Hoofdstuk 15
Maar eerst had ik Junio het librarium beloofd.
Een kijkje in die kamer nemen was echter niet zo makkelijk als het klonk. Alle andere belangrijke kamers van de villa waren als zodanig ontworpen en waren ofwel met elkaar verbonden, of lagen aan de mooie veranda-achtige gang aan de voorkant van het huis; ruime kamers met mooie gepleisterde muren en kleine tussen glaslatjes vastgezette glazen ruitjes. Het librarium was uiteraard aanvankelijk de kamer van de slavinnetjes geweest en hoewel de ligging voor dat doel opvallend gunstig was viel het toch niet mee om er te komen.
De kamer lag aan de achterkant, links van de binnentuin. Je kon er komen via een overkoepelde gang die tussen de tochtige bloembedden, prieeltjes en standbeelden doorliep. De meeste muren om de tuin heen waren gepleisterd en voorzien van optimistische schilderingen van kleurige bloemen en vogels, maar de gevel van het librarium, die half verscholen achter een struik lag, werd overheerst door een zware deur. Omdat dit een buitendeur was hadden de bouwers hem van stevig hout gemaakt en voorzien van een slot.
De deur bleek afgesloten, al was dat nu vermoedelijk niet om te voorkomen dat de slavinnetjes teveel ongewenste aandacht zouden krijgen. Junio keek me hulpeloos aan.
'Andretha zal de sleutel wel bij zich hebben,' zei ik. 'Waar hij ook zijn mag. In de keuken, zou ik zeggen, bezig met de voorbereidingen van het ontbijt van Marcus.' Junio ging er snel vandoor om het te vragen, terwijl ik de muurschilderingen bewonderde en de kwijnende kruiden in de borders telde: rozemarijn, salie, bieslook, peterselie, tijm. De tuin van Germanicus was meer voor zijn maag dan voor zijn ogen aangelegd. Ik stond net naar het in een prieeltje staande standbeeld van Minerva te staren toen Junio terugkwam.
'Hij is naar de slavenverblijven,' rapporteerde hij ademloos.
'Hij is op zoek naar Paulus, want Marcus wil geschoren worden.' En de kapper was er weer eens een keertje niet, dacht ik en voelde met hem mee. Daar zou hij voor moeten boeten, vooral als de hoofdslaaf in eigen persoon naar hem op zoek had moeten gaan. Andretha had toch al de smoor in omdat hij eropuit was gestuurd om Aulus te halen. Hoofdslaven zijn niet gewend achter ondergeschikten aan te moeten vangen.
Ik had daar geen moeite mee. 'Dan gaan we hem daar wel opzoeken,' zei ik en ging van de binnenplaats op weg naar de slavenslaapzaal aan de achterkant.
Ik was niet meer in dat gebouw geweest sinds ik was aangevallen en ik was me toen ik naar binnen ging ongemakkelijk bewust van een nerveuze rilling. Maar dit keer had ik Junio bij me, zei ik tegen mezelf. Ik liep met een redelijke imitatie van dapperheid door het midden van de zaal en keek van tijd tot tijd opzij naar de slaapplaatsen. Andretha was nergens te zien, tot we bij de afgeschoten kamer aan het eind kwamen. Ik riep zijn naam.
Ik kreeg geen antwoord, maar ik dacht dat ik vanuit het kamertje een zwak krassend geluidje hoorde. Ik trok het deurscherm opzij en daar was de hoofdslaaf; hij zat op zijn knieën op de grond en was bezig haastig een houten kistje onder het matras te duwen. Hij hield daar meteen mee op toen ik binnen kwam en kwam overeind in een parodie van opwinding en zelfvernedering.
'Burger! Ik had u niet horen roepen.' Hoe wist hij dan dat ik geroepen had? 'Het spijt me dat u naar me heeft moeten zoeken! Wat brengt u hierheen?'
'Als het goed is heb je een sleutel, Andretha.' Hij werd zichtbaar wit. 'Een sleutel? Wat voor sleutel? Burger, ik zweer...'
Junio keek me aan, maar toen ik niets zei gaf hij zelf het antwoord. 'Van het librarium. Mijn meester wil het mozaïek zien.'
