angst, en ik geloof dat ik daardoor juist sterker geneigd was te denken dat dat ook inderdaad was gebeurd. Ik ben overmatig beschermend te werk gegaan, overmatig voorzichtig, en daardoor...’ Ze maakte haar zin niet af, en staarde langs Charlie in de verte.

‘En daardoor?’ vroeg Charlie voorzichtig door.

‘Ik heb een vreselijke fout gemaakt in het geval van Ray. Zij heeft geen van beide kinderen vermoord, maar ik heb in de rechtbank gezegd dat ze dat wel had gedaan. Dat is voor een deel te wijten aan mijn defensieve houding.’ Duffy glimlachte. ‘Ik was vroeger heel erg defensief. Tegen de tijd dat Nathaniel overleed was ik een hele poos witheet vanwege de aanval die Laurie Nattrass in de media op mij deed. Ik was vastbesloten om me door hem niet te laten intimideren. Het voelde als een nederlaag als ik zou zeggen dat Nathaniel Hines een geval van wiegendood was. Ik denk dat ik de wereld wilde laten zien dat moeders een reëel gevaar kunnen vormen voor baby’s, en dat het niet iets was wat ik zomaar even had verzonnen omdat ik zo verdorven ben en er lol in heb om de levens van andere mensen te verwoesten. En ik had ook twijfels – ik had uit betrouwbare bron vernomen dat Ray een postnatale depressie had en dat ze bijna uit het raam was gesprongen. Stel dat ik had gezegd dat er sprake was van een natuurlijke doodsoorzaak en Ray en Angus hadden weer een kind gekregen en dat zou ook weer doodgaan?’

‘U hebt maandag geluncht met Ray,’ zei Charlie. Toen ze Duffy’s verbazing zag, zei ze: ‘Dat is een van de redenen waarom ik hier ben. De hoofdinspecteur die leiding geeft aan de moordzaak op Helen Yardley vindt het vreemd dat jullie in elkaars gezelschap verkeren.’

‘Dat is alleen vreemd als je een heel beperkt en beperkend wereldbeeld hebt,’ antwoordde Duffy.

‘Yep, dat is wel een goede omschrijving van onze hoofdinspecteur.’

‘Geloof het of niet, maar Ray en ik zijn inmiddels goede vriendinnen. Ik heb contact met haar gezocht toen ze uit de gevangenis kwam, via haar advocaat.’

‘Waarom?’ wilde Charlie weten.

‘Om mijn verontschuldigingen aan te bieden. Om toe te geven dat ik niet objectief ben geweest tijdens haar proces. Zij heeft toen zelf voorgesteld om elkaar te ontmoeten. Ze wilde me de waarheid vertellen over waar haar kinderen aan zijn overleden. Ze geloofde dat het in beide gevallen kwam door de dktp-prik. Toen ik haar een half uur had aangehoord, was ik zelf ook geneigd dat te geloven.’

‘Maar...’

‘Haar advocaten hebben dat niet ingebracht omdat al hun getuigen-deskundigen dreigden het te ontkennen, en zonder medicus die bereid is te zeggen dat het een plausibele doodsoorzaak is, zouden ze voor gek staan. Ironisch genoeg zou ik me, als ze naar mij toe gekomen waren, onmiddellijk hebben afgevraagd of de dood van Marcella en Nathaniel wel echt moord was geweest. Tenminste, dat hoop ik,’ verbeterde Duffy zichzelf. ‘Ik zou graag geloven dat ik dan toch wakker geschud was.’

‘Maar Ray’s advocaten kwamen niet bij u, want u was de kwade genius omdat u getuigde voor de wederpartij.’

Duffy knikte. ‘De moeder van Angus Hines had lupus. In zijn familie waren meer gevallen van wiegendood. Dat duidt op een erfelijke auto-immuunaandoening. Bovendien heeft een betrouwbare getuige gezien dat zowel Marcella als Nathaniel een stuip kreeg, bijna direct na de inenting. Vaccinschade – en met name stuipen – zouden alles wat ik ben tegengekomen verklaren: gezwollen hersenweefsel, bloedingen in de hersenen.’

‘Dat had toch ter sprake gebracht moeten worden tijdens het proces? Zelfs als ze dachten dat alle artsen het daar niet mee eens zouden zijn.’

‘O, ik weet zeker dat Julian Lance het goed gezien had – dat is Ray’s advocaat. Iedereen geeft toe dat in theorie een klein percentage baby’s slecht zal reageren op een vaccin en dat sommige eraan zullen overlijden – er is zelfs een orgaan dat de betalingen van schadeclaims in dit soort gevallen afhandelt – maar als het daadwerkelijk gebeurt sluit men in mijn ervaring de rijen en zegt: “Het kwam niet door het vaccin – dat is namelijk volkomen veilig en uitgebreid getest.”’

Duffy glimlachte ineens. ‘Weet je, toen ik Ray voor het eerst ontmoette na haar vrijlating bedankte ze me dat ik zo veel om haar kinderen gaf dat ik niet toegaf aan de druk – die van Laurie Nattrass – en dat ik niet wilde zeggen dat ze een natuurlijke dood gestorven waren terwijl ik dat zelf niet geloofde. Dat zei ze tegen me, ook al moest zij dankzij mijn getuigenis de gevangenis in.’

