10

09/10/2009

‘Twee nieuwe gezichten vandaag.’ Proust tikte met een pen tegen het whiteboard. ‘Dat wil zeggen, een gezicht en een compositietekening die onze tekenaar naar eer en geweten heeft samengesteld. De vrouw op de foto is Sarah Jaggard. Misschien hebben sommigen van jullie al weleens van haar gehoord.’

De score is fiftyfifty, dacht Simon. Er zaten evenveel mensen te knikken als er wezenloos voor zich uit zaten te staren.

‘Ze werd in 2005 aangeklaagd wegens doodslag op Beatrice Furniss, de baby van een vriendin,’ zei de Sneeuwman. ‘Ze werd vrijgesproken. Ze is op een aantal manieren verbonden met Helen Yardley. Ten eerste: Helen heeft met GOOV actiegevoerd voor mevrouw Jaggard. Ten tweede: Laurie Nattrass – ik neem aan dat jullie allemaal wel van hem hebben gehoord – werkte tot voor zeer kort aan een documentaire over drie wiegendoodmoordzaken, en twee daarvan waren die van Helen Yardley en Sarah Jaggard. Ten derde, en dit hangt nauw samen met nummer twee: dr. Judith Duffy, die regelmatig als stergetuige optreedt voor het OM in zaken waarbij mishandeling wordt vermoed, heeft zowel tegen Helen Yardley als tegen Sarah Jaggard getuigd tijdens hun proces. Duffy staat op het punt om geroyeerd te worden door het medisch tuchtcollege wegens een ambtsovertreding.’

Een gespannen stilte vulde de kamer terwijl iedereen naar het gezicht naast dat van Sarah Jaggard staarde: het was een compositietekening van een man met een geschoren kop en een rij scheve voortanden. Los van Proust, wisten alleen Simon, Sam Kombothekra, Sellers en Gibbs waarom zijn nog-niet-geïdentificeerde tronie op het bord hing. Was Simon de enige die zich bezwaard voelde om tot het groepje uitverkorenen te horen? ‘Het thuisteam’, zoals Rick Leckenby en een paar anderen het noemden, ogenschijnlijk zonder kwade bijbedoeling.

Er was nog een vergadering van de happy few, direct na de briefing. In het glazen kantoortje van Proust in de hoek van de recher cheruimte, waar alle anderen die ook aan de zaak Helen Yardley werkten zouden kunnen zien, maar niet horen, hoe de hoofdinspecteur hun kleine clubje van ingewijden toesprak. Zo leidde je toch geen moordzaak.

‘Afgelopen maandag, op 28 september – dus een week voordat Helen Yardley werd doodgeschoten – werd Sarah Jaggard aangevallen. Dat gebeurde vlak bij haar woning in Wolverhampton. De dader was de man wiens onaantrekkelijke kop wij hier zien.’ Proust wees naar het bord. ‘Mevrouw Jaggard lijdt om begrijpelijke redenen aan een depressie sinds haar arrestatie in 2004, en ze gebruikt antidepressiva. Op 28 september ging zij naar haar huisarts voor een herhaalrecept. Toen zij de huisartsenpraktijk verliet, ging ze naar de dichtstbijzijnde apotheek, de Boots in Moon Street. Bij de deur van de winkel kwam er een man op haar af die haar van achteren vastgreep, recht voor de ruit van de apotheek. Hij sloeg een arm om haar nek en de andere rond haar middel en sleepte haar mee een steegje in. Toen hij haar had waar hij haar wilde hebben, keerde de aanvaller mevrouw Jaggard om zodat ze hem eens goed kon bekijken, en hij haalde een mes tevoorschijn dat hij tegen haar keel hield.

‘Mevrouw Jaggard kan zich zijn precieze woorden niet herinneren, maar hij zei iets in de trant van: “Jij hebt die baby wel vermoord, of niet soms? Vertel me de waarheid.” Mevrouw Jaggard zei hem dat zij Beatrice Furniss niet had vermoord, waarop hij antwoordde: “Maar je hebt haar door elkaar geschud, of niet soms? Waarom geef je het niet gewoon toe? Als je me de waarheid zegt laat ik je leven. Het enige wat ik wil weten is de waarheid.” Mevrouw Jaggard zei toen wederom dat zij de baby niet door elkaar had geschud, dat ze nog nooit een kind iets had aangedaan, maar daar stelde hij zich niet mee tevreden, en hij bleef zijn vraag herhalen en dreigde dat hij haar zou vermoorden tenzij ze de waarheid zou zeggen. Uiteindelijk werd mevrouw Jaggard zo bang en was ze er dusdanig van overtuigd geraakt dat hij haar zou vermoorden als ze hem niet vertelde wat hij wilde horen, dat ze loog. Ze zei: “Oké, ik heb haar door elkaar geschud. Ik heb haar vermoord.”’

