HOOFDSTUK ACHTTIEN

Barbara Daggett nodigde me na de begrafenis uit om mee naar haar moeder te gaan, maar ik zag er vanaf. Ik kon niet nog zo'n emotioneel circus verdragen. Na nogal veel tijd aan andermans zaken te hebben besteed, was ik toe aan een pauze. Ik keerde naar mijn kantoor terug en bleef daar een poosje zitten zonder de lichten aan te doen. Het was nog maar vier uur, maar donkere wolken pakten zich samen alsof ze zich opmaakten om tot de aanval over te gaan. Ik glipte mijn schoenen uit, trok mijn voeten op en sloeg mijn jasje om me heen voor de warmte. John Daggett lag nu onder de grond en de wereld draaide gewoon verder. Ik vroeg me af wat er zou gebeuren als we het daarbij zouden laten. Ik dacht niet dat Barbara er een barst om gaf dat er recht zou worden gedaan, in wat voor vorm dan ook. Ik had nog niet veel ontdekt. Ik dacht dat ik op het goede spoor zat, maar ik was er niet zeker van of ik het antwoord wilde weten op de vraag wat de oorzaak was van Daggetts dood. Misschien was het 't beste om deze zaak maar te laten rusten en met wormen en al te begraven. De politie vond het toch geen moord en ik wist dat ik Barbara zou kunnen bepraten om het er maar bij te laten zitten. Wat viel er te winnen? Het was niet mijn taak om Daggetts dood te wreken. Waarom voelde ik me dan zo onrustig? Het was de enige keer, voor zover ik het me kon herinneren, dat ik met een zaak wilde kappen. Meestal ben ik nogal volgzaam, maar ditmaal had ik er schoon genoeg van. Ik denk dat ik mezelf zover had gekregen om er een eind aan te maken als er niet iets was gebeurd. Want toevallig ging tien minuten later mijn telefoon, waardoor ik gedwongen werd om tot actie over te gaan. Ik zette voor de goede orde mijn voeten op de grond en nam de hoorn bij de eerste ring van het toestel. 'Millhone.' Een jongklinkende mannenstem zei aarzelend: 'Is dit het kantoor of een boodschappendienst?' 'Het kantoor.'

'Is dit Kinsey Millhone?' 'Ja. Kan ik u helpen?'

'Ja-a, weet u, mijn baas heeft me dit nummer gegeven. Mr. Donagle, van het Spindrift Motel. Hij zei dat u een paar vragen had over vrijdagnacht. Ik denk dat ik die man, over wie u die vragen had, heb gezien.' Ik greep naar een gelinieerde bloknoot en een pen. 'Fantastisch. Ik waardeer het dat u contact hebt opgenomen. Kunt u me eerst uw naam noemen?'

'Paul Fisk,' zei hij. 'Ik las in de krant dat er een man was verdronken. Het is misschien alleen maar een vreemde samenloop van omstandigheden, maar ik wist niet of ik iets moest zeggen of niet.' 'U hebt hem vrijdagnacht gezien?'

'Ja, ik denk dat hij het was. Het was om ongeveer kwart voor twee, in die buurt. Ik heb nachtdienst aan de balie en dan ga ik af en toe even naar buiten om een luchtje te scheppen. Op die manier houd ik mezelf wakker.' Hij wachtte en ik hoorde dat hij nerveus was. 'Dit is toch wel vertrouwelijk, hè?'

'Natuurlijk. Dit blijft strikt tussen ons. Hoezo? Kwam je meisje soms langs of zo?'

Hij lachte zenuwachtig. 'Nee, maar soms rook ik wel eens wat weed, dat is alles. Om twee uur 's nachts wil het daar wel eens wat saai zijn en op die manier kom ik de tijd door. Ik zorg dat ik vol zit en dan kijk ik naar oude zwartwit films op het tv’tje dat ik heb. Ik hoop niet dat het voor u een bezwaar is.'

'Kom zeg, dat is toch zeker jouw zaak? Hoelang werkje al in de Spindrift?'

'Vanaf maart. Het is geen geweldige baan, maar ik wil niet worden ontslagen. Ik probeer mezelf uit de schulden te houden en ik heb de centen gewoon nodig.' 'Ik snap het,' zei ik. 'Vertel me maar alles van vrijdagnacht.'

'Nou, ik stond in het portaal toen die dronken kerel langs kwam. Het regende behoorlijk, dus kon ik hem op dat moment niet goed zien, maar toen ik het nieuws zag, kwamen zijn leeftijd en de omstandigheden toch wel aardig overeen.'