‘Weet u waar Ray momenteel is?’ vroeg Charlie.

‘Het adres weet ik niet,’ zei ze. Ze klopte op haar knieën. Charlie dacht heel even dat ze bedoelde dat Charlie op schoot moest komen zitten. Toen zei Duffy: ‘Ik vind dat ik het nu al heel lang over mezelf heb gehad. Ik zou nu graag eens wat van jou horen.’

‘Ik heb u verteld over mijn genadeval.’

‘Het spijt me dat je de details daarover door mijn brievenbus moest gillen,’ zei Duffy. ‘Wil je erover praten? Heb je er ooit weleens over gepraat? Ik bedoel niet de naakte feiten, maar de emotionele impact...’

‘Nee,’ onderbrak Charlie haar.

‘Dat zou je toch eens moeten doen.’

‘Zelfs als ik daar geen zin in heb?’

‘Juist omdat je daar geen zin in hebt.’ Duffy keek ongerust, alsof het niet willen praten over trauma’s uit het verleden een symptoom van een of andere fatale ziekte was. ‘Het is een grote fout om emotionele schade, wat het ook precies mag zijn, voor je te houden. Pijn moet zijn uitweg krijgen. Je moet het echt voelen anders gaat het niet weg. Duffy stond half op uit haar stoel en zette die dichter bij Charlies stoel voor ze weer ging zitten. ‘Het heeft twee jaar geduurd voor ik kon praten over Sarah Jaggards proces,’ zei ze. ‘Ik moest in een gepantserde wagen naar de rechtszaal worden gebracht, en ik liep onder politiebegeleiding van en naar de achterdeur. Ik wist toen al dat er geen schijn van kans was dat ze zou worden veroordeeld. Tegen 2005 was ik dankzij Laurie Nattrass een bekende naam geworden, en niet in positieve zin. Mijn aanwezigheid als getuige-deskundige à charge was genoeg voor Jaggard om winst zeker te stellen. De mensen scholden me uit in de rechtbank, en de jury staarde me aan alsof ze me met hun blikken wilden doden...’

Een hard gerinkel viel haar in de rede: de deurbel.

‘Laat maar bellen. Ik verwacht niemand. Ik praat liever met jou; en ik luister liever naar jou.’

Charlie aarzelde. Kon ze deze vrouw, die ze niet kende, vertellen hoe ze zich de afgelopen drie jaar had gevoeld? Moest ze dat wel doen? ‘Nee, doe maar open,’ zei ze.

Duffy keek teleurgesteld, maar ze sputterde niet tegen. Toen ze weg was, stond Charlie op en trok snel haar jas aan, voor ze op andere gedachten zou komen. Ze pakte haar tas en liep in de richting van de keuken. Ze hoorde Duffy in de hal beleefd maar stellig zeggen: ‘Nee, bedankt’, en: ‘Ja, ik weet het zeker, bedankt’.

Charlie stapte de hal in op precies hetzelfde moment dat ze het schot hoorde, het pistool zag en Duffy achterover zag vallen, waarbij haar hoofd tegen de houten traptreden terechtkwam.

De man in de deuropening draaide zich om en richtte zijn pistool op Charlie. ‘Ga op de grond liggen! Beweeg je niet!’

‘Ik kan het toch helemaal niet gezien hebben, of wel? Ze was al die tijd onschuldig.’ Leah Gould verhief haar stem om boven het lawaai in de cafetaria uit te komen. Ze had daar met Simon afgesproken – het was aan de overkant van haar kantoor. Gould werkte al zeven jaar niet meer voor Jeugdzorg. Ze was met zwangerschapsverlof gegaan en toen haar dochter naar school ging, had ze een baan als receptioniste bij een houtbedrijf genomen, waar ze nog steeds werkte.

‘Jij bent de enige die weet wat je hebt gezien,’ zei Simon.

‘Maar waarom zou ze geprobeerd hebben haar dochter te verstikken als ze haar twee zoontjes niet had vermoord? Dat klopt toch niet? Ze is een moordenaar of ze is het niet, en ze zou nooit zijn vrijgesproken of hoe je dat noemt als ze schuldig was.’

‘Waarom zeg je dat?’

Leah Gould nam een hapje van haar tosti met kaas en uien, terwijl ze nadacht over die vraag. Simon stierf van de honger. Als hij straks alleen was zou hij zelf ook iets te eten halen. Hij haatte het om te eten waar vreemden bij waren.

‘Het is zoals Laurie Nattrass zegt: de rechtbank doet alles om niet te hoeven zeggen dat ze een fout hebben gemaakt. Ze zullen het pas toegeven als ze daartoe gedwongen worden, als het zo’n blunder is dat ze er niet meer omheen kunnen.’

‘Dus omdat Helen Yardley haar zaak in hoger beroep heeft gewonnen, moet zij wel onschuldig zijn?’

Leah Gould knikte.

‘Vóór dat hoger beroep – wat dacht je toen?’

