Hoofdstuk 22

We gingen vroeg op pad. Het was een vochtige, kille morgen en ik was blij dat ik mijn wollen mantel en kap had aangetrokken om mezelf warm te houden. Ik had besloten mijn toga dit keer thuis te laten. Vloeren waren gewoon werk, had ik besloten. Met Junio naast me, die soortgelijke kleren droeg, leken we wel een koppel plaatselijke boeren die op weg waren naar de markt om koeien te gaan kopen.

Misschien was dat er wel de oorzaak van dat een keizerlijke koerier die langs kwam galopperen ons nors opdroeg van de hoofdweg af te gaan. Daardoor waren we gedwongen een paar mijl lang over het modderige spoor ernaast voort te ploeteren. Tegen de tijd dat we bij de weg achterom naar de villa van Crassus kwamen waren we allebei blij die te kunnen nemen. Op dit uur van de dag was er niet veel verkeer. We hadden eventjes last van een kudde schapen en geiten, een oude man die zwaar gebukt ging onder een stapel brandhout ging schuifelend uit de weg en we kwamen twee man met een handkar vol waterkers tegen die moeizaam op weg naar Glevum waren om, nam ik aan, hun lading daar te verkopen. Afgezien daarvan was het platteland verlaten; alleen het water dat van de bomen droop en het incidentele geschuifel van een dier verstoorde de stilte. Zelfs de vogels zwegen.

Het verlaten rondhuis zag er nog triester uit dan ooit. Ik bleef scherp uitkijken naar wolven en zag dat ook Junio zijn hand op het heft van zijn mes hield.

Toen we over de heuvel kwamen hoorden we evenwel weer mensengeluiden. Ergens was het ritmische hakken van een bijl te horen, er ratelde een onzichtbare kar met veel kabaal over een steenachtig pad en in de verte hoorden we een landarbeider grommen bij zijn werk. We bereikten opgelucht het grindpad en liepen op de poort van de villa af.

Er hing al een andere sfeer. Marcus had een wachtpost achtergelaten, een paar gewapende soldaten die met lansen in de aanslag aan weerskanten van de poort stonden. Aulus, die door zijn opening keek, zag er daarbij vergeleken haast vriendelijk uit. De bewakers gunden ons nauwelijks een blik. Ze stonden er niet om te voorkomen dat mensen de villa binnengingen, ze moesten juist voorkomen dat iemand de villa verliet. Zonder meester zouden sommige slaven misschien op het idee komen om weg te lopen - en dat zou een behoorlijk verlies aan inkomen betekenen.

Aulus kwam gewichtig naar buiten om ons te begroeten, waarbij hij zich breed maakte en er zo dreigend mogelijk uit probeerde te zien. Hij leek de hele doorgang te vullen. Maar toen ik mijn kap afzette en hij zag wie ik was struikelde hij haast over zijn knuppel in zijn haast ons binnen te laten.

'Ik herkende je niet, burger.' Ik zal direct Andretha laten waarschuwen.' Hij gebaarde naar een slaaf die het erf overstak en stuurde hem op een holletje weg. Toen boog hij zich vertrouwelijk naar me omlaag. 'Heb je het laatste nieuws al gehoord? Paulus is nog steeds zoek en Marcus heeft die' - hij wees met zijn hoofd naar de gewapende bewakers - 'hierheen gestuurd om er zeker van te zijn dat niemand zijn voorbeeld volgt.' Hij glimlachte, hield zijn gezicht dicht bij het mijne en gunde me een blik op zijn verkleurde tanden. Hij had weer gekookte kool gegeten. Soms zou ik willen dat Aulus eens wat minder vriendelijk deed.

Ik mompelde iets.

'Dat was toch echt niet nodig,' klaagde Aulus en gebaarde naar de wachtposten. 'Ik had daar net zo goed voor kunnen zorgen.'

'Misschien,' zei ik, 'was Marcus bang dat jij zelf zou willen ontsnappen?'

Aulus keek me verwijtend aan en deed een stapje terug. Ik had hem beledigd, maar in ieder geval had ik nu minder last van de koolresten.

Er was geen tijd meer om nog wat anders te zeggen. Het slaafje was alweer terug, met Andretha in zijn kielzog.

