HOOFDSTUK TWEE

Ik verliet de Ventura Fleetway bij Sherman Oaks en nam de San Diego Freeway richting zuid tot aan de Venice Boulevard. Daar sloeg ik rechtsaf en draaide naar het begin van de oprit. Precies zoals ik het had bekeken was het adres dat ik zocht vlak in de buurt. Ik reed in tegengestelde richting een stukje terug naar Sawtelle, de straat die evenwijdig loopt aan de snelweg. Toen ik het gebouw eenmaal zag, realiseerde ik me dat ik de voorkant al had gezien toen ik er via de snelweg voorbijreed. Het was met een vreemd kleurenmengsel geschilderd en een fel oranje uithangbord liet weten dat er appartementen te huur waren. Het gebouw was van de weg gescheiden door een betonnen regengoot en beschermd tegen de voortrazende auto's door een manshoge betonnen muur die was volgespoten met kreten voor het passerende verkeer. In het onkruid dat aan de basis van de muur groeide had zich allerlei afval verzameld als een soort kerstversiering. Het mocht een wonder heten dat die struikjes er ondanks de autogassen wilden groeien. Het gebouw was me opgevallen omdat het zo typisch iets voor L.A. was: groot, goedkoop in elkaar gezet en bekrast. De achterkant had bepaald iets naargeestigs en de ingang bleek al niet veel beter. De straat bestond voornamelijk uit Californische 'bungalows', kleine twee-kamerhuisjes van hout met pleisterwerk met verwaarloosde tuintjes zonder bomen. De meeste huisjes waren in pasteltinten geschilderd van turkoois tot mauve van een kwaliteit verf die deed vermoeden dat deze in de uitverkoop was gekocht, omdat de onderliggende kleur er doorheen kwam. Aan de overkant van de straat vond ik een parkeerplaats, sloot mijn wagen af en liep naar het flatgebouw.

Het gebouw bevond zich in staat van ontbinding. Het pleisterwerk was droog en korrelig, de aluminium raamkozijnen waren gebutst en verbogen. Het smeedijzeren hek naast de ingang was uit de muur gerukt waardoor er vuistgrote gaten waren ontstaan. Twee appartementen op de begane grond waren dichtgespijkerd. De beheerder had heel attent een aantal vuilnisvaten naast de trap gezet, waarschijnlijk zonder te betalen voor de ophaaldienst. Een grote gele hond krabde zich enthousiast een weg door de berg afval omdat hij zijn zinnen had gezet op een kwart pizza. Met het stuk korst als een bot tussen zijn kaken geklemd, ging hij er als een haas vandoor. Ik liep naar de ruimte onder de trap. De meeste postboxen waren geheel uit de muur gerukt en de post lag als een berg afval in de gang. Volgens het adres op de cheque woonde Limardo op nummer 26, waarschijnlijk ergens boven. Zo te zien waren er veertig appartementen, maar slechts een paar droegen de naam van hun bewoner. Dat vond ik vreemd. In Santa Teresa bezorgt het postkantoor niet eens reclamedrukwerk, tenzij er een postbox voorhanden is met een duidelijke naam en in goede staat. Ik stelde me de postbode voor die de postzak leegde als een prullenmand, waarna hij maakte dat hij wegkwam voordat de bewoners hem als vliegen konden omzwermen. De appartementen waren in verdiepingen rond een 'tuin' van grind, stenen en graspolletjes gebouwd. Ik zocht mijn weg naar boven via een gebarsten betonnen trap. Op de eerste verdieping zat een zwarte man op een gammele, metalen vouwstoel terwijl hij een wit stuk zeep met een mes bewerkte. Op zijn schoot lag een opengeslagen tijdschrift om de afgeschaafde stukjes op te vangen. Hij was zwaargebouwd en vormeloos, misschien vijftig jaar oud, en zijn kortgeknipte, krullerige haar vertoonde grijze strepen boven zijn oren. Zijn ogen waren bruin als modder, een ooglid werd door een trillend litteken, dat over zijn wang liep, schuin naar beneden getrokken. Hij nam me in een oogopslag op en keek vervolgens weer naar het beeldhouwwerk in zijn handen. 'Zeker op zoek naar Alvin Limardo,' zei hij. 'Inderdaad,' zei ik verbaasd. 'Hoe raadt u dat zo?'