‘O, toen dacht ik dat ze het had gedaan. Absoluut.’

‘Hoezo dan?’

‘Doordat ik zag wat ze deed.’ Meer gekauw op de tosti.

‘Dat wat je nu dus niet hebt gezien, bedoel je?’

‘Ja. Maar ik dacht dat ik het had gezien. Pas later realiseerde ik me dat ik het niet gezien kon hebben.’

Simons honger maakte hem nog ongeduldiger dan hij normaal al was. ‘Weet jij iets van de drie rechters die Helens zaak in hoger beroep hebben behandeld?’

Leah Gould keek hem aan of hij gek was. ‘Wat zou ik over een rechter moeten weten?’

‘Weet je überhaupt hoe ze heten?’

‘Waarom zou ik?’

‘En toch heb je meer vertrouwen in hen dan in je eigen ogen.’

Leah Gould keek hem aan met knipperende ogen. ‘Hoe bedoel je?’

Simon had met liefde de tosti uit haar hand getrokken om hem door de cafetaria te schoppen. ‘De veroordeling van Helen Yardley werd nietig verklaard omdat hij niet deugdelijk geacht werd. Dat is niet hetzelfde als zeggen dat ze onschuldig is. De rechters vonden niet per se dat ze onschuldig was aan moord. Kon zijn, maar hoefde niet. Misschien was er eentje die dat vond, of twee, of alle drie – ze deelden misschien dezelfde mening, maar voor hetzelfde geld zagen ze het alle drie anders.’ Dit had geen enkele zin. ‘Wat mij interesseert is wat jij gelooft, op basis van wat je hebt gezien.’

‘Ik denk dat ze haar baby knuffelde, zoals ze zelf zei.’

Er ontbrak hier iets. Leah Gould had op geen enkele manier spijt betuigd. ‘In de rechtbank heb jij getuigd en dat was een belangrijk onderdeel van de bewijsvoering,’ zei Simon. ‘Je beweerde dat je hebt gezien dat Helen Yardley probeerde haar dochter te verstikken. Ze hebben je gevraagd of het een knuffel geweest kon zijn – een moeder die helemaal in de war was omdat ze gescheiden werd van haar enige nog in leven zijnde kind, en die zich daaraan vastklampte – en jij zei nee.’

‘Omdat ik dat toen ook dacht.’

Was schuldgevoel een emotie die was voorbehouden aan intelligente mensen?’

‘Ik was niet de enige. Die ene politieagent was er ook. Hij heeft het ook gezien.’

‘Giles Proust?’

‘Ik weet niet meer hoe hij heette.’

‘Hij heette Giles Proust. Hij was het niet met je eens tijdens het proces. Hij vertelde dat hij alleen een gewone knuffel had gezien.’

Leah Gould schudde haar hoofd. ‘Ik keek eerst naar hem, niet naar Helen Yardley. Hij keek naar haar en Paige. Daarom wist ik dat er iets mis was. Ik zag zijn blik veranderen, en toen keek hij mij aan, alsof hij niets kon doen en wilde dat ik er een eind aan zou maken. Toen keek ik pas naar Helen en de baby, en... toen zag ik wat ik heb gezien. En toen heb ik er een eind aan gemaakt.’

‘Je hebt een eind gemaakt aan een poging tot verstikking? Door Paige bij haar moeder weg te halen?’

Leah Goulds lippen trokken misprijzend strak. ‘Zit je me er nu bij te luizen? Ik heb je toch gezegd dat ik dat nu niet meer geloof. Ik vertel je alleen wat ik toen dacht.’

‘En toen dacht je dat inspecteur Proust zag wat jij ook zag?’

‘Ja.’

‘Waarom zei hij dan precies het tegenovergestelde tegen de rechter? Waarom zei hij dat hij alleen een knuffel heeft gezien?’

‘Dat moet je aan hem vragen.’ Geen enkele nieuwsgierigheid in haar blik; nog geen sprankje interesse.

‘Maar als je verkeerd hebt gezien wat Helen Yardley deed, dan kun je net zo goed verkeerd hebben gezien hoe Giles Proust keek, toch? Misschien heb jij die blik van hem wel verkeerd geïnterpreteerd. Misschien stond hij wel alleen te denken aan wat hij die avond zou eten.’

‘Nee, want hij keek doodsbenauwd. Ik dacht nog: wat is dat voor politieagent dat hij zo snel bang is?’ Ze schudde haar hoofd, en haar mond nam weer een misprijzende vorm aan. ‘Ik bedoel, hij had toch ook kunnen ingrijpen? Hij was toch niet van mij afhankelijk?’

‘Hoewel je nu denkt dat er helemaal niets was om op in te grijpen,’ bracht Simon haar in herinnering.

‘Nee,’ zei ze instemmend en ze leek even onzeker. Ze duwde het laatste hoekje tosti in haar mond.

‘Waarom denk je dat Proust zo bang keek, in dat geval?’

‘Dat moet je echt aan hem vragen.’ Kauw, kauw, kauw.