'Burger!' Andretha keek ontzet naar mijn tuniek en mantel.

'Wat brengt u hierheen? Ik dacht dat u klaar was met uw werk in de villa. We zijn eigenlijk niet in een positie om u te ontvangen. Rufiis is in ketens naar Glevum gebracht en het meubilair wordt momenteel klaargemaakt om verhuisd te worden en opgeladen. Marcus heeft ons gisteravond nog bericht gestuurd en de slaven hebben de hele nacht doorgewerkt.'

'Is Rufus al overgebracht?' zei ik terwijl ik zakelijk probeerde te klinken. 'Uitstekend, in dat geval kan ik in het librarium aan de slag. Ik kom het mozaïek openbreken. Ik heb daar wel wat hulp bij nodig.'

'Het mozaïek openbreken?' Hij klonk ongelovig. Toen zei hij er zielig achteraan: 'O grote Minerva! Weet Marcus daarvan?' Ik durfde daar geen antwoord op te geven. Om te beginnen stond Aulus mee te luisteren en ik heb nooit goed kunnen liegen. In plaats daarvan gaf ik hem een medelijdende blik. 'Dat je dat nog moet vragen, Andretha. Je weet toch dat ik voor Marcus werk?'

Hij was niet overtuigd, dat zeg ik, maar hij stond in dubio. Als hij verkeerd gokte zou hij in de problemen zitten, welke kant hij ook koos. En Andretha had al problemen genoeg. Zelfs al werd Rufus voor de beren gegooid, dan nog was het niet zeker dat Andretha zijn executie zou kunnen ontlopen. Er was nog altijd die kwestie van zijn nalatigheid in het voeren van de huishouding. Om nog maar te zwijgen over het gat in de boekhouding. Tenslotte besloot hij de minste van de twee kwaden te kiezen.

'Aangezien u namens Marcus komt neem ik aan dat ik u uw gang maar moet laten gaan. Maar als het Marcus niet zint is het voor uw eigen verantwoording.' Zijn handen wapperden als vlinders.

Ik knikte. Ik zou inderdaad nog niet jarig zijn, dacht ik, als we het mozaïek stuk hakten en niets zouden vinden. Maar het was nu te laat om terug te krabbelen.

'Ik wil Aulus er graag bij hebben,' zei ik vlotweg. 'Die is sterk. En een paar tuinslaven. Ik heb kerels nodig die goed kunnen spitten.'

Andretha trommelde de slaven op en kwam achter me aan naar het librarium. De adamsappel in zijn magere keel ging zo zenuwachtig op en neer dat hij me deed denken aan een slikkende kikker. Terwijl ik toch degene was die zenuwachtig zou moeten zijn, vond ik. Marcus zou de villa overnemen en zou het bepaald niet leuk vinden als hij hoorde dat het mozaïek in het librarium nog voor hij bezit van de villa genomen had al opengehakt en bedorven was.

De deur was nadat Rufus opgehaald was niet meer op slot gedaan en toen ik het kleine sombere kamertje binnenstapte kwam mijn zelfvertrouwen weer terug. Waarom was het niet eerder bij me opgekomen? Als de deur dicht was kon je in de schemering het mozaïek amper zien en met de deur open was de kamer veel te kil om in te zitten. Niemand zou in zo'n hokkerig achterkamertje een mozaïek willen laten leggen. Ik gaf Aulus een teken en hij pakte zijn bijl op. Ik zag Junio ineenkrimpen.

'Eerst moeten we een dag lang de grond omspitten om 'm glad te maken, dan nog een dag kruiwagens vol zand naar binnen rijden om een goed fundament te leggen voor het mozaïek, en als het dan eenmaal af is moeten we alles meteen weer opgraven,' zei een van de boerderijslaven zachtjes mopperend voor zich uit. 'Wat hoopt ie te vinden?'

Ik gaf geen antwoord. Als ik gelijk had zou hij daar gauw genoeg achter komen.