Simon zag verwarring op de gezichten om hem heen, hoewel ook een paar mensen de schouders ophaalden, alsof ze wilden zeggen: ‘Dat zou iedereen toch zeggen als je het mes op de keel krijgt?’

‘Sarah Jaggard heeft Beatrice Furniss niet door elkaar geschud. Het meisje is aan een natuurlijke doodsoorzaak overleden,’ zei Proust, en zijn staalgrijze ogen keken rond op zoek naar tekenen van tegenspraak. ‘Zij werd bedreigd door een gek. Een gek die, zo bleek, zelf niet precies wist wat hij nou eigenlijk wilde, want zodra ze loog door te zeggen dat zij de baby had doodgeschud, begon hij haar te vertellen dat ze dat helemaal niet had gedaan. Hij zei dingen als: “Lieg niet. Ik zei toch, ik wil de waarheid horen. Je liegt.” Waarop Sarah Jaggard wederom probeerde om de waarheid te zeggen: dat zij de kleine Beatrice niets had aangedaan en dat ze dat alleen zei omdat ze voor haar leven vreesde. Op dat moment werd de man kwaad – nog kwader, moet ik zeggen – en zei: “Jij gaat nu sterven. Ben je er klaar voor?”

‘Mevrouw Jaggard viel flauw van de schrik, maar niet voordat ze een vrouw hoorde gillen. Ze was te angstig om te kunnen verstaan wat die stem riep. Toen ze weer bijkwam lag ze op haar rug, was haar belager verdwenen en stond er een vrouw over haar heen gebogen, een zekere Carolyn Finneran, die uit de Boots was gelopen en een worsteling had gezien in het steegje. Het was haar stem die mevrouw Jaggard hoorde voor ze flauwviel.’ Proust liep heen en weer door de ruimte terwijl hij sprak: alsof hij over een loopplank liep, de ene voet langzaam en voorzichtig voor de andere. Was er onder hem maar een oceaan waar hij in kon kukelen.

‘Als mevrouw Finneran niet op dat moment was verschenen en als zij die man niet had verjaagd, kunnen we er in alle redelijkheid van uitgaan dat Sarah Jaggard op 28 september dood had kunnen zijn,’ zei Proust. ‘Hoe dan ook, gezien haar band met Helen Yardley kunnen we het ons niet veroorloven om deze aanval, een week ervoor, te negeren, ook al hebben we niets concreters wat de twee incidenten met elkaar verbindt. Ik zal jullie niet langer in spanning houden.’

De Sneeuwman stopte voor een uitvergrote kopie van de kaart die in de zak van Helen Yardley was gevonden na haar dood: de zestien getallen. ‘Zodra Sarah Jaggard door mevrouw Finneran overeind was geholpen, wilde ze meteen een zakdoek uit haar jaszak halen. Daarbij viste ze echter nog iets anders op: er zat een kaart in de zak, identiek aan de kaart waar wij reeds bekend mee zijn.’ Proust stak zijn hand uit. Colin Sellers, die achter hem stond te wachten als een zeehond die zijn kunstje moest gaan doen, gaf hem twee doorzichtige mappen. Proust hield die omhoog zodat iedereen de twee kaarten kon zien. ‘Dezelfde getallen, hetzelfde handschrift – hoewel dat nog niet officieel is bevestigd door de mensen die heel veel geld betaald krijgen om ons te vertellen wat we allang weten. Het is precies dezelfde opzet – de getallen zijn verdeeld over vier verticale rijen en vier horizontale kolommen, en er staat verder niets op de kaarten behalve de getallen: 2, 1, 4, 9 et cetera.’

Een eruptie van gefluister en gemompel brak los in de zaal. Proust wachtte tot die weer was weggeëbd voor hij zei: ‘Mevrouw Jaggard houdt stellig vol dat zij deze kaart niet bij zich had toen ze bij de dokter wegging, dat hij alleen door haar belager in haar zak kan zijn gestopt. De getallen zeggen haar verder niets, althans, dat zei ze tegen rechercheur Waterhouse. Ze had de kaart bewaard in de hoop dat ze misschien nog zou bedenken wat de getallen te betekenen hebben. Ze heeft noch haar echtgenoot noch de plaatselijke politie van de aanval op de hoogte gesteld.’ De Sneeuwman stak zijn hand op om de luide uitroepen van ongeloof te stoppen. ‘Ik zou er niet zo zeker van zijn dat jullie niet precies zo zouden hebben gehandeld als jullie in haar positie verkeerden. Haar enige ervaring met het rechtssysteem is een heel negatieve. Het idee dat ze weer in aanraking zou komen met onze jongens was niet erg aantrekkelijk, en dat is nog zacht uitgedrukt. Daarnaast was ze doodsbang dat deze man, als hij gepakt zou worden, zou zeggen dat zij had bekend Beatrice Furniss te hebben vermoord. Ze vond het beter om in plaats daarvan voortaan het huis niet meer te verlaten. Haar man Glen had wel gezien dat haar toestand verslechterde, maar hij had geen idee hoe dat kwam.’

