13
Zaterdag 10 oktober 2009
Mijn mobieltje zoemt als ik uit de metro kom. Eén berichtje. Als levenslang aanhanger van de Wet van Murphy, ga ik ervan uit dat het van Julian Lance is, de advocaat van Rachel Hines, en dat hij de afspraak wil afzeggen waar ik net half Londen voor ben doorgeploeterd, maar dat is niet zo. Het is Laurie. Ik hoor het meteen, want eerst hoor ik alleen maar gehijg. Niet eng, niet bedreigend – gewoon het geluid van Laurie die zich niet kan herinneren op welk knopje hij ook weer heeft gedrukt, wat hij precies wilde zeggen en tegen wie. Uiteindelijk hoor ik zijn stem zeggen: ‘Ik heb de meest recente versie van mijn artikel voor de British Journalism Review voor je, dat artikel over Duffy. Dus.’ Er valt weer een stilte, alsof hij op antwoord wacht. ‘Wil je afspreken, of zoiets? Zodat ik het je kan geven?’ Weer een stilte. ‘Fliss? Kun je opnemen, alsjeblieft?’ Het geluid van lucht die tussen knarsende tanden wordt uitgeblazen. ‘Oké, dan stuur ik het je wel per mail.’
Kan ik opnemen? Nee, domkop, dat kan ik niet als mijn telefoon eenmaal op de voicemail is gesprongen. Hoe is het mogelijk dat Laurie Nattrass, die elke prijs heeft gewonnen die er in de wereld te winnen valt door een onderzoeksjournalist, dit basale feit over de telecommunicatiemiddelen van de eenentwintigste eeuw niet begrijpt. Denkt hij soms dat ik verongelijkt naar mijn mobieltje zit te staren terwijl zijn stem daaruit schalt, en ik hem expres negeer?
Of is dit zijn manier om mij te zeggen dat het hem spijt dat hij me zo min heeft behandeld? Dat moet haast wel. Het heeft geen zin om te overwegen of ik hem al dan niet vergeef. Ik heb het al gedaan.
Ik luister het bericht acht keer af voor ik hem terugbel. Tegen zijn voicemail zeg ik: ‘Ik zou het leuk vinden om ergens af te spreken, zodat je me dat artikel kunt geven.’ Wat misschien een perfecte nonchalante-en-toch-bemoedigende teaser was geweest als ik het niet had verpest door erbij te giechelen als een hyena. Ik raak in paniek en druk de telefoon uit, maar realiseer me te laat dat ik nog een kans had gehad om de boodschap opnieuw in te spreken. ‘Shit,’ mompel ik met een blik op mijn horloge. Ik had vijf minuten geleden al in het Covent Garden Hotel moeten zijn. Ik begin sneller te lopen en slalom tussen het winkelend publiek door, en werp de mensen met enorme tassen die als vleermuisvleugels uitsteken en die me voortdurend tegen mijn arm slaan woedende blikken toe terwijl ik hen haastig inhaal. Het is goed voor me om eruit te zijn, druk, onder de mensen. Ik voel me gewoon, zo gewoon dat mij niets ergs kan overkomen. Iets wat het nieuws zou kunnen halen.
Ik had gedacht dat Julian Lance een pak zou dragen, maar de man die op me af komt lopen terwijl ik de deur van het Covent Garden Hotel opendoe draagt een spijkerbroek, schoenen met kwastjes en een trui met een ritskraag over een gestreept overhemd. Hij heeft kort wit haar en een rechthoekig, gebruind gezicht. Hij kan van alles zijn, van een jaar of vijftig tot een goed onderhouden zestiger. ‘Fliss Benson? Ik herkende je al,’ zegt hij en hij glimlacht om mijn vragende blik. ‘Je had zo’n blik van ik-sta-op-het-punt-de-advocaat-van-Ray-Hines-te-spreken. Dat heeft iedereen die ik voor het eerst spreek.’
‘Fijn dat u me op zaterdag wilde ontmoeten.’ We geven elkaar een hand.
‘Ray zegt dat jij het moet worden. Dus had ik je desnoods midden in de nacht ontmoet, als het moest.’ Nu hij duidelijk heeft gemaakt hoezeer hij zijn cliënte is toegewijd, neemt Lance mij op, waarbij zijn ogen een snelle inspectie verrichten van mijn kruin tot mijn tenen. Voor de verandering maak ik me geen zorgen dat ik er niet uitzie. Ik heb me vanochtend aangekleed alsof ik naar de rechtbank moest, alsof ik zelf in het beklaagdenbankje moest staan.
Ik laat me door Julian Lance naar een tafel leiden met twee vrije stoelen, aan de andere kant van de ruimte. De derde stoel wordt ingenomen door een vrouw met roodgeverfd haar waar heel veel schuifspeldjes in zitten, en met een rode bril. Ze schrijft in een notitieboekje met een ringband: een groot, krullerig handschrift. Ik vraag me af of ik Julian Lance moet vragen of we ergens anders zullen gaan zitten, ergens waar we meer privacy hebben, maar dan kijkt de vrouw op en schenkt me een glimlach. ‘Hallo, Fliss,’ zegt ze. ‘Ik ben Wendy. Wendy Whitehead.’
‘Weet je wie zij is?’ vraagt Lance.
Ik knik en probeer mijn blos te onderdrukken. Dit is geen moordenaar, vermaan ik mezelf.
‘Ray zei dat je het over vaccinatie wilde hebben, en Wendy is de expert, dus ik dacht, ik nodig haar ook uit, dan heb je twee gesprekken voor de prijs van één.’
‘Dat is heel zinvol, dank u wel.’
Ik ga tussen hen in zitten en voel me totaal verloren. Lance vraagt wat ik wil drinken. Ik kan niet meer denken. Ik kan niet eens meer verzinnen wat een mens allemaal kan drinken, laat staan dat ik weet wat ik precies zou willen. Gelukkig begint hij allerlei soorten koffie en thee op te noemen, en daardoor komt mijn brein in actie. Ik vraag om Earl Grey. Hij loopt weg om dat te bestellen, en laat mij alleen met Wendy Whitehead. ‘Dus Ray heeft jou al verteld dat ik Marcella en Nathaniel hun eerste inentingen heb gegeven?’ vraagt ze.
‘Ja.’ Hun enige inentingen.
Ze glimlacht. ‘Ik weet wat ze tegen je heeft gezegd. “Wendy Whitehead heeft mijn kinderen vermoord.” Ze wilde dat je naar haar zou luisteren, vandaar. Als je zo in de publieke belangstelling staat als Ray heeft gestaan, luistert niemand ooit nog naar je. Je zou denken dat het precies andersom is, hè? Ineens kent iedereen je naam, en sta je in alle kranten en ben je op het nieuws – je zou denken dat mensen dan aan je lippen hangen, en dat ze dolgraag willen horen wat je allemaal te zeggen hebt. Maar in plaats daarvan trekken ze meteen hun conclusies, op basis van helemaal niets, en beginnen over je te praten, steeds wildere verhalen, om hun eigen saaie etentjes op te luisteren: “Ik heb dit-en-dat gehoord, en dat ze zus-en-zo heeft gedaan.” En je eigen verhaal, het echte verhaal – ja, dat leidt maar af van hun plezier. En dus komt je eigen verhaal nooit aan bod.’
Ik zou moeten opnemen wat ze allemaal zegt. Gaat ze dit later allemaal nog eens herhalen, als ik het haar vriendelijk vraag? Gaat ze dit ook nog eens voor de camera zeggen? ‘Rachel vertelde dat...’
‘Noem haar Ray. Ze heeft een hekel aan Rachel.’
‘Ze vertelde me dat haar kinderen zijn overleden door de vaccinaties.’
‘Vaccinaties die ik hun heb toegediend.’ Wendy Whitehead knikt.
‘Daar bent u het mee eens? Is dat inderdaad waardoor Marcella en Nathaniel zijn overleden?’
‘Als je het mij vraagt wel, ja. Dat vond ik toen natuurlijk niet – ik ben net zomin een babymoordenaar als Ray. Als ik toen ook maar enig idee had gehad dat...’
Julian Lance gaat weer zitten en gebaart dat ze mag doorpraten. Ik heb het gevoel dat die twee elkaar heel goed kennen. Ze voelen zich op hun gemak bij elkaar. Ik voel me niet op mijn gemak.
‘Hoe dan ook, ik ben geen verpleegkundige meer. Het is al heel lang geleden sinds ik gif heb toegediend aan kleine kinderen. De afgelopen vier jaar heb ik gewerkt als researcher bij een advocatenkantoor. Niet dat van Julian,’ zegt ze als ze ziet dat ik even naar hem kijk. ‘Ik werk voor een kantoor dat zich heeft gespecialiseerd in letselschadeclaims bij letsel ten gevolge van inentingen.’
‘Marcella Hines werd twee weken te vroeg geboren,’ zegt Julian Lance. ‘Baby’s horen hun eerste inenting te krijgen als ze acht weken oud zijn, hun tweede bij zestien weken...’
‘Dat is nu allemaal anders,’ zegt Wendy Whitehead tegen hem. ‘Ze hebben het schema nog verder opgeschroefd, dus is het nu bij twee, vier en zes maanden. Hoe jonger de baby is bij de eerste prik, hoe lastiger het valt te bewijzen dat het zich anders normaal zou hebben ontwikkeld, als het verkeerd reageert op het vaccin.’
‘Biologisch gezien was Marcella pas zes weken oud toen ze haar eerste prikken kreeg,’ zegt Lance. ‘Ray belde om advies, en haar huisarts zei dat ze ervan uit moest gaan dat Marcella een gewone baby van acht weken was, en dat deed Ray dan ook. Meteen na de prik ging het slecht met Marcella.’
