Uit Niets dan liefde
door Helen Yardley en Gaynor
Mundy 5 november 1996
Geen van de dagen van mijn proces waren prettig te noemen, maar de allerergste dag was 5 november. Dat was de dag waarop ik voor het eerst oog in oog kwam te staan met dr. Judith Duffy, toen die optrad als getuige à charge, wat betekent dat zij vragen beantwoordde voor de openbare aanklager. Ongelofelijk genoeg had ik haar van tevoren nooit eerder gezien of gesproken, ook al beweerde ze dat ze veel over mij en mijn gezin wist. Maar ik wist wat voor iemand zij was. Ned en Gillian hadden me gewaarschuwd. Zij is het soort vrouw die haar hand er niet voor omdraait te beweren dat een intens verdrietige moeder twee moorden heeft gepleegd zonder zelfs maar de moeite te nemen met haar te praten of haar eerst te leren kennen. Dr. Russell Meredew daarentegen, een van de vele helden van dit verhaal en de belangrijkste getuige-deskundige à decharge, had dagen doorgebracht met Paul en mij, en ons allebei uitvoerig ondervraagd, en uiterst zorgvuldig zijn ‘dossier’ samengesteld, zoals hij dat noemde. Hij grapte nog dat dat dossier een hele encyclopedie zou beslaan tegen de tijd dat hij ermee klaar was! Overigens heeft dr. Meredew geprobeerd om het dossier tijdens de zitting aan rechter Wilson te overhandigen, en de schokkende reactie van Wilson was: ‘U verwacht toch zeker niet dat ik dat allemaal ga lezen?’
Ik heb dr. Duffy goed bestudeerd toen zij in de getuigenbank zat en ik voelde voor het eerst sinds het begin van het proces oprechte, hartverscheurende angst. Er was iets aan haar dat me deed rillen. Tot dat moment had ik aangenomen dat ik aan het eind van deze krankzinnige vertoning gewoon weer met Paul naar huis zou gaan. We zouden Paige weer terugkrijgen en nog lang en gelukkig leven. Ik twijfelde daar geen seconde aan, want ik was onschuldig. Ik wist het, Paul wist het en de jury zou het ook wel weten. Ned had me verzekerd dat ik onmogelijk voor moord veroordeeld kon worden zodra Russell Meredew hun zijn verhaal had gedaan, en op zijn vriendelijke maar gezaghebbende manier had uitgelegd dat het zeer wel mogelijk was dat zowel Morgan als Rowan een natuurlijke dood gestorven was.
Maar toen Judith Duffy mij voor het eerst in de ogen keek, had ik het gevoel of iemand mij in de maag had gestompt. Ik zag geen enkel medeleven in die blik. Haar houding was hooghartig en arrogant. Ze zag eruit als iemand die zou proberen om mij de rest van mijn leven achter de tralies te krijgen omdat ze daar toevallig de macht toe had, en omdat ze zelf zo graag gelijk kreeg. Ik wist het toen nog niet, maar later hoorde ik van Paul dat hij precies hetzelfde had gevoeld, net als Ned en Gillian.
Ik had echt het gevoel dat ik werd gemarteld toen ik daar zat, en hulpeloos moest aanhoren hoe zij beschreef wat ik met mijn geliefde Morgan en Rowan gedaan moest hebben gezien de verwondingen die zij volgens haar hadden opgelopen. Ik hoorde haar zeggen tegen de jury, waarvan velen in tranen waren, dat ik mijn kinderen met zout had vergiftigd, dat ik hen herhaaldelijk had gesmoord met als doel om met hen naar het ziekenhuis te kunnen, zodat ik zelf in het centrum van de belangstelling zou staan. Ik had nog nooit van mijn leven zoiets belachelijks gehoord. Als ik zo graag aandacht wilde, dacht ik, zou ik toch gewoon in een Minnie Mouse-pakje over straat gaan lopen, of was ik naakt de cancan gaan dansen in mijn voortuin – iets grappigs en onschadelijks. Maar ik zou nooit maar dan ook nooit mijn baby’s vermoorden.