‘Dus we hebben te maken met een seriemoordenaar, althans, iemand met plannen in die richting?’ vroeg Klair Williamson.

‘Dat woord gebruiken wij uitsluitend als het echt niet anders kan,’ zei Proust. ‘We zijn zeer zeker geïnteresseerd in deze zestien getallen. De inlichtingendiensten hebben ons nog niets opgeleverd, en de wiskundefaculteiten van de universiteiten die ik heb geraadpleegd ook niet. Ik overweeg om hier toch mee naar de pers te gaan. Als we ons dan door de tips van duizenden gekken heen moeten werken om erachter te komen wat die getallen betekenen, dan is dat niet anders. En nu ik toch met het slechte nieuws bezig ben: tot mijn spijt heb ik geen positieve reactie gekregen op mijn verzoek om een profiler. Het gebruikelijke smoesje: geen geld. We zullen dus zelf een daderprofiel moeten opstellen, in elk geval tot de economie weer een beetje is hersteld.’

‘Ik dacht dat de economie juist weer aan het opkrabbelen was,’ riep iemand in de zaal.

‘Dat was een leugen van iemand die bijna even crimineel is als die vent met het kale hoofd die Sarah Jaggard een mes op de keel heeft gezet,’ zei Proust fel. ‘Een man...’ – hij tikte met zijn pen tegen de compositietekening om duidelijk te maken over wie hij het had – ‘...die mevrouw Stella White, de overbuurvrouw van Bengeo Street nummer 16, wellicht maandagochtend heeft gezien op de oprit van Helen Yardley. Misschien was hij kaalgeschoren, ook al had hij volgens haar oorspronkelijke verklaring donker haar. Haar zoon Dillon zegt dat het zeker niet dezelfde man is, maar ja, hij beweerde ook dat het maandag regende, en dat de man die hij voor het huis van Helen Yardley zag een natte paraplu bij zich had. We weten dat dat niet klopt – het regende niet, en er was ook geen regen voorspeld. Zelfs als Helen Yardley’s moordenaar zijn wapen in de dichtgeklapte paraplu verstopt had, dan zou die paraplu niet nat zijn geweest. Ik denk dat wij moeder en zoon White moeten afschrijven, want ze behoren tot de meest onbetrouwbare getuigen die ooit onze vooruitgang hebben gedwarsboomd. Niettemin vormen die kaarten in de zakken een sterke link tussen de moordenaar van Helen Yardley en Kaalmans, dus voor het moment moeten we ons maar op hem richten.’

Kaalmans? dacht Simon. Keek de Sneeuwman tegenwoordig nog weleens in de spiegel?

‘Waarom zou hij bij Helen Yardley een pistool gebruiken en bij Sarah Jaggard een mes?’ vroeg een jonge rechercheur uit Silsford. ‘En waarom zou hij de ene vrouw in haar huis aanvallen en de andere buiten een winkel? Dat past helemaal niet bij die zestien getallen in hun zakken. Die zijn wel typerend voor een seriemoordenaar, maar die verandering van methode en locatie...’

‘Het is niet dezelfde man,’ zei Gibbs. ‘Stella White zei dat hij donker haar had. Tot tweemaal toe – eerst tegen inspecteur Kombothekra en later tegen mij.’

‘Scheer jij je kop vanavond eens kaal, rechercheur Gibbs. Dan kunnen we volgende week zien of je alweer genoeg haar op je hoofd hebt om voor donker door te kunnen gaan.’

‘Dat is zeker een grapje, meneer?’

‘Vind je mij een grappenmaker, dan?’

‘Nee, meneer.’

Simon stak zijn hand op. ‘Als ik even iets zou kunnen zeggen met betrekking tot het punt over de serie...’

‘Ik weet niet of jij dat zou kunnen, Waterhouse. Wat denk je zelf?’

‘Die aanslag op Sarah Jaggard was mislukt. Hij werd onderbroken voor hij klaar was met haar. Dus heeft hij het bij Helen Yardley beter aangepakt: bij haar thuis, terwijl haar man veilig op het werk was, zodat hij haar de hele dag voor zichzelf heeft en niemand hen komt storen. En aan het eind van de dag schiet hij haar dood. Het herhaalaspect dat typerend is voor seriemoordenaars is de kaart met de getallen erop. Dat is het punt dat hij wil maken, en daarom kan hij flexibel omgaan met de verdere details.’

‘Ik beschouw dit als een sollicitatie naar de post van interne profiler, Waterhouse.’

‘We vroegen ons af waarom de moordenaar ’s ochtends om 8.20 uur op de stoep staat, de hele dag daar binnen blijft, en Helen Yardley pas om 17.00 uur ’s middags neerschiet,’ ging Simon verder.