Hij glimlachte naar me, waarbij zijn gave tanden net zo wit als het stuk zeep, zichtbaar werden. Hij hief zijn gezicht naar me op en het beschadigde oog leek te knipogen. 'Schatje, jij woont hier niet. Ik ken iedereen die hier woont. En ik kan aan je gezicht zien dat je niet van plan bent hier een appartement te huren. Als je wist waar je moest zijn, was je er wel meteen heengegaan. Maar in plaats daarvan loop je te zoeken alsof je bang bent dat je ieder ogenblik besprongen kunt worden, zelfs door mij.' Hij wachtte en bekeek me nauwkeuriger. 'Ik zou zeggen dat je van sociale zaken bent, of van de Parole Board, zoiets in ieder geval. Misschien welzijnswerk.' 'Niet slecht,' zei ik. 'Maar waarom Limardo? Waarom dacht u dat ik naar hem op zoek ben?' Hij glimlachte, zijn tandvlees was roze. 'We heten hier allemaal Alvin Limardo. Het is een spelletje dat we spelen. Gewoon een naam als we mensen ertussen willen nemen. Vorige week, bij de uitreiking van voedselbonnen, was ik ook Alvin Limardo. Hij krijgt geld van sociale zaken, werkeloosheidsuitkering en hulp van de kerk. Vorige week kwam er iemand met een bevelschrift. Ik zei dat Alvin Limardo was vertrokken. De man ging weg. Er is hier nu niemand die zo heet. Die Alvin die jij zoekt... is die blank of zwart?' 'Blank,' zei ik en beschreef hem de man die op zaterdag naar mijn kantoor was gekomen. Toen ik halverwege was, begon de zwarte man te knikken, het mes gleed nog steeds zachtjes over het stuk zeep. Het zag eruit alsof hij een zeug met een rij biggetjes had uitgesneden die allemaal over haar heen kropen om te drinken. Het geheel kon niet veel meer zijn dan een centimeter of vijftien. 'Dat is John Daggett. Dat is me er een. Ik denk dat je hem moet hebben, maar hij is em gesmeerd.' 'Heeft u er enig idee van waarheen?' 'Santa Teresa, heb ik gehoord.'

'Tja, daar was hij zaterdag. Daar heb ik hem ontmoet,' zei ik. 'Is hij sindsdien nog teruggekomen?' De man vertrok zijn mond in een septische grijns. 'Ik heb hem maandag gezien maar toen is hij weer weggegaan. Ik weet ook dat hij door andere mensen wordt gezocht. Hij zag eruit als iemand die op de vlucht is en niet gepakt wil worden. Wat wil je van hem?' 'Hij heeft me een nepcheque gegeven.' Hij keek me stomverbaasd aan. 'Heb je een cheque van een man als hij aangenomen? Goeie god, kind! Wat mankeert je?'

Ik moest wel lachen. 'Ik weet het, het is mijn eigen stomme schuld. Ik dacht dat ik hem misschien te pakken kon krijgen voordat hij voorgoed is verdwenen.' Hij schudde moedeloos zijn hoofd. 'Neem nooit iets aan van kerels zoals hij. Dat was je eerste fout. Door hier te komen, heb je misschien een tweede gemaakt.'

'Is hier misschien iemand die weet hoe ik met hem in contact kan komen?' Hij wees met het lemmet van zijn mes naar een appartement, een paar deuren verderop.'Vraag het Lovella. Misschien dat zij iets weet. Maar misschien ook niet.'

'Is zij een vriendin van hem?' 'Niet echt. Ze is zijn vrouw.'

Ik kreeg wat meer hoop toen ik op de deur van nummer 26 klopte. Ik dacht al dat hij helemaal van de aardbodem was verdwenen. De verrotte deur vertoonde een gat aan de onderkant ter hoogte van mijn scheenbeen. Het schuifraam stond een paar centimeter open, een punt van het gordijn stak naar buiten. Ik kon ruiken dat er binnen werd gekookt, koolsoep of boerenkool met een scheutje azijn en spekvet.