Toen ik dr. Duffy hoorde zeggen dat Rowans schedeltje gebroken was, wilde ik uitschreeuwen: ‘Je liegt! Ik heb mijn kindjes nooit iets aangedaan! Ik aanbad hen, ik voelde niets dan liefde voor hen!’
Ik zal nooit vergeten hoe het getuigenverhoor van dr. Duffy eindigde. Het is voor eeuwig pijnlijk in mijn geheugen gegrift. Toen ik het transcript van het proces erop nasloeg, bleek dat bijna woordelijk overeen te komen met hoe ik het me herinnerde:
Rudgard: |
Mevrouw Yardley is van mening dat zowel Morgan als Rowan slachtoffer is geworden van wiegendood, ofwel SIDS. Wat hebt u daarop te zeggen? |
Duffy: |
Ervan afgezien dat het hoogst ongebruikelijk is dat in hetzelfde gezin tweemaal een geval van wiegendood voorkomt... |
Rudgard: |
Neem me niet kwalijk dat ik u onderbreek, dokter – ik wil mij graag beperken tot de familie Yardley, en ik wil het niet hebben over andere gezinnen die u in uw carrière bent tegengekomen. Laten we hier nu geen statistische spelletjes spelen. We weten allemaal hoe notoir onbetrouwbaar statistiek is als we die toepassen op afzonderlijke gevallen – dat is zinloos. Kan het zo zijn, naar uw mening, dat Morgan en Rowan allebei slachtoffer zijn van wiegendood? |
Duffy: |
Ik zou zeggen dat dat zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke. Het is uiterst waarschijnlijk dat beide sterfgevallen een gemeenschappelijke onderliggende oorzaak hadden en dat dat een forensische oorzaak was, niet een medische. |
Rudgard: |
Zegt u daarmee dat u van mening bent dat zowel Morgan als Rowan is vermoord? |
Duffy: |
Het is mijn overtuiging dat beide baby’s zijn overleden aan verwondingen die niet per ongeluk zijn toegebracht, ja. |
Ik barstte in tranen uit terwijl Judith Duffy deze leugens over mij doodgemoedereerd opdiste, maar hoewel ik zo gebroken was, had Paul noch ikzelf enig idee hoeveel schade zij had aangericht met de zinsnede ‘zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke’. Ned, die immers al een jarenlange ervaring had met processen, wist echter precies hoe gevaarlijk het was dat de jury die woorden te horen had gekregen. Het deed er niet meer toe dat zij de grote mr. Ivor Rudgard nog maar een paar seconden ervoor hadden horen zeggen dat de statistiek geen betrouwbare bron was in zaken als de mijne – dat gedeelte zouden zij zich niet meer herinneren. Het was lang niet zo interessant of indrukwekkend als de magische formule van dr. Duffy voor het toewijzen van schuld aan de onschuldigen: ‘zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke’.