Simon bedankte haar en vertrok, hij kon niet wachten om daar weg te komen. Hij zette zijn mobiel aan. Sam Kombothekra had een boodschap ingesproken. ‘Hoe was het met Leah Gould?’ vroeg Sam.

‘Wat een dom rund is dat.’

‘Dus daar is niets zinvols uitgekomen?’

‘Niet echt,’ loog Simon. Hij had het gevoel of er een enorme last van zijn schouders was gevallen. Hij had precies datgene gehoord waar hij op hoopte. Leah Gould was van gedachte veranderd omdat het niet langer in de mode was om te geloven dat Helen Yardley een moordenaar was – zo simpel was het. Simon wist zeker dat Gould wel degelijk had gezien dat Helen Paige probeerde te smoren en dat Proust dat ook had gezien.

Proust moest gevallen zijn voor Helens rouwende-moeder-act, en voor haar, op het eerste gezicht al. Hij geloofde dat ze onschuldig was, en hij had altijd gelijk – dat stond voor hem als een paal boven water. En dat gelijk moest overeind blijven, ook al was hij getuige van de poging tot moord op Helens derde kind. Zijn vooropgezette ideeën maakten het hem onmogelijk om in actie te komen toen dat moest; hij was machteloos – even machteloos als hij daarna iedereen om zich heen wilde laten voelen. Met een wanhopige blik legde hij de verantwoordelijkheid om het leven van Paige Yardley te redden bij Leah Gould neer, om vervolgens door te gaan met de schijnvertoning: Helens onschuld, zijn gelijk. Hij loog tijdens het proces, maar hij maakte zichzelf wijs dat hij het tegenovergestelde deed.

Diep in zijn hart moet hij geweten hebben wat de waarheid was. Als hij Helen niet één keer had bezocht in de gevangenis, zoals Laurie Nattrass beweerde...

Diep in zijn hart moest de Sneeuwman weten dat hij er gruwelijk naast zat. Was hij soms bang dat het weer zou gebeuren, in een situatie die even ernstig was? Was dat de reden waarom hij wilde dat iedereen deed alsof zijn oordeel vlekkeloos was?

Nu hij dit allemaal wist – en wetende dat de Sneeuwman niet wist dat hij het wist – was in Simons hoofd het machtsevenwicht tussen hen verschoven. Hij voelde zich niet langer bedreigd door de uitnodiging voor het etentje. Charlie had gelijk: hij kon best zeggen dat hij geen zin had om bij Proust te eten. Of hij kon de uitnodiging aannemen, op de stoep staan met een fles wijn en Lizzie Proust de waarheid vertellen over de man met wie ze getrouwd was.

Hij had nu de macht – hij had munitie. Het maakte niet uit dat hij het niet kon bewijzen; hij wist dat hij de Sneeuwman te gronde kon richten als hij dat zou willen.

‘Dus je komt nu weer hiernaartoe?’ vroeg Sam, waarmee hij Simon uit zijn overwinningsroes haalde.

‘Nadat ik een broodje heb gescoord, ja.’

‘Gibbs heeft met Paul Yardley gepraat.’

‘Arme vent.’

‘Gibbs?’

‘Yardley. Eerst raakt hij drie kinderen kwijt, dan legt iemand zijn vrouw om, en dan moet hij ook nog eens met Gibbs praten.’

‘Hij geeft inmiddels toe dat hij Laurie Nattrass heeft gebeld voor hij de ambulance belde. Nattrass heeft hem opgedragen te zeggen dat hij eerst de ambulance heeft gebeld.’

‘O ja?’ zei Simon bedachtzaam.

‘Het is nooit een beste beurt om niet meteen een ambulance te bellen, heeft hij gezegd. Hij zei tegen Yardley dat wij alles zouden doen om hem de schuld van Helens moord in de schoenen te schuiven. “De smerissen geven altijd de schuld aan de echtgenoot, en in jouw geval zullen ze dat al helemaal graag willen.”’

‘Godsammelazarus!’

‘Gibbs dacht dat Yardley de waarheid sprak,’ zei Sam. ‘Nattrass is niet dom – hij moet geweten hebben dat wij de telefoontjes van Yardley zouden controleren.’

‘Denk jij dat hij Paul Yardley heeft opgedragen te liegen omdat hij wilde dat wij hem zouden verdenken? Hij zegt tegen Yardley: “Zeg dit en dan zullen ze je niet verdenken”, terwijl hij stiekem denkt: zeg dit en dan zullen ze je juist verdenken?’

‘Ik weet het niet.’ Sam klonk doodvermoeid. ‘Wat ik wel weet is dat Yardley in de loop van hun gesprek heeft verteld over de vreemde kaart die hij op Helens lichaam had gevonden. Die uit haar zak stak. En wacht maar tot je dit hoort: Sellers heeft met Tamsin Waddington gesproken, de vriendin van Fliss Benson, en die vertelde dat Nattrass ook zo’n kaart met zestien getallen heeft ontvangen – ze heeft hem op 2 september op zijn bureau zien liggen, een maand voordat Helen Yardley werd doodgeschoten. Hij zei dat hij geen idee had wie hem had gestuurd.’