‘Nou ja, niet meteen. Maar na een minuut of twintig. Ik zag het gebeuren,’ zei Wendy Whitehead en ze neemt het verhaal van hem over. ‘We vragen de ouders altijd om een halfuur in de wachtkamer te blijven zitten voor ze weer met hun kind naar huis gaan, zodat we kunnen controleren of alles in orde is. Vijf minuten nadat ze mijn kamer uit was gegaan stormde Ray weer binnen met Marcella in haar armen, en ze zei dat er iets helemaal mis was – Marcella ademde niet meer normaal. Ik wist niet precies wat ze bedoelde. De baby haalde adem, ik zag geen problemen, en er was nog iemand bij me in de kamer, een andere moeder met een baby. Ik vroeg Ray om even te wachten, en toen ik klaar was met die andere patiënt vroeg ik of ze Marcella nog even binnen wilde brengen. En precies op het moment dat ik Marcella wilde onderzoeken kreeg ze weer een aanval. Ray en ik keken hulpeloos toe hoe haar kleine lijfje zich in allerlei kronkels wrong... neem me niet kwalijk.’ Ze drukt haar handen tegen haar mond.
‘Nog geen vijf uur later was Marcella dood,’ zegt Lance. ‘Ray en An gus werd verteld dat het dktp-vaccin absoluut de doodsoorzaak niet kon zijn.’
‘Alle artsen met wie ze spraken, zeiden: “We hebben geen idee waarom uw dochter is gestorven, meneer en mevrouw Hines, maar we weten wel dat het niet kwam door de dktp-prik.” “Hoe kunnen jullie dat weten?” “Dat weten we gewoon – omdat onze vaccins veilig zijn, en omdat er nooit iemand aan doodgaat.”’
‘Men zei dat het toeval was dat het meisje vlak na de inenting overleed,’ zegt Lance.
‘Onzin,’ zegt Wendy Whitehead fel. ‘Zelfs al was Marcella geen prematuurtje geweest, zelfs al kwam er geen auto-immuunziekte voor in Angus’ familie...’
‘Zijn moeder lijdt toch aan lupus?’ vraag ik. Ik herinner me vaag dat ergens te hebben gelezen, misschien in Lauries artikel.
‘Klopt. En in een aantal takken van zijn familie zijn gevallen van wiegendood voorgekomen, wat een sterke indicatie is voor een auto-immuunstoornis. Ja, dit zijn inderdaad de meest veilige vaccins die er bestaan, maar dan moet je kwetsbare baby’s buiten beschouwing laten. Alleen sommige baby’s zijn nu eenmaal kwetsbaar. Ik wilde Marcella’s dood rapporteren...’
‘Ze bedoelt aan de inspectie, omdat er een mogelijke bijwerking was opgetreden van het vaccin,’ legt Lance uit. Ik heb geen idee over welke inspectie hij het heeft en neem me voor dit later uit te zoeken.
‘...maar mijn collega’s zetten me onder druk om dat niet te doen. Mijn baas liet zelfs doorschemeren dat ik zou worden ontslagen als ik dat deed. Ik heb naar hen geluisterd, en dat had ik niet moeten doen. Ik denk dat ik hen ook zo graag wilde geloven – als zij gelijk hadden, en als het inderdaad toeval was dat Marcella vijf uur na de prik overleed, dan was het immers niet mijn schuld, toch? Dan was ik niet degene die haar dat had aangedaan. Ik deed wat mij werd opgedragen en probeerde er niet meer aan te denken. Het klinkt zwak en laf, en dat was het ook, maar... enfin, als iedereen zo stellig zegt dat iets veilig is, dan ga je ze vanzelf geloven. De weken en maanden erna heb ik baby’s ingeënt die normaal reageerden. Ja, ze schreeuwden misschien een beetje, maar verder was er niets aan de hand, en ze gingen zeker niet dood – en ik overtuigde mezelf ervan dat niemand erbij gebaat was geweest als ik Marcella’s dood zou hebben gerapporteerd. Ray en Angus zouden het zichzelf kwalijk hebben genomen en het laatste waar men op zit te wachten is negatieve publiciteit voor inentingen, omdat dat ouders af zou kunnen schrikken. En massa-immuniteit moet tot elke prijs worden behouden – zo dacht ik er toen over.
‘Toen Ray me vier jaar later op het werk belde, en me vertelde dat ze weer een kind had en vroeg of ik zou adviseren om hem te laten inenten, wilde ik zeggen dat de dktp-prik volkomen veilig was, maar ik kreeg het mijn mond niet uit. Dus zei ik dat ze dat zelf moest beslissen, dat ik haar niet wilde beïnvloeden. Ze vroeg me of er sprake kon zijn van een erfelijke aanleg om verkeerd te reageren op vaccins.’
‘Onderzoek toont aan dat dit het geval is,’ zegt Julian Lance terwijl hij voorover leunt en langzaam knikt. Vraagt hij zich soms af waarom ik geen aantekeningen maak? Keurt hij dat af? Er is iets waardoor ik het gevoel heb dat ik iets verkeerd doe. Zo voel ik me trouwens bijna de hele tijd – misschien heeft Lance er niet echt iets mee te maken.
Onderzoek toont aan dat... Dat zeggen mensen toch altijd als ze geen bewijs hebben? Het is net zoiets als leerlingen die in een opstel schrijven: ‘Men zegt wel dat...’ als ze er niet zeker van zijn wie wat heeft gezegd maar ze toch de indruk willen wekken dat hun punt breed wordt gesteund.
‘Ray was doodsbang dat er iets met Nathaniel zou gebeuren na wat ze met Marcella had meegemaakt,’ zegt Wendy. ‘Ze wilde doen wat voor hem het beste was, maar ze wist niet wat dat was. Moest ze hem dezelfde prik laten geven die, daar was ze zeker van, haar dochter het leven had gekost, ook al hadden tientallen medisch deskundigen haar verzekerd dat dit onmogelijk was, of moest ze dat niet doen, en het risico lopen dat Nathaniel zou sterven aan difterie of tetanus? De kans dat haar zoon een van die ziektes zou oplopen was maar heel klein, maar ze was in die tijd begrijpelijkerwijs paranoïde en op het hysterische af. Ik adviseerde haar om vooral de tijd te nemen voor haar beslissing, en om met zo veel mogelijk inentingsdeskundigen te praten. Ik hoopte stiekem dat ze zou besluiten om Nathaniel niet te laten inenten – voor een deel om egocentrische redenen, omdat ik wist dat de kans groot was dat ik degene zou zijn die hem de prik anders moest toedienen. Het belachelijke was dat ik, als je het me toen had gevraagd, nog altijd had gezegd dat de prikken volkomen veilig waren en dat alle baby’s ze zouden moeten krijgen bij twee, vier en zes maanden, zoals de overheid ook adviseert – dat zou ik hebben gezegd, maar diep vanbinnen geloofde ik het niet meer.’
Er komt een ober met een dienblad: thee voor mij en koffie voor Lance en Wendy.
‘Uiteindelijk besloot Ray om Nathaniel toch in te laten enten, alleen wat later,’ vervolgt Lance het verhaal. ‘Een bevriende arts die ze vertrouwden had hun verteld dat zelfs een week een enorm verschil kon maken wat betreft het immuunsysteem van een baby. Ze zijn zoveel sterker, tegenwoordig, en hun systeem is veel beter in staat om de schok op te vangen. Dat klonk Ray en Angus logisch in de oren, en dus wachtten ze tot Nathaniel elf weken oud was. Hij was niet te vroeg geboren, en hoewel ze eerst nog wat aarzelden, gingen ze er toch vanuit dat hij het wel aan zou kunnen. Die bevriende arts had hen ervan overtuigd dat het gevaarlijk en onverantwoord was om een kind niet in te enten.’
Wendy Whitehead drukt haar hand weer tegen haar mond.
‘Maar Nathaniel kon het helemaal niet aan,’ zeg ik.
‘Een minuut of twintig nadat hij de prik had gekregen, kreeg hij stuipen, net als Marcella,’ zegt ze en ze probeert de tranen weg te knipperen. ‘Daarna leek hij even op te leven, en wij dachten allemaal: alstublieft, God, maar een week later overleed hij. Ray en ik wisten hoe dat kwam, maar niemand wilde ons steunen. Ik heb Nathaniels dood gerapporteerd en vlak daarna ben ik ontslagen.’ Ze lacht bitter, grommend. ‘Zelfs Angus wilde niet inzien dat er een duidelijke doodsoorzaak was bij beide kinderen – hoewel hij inmiddels wel zo groots is om toe te geven dat hij uit schuldgevoel de kant van de artsen koos – dat het kwam door de inentingen en de autoimmuunproblemen aan zijn kant van de familie...’
‘Je zult wel gehoord hebben dat Angus niet achter Ray is blijven staan toen ze voor moord werd veroordeeld,’ zegt Lance. Het is een vraag die hij inkleedt als stelling.
Ik knik.
‘De problemen tussen hen begonnen lang voordat zij werd veroordeeld, of zelfs maar in staat van beschuldiging werd gesteld. Angus was kwaad op haar en op Wendy omdat zij iets geloofden wat hij nog niet onder ogen wilde zien.’ Lance neemt een slok koffie. ‘Tegen de tijd dat de politie aan de deur kwam, waren ze al bijna uit elkaar.’
Ik wacht. Eerst beleefd, maar dan, na een paar seconden stilte, toon ik toch mijn ongeloof. Lance en Wendy kijken allebei of dit het was, klaar, uit. ‘Ik begrijp het niet,’ zeg ik, voor het geval dit een test is en ze wachten tot ik het grote gapende gat in hun verhaal benoem. ‘Als er bij allebei de kindjes een vermoedelijke doodsoorzaak was, zelfs al was het een controversiële – waarom is die dan nooit ter sprake gekomen tijdens het proces? Ik heb het transcript van de zaak gelezen en er staat niets over in.’
‘We hebben het geprobeerd,’ zegt Lance. ‘Wendy wilde getuigen...’
‘Dolgraag, zelfs,’ zegt ze knikkend.
‘Maar ons werd in niet mis te verstane termen opgedragen om niet te refereren aan een mogelijke bijwerking van het dktp-vaccin.’
‘Door wie?’ vraag ik.
‘Door onze vier stergetuigen.’ Lance glimlacht. ‘Vier zeer gerespecteerde medisch deskundigen, die allemaal bereid waren om te zeggen dat er geen bewijs was voor boze opzet bij de dood van beide baby’s, geen enkel medisch bewijs dat niet evengoed aan natuurlijke oorzaken kon worden toegeschreven als aan iets onheilspellenders. Volkomen onafhankelijk van elkaar vertelden ze mij onomwonden dat als de verdediging het woord “thiomersal” zelfs maar zou fluisteren, we ons konden opmaken voor een enorme strijd. Dat kon ik niet riskeren, ik wilde niet dat de jury zou moeten horen dat onze eigen getuigen ons verhaal een leugen noemden. Dat zou Ray bepaald niet hebben geholpen.’