'Heb je toevallig een foto van hem gezien?' 'Alleen maar vluchtig op de tv, maar ik besteedde er niet veel aandacht aan, dus ik kon niet met zekerheid zeggen of hij het was. Ik denk dat ik de politie had moeten bellen, maar ik had niet veel te melden en ik was bang dat... dat van die weed zou uitkomen.' 'Wat deed die dronken man?'

'Niet veel bijzonders. Hij had een meisje bij zich. Ze hield zijn arm vast. U weet wel, ze hield hem overeind. Ze lachten als idioten en zwalkten van de ene kant naar de andere, omdat hij zo dronken was. Dat doet alcohol, weet u. Rotspul. Heel anders dan weed,' zei hij. Ik negeerde zijn verkooppraatje. 'En die vrouw? Heb je haar duidelijk gezien?'

'Niet echt. Ik kan geen goede beschrijving geven.' 'Ook niet over haar haren, kleren of iets dergelijks?' 'Ja, ik heb wel iets gezien. Ze droeg verschrikkelijke hoge hakken en een regenjas, een rok en wacht eens... een overhemdblouse met een trui er overheen. Het zag eruit als collegestijl, zo heet dat geloof ik.' 'Had die trui een ronde hals?' 'Ja, en dezelfde kleur groen als de rok.' 'Kon je dat allemaal in het donker zien?' 'Zo donker is het daar niet,' zei hij. 'Er staat een lantaarn aan de voorkant. Die twee vielen over elkaar heen en lachten keihard. Zij stond als eerste op en keek zo'n beetje naar beneden om te zien of haar kousen geladderd waren. Hij lag daar maar op zijn rug midden in een plas totdat zij hem overeind hielp.' 'Zagen ze jou?'

'Dat denk ik niet. Ik stond in de schaduw van de overkapping om droog te blijven. Ik heb ze niet een keer mijn kant zien op kijken.' 'Wat gebeurde er na die val?' 'Ze gingen naar de haven.' 'Heb je ze iets horen zeggen?'

'Nee, niet echt. Ik geloof dat ze hem plaagde met dat vallen, maar meer ook niet.' 'Hadden ze misschien een auto?'

'Ik denk het niet. In ieder geval heb ik geen auto gezien.' 'En als ze op die gemeentelijke parkeerplaats aan de overkant van de straat hadden geparkeerd?' 'Ik denk dat ze dat gedaan konden hebben, maar ik weet niet waarom ze met dat weer naar de haven liepen. Als ze een auto hadden gehad, dan waren ze er toch wel naartoe gereden om hem daar te parkeren?'

'Tenzij hij te dronken was. Zijn rijbewijs had hem wel afgepakt kunnen worden.'

'Zij kon hebben gereden. Zij was niet half zo dronken als hij.'

'Tja, dat is een goede opmerking,' zei ik. 'Hoe zit het met het openbaar vervoer? Konden ze met een bus of een taxi zijn gekomen?'

'Misschien wel, maar de bussen rijden om die tijd niet meer. Een taxi is wel heel goed mogelijk.' Ik krabbelde alle informatie die hij gaf neer op het blok. 'Dit is fantastisch. Mag ik je telefoonnummer thuis, voor het geval ik je nog iets te vragen heb?' Hij gaf me zijn nummer en zei: 'Gewoonlijk werk ik doordeweeks van elf tot zeven uur.'

Ik maakte een snelle notitie.'Denk je dat je het meisje zou herkennen als je haar weer zag?'

'Ik weet het niet. Misschien. Weet u wie ze is?'

'Nog niet. Ik ben ermee bezig.'

'Nou, ik wens u geluk. Denkt u dat u hier iets aan heeft?' 'Ik hoop het. Bedankt voor je belletje. Ik ben je echt dankbaar.'

'Graag gedaan en als u haar vindt, laat het me dan maar weten. Misschien kunt u de confrontatieproef doen of zo iets, als bij de politie.' 'Misschien wel. En nogmaals bedankt.' Hij belde af en ik voegde nog een paar dingen aan de informatie toe en vergeleek de nieuwe gegevens met de informatie die ik al had. Dinah had Daggett en het meisje om kwart over twee gezien en Paul Fisk had ze een half uur daarvoor op Cabana gezien. Ik vroeg me af wat ze daarvoor hadden gedaan en waar ze waren geweest. Als ze met een taxi waren gekomen, was zij dan naderhand ook weer met een taxi vanaf de haven naar huis gegaan? Ik begreep het niet helemaal. De meeste moordenaars nemen geen taxi's naar en van de plaats van het misdrijf. Dat is geen goede criminele gewoonte.

