HOOFDSTUK ZEVENTIEN
De begrafenis van John Daggett vond plaats in het heiligdom van de een of andere duistere buitenpost van de Christelijke kerk. Het gebouw zelf had een verdieping en was geel bepleisterd en verder ontbloot van enige versiering. Het was een eindje van de grote weg af gelegen - het soort kapel waarvan je tussen de bomen een glimp opvangt als je naar iets anders op weg bent. Ik kwam er laat aan. Na eindeloos veel oponthoud had ik mijn VW om kwart voor twee bij de autoruitenwinkel opgehaald en ik moet opbiechten dat ik enkele ogenblikken heb verdaan met het op- en neerdraaien van de nieuwe ruit. De motregen was overgegaan in het meer serieuze werk en ik werd gesterkt door de gedachte dat de gietregen niet recht in m'n gezicht zou slaan.
Toen ik de parkeerplaats van grind naast de kerk bereikte, waren er al zo'n vijftig auto's voor de dienst van half zes geparkeerd. Sommige voertuigen hadden hun heil op de aangrenzende parkeerplaats gezocht en sommige stonden langs het hek aan de voorkant. Ik was gedwongen om door te rijden, helemaal vooraan de rij auto's een plaatsje te bemachtigen en terug te lopen. Ik kon de elektrische orgelmuziek, die beter bij een rolschaatsbaan paste dan in een godshuis, al horen. Ik ontdekte op een bordje aan de voorkant dat de predikant pastor werd genoemd in plaats van dominee en ik vroeg me af of dat een voorteken was. Pastor Howard Bowen. De naam van de kerk was samengesteld uit een lange rits woorden die me onaangenaam herinnerden aan de groep mensen die huis aan huis pamfletten uitdelen. Ik hoopte dat ze niet op bekeerlingen zaten te wachten.
Mr. Sharonson, van Wynington-Blake, stond in eigen persoon bij de stoep aan de voorkant en hij schonk me een gepijnigde blik toen hij me een gestencilde kopie gaf van het programma met een handgetekende lelie op de voorkant. Zijn houding gaf de indruk dat dit, in vergelijking tot andere diensten, maar een tweederangs begrafenisdienst zou worden.
Ik ging naar binnen. Een suppoost tilde een metalen stoeltje van een stapel naast de deur en klapte het voor me open. De congregatie was gaan staan om te zingen, dus stond ik in de achterste rij, weggedrukt tussen andere laatkomers. De vrouw links van mij bood aan haar gezangboek met me te delen en ik nam mijn helft, waarbij mijn blik haastig over de bladzijde gleed. Ze waren aan vers vier van een deuntje dat maar door- en doorging over bloed en zonde. Ik maakte wat mummelgeluiden in de hoop dat die verloren zouden gaan in de algehele herrie. Behalve het feit dat ik niet in die onzin geloof, zing ik niet zo goed en ik was bang dat ik voor beide zou worden aangeklaagd.
Ergens vooraan ontdekte ik Barbara Daggetts blonde hoofd. Verder zag ik niemand die ik kende. Met veel geritsel van kleren en geschuifel van metalen stoelpoten gingen we weer zitten. Terwijl pastoor Bowen, in een dof zwart pak, ons vertelde wat voor slechterikken we wel waren, staarde ik naar de bruine, plastic tegelvloer en bestudeerde de gigantische rij glas-in-loodramen waarop voorstellingen van bloedstollende martelingen voorkwamen waarbij ik me slecht op m'n gemak voelde. Ik voelde nu al een onbedwingbare dwang in me opkomen om berouw te tonen.