De deur ging open en een vrouw gluurde naar buiten. Haar bovenlip was opgezet, zoals bij kinderen die leren fietsen en voortdurend op hun gezicht vallen. Haar linkeroog was nog niet zolang geleden blauw geslagen, met randen van gele en groene strepen. Haar haren hadden de kleur van hooi, in het midden gescheiden en achter haar oren vastgestoken met schuifspeldjes. Ik kon absoluut niet raden hoe oud ze was. Jonger dan ik had verwacht, de leeftijd van John Daggett in aanmerking genomen, die boven de vijftig was. 'Lovella Daggett?'

'Klopt.' Ze scheen niet van plan om meer los te laten. 'Ik ben Kinsey Millhone. Ik ben op zoek naar John.' Ze likte moeizaam aan haar bovenlip alsof ze nog niet aan de vorm en omvang gewend was. Op sommige plekjes waren kloofjes ontstaan, waardoor ze de indruk wekte een snotneus te hebben. 'Hij is niet hier. Ik weet ook niet waar hij is. Wat moet u van hem?'

'Hij had me ingehuurd om een karweitje voor hem op te knappen, maar hij heeft me met een ongedekte cheque betaald. Ik hoopte dat even recht te zetten.' Ze bestudeerde me een ogenblik en verwerkte de informatie. 'Hij had u ingehuurd? Voor wat?'

'Om iemand iets te bezorgen.'

Ze geloofde er geen barst van. 'Bent u een smeris?'

'Nee.'

'Wat dan?'

Ik liet haar mijn geplastificeerde vergunning zien. Ze draaide zich om en liep weg bij de deur, die ze open liet. Ik nam aan dat haar manier van uitnodigen was. Ik stapte de huiskamer in en sloot de deur achter me. De vloerbedekking was groen, van een pluizig materiaal waar flatbewoners over het algemeen genomen nogal dol op schijnen te zijn. De enige meubilering in de kamer was een kaarttafel en twee rechte, houten stoelen. Een vierkant rechthoekig kleedje langs een muur gaf de indruk dat daar eens een bank moest hebben gestaan. En aan de afdrukken te zien ook een salontafel en twee gemakkelijke, zware stoelen, die een zogeheten praathoekje hadden gevormd. Maar in plaats van praten had John Daggett. zijn vrouw in mootjes gehakt en kennelijk alles gebroken wat hem in zijn handen kwam. De enige lamp die ik zag, was van zijn voetstuk gemept en de elektrische draden hingen er als darmen uit. 'Wat is er met het meubilair gebeurd?' 'Hij heeft het vorige week verpand. Van het geld heeft hij zijn kroegrekening betaald. Daarvoor heeft hij de auto verpatst. Het was niet meer dan een roestbak, maar toch... ik had hem betaald. Je zou eens moeten zien waar ik de laatste tijd op slaap. Op een oude, bepieste matras die hij bij het grofvuil vandaan heeft gesleept.'

Er stonden twee barkrukken bij het aanrecht en ik ging op een ervan zitten, terwijl ik Lovella gadesloeg in de kleine ruimte die als keuken diende. Een aluminium steelpannetje stond heftig op het gas te koken. Het water borrelde tegen de randen. Op een andere brander stond een gebutste koekepan waarin groente sudderde.

Lovella droeg een spijkerbroek met daarop, binnenstebuiten, een recht, wit T-shirt, het Fruit of the Loom label was zichtbaar in haar nek. De onderkant was samengebonden tot een knoop, waardoor haar middenrif vrij was. 'Wilt u koffie? Ik was toch net bezig...' 'Ja, lekker.'

Ze spoelde een kopje onder de hete kraan af en droogde het met een stuk papier van de keukenrol. Ze zette het op het aanrecht en deed er een lepeltje instantkoffie in en vervolgens gebruikte ze hetzelfde stuk papier als pannenlap om het steelpannetje van het vuur te pakken. Het water sputterde toen ze het op de koffie schonk. Ze schonk ook water in een kopje dat al klaarstond en roerde vervolgens de koffie in beide kopjes even rond. Ze schoof het kopje met het lepeltje erin naar mij toe.