‘Wat?’ Simon leunde voorover in zijn autostoel, waarbij hij per ongeluk de claxon indrukte. Hij gebaarde ‘sorry’ naar twee dames die zich omdraaiden en hem woedend aankeken. ‘Dus Paul Yardley belde Nattrass en vertelde hem van de kaart in de zak van zijn vrouw...?’

‘Nattrass had meteen met ons aan de telefoon moeten hangen, omdat hij bang was dat hij het volgende slachtoffer van de moordenaar zou zijn, ja. En zelfs al was hij niet bang voor zichzelf, dan nog wist hij dat Fliss Benson ook zo’n kaart had gekregen, dus zou hij...’

‘Ik heb Benson gesproken over die kaart,’ zei Simon. ‘Ze is ermee naar Nattrass gegaan in diens kantoor en ze heeft hem de kaart laten zien, en gevraagd wat het volgens hem te betekenen had. Hij kan haar niet hebben verteld over de kaart die Paul Yardley op het lichaam van Helen heeft gevonden – Benson zei daar niets over tegen mij, en ik denk dat ze dat anders wel had gedaan. Trouwens, Nattrass kan haar ook nooit hebben verteld over de kaart die hij zelf had ontvangen – dat zou ze ook zeker tegen mij hebben gezegd.’

‘O ja?’ zei Sam terneergeslagen. ‘Fliss Bensons agenda in deze zaak begint mij een beetje zorgen te baren. We kunnen haar niet vinden en we hebben geen alibi van haar voor maandag...’

‘Als Benson een moordenaar is, dan ben ik Barack Obama.’

‘Ik was vanochtend met Sellers in haar kantoor. Ze had haar inbox open laten staan op het scherm. Terwijl wij daar waren, stuurde iemand haar een foto van Helen Yardley’s hand, met daarin een kaart, precies zoals die andere kaarten – zelfde getallen, zelfde opmaak – en een exemplaar van Niets dan liefde.’

‘Wat?’ Eerst een kaart, dan een foto van een kaart...

‘Je zei dat Benson raar deed,’ zei Sam. ‘Is er een kans, denk je, dat zij die dingen aan zichzelf heeft gestuurd?’

Simon dacht hier even over na: ‘Nee.’

‘Ik hang net op met Tamsin Waddington,’ zei Sam tegen hem. ‘Ze is bang dat Benson haar grip op de werkelijkheid kwijtraakt – zo zei ze het. Benson belde haar met het verhaal dat ze Angus Hines had opgesloten in haar appartement, en of Tamsin even met de reservesleutel langs wilde gaan om hem te bevrijden. Toen Tamsin daar een halfuur later aankwam was er niemand in het appartement – geen spoor te bekennen van Angus Hines, geen gebroken ramen, alles was precies zoals altijd. Hines kan onmogelijk een raam hebben geopend en naar buiten zijn geklommen – Tamsin heeft ze gecontroleerd en alles zat op slot, en dat kan alleen van binnenuit. Benson heeft kennelijk ook beweerd dat ze naar het huis van de ouders van Rachel Hines in Twickenham is geweest.’

‘Heeft ze die ook opgesloten?’

‘De ouders van Rachel Hines wonen niet in Twickenham, en daar hebben ze ook nooit gewoond. Ze wonen in Winchester.’

‘Dus Laurie Nattrass en Fliss Benson komen op de lijst bij de compositietekening van een skinhead onder het kopje “gezocht”. Gaan we ons nu intensiever op de opsporing richten?’

‘Ja, ik wel.’

‘Ik moet nog één dingetje doen, en dan kom ik meteen terug,’ zei Simon tegen hem.

‘Een broodje, toch?’ Sam klonk achterdochtig. ‘Zeg alsjeblieft dat je het over een broodje hebt.’

‘Twee dingetjes dan,’ zei Simon en hij drukte het gesprek weg.

Tien minuten later zat hij op een bank die gemaakt was van twee zitzakken op Bengeo Street nummer 16, en dronk hij vreemde gele limonade en keek hij met de vierjarige Dillon White naar de paardenrennen. Tot dusverre was het hem niet gelukt om in gesprek te raken met de jongen. Simon bedacht dat hij één ding nog niet had geprobeerd, en dat was over paarden beginnen. ‘Je hebt deze race al eens gezien, of niet?’ vroeg hij. Dillon knikte. Zijn moeder had gezegd dat het een opname was; Dillons lievelingsrace uit een enorme verzameling. ‘Omdat zijn lievelingspaard altijd wint,’ had ze er lachend aan toegevoegd.

‘Ik ben benieuwd wie er gaat winnen,’ zei Simon.

‘Definite Article.’

‘Zou je denken? Misschien niet.’

‘Hij wint deze altijd.’

‘Maar misschien is het deze keer toch anders.’

Het jongetje schudde zijn hoofd. Hij was niet geïnteresseerd in Simon en zijn rare ideeën, en zijn blik week niet van het scherm.

‘Wat vind je eigenlijk zo leuk aan Definite Article?’ Wat zei Proust ook weer altijd: Blijven proberen, Waterhouse. ‘Waarom is hij jouw lievelingspaard?’

‘Hij is vegetariër.’