‘En het lijkt er steeds meer op dat zij inderdaad op dat tijdstip is vermoord,’ viel Proust hem in de rede. ‘Uit de autopsie blijkt dat er negentig minuten speling is: tussen 16.30 en 18.00 uur. Die dove Beryl Murie: daar hebben we tenminste iets aan.’

‘Als we extrapoleren wat we nu weten, kan het dan zijn dat de moordenaar Helen Yardley hetzelfde heeft aangedaan als wat hij bij Sarah Jaggard deed, alleen dan langer?’ opperde Simon. ‘“Vertel me de waarheid. Je hebt je kinderen wel vermoord, of niet soms?” Dan zei zij: “Nee, ik ben onschuldig”, zolang als ze dat volhield, totdat de paniek de overhand kreeg. Hij heeft haar gezegd dat ze alleen zou blijven leven als ze de waarheid vertelde, en zij dacht dat hij daarmee bedoelde dat ze schuld moest bekennen. Ze zou alles hebben gezegd om te blijven leven: “Ja, ik heb hen vermoord.” Hij zegt: “Nee, dat is helemaal niet waar, je liegt. Je zegt het alleen maar omdat je denkt dat ik dat wil horen. Je hebt ze helemaal niet vermoord, of wel? Zeg me de waarheid.” “Nee, ik heb ze niet vermoord. Ik zei net ook al dat ik ze niet heb vermoord maar toen geloofde je me niet.” “Je liegt. Ik weet dat je ze vermoord hebt. Vertel me de waarheid.” En zo ging dat maar door.’

‘Achtenhalf uur lang?’ vroeg Sam Kombothekra.

‘Dat was een spannend optreden, Waterhouse. Vooral die manische glinstering in je ogen toen je je in de rol van de psychopaat verplaatste vond ik erg goed. Waar was jij maandag eigenlijk?’

‘Waarom zou hij het zo lang hebben volgehouden?’ vroeg Gibbs. ‘Hij had toch al binnen een halfuur kunnen zien dat ze steeds iets anders zei als hij kwaad werd en haar ervan beschuldigde dat ze loog?’

‘Misschien dacht hij dat als hij het maar lang genoeg volhield zij wel zou inzien dat steeds maar weer een ander verhaal vertellen nergens toe zou leiden. Dat ze zo niet van hem af kwam en dat het ook geen eind aan haar angst maakte,’ zei Simon. ‘Hij hoopte dat ze het bij het een of het ander zou houden – schuldig of onschuldig – en dat ze zichzelf niet meer zou tegenspreken, hoe hij haar ook bedreigde. En datgene waar ze het bij zou houden, dat zou dan wat hem betreft de waarheid zijn.’

‘En ja, hoor, we zijn er: het Rijk der Levendige Fantasie,’ zei Proust met enig pathos.

‘In die situatie zouden de meeste mensen niet meer in staat zijn rationeel te blijven denken,’ zei Klair Williamson. ‘Je bent dan niet meer kalm genoeg om te denken: “Oké, hem vertellen wat ik denk dat hij wil horen, werkt kennelijk niet, dus van nu af aan hou ik het gewoon op de waarheid.”’

Simon was het niet met haar eens. ‘Als iemand een pistool tegen je hoofd houdt en blijft zeggen dat je de waarheid moet spreken omdat hij je anders vermoordt, zul je uiteindelijk de waarheid spreken. Je hebt al geprobeerd te liegen om hem tevreden te stellen – dat heeft je nergens gebracht. Dan raak je al snel door je angst overtuigd dat hij echt weet wat de waarheid is, en dan durf je niet meer te liegen.’ Simon zag tot zijn genoegen een aantal mensen knikken. ‘We weten niet veel over deze man, dus we kunnen het ons niet veroorloven te negeren wat hij ons zelf heeft verteld, via Sarah Jaggard: het enige wat hij wil is de waarheid. Dat zei ze steeds. Als dit dezelfde man is die Helen Yardley heeft vermoord – en ik denk dat dat zo is – dan is hij maandag de hele dag bezig geweest om haar zo bang te maken dat ze uiteindelijk de waarheid heeft gesproken.’

‘En toen heeft hij haar om vijf uur ’s middags vermoord, omdat...?’ vroeg Rick Leckenby.

‘Omdat het hem niet is gelukt,’ zei Simon schouderophalend. ‘Misschien wilde Helen hem wel helemaal geen antwoord geven. Misschien zei ze wel: “Toe maar, schiet mij maar neer, ik zeg toch niets.” Of misschien heeft ze hem wel de waarheid verteld en stond die hem niet aan, en heeft hij haar daarom vermoord.’

‘Ik zie niet hoe dat achtenhalf uur kan duren,’ zei Sam Kombothekra. ‘Een of twee uur, dat nog wel...’