Ik kan nauwelijks geloven wat ik hoor. Ik wil het niet geloven; het is te verschrikkelijk. ‘Maar...’ Ray Hines is voor moord in de gevangenis gezet. Ze heeft vier jaar achter slot en grendel gezeten.
‘Ja,’ zegt Wendy. ‘Zo voelde ik mij ook.’
‘Maar er waren toch wel andere medici die...’
‘Ik ben bang van niet.’ Lance fronst. ‘Geloof me, ik heb het geprobeerd. De meeste artsen zijn als de dood om iets te zeggen over de schade die vaccins kunnen aanrichten. En degenen die het wel doen kunnen hun carrière op hun buik schrijven.’
‘Als je een uurtje of wat overhebt moet je maar eens gaan googelen en lezen wat er is gebeurd met dr. Andrew Wakefield en zijn collega’s,’ zegt Wendy. Weer leunt Lance voorover en staart nadrukkelijk naar de tafel voor me, waar een notitieblok had moeten liggen. Ik weet nu wel zeker dat hij dat denkt. Alsof ik dit zou vergeten. Op mijn tachtigste kan ik dit allemaal waarschijnlijk nog woordelijk navertellen.
‘Toen dr. Wakefield het in zijn hoofd haalde te opperen dat er een mogelijke link bestond tussen het BMR-vaccin, regressief autisme en een bepaalde spijsverteringsstoornis, en dat het de moeite was om daar onderzoek naar te doen, stonden er een heleboel machtige mensen op die er alles aan hebben gedaan om zijn geloofwaardigheid en carrière te gronde te richten. Ze hebben hem letterlijk het land uit gejaagd,’ zegt Wendy.
Dat zal allemaal wel, maar ik maak geen documentaire over dr. Andrew Wakefield. ‘Wat is “thiomersal”?’ vraag ik.
‘Kwik, in essentie,’ zegt Lance. ‘Een van de giftigste stoffen ter wereld. Tot 2004 was het een hulpstof in het dktp-vaccin, en vanaf dat jaar is het langzaam vervangen.’
Dus de stof werd nog gebruikt in 1998 toen Marcella de prik kreeg, en ook in 2002, toen Nathaniel werd ingeënt.
‘Ze hebben het natuurlijk niet vervangen omdat het een uiterst reactogene neurotoxine was. Nee, het was volkomen veilig – dat was het officiële verhaal en de meeste artsen hielden het daarop. Waarom werd het dan wel vervangen? Gewoon, zomaar – in elk geval niet omdat het gevaarlijk was.’ Wendy praat zo snel dat ik haar bijna niet bij kan houden. ‘Hetzelfde geldt voor het wP-vaccin – dat hebben ze ook vervangen – eerst gebruikten ze hele cellen en nu zijn het niet-cellulaire bestanddelen – veel minder gevaarlijk. En het poliovaccin dat tegelijk met de dktp-prik oraal werd toegediend – dat geven ze tegenwoordig in een dode in plaats van een levende vorm. Maar als je iemand vraagt om toe te geven dat deze veranderingen plaatsvonden omdat de oude vaccins te reactogeen waren, dan loop je tegen een muur op.’
‘Je thee wordt koud,’ zegt Lance tegen mij.
Pak het kopje niet op. Ik weersta mijn natuurlijke impuls om te doen wat men mij opdraagt en zeg: ‘Ik drink mijn thee graag koud.’
‘Vanwaar die koerswijziging, als ik vragen mag? Wat Binary Star betreft?’
Ik heb geen idee waar hij het over heeft. Dat valt blijkbaar aan mijn gezicht af te lezen.
‘Een paar maanden terug sprak ik jouw collega Laurie Nattrass, en ik heb hem alles verteld wat ik jou nu ook uitleg, maar hij wilde er niets van weten.’
‘Laurie werkt inmiddels voor een ander bedrijf. Als ik een documentaire over Ray ga maken, moet ik alles weten.’
‘Het doet me goed dat te horen,’ zegt Lance. ‘Ik weet zeker dat jij er iets moois van gaat maken. Ray kan de mensen altijd heel goed inschatten. Het was verstandig van haar om Nattrass uit de weg te gaan. Die man is een lafaard. Het is iemand die zich alleen verbindt aan modieuze doelen. Hij loopt geen enkel risico door een documentaire te maken over Judith Duffy, de arts aan wie iedereen zo graag een bloedhekel heeft. Hij richt liever Duffy te gronde dan dat hij Ray helpt, en hij heeft meteen duidelijk gemaakt dat hij niets te maken wil hebben met een internationaal gezondheidszorgschandaal waar regeringen bij betrokken zijn, en farmaceutische bedrijven...’
‘Maar u wilde er zelf ook niets mee te maken hebben toen Ray terechtstond,’ zeg ik. ‘Als Laurie een lafaard is, dan bent u dat zelf ook.’
Lance staart een paar seconden in zijn koffie en ik denk: hij staat op en loopt weg. Dat gebeurt niet. ‘Dat ligt iets anders,’ zegt hij koeltjes. ‘Als ik het risico nam en ik faalde, dan zou Ray niet één maar twee keer levenslang hebben gekregen.’
‘Dat is uiteindelijk toch gebeurd,’ stel ik.
‘Dat klopt, maar...’
‘Vrouwen als Ray, Helen Yardley en Sarah Jaggard zijn in de mode, zoals u dat noemt, omdat Laurie hun vreselijke lot onder de aandacht van het publiek heeft gebracht. Judith Duffy werd pas de gehate arts toen Laurie haar aan de kaak stelde.’
Lance laat zijn tong over de binnenkant van zijn onderlip glijden. ‘Daar heb ik niets tegen in te brengen,’ zegt hij uiteindelijk.
‘Ik heb een artikel gelezen waarin Laurie schrijft over Ray’s proces. Hij zegt dat u Ray hebt opgedragen om te doen alsof ze aan een postnatale depressie leed en dat ze zichzelf bijna uit het raam had gegooid, zodat de jury zou denken dat ze labiel was.’
‘Dat is volkomen onwaar.’
Ik wacht tot hij zich nader verklaart, maar dat doet hij niet.
‘Heeft Laurie gezegd dat hij bang was voor dat vaccinprobleem?’ vraag ik. Dat kan ik namelijk niet geloven, hoeveel regeringen en farmaceutische bedrijven er ook bij betrokken zouden zijn. Laurie pakt iedereen aan. ‘Of zei hij dat hij maar één documentaire tegelijk kon maken? Je hebt wel vier uur nodig om dat hele prikkenverhaal een beetje uit de verf te laten komen en ook nog de verhalen van die drie vrouwen te vertellen, en dan ook nog uit te leggen hoe Judith Duffy hen erin heeft geluisd. Een documentaire heeft een centraal thema nodig.’
‘Je loyaliteit is heel lief, Fliss,’ zegt Lance. ‘Maar ik ben er nog steeds van overtuigd dat Nattrass zo’n man is die alleen ziet wat hij wil zien. Hij had een hele zwik artsen klaarstaan om Duffy aan de schandpaal te nagelen. Hoe denk je dat die zouden reageren als hij ineens over dat vaccinprobleem was begonnen? Dan waren ze gillend weggelopen. Russell Meredew, de lieveling van de Raad voor de Gezondheidszorg...’ Lance lacht. ‘Die piest in zijn broek als je dit onderwerp noemt, en dat wist Nattrass donders goed.’
‘Heb je Meredew al op je radar?’ vraagt Wendy Whitehead aan mij.
‘Ik ga nog met hem praten, ja.’
‘Geloof geen woord van wat hij zegt. Hij is waarschijnlijk de minst populaire kinderarts van het land. Hij doet niets liever dan getuigen tegen collegae tijdens hoorzittingen van de RVG. Hij is de deskundige die ze hebben gevraagd om Duffy te beoordelen.’
‘Wat?’ Dat kan niet kloppen. Verwar ik Meredew soms met een andere arts? Nee, niet. ‘Ze hebben toch allebei getuigd tijdens Ray’s proces? Zij voor de openbare aanklager en hij voor de verdediging?’
‘Yep.’ Lance klinkt berustend.
‘Maar... die aantijgingen van ambtsovertredingen tegen Duffy hebben direct betrekking op Ray’s zaak. Dat is dan toch belangenverstrengeling?’
‘Een beetje wel, ja,’ antwoordt Wendy. ‘Gek, hè, dat dat bij RVG helemaal niet is opgekomen, en ook niet bij Meredew zelf. Die wil gewoon zijn geld verdienen.’
Russell Meredew – een man die ik mij door een vijandig mijnenveld zou laten leiden, zo groot is mijn vertrouwen in hem. Zo omschreef Laurie hem in zijn artikel.
‘Ik moet je nog iets vertellen, denk ik, als Ray dat tenminste niet al zelf heeft verteld,’ zegt Lance. ‘Zij en Judith Duffy zijn bevriend geraakt. Het klinkt onwaarschijnlijk, maar die twee vinden veel steun bij elkaar.’
Vriendinnen. Ray Hines en Judith Duffy. Ik verstop mijn gezicht in mijn theekopje om tijd te winnen. ‘Net zoals Ray en Angus weer goede vrienden zijn, zo niet meer,’ zeg ik uiteindelijk.
‘Ray is slim genoeg om te weten dat ze alleen vooruit kan komen en gelukkig worden als ze zichzelf en anderen vergeeft,’ zegt Lance.
Ik kan het niet bewijzen, maar ik heb het gevoel dat hij weet van de baby. Ray verbeterde me toen ik het zo noemde. ‘Ik ben pas acht weken zwanger,’ zei ze. ‘Het is nog geen baby. Veel zwangerschappen lopen voor de twaalfde week uit in een miskraam, en als dit misgaat wil ik niet het gevoel hebben dat ik weer een kind ben kwijtgeraakt.’
‘Je moet Ray niet veroordelen, Fliss,’ zegt Wendy. ‘Ik weet zeker dat als jij in haar schoenen stond, je niets meer te maken wilde hebben met de man die je had verraden, maar je kunt dat nooit zeker weten – misschien zou je jezelf verbazen.’