In feite bleek het mozaïek makkelijker weg te halen dan ik gevreesd had. Het had op linnen geplakt gezeten en daarna in gladde cementspecie gelegd en omdat het er nog maar een paar weken gelegen had kwam het er, toen we eenmaal in het cement begonnen te hakken, in grote brokken uit en hoefden we het er niet steen voor steen uit te hakken. Na een uur of twee zaten de klaarstaande kruiwagens op de binnenplaats vol ruwe brokken mozaïek en was de aangestampte aarden vloer weer blootgelegd. Zelfs toen wisten we nog aan de verkeerde kant van de kamer te beginnen. Pas toen we al meer dan de helft van de vloer omgespit hadden en ik begon te vrezen dat ik me vergist had raakte de schep van Aulus iets dat tegelijk stevig en zacht was. Hij boog zich achteloos voorover om te kijken wat hij geraakt had, werd bleek en stoof de binnenplaats op, waar ik hem een plotseling en onbedoeld plengoffer aan het kleine godje bij de zonnewijzer zag brengen. Een zeer persoonlijk plengoffer met, zo vermoedde ik, nogal wat kool erin.

Waar hij een glimp van had gezien was geen fraai gezicht, dat moest ik toegeven, zelfs voor iemand die gewend is lijken te zien. Het was een vrouw geweest, ontdekten we toen we het verder opgroeven. Een tamelijk lange vrouw in een roodbruine jurk, dat konden we nog wel zien, met vastgebonden handen en een doorgesneden keel. Haar hoofd was zowat gescheiden van haar lichaam. Ze was al weken dood.

Het was Andretha die als eerste de ring herkende. We schoven hem van de in ontbinding verkerende vinger en namen hem mee naar het vrouwenverblijf. Faustina, die roodomrande ogen had en erg bleek was, keek er ongeïnteresseerd naar.

'Ik weet het niet,' zei ze dof toen ik haar vroeg van wie hij was.

'Ik denk dat hij van Regina was. Waar heeft u die gevonden?'

'Ze had hem om,' zei ik zacht. 'We hebben haar gevonden, denk ik, onder de vloer van het librarium.' Ik wilde haar niet nog erger van streek maken, maar Faustina had geen tranen meer over voor de ongelukkige vrouw van Crassus.

'Heeft u Rufus gesproken?' smeekte ze.

Ik schudde mijn hoofd.

'Wat zal er met hem gebeuren?'

Ze wilde niet echt een antwoord horen. Ze wist het beter dan ik. In haar dromen had ze al tien keer gezien hoe hij aan de wilde beesten gevoerd werd.

'Is er nog hoop?'

'Alleen,' zei ik voorzichtig, 'als ik een verband kan aantonen met deze eerdere moord. Deze heeft Rufus niet bekend.' Ze liet haar hoofd in haar handen zakken. 'Dan zijn we weer terug bij waar we begonnen zijn. We staan allemaal onder verdenking. We gaan er allemaal aan.'

'Niet als ik de moordenaar vinden kan. Wil je met me meekomen om te kijken? Me vertellen of dat Regina was? Hier in de villa kende jij haar het beste. Ik moet je waarschuwen, het is niet prettig, vooral niet als je aan haar gehecht was.' Ze keek op. Ik was aan haar gehecht. Regina was goed voor me.'

'Ze is al een hele tijd dood.'

Faustina slikte. 'Vergiftigd?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Haar keel is doorgesneden.' Ze snakte naar adem. 'Arme vrouw. Dat is een brute manier om te sterven. Ik hoop dat ze niet lang geleden heeft. Monnikskap is tenminste snel. Ze zei altijd dat het de beste manier was om te sterven. 'Je voelt je wee en warm, krijgt een droge mond, gaat slordig praten, haast alsof je dronken bent. Als je pech hebt geef je wat bloed op. Maar vaak maar weinig tijd voor pijn. Er zijn veel ergere doden.' Arme, arme Regina. Haar dood was dus lang niet zo makkelijk.'

'En haar identificeren is nóg minder gemakkelijk,' zei ik. Ze zuchtte. 'Toch wil ik het wel doen, voor Rufus. U heeft me tenminste nog de keus gegeven.' Ze kwam overeind en schonk me een flauw glimlachje. 'Als Crassus me dat had opgedragen had ik het in elk geval moeten doen, of ik nu wilde of niet.' Ze liep kordaat achter me aan, het gebouw uit en achterom naar de binnenplaats.