‘We gaan weer aan de slag,’ zei Proust met klem. ‘Voordat Waterhouse zijn fantasie nog uitbouwt met een gezellige lunch en een siësta voor de moordenaar. Felicity Benson, eenendertig jaar oud, single.’ Hij tikte tegen de naam op het whiteboard. ‘Wordt Fliss genoemd. Woont in Kilburn in Londen en werkt voor productiemaatschappij Binary Star. Blijkbaar heeft zij de documentaire van Laurie Nattrass overgenomen. De documentaire over Helen Yardley, onder andere. Woensdag – twee dagen geleden – opende ze een envelop die ze op kantoor had ontvangen en haalde daar een kaart uit waar ze geen chocola van kon maken, met daarop onze vrienden: de zestien getallen. Ze heeft de kaart aan de heer Nattrass laten zien, die de kaart in zijn prullenmand mikte. Helaas is deze kaart onderweg naar een vuilstortplaats; de kans dat wij die ooit nog vinden is nul. Juffrouw Benson is springlevend en ik heb wat mankracht aangevraagd om dat zo te houden. De mensen in de hogere regionen werken tegen, zoals ik al had verwacht. In de tussentijd heeft juffrouw Benson beloofd om bij vrienden te gaan logeren en ervoor te zorgen dat ze nooit alleen is, behalve wanneer zij om een grote dan wel een kleine boodschap moet, en ook dan moet er altijd een vriend of vriendin in de buurt blijven.’

Proust zweeg om op adem te komen. ‘Ik geloof dat deze jongedame gevaar loopt.’

Niemand was het daarmee oneens.

‘Toch wil ik nu even voor advocaat van de duivel spelen, want er is hier naast een duidelijke link ook sprake van een variatie,’ ging hij verder. ‘De kaart maakt onderdeel uit van een patroon, maar juffrouw Benson breekt tegelijk dat patroon omdat ze noch is aangevallen noch is vermoord, en dat is ook de reden waarom commissaris Barrow geen toestemming geeft voor politiebescherming. Dat lijkt mij een staaltje wonderlijke logica van hem, aangezien bescherming dient ter voorkoming en derhalve toekomstgeoriënteerd is. Misschien wil de commissaris juffrouw Benson wel bescherming bieden als zij straks inderdaad dood is.’

De Sneeuwman haalde zijn hand over zijn glimmende bol. ‘Dat is het wel, voor dit moment. Zonder onze vorige taken te verwaarlozen, moeten wij ons vanaf nu ook richten op de ontwikkelingen in Wolverhampton – misschien hebben we daar wel geluk en krijgen we Kaalmans op beelden van de bewakingscamera’s. En we hebben nog altijd geen merken of leveranciers van de kaarten, de pen en de inkt. Onze eerste prioriteit is nu om een bericht op te stellen voor de media. O, en we hebben een mediagenieke vrijwilliger nodig die het verhaal wil doen voor de camera. Dat bent u, inspecteur Kombothekra – had u maar niet zo’n keurig kapsel en een warme glimlach moeten hebben.’

‘En die derde vrouw die een rol speelt in de documentaire van Nattrass?’ riep Klair Williamson.

‘Rachel Hines,’ zei iemand.

‘Heeft iemand contact met haar gehad om te vragen of zij ook die getallen heeft ontvangen?’ vroeg Williamson.

Proust pakte zijn papieren en liep naar zijn kantoortje alsof ze niets had gezegd.

‘Een van jullie moet mij heel snel uitleggen hoe het zit met Laurie Nattrass en Rachel Hines, en dit keer graag op een begrijpelijke manier. Waar zijn die twee?’

Slim, dacht Simon. Nu doet hij net of het onze schuld is in plaats van de zijne. Ze hadden zo’n verwarrend verslag gedaan aan de Sneeuwman dat hij er onmogelijk iets van had kunnen zeggen tijdens de briefing. Hoe had hij Klair Williamsons vraag moeten beantwoorden terwijl hij zelf maar zo weinig informatie had? En wiens schuld was dat? Het selecte gezelschap speelde een dubbelrol als zondebokken.

‘Ik heb u alles verteld wat ik weet,’ zei Simon. ‘Nattrass vertelde me dat Ray Hines in Twickenham verbleef, Angus Hines zei dat ze bij vrienden was, en Fliss Benson wist niet waar ze uithing. Sinds mijn eerste en enige gesprek met Nattrass heb ik geen contact meer met hem kunnen krijgen. Hij is niet thuis, en ook niet op een van zijn beide kantoren...’

‘Hij heeft meer dan één kantoor?’ Prousts wenkbrauwen schoten omhoog.

‘Officieel is vandaag zijn laatste werkdag bij Binary Star, maar daar is hij niet. Klaarblijkelijk is hij al begonnen bij zijn nieuwe werkgever, Hammerhead,’ zei Colin Sellers. ‘Alleen, daar is hij ook niet, en hij belt ook nooit terug. We kunnen pas naar die vrienden van Ray Hines in Twickenham vragen als we hem te pakken hebben gekregen. Haar ex heeft ons een lijst van haar vrienden gegeven, maar geen van hen woont in Twickenham.’