Ik zou wassen beeldjes hebben van Angus Hines, Judith Duffy en iedereen die ooit tegen me had gezegd dat inenten een goed idee was, en daar zou ik naalden insteken. En dan zou ik ook nog de moeite nemen om die naalden eerst in een badje van cyaankali te marineren. Maar dat zeg ik niet tegen Lance en Wendy.
‘Ray geeft Duffy niet de schuld dat zij werd veroordeeld,’ zegt Lance. ‘Ze geeft zichzelf de schuld, en dat is wel zo eerlijk.’
Zei hij dat nu werkelijk?
Aan wiens kant staat hij eigenlijk?
‘Dat vensterbankincident waar u het net over had, wat Laurie Nattrass gebruikte als aanleiding om over mij te liegen in een of ander artikel...’
‘Laurie heeft zo zijn gebreken, maar hij liegt nooit.’
Julian Lance houdt zijn hoofd schuin en staart me aan vanonder zijn witte wenkbrauwen alsof ik de domste gans ben die hij ooit tegenover zich heeft gehad. ‘Ik heb nooit tegen Ray gezegd dat ze haar verhaal moest aanpassen. Tot we in de rechtbank stonden, heb ik altijd maar één versie van het verhaal gehoord: dat zij negen dagen van huis was omdat Angus haar alles liet doen voor Marcella en haar het hele huishouden liet opknappen. Toen kwam ze terug en trof zijn moeder bij hen thuis, en toen is ze uit het raam geklommen omdat ze aan haar bazige schoonmoeder wilde ontsnappen. En ze had zin in een sigaret, en ze wilde niet dat Marcella de rook in zou ademen.’ Lance gebaart naar de ober dat hij de rekening wil. ‘Ik maakte me zorgen over hoe dat verhaal bij de jury zou vallen, maar ik kon er niet omheen – we wisten dat de aanklager ermee zou komen. Ik kreeg bijna een hartaanval toen Ray in de getuigenbank stond en ineens een heel ander verhaal vertelde over postnatale trances en geheugenverlies. Dat was niet alleen een leugen, het was ook nog een leugen die ervoor zorgde dat ze precies klonk als het type vrouw dat in staat is haar twee baby’s te vermoorden.’
‘Hoe wist u dat het een leugen was?’ vraag ik. ‘En als nou de eerste versie juist gelogen was? Zo klinkt het in elk geval wel.’ Waarom kwam ik daar niet op toen ik Lauries artikel las? Zou een liefhebbende moeder werkelijk haar pasgeboren dochter negen dagen in de steek laten om een punt te maken over de gelijke verdeling van huishoudelijke taken en zorg voor het kind?
Julian Lance en Wendy Whitehead wisselen een blik. ‘Ik ken Angus Hines,’ zegt Lance. ‘Wendy ook. Hij zou zijn deel van het huishouden echt wel op zich hebben genomen. Hij zegt dat hij dat ook deed, dat Ray niets had om over te klagen.’
‘Nou...?’
‘Dat was niet het enige waar ze over had gelogen,’ zegt Wendy. ‘Ze zei tegen de politie en Julian dat ze meteen een ambulance heeft gebeld toen ze merkte dat Marcella niet meer ademde, maar in de rechtbank zei ze dat ze eerst Angus heeft gebeld, en toen pas met het alarmnummer. Het probleem is dat er nergens bewijs te vinden was voor dat telefoontje aan Angus.’
‘Ze heeft namelijk nooit gebeld,’ zegt Lance om het punt te onderstrepen. Ik snap het. Hoe dom denkt hij dat ik ben? Ik moet het transcript van het proces nog eens heel goed doornemen. Tot dusverre heb ik het alleen even gescand.
‘Over Nathaniel heeft ze ook gelogen,’ zegt Wendy. ‘Er kwam een wijkverpleegkundige langs, en dat was vlak nadat Ray Nathaniel had gevonden en de ambulance had gebeld – we hebben het over enige seconden, niet minuten – en Ray wilde haar niet binnenlaten, maar staarde haar wezenloos aan door het raam. Los van het feit dat die vrouw geen enkele reden had om daarover te liegen, waren er getuigen: buren die de arme vrouw hebben horen smeken om binnen te mogen komen en of alles wel goed ging met Ray.
‘In de rechtbank zei Ray dat ze die wijkverpleegkundige meteen binnenliet,’ gaat Lance verder. ‘We weten dat dat niet waar is. Het heeft tien tot vijftien minuten geduurd voor ze de deur opendeed.’
Ik voel hun ogen branden. ‘Ik begrijp het niet,’ zeg ik terwijl ik opkijk van mijn thee.
‘Wij ook niet.’ Wendy glimlacht.
‘Er zit een verhaal achter. Een verhaal dat Ray niet aan ons wil vertellen,’ zegt Lance. ‘En dat verhaal is voor een deel de reden waarom ze zo duidelijk en zo vaak heeft gelogen tijdens haar proces. Ze heeft dat een paar keer bijna toegegeven.’
‘Ze heeft niemand verteld waarom,’ zegt Wendy. ‘Niet aan Judith Duffy, niet aan Julian of aan mij, niet aan haar familie. Ik denk zelfs niet dat ze het aan Angus heeft verteld, nog steeds niet. Ik heb me er al bij neergelegd dat ik het nooit zal weten. Dat hebben we allemaal.’
‘Ik denk dat ze het aan jou wil vertellen, Fliss,’ zegt Lance. De ernst in zijn toon is onmiskenbaar. ‘Jij bent degene die ze heeft uitgekozen om de waarheid aan te vertellen, de hele waarheid. Ik hoop dat je dat aankunt. Ik weet niet of ik dat zelf zou kunnen.’
Pas als hij me aan ziet komen en naar me zwaait besef ik dat de man die buiten mijn appartement staat, op mij stond te wachten. Mijn eerste gedachte is dat hij van de politie is. Twee mensen van de politie uit Culver Valley hebben boodschappen voor me ingesproken toen ik met Lance en Wendy zat te praten: een inspecteur Sam Kombothekra en een rechercheur die Colin Sellers heet. Beiden eisten dat ik onmiddellijk contact met hen opnam, en inspecteur Kombothekra zei dat ik met niemand mocht praten en niets mocht doen wat met de documentaire te maken had: twee bevelen voor de prijs van één. Tamsin had ook ingesproken, en droeg me op haar te bellen zodra ik de kans had, en voor ik ook maar iets anders zou doen. Ik negeerde hen alle drie. Ik wil niet praten met iemand die me wil afhouden van wat ik moet doen.
Ik vertraag mijn pas als de man mijn kant op loopt, en ik graaf in mijn gedachten naar een paar basale feiten over mijn rechten. Kan hij me dwingen om te stoppen met mijn werk als ik door wil werken? Kan hij me tegen mijn wil vasthouden? Laurie zou het wel weten. Jij ook, als je eens iets anders las dan roddelbladen – zou Tamsin zeggen. Je kunt trouwens vaak van tevoren al weten wat de ander zal zeggen. Daarom ben ik ook zo dol op Laurie. Er mankeert van alles aan hem, maar hij is in elk geval onvoorspelbaar. Niet zoals Maya, die altijd zegt: ‘Hoe bedoel je, die stank? Rook? Iemand zal wel bezig zijn iets te verbranden, ergens buiten.’ Of Raffi: ‘Ik weet het, ik weet het – een vochtvreter. Ik zal ernaar kijken, Fliss, echt, ik beloof het.’
Daarom wil ik niet dat iemand me tegenhoudt voor ik de kans krijg om met Ray Hines te praten: ik weet niet wat ze me te zeggen heeft, en ik wil het graag horen. Ja, ik loop gevaar, maar niet zoals de politie denkt dat ik gevaar loop, vanwege een paar kaartjes en een foto. Ik loop het gevaar dat ik nooit deel zal uitmaken van iets belangrijks, en dat ik mijn hele saaie leven moet uitzitten zonder dat iemand me ooit opmerkt of om me geeft. Dit is mijn kans om ervoor te zorgen dat dat niet zal gebeuren.
Als ik dichterbij ben, begint het gezicht van de man me bekend voor te komen. Een paar seconden voor hij me een hand geeft, weet ik al wie hij is: Angus Hines. Ik herken hem van de foto’s uit Lauries dossiers. ‘Ik vroeg me al af hoelang ik bij je op de stoep zou moeten bivakkeren,’ zegt hij. Hij is bijna knap te noemen, maar zijn hoofd mocht wel wat driedimensionaler zijn. Hij heeft een plat, vierkant gezicht dat me doet denken aan een buikspreekpop. Als hij zijn mond weer opendoet, verwacht ik half en half dat ik een klik ga horen van het mondscharnier. ‘Ray zei dat je met Julian Lance hebt gesproken. Hoe was dat? Heeft hij je kunnen helpen?’ Het komt niet bij hem op om zich aan me voor te stellen. Hij denkt duidelijk dat ik behoor te weten wie hij is, en hoe belangrijk zijn mening is.
Ik wil me omdraaien en weglopen, en niet alleen om wat ik al van hem weet. Het heeft niets te maken met het wassen beeld dat ik van hem zou maken en waar ik naalden in zou steken. Hij praat alsof hij iets over mij te zeggen heeft, kortaf en aanmatigend.
Als hij ziet dat ik niet van plan ben om hem antwoord te geven, zegt hij: ‘Fliss, laat ik eerlijk zijn. Ik ben niet helemaal gelukkig met jouw... inmenging in Ray’s leven, dus ik zeg jou nu wat ik haar ook heb gezegd: deze documentaire gaat niet alleen over haar. Het gaat over mij, over mijn familie. Het is echt heel belangrijk voor mij, en voor Ray – het eerste publieke relaas over ons leven, dat door miljoenen mensen in het land zal worden bekeken – over de hele wereld misschien. Laurie Nattrass was misschien niet de juiste man om die documentaire te maken, maar dat wil niet zeggen dat jij dat wel bent. Het baart me zorgen dat mijn vrouw jou vertrouwt terwijl ze je precies één keer heeft gesproken.’
‘Ik ben geen man, en zij is jouw ex-vrouw.’