Ze hadden het lijk inmiddels bespaard. Ik zal de onnodige akelige details maar overslaan - de maden, de stank, het rottende vlees. Faustina kreeg er evenwel de volle laag van. Ik nam haar mee naar de bovenwindse kant en ze keek omlaag naar het lichaam.

'Ik weet het niet,' zei ze huiverend. 'Het zou Regina kunnen zijn. Kunnen zijn geweest. Het is moeilijk te zeggen. Dat lijkt op haar haren. Ja, kijk... daar zit een kam, die ik zelf in haar haren gestoken heb. Die sluier herken ik niet, die lijkt wel van zelfgeweven stof... een soort bruidssluier.' En toen begon ze eindelijk te huilen en bracht Andretha haar weg.

''Toen ze wegging keek ze triomfantelijk',' citeerde ik zachtjes.

'En daarna heeft niemand haar meer gezien. Maar jij hebt haar nog wel gezien, Aulus. Die nacht toen je vanuit het poorthuis naar buiten keek en haar in de armen van een man zag. Maar hij was haar niet aan het omhelzen. Ze was toen al dood. Hij droeg haar hierheen om haar stiekem te begraven, waarna de slaven er een hoop zand over zouden gooien en een mozaïek haar veilig zou verbergen. Terwijl jij de poort openmaakte droeg hij haar via het andere paadje naar het nymphaeum en bracht haar via de achterkant van het huis naar binnen. Het was een risico, maar hij moest het nemen. Hard werken, maar hij was sterk.'

'Heeft Daedalus haar gedood?' vroeg Junio. 'Waarom zou hij dat doen?'

'Misschien was hij haar zat,' suggereerde Aulus, 'en dreigde ze hun relatie te verraden aan Germanicus. Ze kon erg vasthoudend zijn als ze een echtgenoot zocht, dat weten we. Als Daedalus zonder toestemming van zijn meester met haar omging zou hij zijn vrijmaking wel kunnen vergeten. Een vrije vrouw, die zelfs ooit ook nog de vrouw van zijn meester geweest was! Dus je denkt dat hij haar gedood heeft?'

'Als het inderdaad Daedalus was die je gezien hebt. Weet je dat zeker?'

'Ik weet zeker dat ik Daedalus eerder die avond weg heb zien gaan en hij bracht haar wel vaker voedsel en geschenken. Dat weet ik ook zeker.'

'En nu is Daedalus zelf ook dood,' zei Andretha. 'We hebben hem twee dagen geleden in het slavengraf begraven.' Er ontsnapte hem een hulpeloze snik en stak zijn armen in de lucht als een biddende priester. 'Ik dacht dat al deze ellende voorbij was toen Rufus bekend had. Ik dacht zelfs dat ik misschien wel gratie zou krijgen. Maar nu hebben we hier wéér een moord. Weliswaar is het maar een vrouw, maar wel een vrijgeborene. En ik ben de schat van Crassus kwijtgeraakt...' Hij zag de geschrokken gezichten. 'Ja, die is weg. En nu ben ik Paulus kwijt. Het gaat van kwaad tot erger. Ik zal terechtgesteld worden, daar twijfel ik nu niet meer aan.'

'Dat zal je leren!' zei Aulus met sombere tevredenheid. Ik herinnerde me dat Andretha hem vaak gestraft had.

Ik zei: 'Ik denk dat Marcus op de hoogte gebracht moet worden van wat we hier ontdekt hebben. En we moeten Paulus vinden voor het te laat is.'

'Het is misschien al te laat,' jankte Andretha. 'Hij is al dagen weg. Hij kan in die tijd al zoveel mijl afgelegd hebben. Marcus heeft iedereen naar hem uit laten kijken, maar hij is door niemand gezien.'

'Waar zou hij heen gaan?' vroeg Junio. Hij was nog steeds zo wit als marmer van wat hij gezien had. Hij deed een schuchtere poging om luchtig te doen. 'Ik hoop niet dat hij onder een ander mozaïek opduikt.'

Aulus ging vlak naast me staan en fluisterde iets in mijn oor. Sommige geuren zijn nog erger dan kool. 'Wat dat aangaat, burger,' siste hij, 'heb ik je nog iets te vertellen. Kan ik even privé met je praten?'