Toen Reuben Merrills opstond voor het kruisverhoor van dr. Duffy, schonk Ned mij zijn fantastische hoopvolle glimlach: Maak je geen zorgen, Merrills is de beste verdediger van het land – hij zal geen spaan van haar heel laten. En hij heeft ook zeker zijn best gedaan:
Merrills: |
Laten we hier duidelijk over zijn: u beweert dat het niet mogelijk is dat dezelfde twee ouders meer dan één baby krijgen die overlijdt door natuurlijke oorzaken? |
Duffy: |
Ik zei niet dat... |
Merrills: |
Want ik kan u verschillende zaken opnoemen van gezinnen waarin meer dan één kind is overleden aan wiegendood, waarbij die kinderen niet de minste verwonding hadden. |
Duffy: |
U gebruikt de verkeerde terminologie. Natuurlijke oorzaken en wiegendood zijn geen synoniemen. In een gezin waar sprake is van het hemofilie-gen is het uiteraard zeer waarschijnlijk dat meer dan één gezinslid zal overlijden aan een aan hemofilie gerelateerde ziekte – dat noemen wij een natuurlijke oorzaak. In het geval van wiegendood kunnen wij geen oorzaak vinden voor het overlijden. |
Merrills: |
Goed, laten we het dan houden op wiegendood. Is het naar uw mening mogelijk dat er meer dan een geval van wiegendood voorkomt in een gezin? |
Duffy: |
Natuurlijk. |
Merrills: |
Ter verduidelijking: u zegt dat het natuurlijk mogelijk is dat er binnen een gezin meer dan één kind slachtoffer wordt van SIDS? |
Duffy: |
Ja, dat is mogelijk. |
Merrills: |
Toch zei u zojuist nog precies het tegenovergestelde, of niet? |
Duffy: |
Nee, dat zei ik niet. Ik zei dat... |
Merrills: |
U zei dat het ‘zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke’ dat Morgan en Rowan beiden aan wiegendood waren overleden. |
Duffy: |
Ik bedoelde dat... |
Merrills: |
U zei, en de jury herinnert zich dat u dit zei, dat het ‘zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke’ dat er binnen één gezin twee gevallen van SIDS voorkomen. |
Duffy: |
Nee, dat zei ik niet. |
Merrills: |
Nou, dr. Duffy, ik weet zeker dat de jury net als ik het spoor bijster is, want we hebben het u allemaal horen zeggen. Geen vragen meer. |
Mijn hart klopte als de hoeven van een opgewonden paard toen ik dit hoorde. Goddank, dacht ik. Nu zal de jury inzien wat voor monsterlijke leugenaar Judith Duffy is. Hoe kan iemand haar mening serieus nemen nu Reuben Merrills haar op zo’n overduidelijke leugen heeft betrapt? Maar mijn goede moed werd al snel overschaduwd toen ik naar Paul en Ned keek en hen allebei zag fronsen. Later hoorde ik dat zij zich ernstig zorgen maakten over het effect dat de herhaling van die woorden op de jury zou hebben. Ook al had Merrills korte metten gemaakt met Duffy, hij had haar oorspronkelijke bewering tweemaal herhaald: dat het zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke dat Morgan en Rowan allebei aan SIDS waren overleden. Ned zei later dat iets steeds herhalen een uiterst effectieve manier is om het mensen te doen geloven. ‘De context van de herhaling is minder van belang dan de herhaling op zich,’ zei hij. Hij heeft gelijk. Ik was naïef. Tijdens mijn proces heeft de jury die zinsnede talloze malen te horen gekregen: ‘zo onwaarschijnlijk is dat het grenst aan het onmogelijke.’ Op 5 november wist ik het nog niet, maar ik zou negen jaar van mijn leven in de gevangenis zitten als gevolg van die negen woorden van dr. Duffy, een vrouw die mij nog nooit één woord had horen zeggen.
24 oktober 2004
Op 24 oktober kwam een journalist van de Daily Telegraph mij in de gevangenis interviewen. Paul grapte dat hij nauwelijks nog gaatjes kon vinden in mijn agenda voor zijn bezoekjes, nu ik zo’n celebrity was. Het personeel in de gevangenis noemde me ook al zo: ‘onze huiscelebrity’. Iedereen in Geddham Hall heeft me geweldig gesteund. Ze wisten allemaal dat ik onschuldig was, en dat was een welkome verandering na Durham, waar men mij haatte en waar ik aangevallen werd. Ik wist dat ik het aan Laurie te danken had dat de houding van de mensen zo omsloeg. Hij had zo fantastisch actie gevoerd voor mijn zaak, en zelfs mijn schattige, voorzichtige Ned liet zich nu weleens zachtjes ontvallen dat mijn hoger beroep in februari misschien wel een succes kon worden. Laurie had wonderen verricht in de buitenwereld, en GOOV boekte het ene succes na het andere.