'Aha!' Andretha begon heel druk zijn tuniek af te stoffen. 'Die sleutel. Eens even kijken. Die moet ik hier hebben.' Hij viste in zijn tuniek en haalde er een rits sleutels uit die aan een ketting om zijn nek hing. 'Komt u maar mee, dan zullen we eens kijken.'
Het was een onhandig slot, dat naar buiten openging, maar hij kreeg het uiteindelijk open en trok de deur op een kier. Het librarium zag er donkerder en hokkeriger uit dan ooit, vochtig, hol en leeg, een klein raamloos vierkant kamertje met beschilderd pleisterwerk, het mozaïek op de vloer en die eenzame manuscriptpotten op een plank in hun verloren alkoof. Maar Junio was er helemaal weg van.
'Ars longa,' zei hij toen hij de deur open had geduwd en de veranderde inscriptie op de vloer kon lezen. 'Dat heeft u handig gedaan. En die rand ook. In zo'n korte tijd! Het ziet er erg goed uit.'
'Het grootste stuk van het mozaïek was al klaar,' zei ik. 'En Crassus heeft de vloer door zijn eigen slaven laten egaliseren voor de specie. Ik hoefde het alleen maar uit te rollen en vast te zetten.'
Hij grijnsde naar me. 'Een echt mozaïek. Mijn eerste. Nou, ik ben blij dat ik het gezien heb. Het is wel zonde dat het nu nooit gebruikt zal worden. Ik hoop dat Lucius het mooi vond.' We liepen de binnenplaats weer op en knepen door het daglicht onze ogen dicht. 'Misschien is de nieuwe eigenaar wel een boekenwurm. Hoewel hij, als dat het geval is, waarschijnlijk wel een prettiger kamer uit zal kiezen.'
Andretha stond ons buiten gespannen op te wachten met de sleutels. Ik wachtte tot hij de deur van het librarium weer op slot had gedaan en zei toen achteloos: 'Welke sleutel is er eigenlijk weg, Andretha? De sleutel van dat kistje waar je mee bezig was?'
Hij keek me zo onverwacht fel aan dat ik snel een stap achteruit deed.
'Ik dacht dat jij als hoofd van de huishouding alle sleutels in je bezit had?' zei ik in een poging de schade een beetje te herstellen. Het leven in de villa was al gevaarlijk genoeg, zonder dat ik ook nog eens expres vijanden ging maken. 'Of had Crassus die ene toevertrouwd aan zijn favoriet? Aan Daedalus?' Het leek wel of het door het noemen van de naam Daedalus kwam. Of misschien kwam het doordat we hem betrapt hadden. Het leek wel of hij plotseling besloten had te gokken op de waarheid. De oude gewichtig doende en overbeleefde Andretha smolt weg en ik zag de bange, wanhopige, kwetsbare man erachter. Ineens liet hij zich zakken op een kruk in het prieeltje, onder het beeld van Minerva. 'Nee, burger, zelfs dat niet. Crassus had die sleutel altijd bij zich. Dat kistje was zijn schatkist. Ik wist dat hij die had. Hij bewaarde hem in zijn slaapkamer onder de vloer, waar hij ook het geldkistje bewaarde. Daar heeft u me laatst mee bezig gezien, daar had ik wel een sleutel van. Maar dit was anders. Hierin zaten geen munten, maar al zijn goud en juwelen, en kleine zilveren figuurtjes. Hij had er een sleutel van die in een ring zat en die hij altijd aan zijn pink droeg.'
'Toen ik zijn lijk onderzocht heb ik die niet gezien.' Hij keek me hulpeloos aan. 'Nee, burger, ik ook niet. Ik heb ernaar gezocht, maar hij was weg.'
'Daar heb je me toen niets over gezegd,' zei ik. Hij schudde zijn hoofd. 'Het zit zo, burger...' Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. 'U zult er hoe dan ook gauw genoeg achter komen. Er is een tekort... in de boekhouding. Ik weet zeker dat er goud dat kistje zat, Crassus hield het zo zorgvuldig afgesloten. Het was ook zwaar. Ik hoopte dat ik op die manier het tekort misschien aan kon vullen.'