‘We hebben Angus Hines al uitgesloten als verdachte voor de moord op Helen Yardley, meneer,’ zei Sam Kombothekra.

‘O ja, was die in een van zijn zeven kantoren?’

‘Nee, meneer. Hij had maandag vrij. Tussen drie uur ’s middags en zeven uur ’s avonds zat hij in een pub genaamd The Retreat in Bethnal Green met ene Carl Chappell. Ik heb zelf met Chappell gesproken, meneer – hij heeft dat bevestigd.’

‘En ondertussen zat Judith Duffy te lunchen met Rachel Hines in Primrose Hill.’ Proust zoog zijn lippen naar binnen, zodat zijn huid strakker om zijn gezicht zat. ‘Waarom zou je gaan lunchen met degene van wie de leugens twaalf juryleden en je echtgenoot tegen je deed keren en die jou vier jaar lang van je vrijheid heeft beroofd? En waarom zou de Abjecte Arts willen eten met een vrouw die volgens haar een kindermoordenaar is? Een van jullie zorgt maar dat ze gaat praten. Misschien weet zij iets van die lui in Twickenham.’

‘En haar twee dochters en hun echtgenoten, hoe zit het daarmee?’ vroeg Simon.

‘Is dat niet wat voorbarig? Nee, eigenlijk niet,’ zei de Sneeuwman in antwoord op zijn eigen vraag. ‘Het lijkt me niet ondenkbaar dat zij Helen Yardley en Sarah Jaggard kwalijk nemen dat het leven van hun moeder of schoonmoeder nu verpest is. Los daarvan kunnen we het ons niet veroorloven om suggesties van Laurie Nattrass naast ons neer te leggen. Als blijkt dat hij gelijk heeft zal hij het ons eeuwig nadragen als wij er niets mee hebben gedaan. En je weet maar nooit, misschien is een van die schoonzoons meneer Kaalmans in hoogsteigen persoon. Dus een van jullie moet daar achteraan. En wat betreft het opsporen van Nattrass en Rachel Hines gaan jullie alle mogelijke sporen na, hoe vaag ook – haar advocaten, mensen met wie ze in de gevangenis heeft gezeten, en haar contacten bij de media. Ik neem aan dat ze allebei ook familie hebben.’

‘Ja, meneer,’ zei Sam.

‘Als dit draait om wraak op de mensen die verantwoordelijk zijn voor Duffy’s ondergang, dan staan Laurie Nattrass en Rachel Hines er zeker op, net als Helen Yardley, Sarah Jaggard en Fliss Benson.’ Proust fronste. ‘En toch zei Nattrass tegen Waterhouse dat alleen Benson die zestien getallen had gekregen, en niet dat hij ze zelf ook had ontvangen.’

‘Misschien is de moordenaar alleen geïnteresseerd in vrouwen,’ opperde Sellers. ‘En in dat geval zou je verwachten dat hij Ray Hines ook zo’n kaart heeft gestuurd.’

‘Als wij niet weten waar zij is, weet degene die de kaarten stuurt dat misschien ook niet,’ zei Sam. ‘En dan is het des te crucialer dat wij haar vinden voordat hij haar vindt.’

‘Misschien gaat het wel om een heel ander soort wraak,’ zei Gibbs, en hij keek Simon aan. ‘Dat het niets te maken heeft met de ondergang van Duffy of überhaupt met Duffy, maar dat het wraak is op babymoordenaars en de mensen die hun kant kiezen ten koste van de slachtoffers.’

‘Babymoordenaars, rechercheur?’ De Sneeuwman stond op en liep om zijn bureau. Links van Simon stonden Sam en Sellers zo stokstijf stil dat je zou denken dat ze levende standbeelden waren. Simon ging nadrukkelijk van de ene op de andere voet staan en geeuwde, om niet toe te geven aan deze vriesangst.

‘Babymoordenaars?’ hijgde Proust in het gezicht van Gibbs.

‘Ik bedoelde vanuit het standpunt van de moordenaar bezien. Ik vind zelf niet...’

‘Ben jij dan de moordenaar?’

‘Nee.’

‘Dan praat je dus vanuit je eigen standpunt en dan zeg je wat jij denkt: dat het vrouwen zijn die ten onrechte voor babymoordenaar zijn uitgemaakt en die ten onrechte zijn veroordeeld!’

‘U bedoelt dat hij moet zeggen wat u denkt,’ mompelde Simon zo hard dat Proust het kon horen. Als je ruzie zoekt, kun je het krijgen. Kom maar op, tirannieke klootzak. Verspil je vijandigheid niet aan iemand die daar niet iets moois mee weet te doen.

De hoofdinspecteur wendde zijn ogen niet van Gibbs af. ‘Er zijn genoeg correcte manieren om je uit te drukken, rechercheur, dus kies maar – allemaal correcte manieren om te tonen dat jij aan de goede kant van het kwaad staat.’ Gibbs staarde onnozel naar de grond.