Ik kon Daggetts kist bij het altaar zien staan, die eruit zag als de kist van het doorgezaagde weesmeisje. Ik blikte in mijn programma. We hadden ons door het openingsgebed en de aanroeping geworsteld en nu we het eerste gezang achter de rug hadden, maakten we ons op voor een krachtige verhandeling over de verleiding van het vlees waardoor ik aan de ontelbare keren werd herinnerd dat ik daaraan had toegegeven. Dat was onderhoudend. Pastor Bowen was een jaar of zestig, een kalende, kleine man met een strak rond gezicht, die eruit zag alsof hij te kampen had met een slechte adem. Als onderwerp had hij een passage uit Deuteronomium gekozen, waarbij we de ene verschrikkelijke straf na de andere over onze hoofden kregen uitgestort. Zonder in slaap te vallen, hoorde ik meer dan me lief was. Ik was nieuwsgierig om te horen wat hij over John Daggett te zeggen zou hebben, wiens zonden nu eenmaal talrijker waren dan zijn boetvaardigheden. Maar hij slaagde erin om Daggetts heengaan te verbinden met: 'Hij zal u leiden, en gij zult hem niet leiden; hij zal het hoofd zijn, en u zult de staart zijn,' waarna hij handig verderging met een allesomvattend gebed. Toen we opstonden voor het laatste gezang, voelde ik iemands ogen op me prikken en toen ik opkeek, ontdekte ik twee rijen voor me Marilyn Smith in gezelschap van een man van wie ik aannam dat het haar man Wayne was. Ze droeg een knalrode jurk. Ik vroeg me af of ze zou opspringen om een tapdans op de kist te doen. De congregatie was op dat moment helemaal bevangen door de geest der gebeurtenissen en de hosanna's klonken luid op aan alle kanten, vergezeld door vele amens, hoera's, het uittrekken van haren en verscheuren van kleren. Ik wilde me excuseren, maar ik durfde niet. Dit begon hoe langer hoe meer op zielsgymnastiek te lijken.
De vrouw naast me begon te schommelen en sloot haar ogen, terwijl ze van tijd tot tijd: 'Ja, Heer,' toeterde. Ik ben niet geschikt voor dit soort orthodoxe openbare uitbarstingen en ik begaf me schuifelend naar de uitgang. Ik zag nu dat de pastor zijn armen spreidde, alsof hij zijn deltaspier wilde ontspannen, en de feestvierende kerkoudsten in een soort kerkelijke Cubaanse dans voorging terwijl Essie de achterban aanspoorde om mee te doen. Bij de uitgang stond ik ineens oog in oog met Billy Polo en zijn zuster, Coral. Hij nam mijn arm en leidde me naar de zijkant, daar de aanwezigen achter me naar de deur begonnen op te rukken. Essie Daggett huilde, terwijl ze bijna als een voetbalcoach na een grote overwinning op de schouders werd gedragen. Barbara Daggett en Eugene Nickerson hadden zich aan weerskanten opgesteld en gaven haar zo veel mogelijk bescherming. Om de een of andere reden staken de andere rouwenden hun handen uit om haar aan te raken, te bekloppen en aan haar te rukken alsof Essies verdriet haar genezende krachten had verleend. De slippendragers kwamen als laatste, terwijl ze de kist op een wagentje voortrolden in plaats van hem te dragen. Geen van hen was onder de vijfenzestig en Wynington-Blake was waarschijnlijk bang geweest dat ze in elkaar zouden storten of hun vracht in het middenpad zouden laten vallen. Zo te zien, leek het karretje een zwalkend wiel te hebben, waardoor het slingerend zijn weg vond en verschrikkelijk piepte. De kist, alsof hij een eigen wil had, bewoog zich richting trap, eerst aan de ene kant en vervolgens naar de andere kant. Ik kon zien dat de slippendragers moeite hadden om hun treurende gezichten in de plooi te houden terwijl ze vochten om het karretje als een koppige hond langs het middenpad te leiden.