‘Wat me nog veel meer zorgen baart is dat zij jou omschrijft als “objectief”. Want jij bent verre van objectief, of niet soms? Ray heeft me verteld van je vader.’
Misschien werkt een verzoenende aanpak. Of misschien wordt die wel ondermijnd door mijn heimelijke en zeer heftige weerzin.
‘Heb je iemand anders in gedachten om de film te maken?’ vraag ik.
‘Nee. Dat is het punt niet. En het is ook helemaal niet jouw schuld. Ray had nooit...’
‘Het is juist vanwege mijn vader dat ik objectiever zal zijn dan een ander ooit zou kunnen zijn,’ zeg ik tegen hem.
‘Hoezo?’
Ik heb geen trek om er hier op straat over te praten, maar het alternatief zou zijn Angus Hines bij mij binnen te laten, en dat wil ik zeker niet. ‘Mijn vader heeft een slordige fout gemaakt die aan een kind het leven heeft gekost. Dat heeft hem uiteindelijk ook het leven gekost, en het mijne is er ook niet bepaald op vooruitgegaan. Als ik ineens een film moet maken over dode kinderen, denk jij dan niet dat ik er alles aan zal doen om de feiten boven tafel te krijgen?’
‘Nee, dat denk ik niet,’ zegt Hines, die er blijkbaar ineens geen moeite meer mee heeft mij tegen de haren in te strijken. ‘Het probleem met dat soort psychologisch geleuter is dat je het elke kant op kunt buigen die je maar wilt. Jouw vader wilde niet dat Ray in beroep zou gaan – hij dacht dat als zij vrij zou komen, babymoordenaars voortaan ongestraft hun gang konden gaan. Maar Ray ging wel in beroep en ze won. Ze werd gerehabiliteerd, terwijl hij een schandelijke dood stierf. En dan wil jij beweren dat je jouw documentaire niet gaat gebruiken om te bewijzen dat Ray wel degelijk schuldig was?’
‘Dat beweer ik, inderdaad.’
‘Kom nou toch, Fliss.’ Hij glimlacht bedroefd, alsof hij om me geeft en vreest voor mijn geestelijke gezondheid. Ik word er eng van. ‘Je denkt misschien dat je objectief bent, maar...’
‘Jij denkt dat je mij beter kent dan ik zelf?’
Wat kan ik anders aandragen om mezelf te verdedigen? Want dat doe ik: me verdedigen. Ik word op klaarlichte dag voor mijn eigen huis aangevallen. Dat hij daar alleen woorden voor gebruikt wil nog niet zeggen dat hij me niet aanvalt. Ik raap mijn laatste restje zelfvertrouwen bij elkaar en zeg: ‘Ik wil niet zijn zoals mijn vader. Toen hij dat zei over Ray, haatte ik hem. Hij wilde dat ze in de gevangenis zou blijven vanwege het effect dat haar vrijlating zou hebben op andere mensen – het had niets met Ray zelf te maken.’ Ik heb het koud. Ik wil naar binnen. Ik heb het gevoel alsof al mijn buren meegenieten door de muren heen, en dat ze bij zichzelf knikken omdat ze altijd al hebben geweten dat ik eruitzag als iemand die iets had om zich voor te schamen, en ze nu dan eindelijk weten wat dat is. ‘Hij heeft nooit gezegd of hij dacht dat ze schuldig was of niet – ik denk dat hij daarvoor niet genoeg af wist van de dood van haar... van jullie kinderen. Het was dezelfde fout die hij ook had gemaakt bij Jaycee Herridge – hij nam dingen klakkeloos aan en keek niet naar details. Als ik deze documentaire maak, dan zal ik me alleen maar met de details bezighouden, wat voor film daar ook uit mag rollen, omdat ik beter ben dan mijn vader. Ik moet mezelf bewijzen dat ik totaal niet op hem lijk, en het kan me niet schelen dat ik daarmee niet loyaal overkom!’
‘Veel mensen denken dat loyaliteit betekent dat je je kritische vermogen uitschakelt en niet meer zelf nadenkt,’ zegt Angus Hines. Hij haalt een zakdoek uit zijn jaszak en biedt die mij aan.
Huil ik? Ja, kennelijk. Geweldig. ‘Nee, dank je,’ zeg ik. Liever een kletsnat gezicht dan dat ik van jou iets aanneem.
‘Een paar minuten geleden zei je dat je ineens een film moest maken over dode kinderen. Was het niet jouw eigen keuze?’
‘Nee, eerst niet. Ik wilde er niets mee te maken hebben. Laurie Nattrass riep me maandag bij zich op kantoor om te vertellen dat hij ontslag nam en hij dumpte zijn wiegendoodfilm bij mij zonder te vragen of ik dat wel wilde doen.’
Angus Hines stopt zijn zakdoek weer in zijn zak en schudt zijn hoofd. ‘Ik weet niet of je jezelf een rad voor ogen draait of dat je tegen mij liegt, maar zo is het niet gebeurd. Dat kan niet.’
Hoe durft hij zo tegen mij te praten? ‘Wat? Ik ben geen...’
‘Jouw vader heeft in 2006 zelfmoord gepleegd. Je bent begin 2007 bij Binary Star in dienst getreden.’ Hij lacht even zelfingenomen. ‘Ik werk bij de krant. Ik ben heel goed in dingetjes uitzoeken.’
Je zou denken dat hij hoe-heet-hij is die het Watergateschandaal aan de kaak stelde. Ik weet niet eens precies waar het om ging bij dat Watergateschandaal, alleen dat het iets schokkends was waar Richard Nixon bij betrokken was, dus ik kan er maar beter niet over beginnen. ‘Ik dacht dat jij maar een fotograaf was,’ zeg ik, met de nadruk op ‘maar’. Ik heb niets tegen fotografen, en ik weet heus wel dat Hines inmiddels een hogere functie bij London on Sunday heeft, maar ik zou alles zeggen om hem te raken.
Hij haalt zijn portemonnee tevoorschijn en geeft me zijn visitekaartje. ‘Aangezien jij zo dol bent op details, heb je hier de mijne op een rijtje. De juiste.’ Hoofd Fotoredactie. Big deal. ‘Je wist dat Laurie Nattrass in de directie van Binary Star zat – dan moet je hebben geweten van zijn connecties met Helen Yardley, GOOV, mijn vrouw. Het is dus echt geen toeval dat je voor hem bent gaan werken, of wel?’
Ik trek dit niet. Ik duw hem aan de kant en loop naar mijn appartement, terwijl ik in mijn zak naar de sleutels zoek. Ik ga naar binnen en draai me om, om de deur dicht te doen. Angus Hines staat vlak achter me, zo dichtbij dat we elkaar bijna raken. ‘Ik ben klaar met dit gesprek,’ zeg ik tegen hem. Hoe durft hij zomaar mijn huis binnen te komen? Ik probeer tegen de deur te duwen om hem buiten te houden, maar hij is te zwaar. ‘Goed dan,’ zeg ik, en ik gebaar dat hij door mag lopen. Hij glimlacht weer om me ervoor te belonen dat ik eindelijk verstandig word.
Hij loopt door naar de zitkamer en blijft onderweg even staan om te kijken naar wat ik in de gang aan de muur heb hangen. Zo stil mogelijk stap ik naar buiten, doe de voordeur dicht en draai hem op het dievenslot.
Ik ren harder dan ik ooit heb gerend in de richting van de hoofdweg. Ik hou een taxi aan en geef mijn werkadres op aan de chauffeur. Ik moet bij een computer zien te komen, en die op kantoor volstaat even goed als die bij me thuis. Het is zaterdag, dus hopelijk is er verder niemand.
O, god, o, god, o, god. Ik heb zojuist het Hoofd Fotoredactie van een grote krant in mijn huis opgesloten.
In de achteruitkijkspiegel kijkt de taxichauffeur me hoopvol aan. Ik zie alleen zijn ogen, maar dat is genoeg. Omdat ik zelf geen autorij, zit ik vaak in taxi’s en mijn instinct is razend scherp. Ik heb het sterke gevoel dat deze man me iets dringends te vertellen heeft over de uitstekende biografie over de criminele tweelingbroers Kray die hij nu aan het lezen is. Verschillende andere Londense taxichauffeurs hebben me al verteld over de kerel die zijn glimlach met een mes had laten vergroten. Ik hoef het echt niet nog een keer te horen. Bij wijze van voorzorgsmaatregel, pak ik mijn telefoon en bel ik Tamsin.
‘Fliss?’ Ze klinkt alsof ze de hoop om ooit nog iets van me te horen al had opgegeven. ‘Waar ben je?’
Ik heb zin om: ‘Somalië’ te zeggen. ‘Onderweg naar kantoor. Relax. Er is niets aan de hand.’
‘Ja, nu misschien, maar hoe langer je...’
‘Je moet iets voor me doen,’ val ik haar in de rede. ‘Je hebt het toch niet druk, of wel?’
‘Dat hangt er vanaf hoe je druk definieert. Ik heb net een test gedownload van de website van MI6.’
‘Wat?’
‘Die ga ik dadelijk doen, onder examenomstandigheden. Als ik slaag dan ben ik een stap dichter bij een baan als operationeel medewerker – zo noemen ze dat daar.’
‘Je bedoelt spion?’ Ik schiet in de lach en als ik eenmaal ben begonnen, kan ik niet meer ophouden. Ik heb een Hoofd Fotoredactie in mijn huis opgesloten en mijn beste vriendin wil spion worden.
‘Dat moet je dus wel voor je houden, goed? Op de website staat dat je het tegen niemand mag zeggen.’ Ze maakt een smalend geluid. ‘Lijkt me wel een beetje onrealistisch. Ze kunnen toch niet bedoelen dat je het echt tegen helemaal niemand mag zeggen?’
‘Nee, vast niet. Ik denk dat ze bedoelen dat je het mag vertellen aan wie je maar wilt, zolang ze maar geen Al Qaida T-shirt dragen.’
‘Huil je?’
‘Ik ben geloof ik aan het lachen, maar daar moet je verder niets achter zoeken.’
‘Ik meen dit bloedserieus, Fliss. Ik heb met een rechercheur gesproken en die zei dat ik een goede inspecteur zou zijn, en dat heeft me aan het denken gezet...’
‘Waarom sprak je met een rechercheur?’