'Je wilde dus wat van zijn goud stelen?'
Hij ontkende het niet. 'Maar dat heb ik niet gedaan, burger.' Hij tilde zijn hoofd weer op en stak zijn handen de lucht in als een Vestaalse Maagd die een offer brengt. 'Ik kon de sleutel niet vinden. Een diefstal die nooit heeft plaatsgevonden is niet strafbaar. Maar wie zou me geloven?'
'Je hebt dat kistje nu,' zei ik. 'Wat was je aan het doen? Wilde je het slot forceren?'
Hij zuchtte verslagen. 'Dat zou geen enkele zin hebben, burger. Het kistje is leeg. Het zit nog steeds op slot, maar je hoeft het maar heen en weer te schudden om daar achter te komen. Daarom heb ik het kistje uit zijn slaapkamer weggehaald. Ik dacht dat ik meteen verdacht zou worden als het daar met niets erin gevonden zou worden.'
Ik moest toegeven dat ik dat niet verwacht had. 'Maar je hebt de sleutel niet?' zei ik. 'En weet ook niet waar die kan zijn?' Hij keek me aan en ik zag die felle wanhoop weer in zijn ogen, maar dit keer was die niet tegen mij gericht. Ik had die blik wel eens eerder gezien, in de arena; de woeste doodsangst van een man die zijn leven op het spel zet en verliest.
'Ik denk dat ik weet waar hij is,' zei hij tenslotte. 'Ik ben stom geweest, burger, stom en onnozel. Daedalus moet hem hebben. Vind Daedalus en u vindt de sleutel.' Hij liet zijn schouders in wanhoop hangen. 'Ik neem aan dat u me nu meeneemt naar Marcus?'
'Dat zou ik eigenlijk moeten doen,' zei ik. 'Je zegt dat een diefstal die nooit heeft plaatsgevonden niet strafbaar is, maar er is wel degelijk een tekort in de boekhouding. Je hebt je meester al een hele tijd bestolen, waar of niet? Ik vermoedde al zoiets.' Hij aarzelde. 'Nee, burger, ik... Ja. Ja, dat is zo. Ik wilde mijn slavengeld bij elkaar sparen. U weet dat een man in mijn positie zo hier en daar wel eens een paar as toegeschoven krijgt, soms zelfs wel eens een hele sestertie. Die spaarde ik op. Volgens de tradities mag een slaaf die fooien houden en er zelfs zijn vrijheid mee kopen, als hij dat kan. Maar Crassus...'
'Legde je boetes op,' vulde ik aan, want ik herinnerde me wat Aulus gezegd had. 'Telkens als je het geld bijna bij elkaar had?' Hij knikte. 'Het leek wel of hij het wist. Hij vond altijd wel wat waarvoor hij me een boete kon geven; een onbeleefde slaaf, een diner dat hem niet beviel, een gebroken kom. Ik was overal verantwoordelijk voor, snapt u wel. Ik heb zelfs wel eens gedacht dat hij het opzettelijk deed; er was een keer een prachtige schaal van bruinrood aardewerk en ik weet zeker dat hij niet gebarsten was toen ik hem opdiende. Alleen die schaal al kostte bijna evenveel als ikzelf.'
Junio keek hem ontzet aan. Met dat soort wreedheid heeft hij geen ervaring.
'En dus,' zei ik, 'ben je begonnen van hem te stelen? Terug te halen wat hij je schuldig was, zit het zo?'
'Het was niet veel, burger. Dat durfde ik niet. Een paar sesterties, meer niet. Een extra as voor schoenspijkers, of voor de pottenhandelaar. Ik dacht niet dat het op zou vallen.'
'Dat zou het ook niet zijn,' reageerde ik. Dat waren maar heel kleine bedragen, die makkelijk weg te werken waren. Daar zou je geen kastekort van krijgen. Één zevenslaper extra voor het feest - zulke kleine verschillen zouden nooit ontdekt zijn.' Hij bloosde. 'U heeft gelijk, burger. Zo had ik het bedoeld. En zoals ik al zei, hij had het geld eerst van mij gestolen. Maar...' Hij stopte met praten.