Even ving ik een glimp op van Tony Gahan, maar voordat ik hem kon aanspreken, was hij verdwenen. De lijkwagen stopte voor de kerk en de kist werd de treden af naar beneden geheveld en naar de achterkant van de wagen gedragen. Erachter stopte een limousine en Essie werd op de achterbank geholpen. Ze droeg een zwart mantelpak met een zwarte, breedgerande strohoed met zware sluiers. Ze deed me sterk aan een imker denken. Gestoken door de Heilige Geest, flitste het oneerbiedig door me heen. Barbara Daggett droeg een antracietgrijs pakje en zwarte pumps, haar tweekleurige ogen leken haast lichtgevend in haar bleke gezicht. De regen kwam met bakken naar beneden en Mr. Sharonson deelde zwarte paraplu's uit zodra de mensen het portaal moesten verlaten om zich naar de parkeerplaats te haasten.
Vele wagens werden gelijktijdig gestart met een hoop herrie, uitlaatgassen en opspattend grind toen de rij optrok en langzaam in de richting van de begraafplaats begon te rijden. Weer parkeerden we in een lange rij, portieren werden dichtgeslagen en we begaven ons op een soppend grasveld. Dit was kennelijk een tamelijk nieuwe begraafplaats - met slechts enkele bomen die hier en daar in groepjes stonden geplant. De grafzerken waren vierkant en laag zonder de vergane glorie van engelen en stenen lammeren. Het terrein was goed onderhouden, maar het bestond hoofdzakelijk uit geasfalteerde wegen die zich tussen de grafplaatsen slingerden die kennelijk waren verkocht voor het geval dat. Ik vroeg me af of begraafplaatsen, net als golfbanen, niet ontworpen moesten worden door deskundigen om een maximum aan verantwoord effect te verkrijgen. Deze had het aanzien van een sociëteit met lage maatstaven en een lage contributie voor de dode parvenu's. De echt rijke en aanzienlijke personen waren ergens anders begraven en daar kon John Daggett onmogelijk worden tussengevoegd.
Wynington-Blake had over het graf een baldakijn gespannen en vlakbij een tweede, nog grotere, waaronder vouwstoeltjes stonden opgesteld. Niemand scheen te weten wie waar moest zijn en de mensen liepen doelloos door elkaar. Essie en Barbara Daggett werden de grote tent ingeleid en naar de eerste rij geloodst, met Eugene Nickerson aan de ene kant en een dikke vrouw aan de andere kant van de vier stoelen die aan de poten met elkaar waren verbonden. De achterpoten begonnen al in de doorwaterde grond weg te zakken waardoor de vier enigszins achterover in een schuine hoek hingen. In gedachten zag ik ze gevangen in die houding, starend naar het dak van de tent, de voeten bungelend boven de grond, waarbij ze niet in staat waren weer overeind te komen. Hoe komt het toch dat verdriet soms grenst aan absurditeit?
Ik liep onder het afdak naar de zijkant, maar bleef staan. De meeste rouwenden leken ouder en zij hadden misschien eerder een stoel nodig dan ik. Het leek wel of de hele kerkgemeenschap vanwege Essie was komen opdagen. Pastor Bowen had zich verlaagd door een regenjas aan te trekken en hij stond nu in de open lucht, terwijl de regen op zijn kale hoofd kletste, geduldig te wachten tot iedereen een plaatsje had gevonden. Op dat moment ontdekte ik ineens dat hij een gehoorapparaat droeg dat in de rechteroorschelp was gestoken. Onbewust friemelde hij aan het instrument, waarbij hij vriendelijk keek alsof hij daardoor niet de aandacht op zichzelf wilde vestigen. Ik vroeg me af of het batterijtje het door het vocht had begeven. Ik kon hem op het apparaat zien tikken en ineens knipperde hij met zijn ogen, alsof het ding tot leven was gekomen. Aan het verste eind van de tent zag ik Marilyn en Wayne Smith en achter hen Tony Gahan in gezelschap van zijn tante Ramona. Hij zag er keurig uit in zijn schooluniform: een grijze pantalon, wit overhemd en blauwe blazer. Alsof hij voelde dat er naar hem werd gekeken, dwaalde zijn blik in mijn richting. Zijn ogen stonden uitdrukkingsloos. Als hij bezig was zich te ontdoen van diepe haat of een oud verdriet, dan was daar niets van te merken. Billy Polo en zijn zuster stonden buiten de tent in de regen en deelden een paraplu. Coral zag er ellendig uit. Ze was kennelijk nog steeds verkouden en klemde een prop papieren zakdoekjes in haar hand. Ze hoorde in bed te liggen met een wollen lap met Vick's Vaporub op haar borst. Billy was onrustig; hij hield de menigte nauwlettend in de gaten. Ik volgde zijn blik en vroeg me af of hij op iemand wachtte.