Simon wist niet wat voor antwoord hij had verwacht, maar dit zeker niet. ‘Ben jij zelf ook vegetariër?’

Dillon White schudde zijn hoofd, zijn blik nog altijd op het scherm gericht. ‘Ik ben gewoon.’

Gewoon? Maar alle renpaarden zitten toch op hetzelfde dieet, min of meer? En zijn het trouwens niet allemaal herbivoren?

Stella White verscheen met een enorme kartonnen doos, die ze bij Simons voeten neerzette. ‘Dit is mijn doos met knipsels,’ zei ze. ‘Er zit heel veel in over GOOV en Helen – ik hoop dat het helpt. Snoetje, ik heb je al zo vaak gezegd dat jij niet gewoon bent – dat is het verkeerde woord. Jij bent wit. Of roze, als je pedant wil doen.’

‘Hij zei dat Definite Article vegetariër was,’ fluisterde Simon naar haar over het hoofd van haar zoon heen, en hij voelde zich een klikspaan.

Stella rolde met haar ogen. Ze ging op haar knieën zitten zodat ze op dezelfde hoogte was als Dillon. ‘Snoetje? Wat betekent dat, vegetariër? Jij weet best wat het betekent, hè?’

‘Zwarte huid.’

‘Nee, dat betekent het niet. Weet je nog wat mama heeft gezegd? Vegetariër betekent dat je geen vlees eet.’

‘Ejike is vegetariër en die heeft een zwarte huid,’ zei Dillon op effen toon.

‘Hij heeft een heel donkerbruine huid, en hij is inderdaad vegetariër – hij eet geen vlees – maar dat betekent niet dat alle bruine mensen geen vlees eten.’ Stella keek Simon aan. ‘Als het niet over paarden gaat, luistert hij gewoon niet,’ zei ze terwijl ze opstond. ‘Ik laat jullie weer alleen, als je het niet erg vindt. Geef maar een gil als je een tolk nodig hebt.’

Simon besloot de jongen met rust te laten, en hem een paar minuten naar de race te laten kijken. Hij pakte een handvol krantenknipsels uit de doos die Stella hem had gegeven en begon te lezen. Het duurde niet lang voor hij haar verhaal bij elkaar had gepuzzeld: toen ze achtentwintig was kreeg ze te horen dat ze terminale kanker had. In plaats van medelijden met zichzelf te hebben en te gaan zitten wachten op haar dood, ging ze onmiddellijk aan de slag om een atleet van wereldklasse van zichzelf te maken. Ze liep marathons, langeafstandswedstrijden en triatlons. Ze stelde zichzelf de ene na de andere fysieke uitdaging; haalde een paar honderdduizend pond op voor goede doelen, waaronder GOOV.

Halverwege de stapel vond Simon een artikel over Stella’s relatie met Helen Yardley: hoe ze elkaar hadden ontmoet, hoezeer ze op hun wederzijdse vriendschap bouwden. Er stond een foto bij van de twee vrouwen: Helen zat op de grond aan Stella’s voeten en Stella leunde over haar schouder naar voren. De kop was: ‘Twee uitzonderlijke vrouwen’. Onder de foto stond een citaat van Helen in een apart kadertje, los van de hoofdtekst: ‘De wetenschap dat Stella er niet altijd zal zijn maakt dat ik haar des te meer waardeer. Ik weet dat ze altijd bij me zal zijn, zelfs als ze er niet meer is.’ Er stond ook een citaat van Stella in een kadertje, verderop op de pagina: ‘Ik heb van Helen zo veel geleerd over liefde en moed. Ik heb het gevoel dat mijn geest in haar verder zal leven.’

Alleen was Stella White nu niet dood. En Helen Yardley wel.

‘Dus jij vindt Definite Article leuk omdat hij een zwarte huid heeft?’

‘Ik vind een zwarte huid mooi. Ik wou dat ik ook een zwarte huid had.’

‘Hé, die man die jij bij Helens huis zag, maandag, toen je op weg was naar school? Weet je nog wel?’

‘Die man met de toverparaplu?’ vroeg Dillon, nog altijd met zijn blik op de paarden gericht.

Dus nu was het een toverparaplu. ‘Wat is een paraplu, Dillon?’ Als vegetariërs mensen met een zwarte huid waren, en witte mensen waren gewoon...

‘Dat is een ding dat je boven je hoofd houdt als het regent.’ ‘Hé, en die man, hè, met die toverparaplu, had die ook een zwarte huid?’

‘Nee. Gewoon.’

‘En je hebt hem maandagochtend gezien voor het huis van Helen Yardley, toch?’

Dillon knikte. ‘En daar voorbij. In de zitkamer.’

Simon leunde naar voren. ‘Wat betekent dat, daar voorbij?’

‘Groter dan oneindig,’ zei Dillon zonder aarzeling. ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, elf, twaalf, dertien, veertien, vijftien, zestien, zeventien, achttien, negentien, negenennegentig, honderd, duizend, tot aan de sterren en daar voorbij. Tot aan de sterren en daar voorbij!’ Dat laatste klonk als een citaat. Dillon deed duidelijk iemand na.