'Daggett is een rotzak. Ze zouden hem levenslang moeten opsluiten,' zei ze schijnbaar zonder aanleiding. 'Heeft hij je dat aangedaan?' vroeg ik, waarbij ik haar gezicht bekeek. Ze richtte haar grijze, uitdrukkingsloze ogen op me, maar deed geen moeite om te antwoorden. Van dichtbij kon ik zien dat ze niet ouder was dan vijfentwintig. Ze leunde voorover, plantte haar ellebogen op het aanrecht en omvatte haar koffiekop met twee handen. Ze droeg geen beha en haar borsten waren groot als zachte, zwaarhangende ballonnen die met water waren gevuld, haar tepels drukten tegen de stof als rimpelige knopen. Ik vroeg me af of ze een hoertje was. Ik had er een paar gekend met dezelfde, bijna achteloze sexuele uitstraling - allemaal oppervlakkig, zonder dieper liggende gevoelens. 'Hoelang ben je getrouwd?' 'Mag ik een sigaret opsteken?' 'Het is jouw huis. Je kunt doen wat je wilt,' zei ik. Dat bezorgde me een flauw lachje, het eerste. Ze reikte naar een pakje Pall Mall, stak het gas aan en duwde de punt van haar sigaret in de vlam, waarbij ze haar hoofd schuin hield zodat haar haren geen vlam konden vatten. Ze nam een diepe haal en inhaleerde waarna ze de rookwolk in mijn richting blies. 'Zes weken,' zei ze wat verlaat.'We waren penvrienden nadat hij naar San Luis werd gestuurd. We schreven een jaar en trouwden zodra hij vrijkwam. Stom? Jezus. Kun je geloven dat ik dat heb gedaan?'

Ik haalde zwijgend mijn schouders op. Het kon haar niet echt schelen wat ik ervan vond. 'Hoe hebben jullie elkaar leren kennen?' 'Door een vriendje van hem. Billy Polo, heet ie. Wij gingen wel samen uit. Ze zaten een keer over vrouwen te praten en toen dook mijn naam op. Ik denk dat Billy me afschilderde als een hete bliksem en toen wou Daggett me wel eens zien.'

Ik nam een slokje van mijn koffie. Het had die fletse, een beetje zurige smaak van instantkoffie, kleine onopgeloste bruine bolletjes dreven aan het oppervlak rond. 'Heb je toevallig ook wat melk?'

'O, ja,' zei ze en haalde een blikje melkpoeder uit de ijskast. Dat was niet precies mijn bedoeling geweest maar ik deed een schepje in mijn koffie en keek gebiologeerd naar de witte dotjes die boven kwamen drijven. Ik vroeg me af of een waarzegster iets uit dit patroon kon lezen. Ik voorzag een lichte indigestie, maar ik was er natuurlijk niet helemaal zeker van. 'Daggett kan een charmeur zijn als hij wil,' zei ze. 'Maar geef hem een paar borrels en hij wordt een vals kreng.'

Dat verhaal had ik meer gehoord. 'Waarom ga je niet weg?' vroeg ik zoals ik dat dan altijd vraag. 'Omdat hij me zal zoeken,' snauwde ze. 'Je kent hem niet. Hij zou me zonder erover na te denken koud maken. Hetzelfde zou gebeuren als ik de politie zou bellen. Spreek hem eens tegen en hij slaat je tanden uit je bek. In zijn hart haat hij vrouwen, en zo is het. Maar als hij nuchter is dan laat ie je tenen in je schoenen krullen, zo charmant. Hoe dan ook, ik hoop dat hij voorgoed is vertrokken. Maandagochtend kreeg hij een telefoontje en hij was als de wiedeweerga vertrokken. Sindsdien heb ik niets meer van hem gehoord. Maar de telefoon is gisteren afgesloten dus ik zou niet weten hoe hij me moest bereiken als hij dat zou willen.'