'Lieve vrienden,' zei de pastor met een stroperige stem. 'We zijn hier om het droeve feit van John Daggetts dood bijeen, om getuige te zijn van zijn terugkeer naar de aarde waaruit hij was gevormd, om zijn heengaan te erkennen en zijn intrede tot het hemelse Koninkrijk te vieren. John Daggett heeft ons verlaten. Hij is nu bevrijd van de aardse zorgen van zijn leven, vrij van zonde, vrij van zijn lasten, vrij van blaam...'
Van ergens achterin de tent riep een vrouw: 'Ja, Heer!' en een ander riep hard en lang gerekt: 'Shiiit!' op precies dezelfde toon. De pastor, niet zo best van gehoor, dacht waarschijnlijk dat beide uitroepen godsdienstige bijvallen waren, bijbelse aanmoedigingen om hem tot grotere getuigenis aan te zetten. Hij ging harder praten, sloot zijn ogen en begon vermaningen tegen zonde, smerigheid, bezoedeling des vlezes, wellust en corruptie op te sommen. 'John Daggett was de grootste rotzak die ooit heeft geleefd, om het recht voor z'n raap te zeggen!' klonk de krijsende stem weer. Hoofden werden omgedraaid. Lovella was achterin de tent gaan staan. De mensen staarden haar bleek en verbaasd aan.
Ze was dronken. Haar ogen vertoonden ook dat beetje rozeachtige dat duidelijk maakte dat ze behalve alcohol ook wat marihuana naar binnen had gekregen. Haar linkeroog was nog behoorlijk opgezet, maar de blauwe plek was inmiddels wat zacht gelig geworden en het leek er meer op dat ze te lijden had van een allergie dan dat ze door de dode in elkaar was geslagen. Haar blonde haren vormden nog net zo'n rommelige bos als de vorige keer dat ik haar zag en haar mond was een bloedrode streep. Ze had langdurig gehuild en haar mascara was volledig doorgelopen. Haar huid was vlekkerig en haar neus droop en zag rood. Ze had voor de gelegenheid een rode, met lovertjes bedekte cocktailjurk gekozen, die heel laag was uitgesneden. Haar borsten leken haast doorschijnend en ze puilden uit de jurk als voor de gein opgeblazen condooms. Ik kon niet zeggen of ze uit woede of verdriet huilde en ik kreeg niet de indruk dat de aanwezigen op beide uitingen waren voorbereid.