‘Wat is tot aan de sterren?’ vroeg Simon.

‘Het allerverste in de hele wereld.’

‘En wat is dan daar voorbij?

‘Dat is een nog veel groter aantal dagen.’

Dagen.

‘Definite Article gaat winnen.’ Dillons gezicht klaarde op. ‘Kijk maar.’

Simon deed wat hem werd opgedragen. Toen de race voorbij was, pakte Dillon de afstandsbediening. ‘Nog een keer, vanaf het begin,’ zei hij.

‘Dillon? Wanneer heeft Definite Article de race gewonnen die we net hebben gezien? Heeft hij die vandaag gewonnen?’

‘Nee, daar voorbij.’

‘Bedoel je lang geleden?’ vroeg Simon. Hij baalde dat Dillon pas vier was; anders was hij een biertje met hem gaan drinken. Voorzichtig pakte hij de afstandsbediening van het jongetje over. Voor de eerste keer sinds Simon er was, keek Dillon hem aan. ‘De man die je maandagochtend bij het huis van Helen Yardley zag – dat was niet de eerste keer dat je hem bij Helen zag, hè? Je hebt hem eerder gezien, heel lang geleden. Daar voorbij. De eerste keer dat je hem zag regende het, of niet? En die keer had hij zijn toverparaplu bij zich. Maar niet maandag.’

Dillon knikte hevig: duidelijke instemming.

‘Je hebt hem in de zitkamer gezien. Was er toen nog iemand anders bij, in de zitkamer?’

Nog meer bevestigend geknik.

‘Wie?’

‘Tante Helen.’

‘Goed zo, Dillon, je helpt me heel goed. Geweldig. Jij bent even goed in helpen als Definite Article in hard rennen in die race van net.’

Het jongetje begon te stralen en zei: ‘Ik hou van Definite Article. Als ik later groot ben, ga ik bij hem wonen.’

‘Was tante Helen alleen met die man, in de zitkamer?’

‘Nee.’

‘Wie waren er nog meer, dan?’

‘Oom Paul. Die andere man, en nog een mevrouw. En mama en ik.’

‘Hoeveel mensen in totaal?’

‘Wij allemaal.’ Dillon knikte ernstig.

Simon keek de kamer door, in de hoop dat hij iets zag wat hem kon helpen. Toen had hij een idee. ‘Een: tante Helen,’ zei hij. ‘Twee: de man met de paraplu...’

‘Drie: de andere man,’ ging Dillon verder, en hij sprak snel. ‘Hij had ook een paraplu, maar dat was geen toverparaplu, dus hij had hem buiten laten staan. Vier: oom Paul. Vijf: de mevrouw. Zes: mama. Zeven: ik.’

‘Die andere man en vrouw – kun je me wat over hen vertellen, hoe zagen ze eruit?’

‘Gewoon.’

‘Waarom was het een toverparaplu? Wat was er toverachtig aan?’

‘Omdat hij uit de ruimte kwam, en als je hem openklapte kon je een wens doen en dan kwam die wens ook echt uit. En toen de regendruppels op het kleed vielen, werd dat een toverkleed en daar kon je op vliegen naar de ruimte als je daar zin in had en dan kon je ook terugkomen als je daar zin in had.’

‘Is dat de man over wie je me vertelde?’

Dillon knikte.

‘Die man, had die... had die haar op zijn hoofd?’

‘Vegetarisch.’

‘Bruin haar? Had hij rare tanden?’

Dillon begon te knikken, maar hield daar weer mee op en schudde zijn hoofd.

‘Je mag ook nee zeggen als nee het goede antwoord is,’ zei Simon tegen hem.

‘Ik wil de race nog een keer zien.’

Simon gaf hem de afstandsbediening terug en ging op zoek naar Stella. Hij vond haar in een kleine bijkeuken, achter in het huis, waar ze zachtjes zingend stond te strijken. Ze was mager, maar ze zag er niet ziek uit – niet als iemand met terminale kanker. ‘Kun jij je herinneren dat je met Dillon bij de Yardleys thuis bent geweest, een poos geleden?’ vroeg hij haar. ‘Helen en Paul waren er, en jij en Dillon, en nog twee andere mannen en een vrouw. Het regende die dag. De twee mannen hadden allebei een paraplu bij zich.’

‘We kwamen daar zo vaak.’ Stella fronste. ‘Het zat er altijd vol met mensen. Iedereen wilde bij Helen zijn, ze kwamen als vliegen op de stroop af.’

‘Altijd?’

‘Minstens twee keer per week nodigde ze ons uit, meestal met andere mensen erbij – haar familie, vrienden, andere buren. Het was er net de zoete inval.’

Simon probeerde niet teleurgesteld te kijken. Hij nam aan dat de gelegenheid die Dillon beschreef ook Stella wel was bijgebleven; hij had moeten weten dat niet iedereen zo’n beperkt sociaal leven had als hij. Simon had nog nooit zeven mensen tegelijk in zijn zitkamer gehad; nog nooit. Drie was het maximum: hij en zijn ouders. Het idee dat zijn buren bij hem over de vloer zouden komen, zou hem slapeloze nachten bezorgen, vermoedde hij. Hij vond het geen probleem om met mensen in de pub af te spreken; maar dat was anders. ‘Kun je je herinneren dat je ooit iemand hebt ontmoet bij Helen thuis die Dillon vertelde dat zijn paraplu een toverparaplu was?’