Ik pakte de gele gids en zocht alle taxibedrijven op. Gelukkig is Santa Teresa een kleine stad en er zijn er niet veel. Behalve een speciale dienst naar het vliegveld en een voor dagtochten, stonden er zes vermeld. Ik belde ze om de beurt op, legde geduldig uit wie ik was en wat ik wilde weten. Wie had rond twee uur die bewuste vrijdagnacht een vrachtje naar de Cabana Boulevard gebracht? Ik vroeg tegelijkertijd naar ritjes in die buurt en dan ergens tussen drie en zes uur. Volgens de assistent van het lijkenhuisje was Daggetts horloge om twee uur zevenendertig blijven stilstaan, maar dat kon natuurlijk door iedereen zijn geprepareerd; het horloge op een bepaald uur stukslaan, weer om de pols doen en dan het lichaam overboord gooien. Als zij uit de boot was gesprongen en naar de kust was gezwommen of naar de haven was geroeid om de boot daar achter te laten, dan had ze toch nog wat tijd nodig gehad om zich op te kalefateren voordat ze met een taxi naar huis had kunnen gaan. Alle afschriften van de vorige week waren natuurlijk al geboekt en er werd aan de andere kant van de lijn heel wat gegromd en gezucht bij het opzoeken van de gegevens. Ron Coachella, iemand van de expeditie bij Tip Top, was de enige opgewekte ziel die ik aan de lijn kreeg, waarschijnlijk omdat hij dit al eens eerder, met goed resultaat, voor me had gedaan. Ik kon niet iedereen zover krijgen dat ze meteen deden wat ik hun vroeg, dus gaf ik af en toe mijn naam en nummer door met de belofte dat ik binnenkort weer zou bellen. 'Toedeloe,' riep iemand.

Terwijl ik sprak, had ik op mijn bloknoot zitten droedelen waarbij er een soort doolhof was ontstaan. Ik omcirkelde de notitie over de groene rok. Had die oude zwerver niet een paar hoge hakken en een groene rok uit die container bij het strand gevist? Ik herinnerde me dat hij die spullen in een plastic zak moffelde die hij in zijn boodschappenwagentje had. Waren dat haar kleren? Ze was natuurlijk niet poedelnaakt naar huis gegaan. Ze had een regenjas, maar ik vroeg me af of ze misschien ergens andere kleren verborgen had gehad. Ze had heel wat moeite moeten doen om Daggett erin te laten lopen. Dit zag er niet uit als een impulsieve daad die heet van de naald had plaatsgevonden. Had ze hulp gehad? Iemand die haar naderhand ophaalde? Als de taxibedrijven niet op de proppen kwamen met een ritje, dan moest ik aannemen dat ze een medeplichtige had gehad. Ondertussen leek het me het beste om naar het strand te gaan om mijn smerige vriend de zwerver op te zoeken. Ik had hem die ochtend bij de openbare toiletten gezien toen ik mijn rondje liep. Ik scheurde het blad van het blok af, vouwde het dubbel en stopte het in mijn zak terwijl ik mijn handtas pakte. Ik sloot het kantoor af en ging via de achtertrap naar beneden, naar mijn auto. Het was nu bijna kwart voor vijf en het werd met de minuut kouder, hoewel het tenminste tijdelijk droog was. Ik reed langs de Cabana en tuurde uit mijn portierraam. Er waren niet veel mensen op het strand. Een paar snelwandelaars. Een jongen met een hond. De boulevard leek verlaten. Ik keerde aan het eind en reed terug in de richting van mijn huis, kwam langs de laad- en losplaats aan de linkerkant en het rijtje motels aan de overkant. Vlakbij de plaats waar boten te water worden gelaten en het pierenbad, stopte ik voor een stoplicht en gluurde het park in aan de andere kant. Ik kon de verzamelplaats zien waar de zwervers soms hun toevlucht zochten, maar ik zag niemand. Waar waren al die gasten? Ik draaide weer terug en passeerde het station. Ineens drong het tot me door dat het waarschijnlijk etenstijd was voor de zwervers. Ik sloeg een hoek om en ja hoor, daar stonden ze - minstens vijftig op een rij, opgesteld bij het Tehuis voor Daklozen. De man die ik moest hebben, stond bijna aan het eind van de rij, samen met zijn vriend. Ik zag geen boodschappenwagentjes, die ze kennelijk gebruikten om hun bagage en vondsten in te vervoeren. Op zoek naar een parkeerplaats ging ik langzamer rijden. De buurt wordt gekarakteriseerd door een lichtfabriek, fabrieksuitgangen, lasserijen en barakken waar oude auto's weer in vorm worden gebracht. Ik vond een parkeerplaats voor een zaak waar van oudsher surfplanken worden gemaakt. Ik parkeerde en keek via mijn achteruitkijkspiegeltje naar de rij mensen die langzaam naar binnen schuifelden. Toen sloot ik de wagen af en stak de straat over.