Ik voelde me zo gefrustreerd omdat ik daarbinnen maar zo weinig kon doen, maar Laurie stelde mij steeds heldhaftig gerust, en bleef maar zeggen dat iedereen wist dat GOOV net zozeer mijn kindje was als het zijne. Ik kon niet wachten tot ik vrij was en veel meer kon doen voor vrouwen die in even gruwelijke omstandigheden verkeerden als ik, vrouwen die door het rechtssysteem verraden waren en in de steek gelaten. Er waren zo veel van zulke vrouwen en ik voelde zo veel liefde en medelijden voor hen. Ik hoorde dat Rachel Hines binnenkort ook naar Geddham Hall zou komen. Haar zaak was bijna identiek aan de mijne: een onschuldige moeder die ten onrechte was veroordeeld voor de moord op haar twee kinderen. Haar verzoek om in hoger beroep te mogen was onlangs afgewezen, en mijn hart brak toen ik dat hoorde.
Eén ding dat ik wel kon doen vanuit de gevangenis was schrijven, en ik merkte dat ik dat heerlijk vond om te doen. Eerst stemde ik in een dagboek bij te houden omdat Laurie dat had gevraagd, maar toen ik er eenmaal aan begonnen was, zou ik het zonder mijn dagboek nooit hebben volgehouden. Ik vertelde de journaliste van de Daily Telegraph dat ik hoopte op een dag een boek uit te geven over mijn leven en alles wat ik heb meegemaakt. Zij knikte, alsof dat de normaalste zaak van de wereld zou zijn, en dat het te verwachten viel. Ik denk niet dat zij begreep hoeveel het voor mij betekende. Zij schreef waarschijnlijk altijd al vanwege haar baan, maar ik had sinds ik van school kwam nooit meer geschreven. Ze leek me aardig, dus liet ik haar mijn werk zien. ‘Mijn schrijfstijl is zeker vreselijk, hè?’ grapte ik.
‘Dit gedicht is briljant,’ zei ze. ‘Echt heel erg goed.’ Ik moest lachen. Ze had net zo goed kunnen zeggen: ‘Ja, Helen, je schrijfstijl is verschrikkelijk.’ Het gedicht, het enige wat ik had opgeschreven dat aan haar een compliment ontlokte, was juist het enige in mijn dagboek dat niet van mij was! Het was een gedicht dat ik had gevonden in een bloemlezing uit de bibliotheek in Geddham, en dat ik zo mooi vond dat ik het voor in mijn dagboek had geschreven. Het is van een vrouw genaamd Fiona Sampson, en het heet Ankerplaats:
Die vastende vrouwen in hun cellen
hun hersenen een honingraat, ontdaan
van de laatste suikeren druppel verstand;
van de schedel maakten zij een zilveren schaal
waar liefde kon wonen, als een koekoeksjong...
Zou de vraag wat zij heeft gedaan
om zich van ons leven te scheiden bestaan
als zulke toewijding niet bestond?
Die bonte wereld achter zich latend, zich te voegen
zoals een jaloerse geliefde dat graag ziet?
Wat rest is een vogel op stille wieken:
per ongeluk binnen geblazen, of volgens lukraak plan
of genade, de smaak van iets zoets...
De lege zelf een lege kamer.
Ik wist niet precies wat het gedicht betekende, maar ik wist wel meteen toen ik het las dat het ontzettend veel voor me betekende en het werd een van mijn meest geliefde bezittingen. Ik had bijna het gevoel dat het over mij ging! Het ging over vrouwen in een cel, en dat was ik – tenminste, voorlopig. De laatste strofe vond ik het mooist, omdat het me zo hoopvol in de oren klonk. Ik dacht dat de schijfster dat ermee bedoelde: dat zelfs als je bent opgesloten en alles van je is afgepakt je toch nog hoop hebt. Hoop is die vogel op stille wieken ‘per ongeluk binnen geblazen, of volgens lukraak plan of genade, de smaak van iets zoets’. En omdat je alles kwijt bent, in je lege leven dat nu een ‘lege kamer’ is, lijkt de hoop die anders maar zo klein zou zijn nu iets enorms en moois en krachtigs, omdat dat het enige is wat je nog hebt in die lege kamer.
Elke nacht in mijn cel lag ik in bed te huilen om mijn kindjes en stelde ik mij voor dat die vleugels van hoop stil naast mij wiekten in het donker.