‘Nee,’ zei Stella. ‘Maar het zou goed kunnen dat Dillon dat zelf heeft verzonnen. Het klinkt als iets wat een vierjarige bedenkt – niet iets wat een volwassen man zou zeggen.’

‘Hij heeft het niet verzonnen,’ zei Simon ongeduldig. ‘Een man heeft dat tegen hem gezegd, dezelfde man die jij maandagochtend bij Helen hebt gezien, de man die Helen heeft vermoord. Ik wil dat je dat strijkijzer neerzet en dat je een lijst maakt van iedereen die je ooit hebt ontmoet bij de Yardleys thuis – iedereen, al ken je ze alleen maar bij hun voornaam, en ik wil ook een omschrijving van hun uiterlijk, hoe vaag ook.’

‘In de laatste hoeveel tijd?’ vroeg Stella.

Hoeveel dagen geleden was ‘daar voorbij’?

‘Ooit,’ zei Simon tegen haar.

Charlie wist niet hoelang ze al met haar gezicht op de grond van Judith Duffy’s keukenvloer lag. Het kon tien minuten zijn, of een halfuur, een uur. Als ze probeerde te speculeren over tijd, leek die te vervormen, en zich te herhalen. Duffy’s moordenaar zat in kleermakerszit voor haar, en hield het pistool tegen haar hoofd. Ze was in orde – dat bleef ze zichzelf steeds maar voorhouden – ze was niet gewond, niet dood. Als hij haar dood wilde schieten, had hij dat allang gedaan. Het enige wat zij hoefde te doen was niet naar hem kijken. Dat was ook het enige wat hij tegen haar had gezegd: ‘Kijk me niet aan. Hou je hoofd naar beneden, als je tenminste wil blijven leven.’

Hij had haar niet gezegd dat ze niet mocht praten. Charlie vroeg zich af of ze dat moest wagen.

Ze hoorde een reeks piepjes. Hij belde met iemand. Ze wachtte tot hij ging praten.

Niets. Toen weer die piepjes. ‘Neem op, goddomme,’ mompelde hij. Er klonk gekletter en Charlie maakte daaruit op dat de man zijn telefoon tegen de muur had gesmeten. Ze kon hem vanuit haar ooghoeken zien: de telefoon was gevallen en lag naast de plint. Ze hoorde dat hij begon te huilen, en de knoop in haar maag werd nog strakker aangetrokken. Als hij zijn zelfbeheersing verloor, was dat slecht nieuws voor haar – dan was de kans groter dat hij haar zou vermoorden, per ongeluk of expres.

‘Blijf kalm,’ zei ze zo vriendelijk mogelijk. Ze stond op het punt om zelf haar zelfbeheersing te verliezen. Hoelang kon dit nog doorgaan? Hoelang was het al aan de gang?

‘Ik had niet mogen doen wat ik heb gedaan,’ zei hij. Een cockney-accent. ‘Ze had het niet verdiend.’

‘Judith Duffy verdiende het niet om te worden doodgeschoten?’ Misschien had hij het wel over Helen Yardley. Check. Simon zou check zeggen.

‘Je zit er te diep in en dan kun je er niet meer uit,’ zei hij snuffend. ‘Ze heeft haar best gedaan. Net als jij.’

Charlies maag keerde zich om. Wanneer had zij haar best dan gedaan? Ze begreep het niet, en ze moest het begrijpen – begrip zou haar leven kunnen redden.

Hij mompelde een verontschuldiging. Charlie slikte een mondvol gal door en ze dacht dat dit het was, dat dit het moment was waarop hij haar zou doodschieten.

Dat deed hij niet. Hij stond op en liep weg. Charlie tilde haar hoofd op en zag hem op de trap naast Judith Duffy zitten. Los van zijn geschoren kop leek hij maar een klein beetje op de compositietekening die ze in de krant had zien staan – zijn gezicht had een heel andere vorm. Toch wist Charlie zeker dat hij het was.

‘Hoofd omlaag,’ zei hij toonloos. Hij was niet met zijn gedachten bij Charlie. Ze had het gevoel dat het hem niet meer kon schelen wat zij deed. Ze liet haar hoofd maar een fractie zakken en keek toe terwijl hij een kaart uit de zak van zijn spijkerbroek trok die hij op het gezicht van Judith Duffy legde.

De getallen.

Ze zag hoe hij weer op haar af liep, en draaide zich van hem weg, maar hij wilde alleen zijn telefoon pakken. Zodra hij dat had gedaan, liep hij naar de voordeur. Charlie kneep haar ogen stijf dicht. Het was nauwelijks te verdragen om zo dicht bij de vrijheid en veiligheid te zijn. Als het nu nog fout liep, als hij toch nog terugkwam...

De voordeur klapte dicht. Ze keek op en hij was weg.