Het Tehuis voor Daklozen ziet eruit alsof het van papier-maché is gemaakt, het heeft twee verdiepingen en is langwerpig, van namaakachtig natuursteen en een kant is begroeid met klimop. De dakrand heeft, net als bij een kasteel, kantelen en de "slotgracht" bestaat uit een brede, geasfalteerde weg. De plaatselijke brandpreventie had het kennelijk nodig gevonden om brandtrappen aan te brengen, die nu aan alle kanten van het gebouw prijkten, maar er hachelijker uitzagen dan een eventuele brand. Het gebouw staat te koop en ik vroeg me af wie de armen onderdak zou verschaffen als hun bedden onder hen vandaan werden verkocht. Het grootste gedeelte van het jaar is het klimaat in Californië dusdanig dat de zwervers in de open lucht kunnen slapen, waaraan ze ook de voorkeur geven. Maar in het naseizoen kun je regenachtige weken hebben... of een gek met een slagersmes die erop uit is om kelen door te snijden. De post biedt een veilig onderkomen voor de nacht, drie warme maaltijden per dag en een plek om uit de wind een shagje te draaien. Terwijl ik naderde, snoof ik de kooklucht op - vette hamburgers met chilisaus. Zoals gewoonlijk kon ik me niet herinneren of ik had geluncht en hier was het al etenstijd. Op een bord buiten stond te lezen dat de gebedsdiensten iedere avond om zeven uur werden gehouden en dat er op maandagen, woensdagen en zaterdagen douche- en scheergelegenheid was. Ik ging naar binnen. De muren waren glanzend beige geschilderd om naar onderen over te gaan in donkerbruin. Handgeschreven teksten wezen me de eetzaal en de kapel aan de linkerkant. Ik ging op het geroezemoes en het gekletter van bestek af. Rechts, door een deuropening, zag ik de eetzaal - lange, metalen klaptafel met papier bedekt, metalen vouwstoeltjes met mannen erop. Niemand besteedde enige aandacht aan me. Ik zag grote dienbladen opgeladen met verse witte boterhammen, schalen appelmoes bestrooid met kaneel en ijsbergsalade besprenkeld met dressing. Aan de tafel zaten ongeveer twintig man gebogen over hun elleboogmacaroni met chilisaus. Een stuk of vijftien, twintig man zaten links van me, geduldig in de kapel, die bestond uit een lessenaar, een oude piano, oranje beklede stoelen en een imposant kruis aan de muur. De smerige zwerver die ik moest hebben, zat met zijn vriend op de achterste rij. Kreten verzekerden me dat Jezus echt kon helpen en dat was hier maar al te waar. Wat me het meest imponeerde was, dat het Tehuis voor Daklozen (volgens bordjes aande muur) financieel werd gesteund door particuliere giften, met een heel kleine subsidie van het rijk. 'Kan ik u ergens mee helpen?' De man die me had benaderd was in de zestig. Hij was zwaargebouwd, gladgeschoren en hij droeg een rood overhemd met korte mouwen en een broek met olifantsbillen. Hij had een normale arm en een die bij de elleboog eindigde in een samengeknepen puntzakje van vlees. Ik wilde mezelf wel voorstellen en hem een hand geven, maar die stomp zat rechts en ik had het lef niet. In plaats daarvan haalde ik een visitekaartje te voorschijn en overhandigde hem dat.

'Zou ik een woordje met een van uw klanten mogen wisselen?'