‘Je valt de ene vrouw aan, wordt daarbij gestoord, stopt de getallenkaart in haar zak,’ zei Proust bijna keuvelend, alsof er niets ongewoons was voorgevallen. ‘En een week later schiet je een tweede vrouw dood en stop je bij haar ook zo’n kaart in de zak. De dag nadat je de tweede vrouw omlegt, stuur je de getallen per post naar de derde vrouw, die je niet aanvalt en ook niet doodt. Waarom? Wat spookt er dan door je hoofd? Waterhouse?’

‘Mijn hoofd, meneer? Of bedoelt u het hoofd van de moordenaar?’ Er zijn genoeg correcte manieren om je uit te drukken, Kaalmans.

‘Ik heb geen zin in nachtmerries, dus ik opteer voor dat laatste.’ De Sneeuwman glimlachte, en ging op de rand van zijn bureau zitten.

Wat maakt het uit wat ik daarover te zeggen heb? Waarom word je kwaad op Gibbs en niet op mij? Simon wist niet of hij ineens het lievelingetje van de baas was of dat de Sneeuwman zijn opmerkingen expres negeerde. Hij dacht aan Charlies waarschuwing: De moord op Helen Yardley gaat over Helen Yardley, en niet over Proust. Als je de verkeerde vraag stelt, vind je nooit het juiste antwoord.

Charlie kennende zou ze teleurgesteld zijn als hij zich als een klein kind aanstelde, en dus dwong hij zichzelf zijn gedachten weer bij de zaak te bepalen. ‘Fliss Benson is ervan overtuigd dat Laurie Nattrass vanwege haar ergens zit ondergedoken,’ zei hij. ‘Het is waarschijnlijk te futiel om te noemen maar... ze hebben gisteren bijna de hele middag in bed gelegen. Bij hem thuis.’ Hij vroeg zich af of hij had moeten zeggen dat ze bijna de hele middag seks hadden gehad. Zou dat normaler hebben geklonken? ‘Dat was nog nooit eerder voorgekomen, en zij denkt dat hij er meteen spijt van had. Ze zei dat hij meteen daarna heel afstandelijk deed en dat hij haar er zo ongeveer uit heeft gegooid. Ze heeft sindsdien een paar keer geprobeerd hem te bellen, zonder succes, en hij heeft ook niet meer teruggebeld.’

‘Maar dat is geen reden waarom hij jou niet terug zou bellen,’ zei Proust. ‘Hij weet heus wel dat jij hem niet aan de tand gaat voelen over zijn bedoelingen wat betreft juffrouw Benson.’

‘Hij zou nooit...’ Sellers stopte en schudde zijn hoofd.

‘Hou ons niet langer in spanning, rechercheur. Wat zou jij doen als je pas een wat al te aanhankelijk vrouwspersoon uit je bed had geschopt en je wilde er zeker van zijn dat ze zich niet nog eens tussen jouw lakens zou wurmen?’

‘Nou, ik zou misschien... Ik zou mijn mobieltje uitzetten, naar de kroeg gaan of een paar dagen bij een maat gaan logeren en dan zou ik... dan zou ik een paar dagen mijn voicemail niet afluisteren. Gewoon de boel even laten betijen. Ik bedoel, ik zou normaal gesproken geen bezwaar hebben tegen een vrouw die nog wel een keer wil, maar... ze heeft hem sinds gistermiddag al een paar keer proberen te bellen? Zulke vrouwen zijn voor mij genoeg om een poosje ergens te gaan overwinteren, meneer – veel te veel gedoe, dat is me de seks niet waard.’

‘Ik denk niet dat het feit dat wij Nattrass niet kunnen vinden iets te maken heeft met Fliss Benson, en dat heb ik ook tegen haar gezegd,’ zei Simon. ‘Ik vond alleen dat we er even bij stil moesten staan. Meer om wat het over Benson zegt dan om een andere reden. Ze lijkt ervan overtuigd dat het allemaal om haar draait. Ik kan me voorstellen dat ze obsessief is. Ze gedraagt zich een beetje vreemd.’

‘Wat je zegt ben je zelf, Waterhouse.’

‘Ik heb gevraagd of ze haar werk aan de documentaire wil stilleggen tot nader order en ze stemde daarmee in, maar... ze leek me typisch zo iemand die achter je rug toch doet waar ze zelf zin in heeft.’

‘Ze leek je typisch een vrouw, bedoel je?’ zei Sellers. Hij werd beloond met een dun glimlachje van de Sneeuwman.

‘Wat ik niet wil is elke keer ergens komen om iemand te ondervragen en dan merken dat Benson en haar cameraploeg me net voor waren,’ zei Simon. ‘Ik heb al gekeken of het mogelijk was om een rechterlijk bevel los te krijgen, maar mij werd te verstaan gegeven dat ik geen schijn van kans heb. De documentaire van Binary Star gaat over oude zaken, en niet over de moord op Helen Yardley; er is dus geen sprake van het hinderen van de rechtsgang.’