Tamsin kreunt. ‘Ik weet dat het tegen jouw principes is, maar wil je misschien toch eens een krant kopen en lezen? En als je dat hebt gedaan, kom je hierheen zodat ik je niet meer uit het oog kan verliezen.’
‘Tam, je moet naar mijn huis toe. Heb je de sleutels nog die ik je heb gegeven?’
‘Die liggen wel ergens. Hoezo?’
‘Nou... ga er nu maar gewoon heen en doe de deur open. Laat Angus Hines eruit en sluit de boel dan weer af – dat was het. Zo veel tijd kost dat niet. Ik betaal alle kosten – benzine, taxi, metro, whatever – en als je wil mag je ook nog naar een restaurant naar keuze om een hapje te eten. Als je het maar doet, alsjeblieft.’
‘Kunnen we even terugspoelen naar “Laat Angus Hines eruit”? Wat doet Angus Hines in jouw huis?’
‘Hij liep naar binnen. Ik wilde hem daar helemaal niet hebben, maar hij ging niet weg, dus toen ben ik zelf maar vertrokken. Ik moest hem opsluiten, anders was hij me achterna gekomen, en ik wilde niet met hem praten. Het is een verschrikkelijke zelfingenomen bullebak. Ik werd helemaal naar van hem.’
‘Je hebt Angus Hines opgesloten in jouw huis? O, mijn god! Is dat geen... wederrechtelijke vrijheidsberoving of zoiets? Ontvoering? Fliss, je kunt in de gevangenis komen als je mensen tegen hun zin opsluit. Ben je wel bij je verstand?’
Ik druk het gesprek weg en zet mijn telefoon uit. Als zij hem wil vrijlaten, kan ze dat gaan doen. Zo niet, dan blijven ze allebei maar mooi zitten waar ze zitten en dan wens ik ze veel plezier met het mij verwensen.
Misschien zou ik mijn taxichauffeur moeten vragen of de broertjes Kray weleens een Hoofd Fotoredactie in hun huis hebben opgesloten, en zo ja, wat er toen met hen gebeurde. Alleen is hij nu zelf in gesprek met iemand aan zijn telefoon, dus rest mij niets anders dan na te denken.
Ja, ik wist dat Laurie bij Binary Star werkte toen ik er solliciteerde. Ja, ik wist van zijn banden met Helen Yardley en GOOV. Ik weet dat hij probeerde om Ray Hines uit de gevangenis te krijgen. Nee, ik heb geen minuut gedacht dat ik uiteindelijk door hem gedwongen zou worden om een film over rechterlijke dwalingen en wiegendoodmoeders te maken. Als ik dat had geweten, was ik hard weggerend. Mijn vader was dan wel dood toen ik bij Binary Star kwam werken, maar mijn moeder niet.
En dat is ze nog steeds niet. Haar hart zal breken als ik een documentaire maak waarin Ray Hines als onschuldig wordt neergezet. Zelfs al had papa het bij het verkeerde eind toen hij zei wat hij toen in dat restaurant over haar zei, dan nog zal mijn moeder het zo zien. Ze zal het verschrikkelijk vinden.
Dat was vroeger al genoeg reden voor mij om zoiets zeker niet te willen.
Maar waarom ging ik dan bij Binary Star werken, naast Laurie Nattrass?
Of hoopte ik in januari 2007 al dat ik ooit in de positie zou komen waar ik me nu in bevind?
Als ik mijn nummer thuis bel en dit allemaal aan Angus Hines vertel, is hij dan eindelijk tevreden en zal hij me dan de documentaire laten maken? Ik sla mijn handen voor mijn gezicht. O, god. Wat heb ik gedaan? Ik moet de taxichauffeur opdracht geven om rechtsomkeert te maken naar Kilburn, maar dat trek ik niet. Ik wil Angus Hines nooit meer in mijn buurt hebben.
De taxi blijft staan voor het kantoor van Binary Star. Ik betaal en stap uit. De buitendeur is open, dus moet er iemand binnen zijn. Ik duw de dubbele glazen deur open en bots regelrecht tegen Raffi op. ‘Een Felicity op zaterdag?’ zegt hij met zijn handen op zijn heupen, en met een gespeeld ongelovige blik. ‘Ik hallucineer, geloof ik.’
‘En jij... werk jij soms altijd op zaterdag?’
‘Yep.’ Hij leunt naar voren en fluistert in mijn oor: ‘Soms werk ik zelfs op de dag des Heren. Niet aan Hem vertellen.’ Ik vraag me af of er iets is waar Raffi bang voor is, iets waarvan hij zichzelf probeert voor te houden dat er niets aan de hand is. Waarom zou een mens anders in het weekend op kantoor zitten? Ik ben vast aan het projecteren. Er lijkt niets met Raffi aan de hand.
‘Ik werk vanaf nu alle weekends,’ zeg ik tegen hem, en ik probeer druk en professioneel te klinken. Hij knijpt zijn lippen samen. Dat zou ik wel denken, gezien het bedrag dat we jou binnenkort gaan betalen. Straalt hij die woorden direct naar mijn hersenen, of ben ik echt paranoïde?
‘Er wacht je een verrassing in je kantoor,’ zegt Raffi. ‘Trouwens, toen ik daar laatst kwam stonden er in Maya’s kantoor zelfs een paar verrassingen voor je.’ Voor ik de kans krijg hem te vragen wat hij bedoelt, knalt de deur achter hem dicht.
De deur van Maya’s kantoor is dicht en haar bordje met ‘In bespreking’ hangt aan de deurklink. Ik hoor haar en een paar andere mensen praten. Eng stelletje workaholics. Weten ze soms niet waar de zaterdag voor bedoeld is? Waarom liggen ze niet in hun pyjama op de bank naar de buis te staren?
Iemand met een harde stem zegt: ‘Dat begrijp ik.’ Ik vraag me af wat ‘dat’ is. En is dat sigarettenrook? Is dit soms een geheime vergadering van de vereniging Nicotine Op Het Werk Moet Mogen? De verrassing die Maya voor me in petto heeft, moet maar even wachten, besluit ik.
In het kantoor dat van mij is, van Laurie of van weer iemand anders, hoe je het maar wil zien, zie ik midden in de kamer iets staan wat lijkt op een kleine zilveren robot. Het duurt even voor ik het etiket zie en erachter ben wat het is: een vochtregelaar. Mijn maag krimpt in elkaar. Een week geleden zou ik door het dolle zijn geweest, maar nu niet. Alles is een kwestie van timing. Raffi weet dat dit nu mijn kantoor is en hij weet ook dat hier geen condensprobleem is. Is die vochtregelaar soms een manier om mij te laten weten dat ik binnenkort weer in mijn oude, klamme kamertje zit, waar ik thuishoor?
Ik draai de deur op slot en zet mijn computer aan. Laurie heeft me een e-mail gestuurd waarin staat: ‘Herzien artikel in bijlage’, en daaronder staat ‘Verstuurd via mijn BlackBerry’. De automatische melding telt meer letters dan Lauries bericht aan mij, terwijl ik met dat ding nooit seks heb gehad. Als ik niet zo gespannen was, zou ik dat misschien nog geestig vinden ook.
Er zit helemaal geen artikel in de bijlage. Gelukkig heeft Laurie nog een mailtje gestuurd – waarschijnlijk via zijn laptop, zodra hij zich realiseerde dat hij het bestand in kwestie helemaal niet kon versturen via zijn BlackBerry – deze keer staan er helemaal geen woorden, alleen de bijlage. Ik open het artikel en klik op ‘printen’. Dan graaf ik in mijn tas op zoek naar het visitekaartje van Angus Hines. Ik stuur hem een e-mail waarin ik de laatste vraag die hij me stelde zo eerlijk en volledig mogelijk beantwoord, en waarin ik uitleg dat ik ben weggelopen omdat ik het te moeilijk vond om hem in zijn gezicht te antwoorden. Ik vertel hem hoe pijnlijk het is om aan mijn vader te denken, en dat ik meestal al het mogelijke doe om dat te vermijden. Ik verontschuldig me niet dat ik hem heb opgesloten, en ik vraag ook niet of hij daar nog zit of dat hij misschien kon ontsnappen.
Los van de twee mailtjes van Laurie is het enige interessante bericht in mijn inbox er eentje van dr. Russell Meredew. ‘Fliss, hoi,’ begint het. Wat is dat nu voor begroeting? Die man heeft toch een adellijke titel? Ik sla het dossier erop na: ja, inderdaad. Enfin, het kon erger: Yo, Fliss, alles chill? Ik lees de rest van de e-mail. ‘Ik heb Laurie gesproken en die vertelde me dat jij van plan bent om ook interviews met Judith Duffy in de film op te nemen. Hij vindt dat een slecht idee, net als ik. Als je me even zou willen bellen, leg ik uit waarom. Ik wil je niet vertellen hoe jij je werk moet doen – dat moet je echt niet denken – maar het is gevaarlijk om te proberen neutraal te doen als je te maken hebt met vogeltjes die gebekt zijn als pathologische leugenaars, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik denk dat we even moeten bellen voor het interview dat we laatst hebben ingepland. Mijn bereidheid om deel te blijven nemen aan het project hangt deels af van de uiteindelijke aard van dat project. Ik neem aan dat je dat zult begrijpen. Hartelijks, Russell Meredew.’
Met andere woorden, luister niet naar het standpunt van de vijand – neem nu maar van mij aan dat ze verdorven is.
Ik druk op ‘delete’, trek een oorwurmgezicht naar de computer en bel Judith Duffy’s thuisnummer nog maar eens en smeek haar zo ongeveer om een afspraak. Ik zeg haar dat ik niet voor haar ben en ook niet tegen haar – dat ik gewoon wil horen wat ze me te zeggen heeft.
Ik wil net de nieuwe versie van Lauries artikel pakken en weggaan van kantoor, als ik op de gang stemmen hoor, die dichterbij lijken te komen.
‘...als een van hen contact opneemt, probeert u hen dan te doordringen van het belang dat zij zich bij ons melden.’
‘Zal ik doen.’ Dat is Maya.
‘Voor hun eigen veiligheid moeten zij inzien dat alle activiteiten rond deze documentaire moeten stoppen tot nader order. Dat zal niet eeuwig duren.’