Hij fronste zijn zware wenkbrauwen. 'Waarover?' 'Ik geloof dat hij enkele spullen heeft gevonden waar ik naar op zoek ben. Hij heeft ze uit de container bij het strand gehaald. Ik wil graag weten of hij ze nog steeds in zijn boodschappenwagentje heeft. Het zal maar een minuutje kosten.' 'Heeft u hem hier gezien?' Ik wees degene aan die ik moest hebben. 'U zult tegen hen samen moeten praten,' zei de man. U moet Delphi hebben, maar hij weigert te praten. Dat doet zijn vriend voor hem. Hij heet Clare. Ik zal ze naar buiten brengen als u hier in de gang wilt wachten. Ze hebben hun boodschappenwagentjes op de patio achter staan. Ik zou maar voorzichtig zijn waar het die karretjes betreft. Soms zijn ze nogal bezitterig als het over hun spullen gaat.' Ik bedankte hem en deed een paar stappen terug om bij de deur te wachten tot Delphi en Clare verschenen. Delphi had een paar jassen uitgetrokken, maar hij droeg nog steeds dezelfde, donkere veiligheidshelm en zijn huid zag nog even rood. Zijn vriend Clare was lang en mager met een hele roze tong die door het gat, dat door zijn missende voortanden was ontstaan, naar buiten kroop. Zijn haar was zilverwit, nogal dun, zijn armen waren lang en benig en zijn handen groot. Delphi keek me helemaal niet aan, maar Clare bleek over een vleugje charme te beschikken dat misschien was overgebleven uit de tijd dat hij nog niet dronk.

Ik legde uit wie ik was en wat ik zocht. Ik zag dat Delphi naar Clare keek met die kruiperige blik van een hond die verwacht een klap te krijgen. Clare was misschien wel de enige mens ter wereld die hem niet had bang gemaakt of gekwetst en hij was kennelijk afhankelijk van hem om dit soort akkevietjes op te knappen.

'Ja, ik weet wat u bedoelt. Het zijn zwarte, suède hoge hakken. En een groene wollen rok. Delphi was er erg blij mee. Meestal levert die container niet zoveel op. Aluminium blikjes zijn zo'n beetje het beste waarop je kunt hopen. Maar hij had geluk, denk ik.' 'Heeft hij die spullen nog?'

Die tong schoot krachtig naar buiten. Het leek wel of hij een eigen leven leidde en hij was zo roze alsof Clare op zuurtjes had gesabbeld. 'Ik kan het hem vragen,' zei hij. 'Wilt u dat doen?'

Clare draaide zich naar Delphi. 'Wat denk je, Delphi? Zullen we dit vrouwtje geven wat ze wil hebben? Zeg jij het maar.'

Delphi liet niet merken of hij iets had gehoord. Hij stond heel stil. Clare wachtte op een lichte reactie. 'Nou, dat is een beetje moeilijk,' zei Clare tegen mij. 'Dat was zijn beste dag en hij vindt die groene rok zo mooi.' 'Ik zou ervoor kunnen betalen,' zei ik traag. Ik wilde deze knapen niet beledigen.

Daar kwam die tong weer, als een duveltje uit een doosje. Delphi's gehoor scheen te verbeteren. Hij bewoog zich tenminste. Ik liet het aan Clare over om die beweging in dollars en stuivers te vertalen.

'Twintig dollar zal genoeg zijn,' zei Clare tenslotte. Ik had maar twintig dollar bij me, maar ik haalde ze uit het ritsvak in mijn zwarte handtas. Ik bood ze Delphi aan. Maar Clare kwam tussenbeide. 'Wacht maar even tot we tot zaken kunnen komen. Laten we naar buiten gaan.' Ik liep achter hen aan de korte gang door naar de achteruitgang die uitkwam op de betonnen patio die omheind was met een lattenhek. Iemand had de boel wat opgefleurd door eenjarige plantjes in koffieblikken en hotelblikken waarin bonen en appelmoes hadden gezeten te planten. Delphi stond erbij, hij zag er angstig uit, terwijl Clare een van de wagentjes doorzocht. Hij scheen precies te weten waar de schoenen en de rok zaten, want binnen de kortste keren had hij de schatten opgediept. Hij gaf me de spullen en ik hem het geld. Het leek wel een clandestiene drugshandel en in gedachten zag ik hen, zodra ik was vertrokken, van mijn geld, een fikse fles jajem kopen. Clare hield het geld voor Delphi omhoog, zodat hij het kon controleren, toen keek hij mij aan. 'Wees maar niet bang. We doen dit in de collectebus,' zei Clare. 'Delphi en ik zijn gestopt met drinken.'

Ik kreeg de indruk dat Clare daar gelukkiger mee was dan Delphi.