‘We moeten er dus op vertrouwen dat zij te goeder trouw is,’ zei Sam Kombothekra.

‘Te goeder trouw?’ Proust keek hem ijskoud aan. ‘Ik heb nog meer vertrouwen in de tandenfee.’

‘Wat wilt u dat we met Paul Yardley doen, meneer?’ vroeg Sam.

‘Ga nog maar eens met hem praten, maar pak het voorzichtig aan. Vergeet niet wie hij is en wat hij allemaal heeft doorgemaakt. Het kan zijn dat hij het is vergeten, wat gezien de omstandigheden niet zo vreemd is, volgens mij, maar hij moet ons zelf vertellen dat hij niet meteen de politie heeft gebeld toen hij Helens lichaam aantrof. Hij heeft eerst het directe nummer van Laurie Nattrass bij Binary Star geprobeerd, en toen zijn nummer thuis, en toen zijn mobiel. Daarna heeft hij de politie pas gebeld.’

‘Zou jij vergeten dat je drie keer hebt geprobeerd om iemand te bellen, hoe geschokt en verdwaasd van verdriet je ook was, als de politie je zou vragen om heel precies je handelingen na te gaan?’ vroeg Simon. ‘Waarom zouden wij hem voorzichtig aanpakken? Het doet niet ter zake wat Yardley heeft doorgemaakt als hij tegen ons liegt en als hij ons dwarsboomt bij...’

‘Paul Yardley is geen verdachte,’ onderbrak Proust hem. ‘Hij was aan het werk toen Helen stierf.’

‘Zijn alibi bestaat uit één collega, een maat met wie hij al jaren werkt.’ Simon hield voet bij stuk. Niet alleen omdat hij Proust zo graag tegensprak, hoewel dat wel een bonus was. ‘Yardley heeft drie keer geprobeerd om Laurie Nattrass te bereiken voor hij ons erop attent maakte dat zijn vrouw dood op de grond van hun zitkamer lag, en hij was even vergeten om dat aan iemand te melden? Gaat u mij nu niet vertellen dat dat geen slecht teken is.’

‘Paul Yardley is geen leugenaar!’ Proust sloeg hard met de vlakke hand op zijn bureau. ‘Doe nou niet iets waardoor ik jou van deze zaak af moet halen, Waterhouse, want ik heb je nodig!’

Zo is dat: je hebt iemand nodig om tegen te kunnen schreeuwen, niet iemand die gezellig bij je komt eten.

‘Ik wil Stella en Dillon White zelf ondervragen,’ zei Simon. ‘Ik denk niet dat we dat wat Dillon heeft gezegd over de natte paraplu en de regen naast ons neer kunnen leggen.’

‘Jij kunt ook nooit eens loslaten, hè? Inspecteur Kombothekra, leg eens uit aan rechercheur Waterhouse waarom we in ons vak soms zaken buiten beschouwing moeten laten waarvan we weten dat ze niet kloppen, bijvoorbeeld dat het regende op een zonnige dag, of de schuld van onschuldige mensen.’

‘Hebt u het transcript van Gibbs’ gesprek met Dillon gelezen?’ vroeg Simon aan Proust. ‘Welk kind van vier zegt: “Ik zag hem daar voorbij”, over een man die hij aan de andere kant van een smalle doodlopende straat zag?’

‘Hij klonk als een...’ Gibbs keek moeilijk. ‘Wat is een profeet eigenlijk?’

‘Deze vergadering is voorbij,’ zei de Sneeuwman met een uitgesproken onontkoombaarheid die de meeste mensen voorbehouden voor het geval ze ooit het einde van de wereld moeten aankondigen. ‘En dat betreur ik geenszins.’

‘Meneer, als ik nou...’

‘Nee, Waterhouse. Wat je ook voorstelt en verzoekt, het is allemaal nee, voor nu tot in de eeuwigheid.’

Simon had zin om triomfantelijk zijn vuist in de lucht te steken. Het was eindelijk voorbij, die misselijkmakende vriendschapscampagne van Proust. Geen vertrouwelijkheden meer, en geen uitnodigingen; geen stroopsmeerderij en geen gunsten. De ouderwetse, onversneden vijandigheid was weer helemaal terug, en Simon voelde zich een heel stuk lichter; eindelijk kon hij weer opgelucht ademhalen.

Maar dat plezier was van korte duur. ‘Heb je je agenda bij je, Waterhouse?’ riep de Sneeuwman hem na toen hij de kamer uit liep. ‘We moeten een datum prikken waarop jij en agent Zailer een vorkje kunnen komen prikken bij ons, aangezien jullie morgenavond niet kunnen. Jammer. Heb het er maar over met haar, en dan hoor ik wel wanneer het jullie schikt, ja?’