‘En als u het adres in Twickenham vindt dat Rachel Hines u heeft gegeven...’
‘Ik heb u toch al gezegd dat ik dat niet meer heb,’ zegt Maya. ‘Ik heb het aan Fliss gegeven.’
‘...of als u het zich herinnert...’
‘De kans dat ik het me herinner is niet groot, aangezien ik het nooit heb gekend. Ik zat waarschijnlijk ergens anders met mijn gedachten toen ik het noteerde, en ik heb het aan haar gegeven zonder er verder naar te kijken. Als u wilt geeft u me maar een lijst met alle straatnamen in Twickenham, en dan zie ik wel of er een belletje gaat rinkelen, maar behalve dat...’
‘Goed,’ zegt de man met de hardere stem van de twee, met een sterk Yorkshire-accent. Ik herken deze stem van het bericht dat hij bij me heeft ingesproken: rechercheur Colin Sellers. ‘Dus als we even snel rond mogen kijken in het kantoor van Fliss Benson voor we gaan?’
‘Welk?’
‘Heeft ze er dan meer dan één?’
‘Ze is min of meer in Lauries oude kantoortje getrokken, maar ik weet niet zeker of ze al haar spullen daar al naartoe heeft verhuisd. En Laurie is nog niet langs geweest om zijn troep op te halen.’
‘Dan moeten we ze allebei zien.’
‘Lauries oude kantoortje is deze kant op. Volg mij maar.’
Zeg, hebben ze daar geen huiszoekingsbevel voor nodig? wil ik uitschreeuwen. Ik spring van mijn stoel en duik achter het bureau. Pas dan zie ik dat de achterkant niet helemaal tot de grond doorloopt. Dat wist ik ook best. Shit, shit, shit.
De voetstappen komen dichterbij. Ik spring door de kamer naar de vochtregelaar, die ik omvergooi. Ik hou hem tegen en draai hem zodat hij met het breedste gedeelte naar de deur staat en ik ga er met mijn rug tegenaan zitten, met mijn knieën opgetrokken tot mijn kin en mijn armen om mijn benen geslagen. Ik weiger te luisteren naar het stemmetje in mijn hoofd dat zegt: Wat heeft dit voor zin? Dus dan zien ze je niet als ze door het glas in de deur naar binnen kijken – nou en? Maya laat ze dadelijk binnen en dan zien ze jou hier zitten, en dan is het ze heus wel duidelijk dat jij je voor hen probeerde te verstoppen.
Kan ik niet net doen of ik hier zit omdat ik me vandaag nog vochtig voel? Ik zweet als een otter; misschien dat mijn leugen daardoor wat overtuigender klinkt.
Ik hoor de kalmere van de twee mannenstemmen zeggen: ‘Wat is dat? Een elektrische kachel?’
‘Zo’n grote heb ik nog nooit gezien,’ zegt Sellers.
Ik trek mijn kin tegen mijn borst. Ik had geen idee dat ik dit kon: een bal van mijn lichaam maken terwijl ik zit. Misschien moet ik toch eens aan yoga denken. Wat ga je zeggen als ze de deur opendoen, binnen lopen en jou hier zien zitten?
‘Sorry, jongens, maar willen jullie eerst met Fliss’ oude kantoortje beginnen? Het duurt wel even voor ik een reservesleutel van Lauries kantoor heb gevonden. Hij vergat zijn eigen sleutels altijd, dus hij moest steeds een reservesleutel gebruiken en die legde hij dan op de vreemdste plekken.’
Goddank. Mijn opluchting duurt ongeveer een halve seconde, en dan dringt het tot me door dat het enige wat leuk was aan mijn oude kamer het uitzicht op Lauries kantoortje was, aan de overkant van het binnenplaatsje. Ik kan op de grond onder het raam gaan liggen, en dan ziet de politie me misschien niet, maar Maya wel als ze langsloopt. Die ziet me dan door het glas in de deur. Met veel gevloek tussen opeengeklemde kaken draai ik de vochtregelaar om, zodat de brede kant naar het raam staat, en ik trek hem een dikke meter door de kamer. Zullen de rechercheurs zien dat hij verplaatst is, of denken ze dat hij aan alle vier de zijden gelijk is?
Dit is de enige plek waar ik kan zitten zonder dat iemand mij kan zien. Ik maak weer een bal van mezelf en wacht af, het lijkt wel of het jaren duurt, en ik luister of ik de rechercheurs weer deze kant op hoor komen. En als ik ze inderdaad hoor, wat ben ik dan precies van plan? De vragen dansen door mijn hoofd als te veel motten rond een lamp. Ze verduisteren het licht, maken het donker. Waarom doe ik net alsof ik hiermee weg kan komen, en trouwens, wat heeft dat eigenlijk voor nut? Waarom zei Tamsin dat ik de krant moest lezen? Waarom hou ik zo van Laurie als ik hem niet eens aardig zou mogen vinden? Waarom kan ik de gedachte niet verdragen dat rechercheur Sellers mij zou verbieden om Ray te spreken en dat het pas weer mag als hij dat zegt? Waarom is de politie eigenlijk naar haar op zoek? Denken ze dat zij Helen Yardley heeft vermoord?
Is dat het verhaal dat ze mij wil vertellen?
Voetstappen. En die schallende stem van rechercheur Sellers, eerst vaag, maar steeds dichterbij. Ik kruip over de vloer naar het raam en probeer het open te wrikken. Het voelt alsof het dicht geschilderd is. Heb ik ooit weleens gezien dat Laurie dit raam open had? Heb ik überhaupt ooit ergens anders op gelet dan elk detail van de man zelf – de haartjes op zijn arm, zijn in zwarte sokken gestoken enkels – in al die uren dat ik door het raam naar hem heb zitten staren? Domme vraag.
Ik duw en ik trek, en ik leun met mijn hele gewicht tegen het raam. ‘Ja, bedankt, bedankt’, alsof het al heeft meegegeven – een trucje dat soms in andere situaties werkt. Dan hoor ik gekraak en – de hemel zij geprezen – gaat het open. Ik klim naar buiten en wil net naast de muur gaan liggen als ik me herinner dat mijn tas nog binnen staat. Shit.
Ik duw mezelf weer terug door het raam. Waarom is het zo nauw? Ik ben toch niet dikker geworden sinds drie minuten geleden? Het is eerder verbazingwekkend dat ik niet een derde van mijn lichaamsgewicht kwijt ben, zo veel zweet ik. Als ik weer in de kamer sta, bevries ik, en de paniek raast door mijn aderen. De politie en Maya staan voor de deur, ze zijn nog maar seconden bij me vandaan. Ik hoor het rinkelen van metaal: een sleutelbos. Ik grijp mijn tas en ga het raam door, half vallend. Er klinkt een hard scheurend geluid als ik op de stenen binnenplaats val. Shit, dat doet pijn. Ik kniel en haal een stuk stof dat vroeger aan mijn bloes vastzat van een stuk hout dat uit het raamkozijn steekt.
Ik hoor de sleutel in het slot. Geen tijd meer. Ik duw het hout dat los is gekomen terug in het kozijn en geef het raam een duw. Het gaat bijna dicht. Ik kan de hendel natuurlijk onmogelijk van buitenaf te pakken krijgen, dus doe ik het enige wat mij nu nog rest: ik ga op mijn zij liggen, met mijn pijnlijke lichaam vlak tegen de muur onder het raam. Ik scan de kamers aan de andere kant van de binnenplaats. Ik zit safe – nergens is iemand te zien.
‘Het is een vochtregelaar, inspecteur,’ zegt rechercheur Sellers. Dus die stillere man is de baas.
‘Wat vind je van Maya Jacques?’ vraagt hij.
Maya is dus niet meer bij hen? Hoe haalt ze het in haar hoofd om twee agenten zonder toezicht in mijn kantoor te laten?
‘Lekker lijf, goed haar, foute kop,’ zegt Sellers. Slecht karakter, wil ik roepen vanuit mijn huidige verblijfplaats, zoals ik het eufemistisch noem. Tussen de stenen schiet onkruid omhoog. Een plantje raakt mijn neus bijna. De blaadjes zitten onder het zand en een wit poeder: verfstof van het raam. Ik heb het nu al koud. Dadelijk bevries ik nog.
‘Ik denk dat zij best weet wat dat adres in Twickenham is. Ze protesteerde me iets te veel.’
‘Waarom zou ze het ons niet willen vertellen?’
‘Laurie Nattrass heeft niets dan minachting voor de politie – dat zegt hij minstens twee keer per week in allerlei kranten. Denk je dat hij ons zou vertellen waar we Ray Hines kunnen vinden?’
‘Waarschijnlijk niet,’ zegt Sellers.
‘Nee, zeker niet. Hij zou haar beschermen – zo ziet hij dat in elk geval. Ik denk dat we ervan uit moeten gaan dat iedereen hier bij Binary Star er precies zo over denkt. Hier, moet je dit eens zien.’
Wat? Waar kijken ze naar?
‘Een nieuw bericht van Angus Hines.’
Nee, nee, nee. Ik jammer het bijna uit. Ik heb mijn inbox open laten staan. Nu komt de politie er dus achter dat ik een man heb opgesloten in mijn appartement. Dit is dus het begin van mijn aftocht naar de gevangenis.
‘Interessant.’
‘Heb je het geopend, inspecteur? Oei, gaan we riskant doen? Privacywetgeving en zo?’
‘Ik denk dat ik per ongeluk op de muis heb geleund. “Beste Fliss, er zijn twee lijstjes die jij misschien interessant vindt. Een is een lijstje van alle vrouwen, en een paar mannen, tegen wie Judith Duffy heeft getuigd in strafzaken. Het andere lijstje bestaat uit alle mensen tegen wie ze heeft getuigd in familierechtelijke zaken. Alle mensen, op beide lijsten, werden ervan beschuldigd dat zij een of meerdere kinderen hadden mishandeld en in veel gevallen hadden gedood. Het zal je wellicht interesseren dat Judith Duffy in nog drieëntwintig andere zaken heeft getuigd voor de ouder of ouders en dat ze in die gevallen heeft gezegd dat er naar haar mening geen sprake was van mishandeling.”’
‘En?’
‘Dat was het. “Hartelijke groet, Angus Hines”.’