'Waarom ga je niet eens met zijn reclasseringsambtenaar praten' 'Tja, dat zou ik wel eens kunnen doen,' zei ze onwillig. 'Hij meldt zich telkens bij die vent als hij in de buurt is. Hij had een baantje, twee hele dagen, maar hij heeft ontslag genomen. Hij mag nu ook helemaal niet drinken. Ik denk dat hij zich best aan die regels heeft gehouden, even dan, maar het viel hem te zwaar.' 'Waarom vertrek je niet nu je de kans hebt?' 'Waar moet ik heen? Ik heb geen rooie rotcent.' 'Er zijn tehuizen voor mishandelde vrouwen. Je kunt het crisiscentrum bellen. Die helpen je wel verder.' Ze maakte een afwerend gebaar. 'Jezus, ik houd van mensen zoals jij. Ben jij wel eens in elkaar getimmerd?' 'Niet door de man met wie ik getrouwd was,' zei ik. 'Je moet niet met zulke kerels blijven omgaan.'

'Dat zei ik vroeger ook, zussie, maar ik zal je eens wat zeggen. Je komt er niet altijd even gemakkelijk vanaf, en zeker niet van een rotzak als Daggett. Hij heeft gezworen dat hij me tot aan het einde van de wereld zal zoeken en de man is ertoe in staat.' 'Waarom zat hij in de gevangenis?'

'Hij heeft het nooit gezegd en ik heb er nooit naar gevraagd. En dat was ook stom. In het begin maakte het me niets uit. De eerste paar weken was hij prima gezelschap. Net een kind, weet je wel? En lief! God, hij liep me als een puppie achterna. We konden niet genoeg van elkaar krijgen en het was net of alles uitkwam wat we in die brieven aan elkaar hadden geschreven. Toen ging hij een avond naar de club van Jack Daniël en vanaf dat moment was er stront aan de knikker.'

'Heeft hij ooit de naam Tony Gahan laten vallen?' 'Nee, wie is dat?'

'Ik weet het niet precies. Een jongen die ik voor hem moet opsporen.' 'Waarmee heeft hij je betaald? Kan ik die cheque zien?' Ik haalde hem te voorschijn en legde hem op het aanrecht. Het leek me het beste om over die kassierscheque te zwijgen. Ik kreeg niet de indruk dat ze het leuk zou vinden om te horen dat hij zijn geld weggaf. 'Ik heb begrepen dat Limardo een verzonnen naam is.' Ze bestudeerde de cheque. 'Ja, maar Daggett had wat geld op die rekening staan. Ik denk dat hij alles heeft opgenomen voordat hij zijn biezen pakte.' Ze nam een trekje van haar sigaret en gaf me de cheque terug. Ik slaagde erin mijn hoofd weg te draaien voordat ze de kans kreeg om weer de rook in mijn gezicht te blazen. 'Dat telefoontje maandag, waar ging dat over? Weet je dat?' 'Al sla je me dood. Ik was naar de wasserette. Toen ik thuiskwam, zat hij te bellen, zijn gezicht was asgrauw. Hij hing snel op en begon zijn spullen in een plunjezak te proppen. Hij heeft het hele appartement overhoop gehaald om zijn chequeboekje te zoeken. Ik was al bang dat hij op mij zou afkomen in de veronderstelling dat ik het had weggenomen. Maar ik denk dat hij teveel door het dolle was om zich ook nog eens met mij te bemoeien.' 'Zei hij dat?'

'Nee, maar hij was broodnuchter en zijn handen beefden als ...'

'Heb je er enig idee van waar hij heen is?' Er flitste even iets door haar ogen, een emotie, die ze verborg door haar ogen neer te slaan. 'Hij had maar een vriend en dat was Billy Polo, in Santa Teresa. Als hij hulp nodig heeft is hij vast naar hem toe gegaan. Ik geloof dat zijn familie daar vroeger ook woonde, maar ik weet niet wat er met hen is gebeurd. Hij sprak nooit over ze.' 'Die Polo is dus uit de gevangenis?' 'Ik hoorde dat hij er sinds kort uit is.' 'Nou, misschien kan ik hem dan via Polo op het spoor komen, dat is de enige sleutel die ik nu in handen heb. Zou jij me telefonisch op de hoogte kunnen houden als jij wat hoort?' Ik haalde mijn visitekaartje te voorschijn. 'De kosten zijn voor mijn rekening.'

Ze bekeek het kaartje aan alle kanten. 'Wat zou er aan de hand zijn?' 'Ik weet het niet en het kan me ook niet zoveel schelen. Zodra ik hem te pakken heb, handel ik dit zaakje met hem af en dan smeer ik em.'