Ik liep al naar achteren. Vanuit mijn ooghoek zag ik Billy Polo met een grote bocht op haar toelopen. De pastor was er inmiddels achter dat ze niet bij zijn schaapjes hoorde en hij wierp Mr. Sharonson een verbijsterde blik toe en deze gebaarde naar de suppoosten dat ze haar onder hun hoede moesten nemen. We bereikten haar bijna allemaal op hetzelfde moment. Billy greep haar van achteren vast en draaide haar armen naar achteren. Lovella wierp hem van zich af en trapte als een muilezel, terwijl ze gilde: 'Stomkoppen! Stelletje verdomde hypocrieten!' Een suppoost greep haar bij haar haren en de andere nam haar voeten. Ze gilde als een mager speenvarken terwijl ze door de tent naar buiten werd gedragen. Barbara Daggett was aan het oog onttrokken door de rouwenden die waren opgestaan om alles beter te kunnen volgen, maar ik zag dat Marilyn Smith van iedere seconde van Lovella's optreden genoot. Tegen de tijd dat ik Lovella bereikte, lag ze op de voorbank van Billy Polo's Chevrolet met haar handen voor haar gezicht te huilen. De portieren aan beide kanten van de wagen stonden open en Billy knielde bij haar hoofd, terwijl hij haar suste en kalmeerde en haar haren streelde. De twee suppoosten wisselden een blik en waren kennelijk opgelucht dat ze nu onder controle was. Billy was woedend om hun aanwezigheid.
'Ik heb haar hier, man. Lazer op. Ze is weer rustig.' Coral liep om de wagen heen, ging naast hem staan en hield de paraplu vast. Ze scheen door Billy's gedrag in verlegenheid gebracht en voelde zich opgelaten door Lovella's uitbarsting. De drie vormden een vreemd groepje en ik kreeg duidelijk de indruk dat de verbintenis tussen hen niet zo lang geleden was als Billy mij had laten geloven. Ik nam aan dat de grafrede zijn einde naderde. Vanuit de tent klonken de ijle stemmen van de rouwenden die een gezang inzetten. Lovella lag te snikken als een klein kind - ongekunsteld en zich niet van haar omgeving bewust. Had ze werkelijk zoveel verdriet om Daggett of was er iets anders aan de hand?
'Wat heb je hierop te zeggen, Billy?' zei ik.
'Er valt niets te vertellen, zei hij kortaf.
'Er is wel degelijk iets aan de hand. Hoe wist ze dat hij dood was? Van jou?'
Billy legde zijn wang tegen haar haren en negeerde mij. Coral keek me aan. 'Hij weet niets.' 'En jij, Coral? Wil jij erover praten?' Billy gaf haar een waarschuwende blik en ze schudde haar hoofd. Er was rumoer en beweging in de tent. De menigte druppelde naar buiten en de mensen kwamen naar ons toe. 'Kijk uit voor je hoofd, ik doe de portieren dicht,' zei Billy tegen Lovella. Hij sloot het portier aan de bestuurderskant en liep langs de voorkant om de passagiersdeur te sluiten. Met zijn hand op de hendel wachtte hij even,zodat ze haar knieën kon optrekken om ruimte te maken. Vluchtig keek hij naar de rouwstoet die nog onder het afdak van de tent stond. Toen de menigte in beweging kwam, zag ik iets in zijn ogen flikkeren. 'Wie is dat?' Hij keek naar een klein groepje dat werd gevormd door Ramona Westfall, Tony en de Smiths. De drie volwassenen spraken met elkaar, terwijl Tony er met zijn handen in zijn zakken bij stond. Hij bewoog een voet naar de onderste stang van een vouwstoeltje en probeerde de modder van zijn schoen te schrapen. Barbara Daggett, vlak achter hem, stond met iemand anders te praten. Ik kende iedereen bij naam. Ik dacht dat Wayne zijn aandacht had getrokken, maar ik was er niet zeker van. Het kon ook Marilyn zijn geweest. 'Waarom zijn de Westfalls hier?' 'Misschien om dezelfde reden als jij.' 'Jij weet niet waarom ik ben gekomen,' zei hij. Hij was nerveus en speelde met zijn autosleutels, terwijl hij weer naar de rouwstoet keek. 'Misschien vertel je me dat een dezer dagen nog eens.'
Zijn grijns vertelde me dat ik daar niet op hoefde te rekenen. Hij gebaarde naar Coral en ze ging achterin zitten. Hij stapte in de wagen, startte de motor en reed zonder nog een keer om te kijken weg.