Dat was het? Niets over zijn illegale gevangenschap in mijn souterrain? Ik slik een zucht in. Het moest natuurlijk uitgerekend een souterrain zijn. Als je een medemens opsluit is dat nooit ideaal, maar als het dan ook nog in een soort kelder gebeurt, weet je meteen dat je met een monster te maken hebt. Geweldig. Echt fantastisch.
‘Tweeëndertig op de lijst met strafzaken, zevenenvijftig op de andere lijst,’ zegt Sellers. Ik hoor een fluitje dat ik interpreteer als: ‘Jeetje, wat een hoop mensen.’
‘De familierechtelijke processen zijn niet openbaar. Dus hoe komt hij aan die namen?’
Goeie vraag, maar niet de eerste die bij me opkwam. Waarom heeft hij mij die twee lijsten gemaild, zonder verdere uitleg? Is dat zijn manier om mij te zeggen dat hij wil dat ik de documentaire ga maken, wat hem betreft? Misschien vindt hij wel dat ik flair heb door hem in mijn huis op te sluiten, en dat ik initiatiefrijk ben. Ja, hoor.
Misschien heeft hij de namen wel van Judith Duffy zelf. Het kan goed zijn dat ze een lijst heeft bijgehouden van alle mensen tegen wie ze heeft getuigd. Zij en Ray zijn nu vriendinnen. Ray en Angus zijn meer dan goede vrienden... ik knijp mijn ogen dicht, uit frustratie. Ik vergaar steeds maar meer informatie, maar ik boek totaal geen vooruitgang. Elk nieuw feit is als een draad die nergens naar leidt.
‘Allejezus,’ zegt Sellers.
Wat? Wat?
‘Er kwam weer een nieuwe mail binnen. Ik heb hem geopend en...’
‘Je bedoelt dat je per ongeluk op de muis hebt geleund. En?’
‘Moet je deze foto eens zien?’
‘Is dat?’
‘Dat is de hand van Helen Yardley. Dat zijn haar trouw- en verlovingsringen.’
‘Ze heeft een kaart met zestien getallen vast en... wat is dat achter die kaart? Een boek?’
Ik voel mijn hartslag in mijn oren en mijn keel. Blij dat zij die mail vonden en niet ik. Ik hoop dat ze hem deleten, zodat ik hem niet hoef te zien.
‘Niets dan liefde,’ zegt Sellers. ‘Haar eigen boek. Heb je het adres van de afzender gezien? hilairious@yahoo.co.uk. Hij heeft “hilarious” verkeerd gespeld.’
‘Stuur hem door naar je eigen e-mail en sluit dan af.’
‘Denk je dat hij het is, baas?’
‘Ja, dat denk ik,’ zegt de stillere. ‘Die foto is genomen in de zitkamer van Helen Yardley – zie je het behang op de achtergrond? Ik denk dat hij hem maandag heeft gemaakt, voor hij haar neerschoot. Wie hij ook mag zijn, hij wil dat Fliss Benson weet dat hij het heeft gedaan. Het lijkt net of hij... ik weet niet of hij erover opschept, zoiets.’
Ik weet niet of ik dit een opluchting moet vinden of juist niet. Het idee dat een moordenaar aan mij denkt en nu al vier keer van zich heeft laten horen maakt dat ik in een kokend hete douche wil stappen en daar heel lang wil blijven staan. Maar als hij opschept tegen mij, als ik dus zijn publiek ben, dan is het misschien minder waarschijnlijk dat hij mij iets aan wil doen. Ik wil dit wanhopig graag geloven.
Ik hoor papier ritselen. Mijn dossiers.
‘Baas, dit staat allemaal vol met dingen over Yardley, Jaggard en Hines. We moeten dit allemaal meenemen, en Bensons computer ook. En die van Nattrass, al moeten we bij hem inbreken om hem te halen.’
‘Je kunt gedachten lezen. Ik bel Proust wel.’
Ik neem aan dat ze het niet hebben over de dode Franse romanschrijver.
‘We hebben huiszoekingsbevelen nodig, en wel zo snel mogelijk. Ik zou niet weten welke rechter ons die niet zou geven. Helen Yardley is dood, Sarah Jaggard is aangevallen en Ray Hines wordt vermist – en we mogen aannemen dat zij risico loopt tot we haar hebben gevonden. Het belangrijkste wat die drie vrouwen verbindt is de documentaire.’
‘Weten we waar Benson maandag was?’
Maandag? Er trekt een kilte door me heen die niets te maken heeft met het weer als ik besef wat ze bedoelen. Helen Yardley is maandag vermoord. Ik spring nog net niet op om te gillen: ‘Ik was hier, op kantoor. Ik ben de hele dag hier geweest!’
‘Laat die dossiers precies zo liggen als je ze hebt gevonden,’ zegt de stille inspecteur. ‘Ik zeg tegen Maya Jacques dat ze het kantoor afgesloten moet houden en dat ze ervoor moet zorgen dat niemand hier iets aanraakt.’
Eindelijk gaan ze weg. Een paar minuten later hoor ik het klikklakken van Maya’s hoge hakken en het geluid van een sleutel die in het slot wordt omgedraaid. Dat was het. Iedereen is voorlopig even klaar in mijn kantoor – iedereen, behalve ik. Ik blijf zitten waar ik zit en dwing mezelf tot honderd te tellen voor ik in beweging kom. Dan klim ik weer naar binnen en doe het raam achter me dicht. Ik veeg het stof en de viezigheid van mijn kleren.
Mijn hand trilt, ik delete de e-mail van ‘hilairious’ zonder hem te openen; de politie heeft hem inmiddels in bezit, en dat vind ik prima. Ik print de mail van Angus Hines uit en stop hem in mijn tas, met Lauries herziene artikel. Stom genoeg ben ik alweer vergeten dat ik net heb gehoord hoe de sleutel in het slot werd gedraaid, dus als ik de deur open wil doen, merk ik dat dat niet gaat. Hoe ironisch: ik zit opgesloten. Al die irritante mensen die altijd zeggen ‘wie kaatst kan de bal verwachten’ hebben dus nog gelijk ook.
Ik maak de deur open en sluit hem achter me. Ik neem de toeristische route om het kantoor te verlaten: de route waarbij ik niet bij Maya in de buurt kom, en ik hou alweer een taxi aan. Ik geef de chauffeur het adres van mijn huis. Als ik een vreemde auto voor de deur zie staan die best eens van de politie zou kunnen zijn, geef ik de chauffeur opdracht om door te rijden, maar als die er niet staat, zou ik graag even willen controleren of thuis alles nog heel is – geen gebroken ramen, of stapels glas op het kleed, geen afgekrabde muren. Geen laaiende Tamsin die op de bank zit te wachten tot ze me een stevige preek kan geven.
Morgen moet ik terug naar kantoor om kopietjes te maken van alles wat er in die dozen zit, voor de politie ze meeneemt. Maya is er dan toch niet – op zondag gaat ze altijd naar de nagelstudio voor een manicure en een pedicure. Raffi is er misschien wel op de dag des Heren, zoals hij het noemt, maar de kans dat het hem boeit wat ik kom doen is gering. Als ik efficiënt te werk ga, moet ik het hele zwikje in een uur of vijf, zes kunnen kopiëren. Bij de gedachte alleen al voel ik me slap van uitputting.
En als je alles hebt gekopieerd, waar ga je dat dan allemaal laten? Waar ga je het verstoppen? Bij Tamsin en Joe thuis? Bij mij thuis? Dat zijn allebei plekken waar de politie geheid nog eens terugkomt, als ze me echt zo graag willen vinden.
Ik denk dat ik het besluit al een poos geleden heb genomen, maar pas nu wil ik het toegeven. Marchington House. Daar ga ik heen. Ray vindt het vast niet erg. Ik ken haar nog geen week, maar ik weet zeker dat ze het niet erg vindt. Er zijn daar vast meer dan genoeg logeerkamers, genoeg ruimte voor mij en de inhoud van een aantal grote dozen vol dossiers. Genoeg tijd om me door al dat papier heen te werken dat Laurie en Tamsin hebben verzameld, op zoek naar... wat eigenlijk? Iets wat Laurie heeft gemist omdat hij door het bos de bomen niet kon zien?
Ik ben kapot, maar ik ben te moe om te slapen, of zelfs maar uit het raam te staren. Ik moet iets productiefs doen. Ik trek Lauries artikel uit mijn tas en begin te lezen. Ik stop als ik bij een zin kom die niet goed klinkt:
Dr. Duffy heeft weliswaar niemand vermoord, maar zij was wel verantwoordelijk voor het ruïneren van de levens van tientallen onschuldige vrouwen, wier enige misdaad was dat zij op het verkeerde moment op de verkeerde plek waren toen een kind stierf: Helen Yardley, Sarah Jaggard, Dorne Llewellyn... en de lijst gaat maar door.
Drie namen vormen nog geen lijst. Waarom heeft Laurie niet meer namen opgenomen om zijn punt kracht bij te zetten? In de oorspronkelijke versie stonden ook meer namen. Ik weet het zeker. Ik blader door naar de laatste bladzijde. Laurie is zo verstandig geweest – of misschien lieten de redacteuren bij de krant hem geen keuze – om zijn insinuatie te schrappen dat Rhiannon Evans haar zoon wel vermoord moet hebben omdat ze een prostituee is uit een laag milieu en dat die dit soort dingen nu eenmaal doen. Het is ook logisch om dat te schrappen, maar waarom heeft hij die namen van het lijstje van slachtoffers van Judith Duffy gehaald – een lijst waarvan hij beweert dat hij maar doorgaat?
Ik zoek in mijn tas naar het oorspronkelijke artikel, maar het zit er niet meer in. Ik moet het thuis hebben laten liggen. Dan heb ik nog een idee: de e-mail van Angus Hines. Ik haal hem tevoorschijn en begin de lijst te scannen. Twee namen doen een belletje rinkelen: Lorna Keast en Joanne Bew. Die namen kan ik anders helemaal niet kennen. Ze zeggen me niets. Ik heb ze voor het eerst gezien in Lauries artikel, naast de namen van Helen Yardley en Sarah Jaggard. Ik weet het zeker; ik beeld het me niet in.
In de eerste versie stonden Lorna Keast en Joanne Bew op die lijst. Dus waarom nu niet meer?