'Het ging te makkelijk? De verleiding was te groot?'
'Nee, burger. Dat niet! Hij was nu zowat in tranen. 'Maar Daedalus kwam erachter. Ik heb geen idee hoe. Hij dreigde alles aan Germanicus te vertellen, wat me op een openbare marteling zou komen te staan, tenzij... tenzij ik voor hem ook zou stelen. Hij wilde geld, echt veel geld. Honderd denarii - en nog vóór het feest van Mars. Hij zou zijn vrijheid krijgen, zei hij, als hij een weddenschap won. Hij wilde me niet zeggen wat het was, maar hij had er alle vertrouwen in. Maar hij had het geld nodig om mee in te zetten. Hij was een persoonlijke slaaf, die nooit voor iemand anders gewerkt had, en Crassus gaf nooit fooien. Hij had geen geld. Behalve dan het mijne.'
'Jullie hebben een overeenkomst gesloten? Geld in ruil voor zijn stilzwijgen. Vertrouwde je hem?'
'Niet erg, maar ik had niets te verliezen. De beul kan je maar één keer executeren. Crassus zou me toch hebben laten doden, of ik nu twee denarii gestolen had of honderd. Gelukkig kan iemand zijn eigen slaaf niet terechtstellen, want Germanicus zou met veel genoegen een 'passende straf bedacht hebben, maar voor de beulen is het gewoon een doorsnee klusje. En verder had Daedalus me beloofd dat hij zou proberen me van Germanicus te kopen als hij eenmaal vrij was. Dat zou betekenen dat ik de ene meester inruilde voor de andere, maar Daedalus kon nooit erger zijn dan Crassus. Hij zou me mijn vrijheid op een eerlijke manier laten verdienen, zei hij.'
'En jij geloofde hem?'
'Daedalus was goed geweest voor de anderen in de villa. Hij heeft zijn best gedaan voor Regina en voor het kind van Faustina. Het heeft niet geholpen, maar hij heeft het toch geprobeerd. Ik dacht dat hij zijn woord wel zou houden. Maar het ziet er naar uit dat ik me vergist heb. Daedalus heeft zijn vrijheid gekregen en is ontsnapt, met al mijn geld op zak.' Geen wonder dat Andretha Daedalus zo graag wilde vinden. Ik schudde mijn hoofd. 'Als Crassus dood was kon hij die vrijheid nooit opeisen.'
'Dat hoefde hij ook helemaal niet,' verduidelijkte Andretha.
'Die heeft hij in elk geval. Crassus heeft hem in zijn testament vrijgemaakt. Daedalus is een vrij man, net als ik zou worden als de boekhouding klopte. Had ik nou maar nooit iets gestolen!'
'In ieder geval hoef je niet te vrezen voor je leven. Lucius laatje echt niet executeren. Op zijn slechtst laat hij je verkopen.'
'Hij laat me verkopen,' zei Andretha hulpeloos. 'Lucius zal genadig zijn, maar een diefstal zal hij niet door de vingers zien. Mijn vrijheid krijg ik niet. Iedereen weet wat er in dat testament staat en dus zullen ze begrijpen dat de boekhouding niet klopte... en wie zal me dan nog willen kopen? Dan heb ik geen waarde meer. Ik, die ooit hoofd van de huishouding van een groot landgoed geweest is, zal dan blij mogen zijn met een baantje waarbij ik de kamerpotten moet schrobben of de vomitoria legen van een of andere zieke en in armoede geraakte meester - tot ik zelf ook zijn ziekte krijg en eraan bezwijk.' Daar zat veel waars in. Een oneerlijke slaaf is erger dan een gebarsten kookpot; voor iedereen onbruikbaar en alleen nog maar te gebruiken voor de simpelste klusjes.
'Ik dacht dat ik er misschien nog wel mee weg zou kunnen komen als ik u de waarheid vertelde over dat kistje,' zei Andretha bitter. 'Maar aangezien u achter die diefstallen bent gekomen neem ik aan dat u me nu toch aan Marcus over zult dragen.'
Ik schudde mijn hoofd. 'Ik ben hier om een moord te onderzoeken,' zei ik. 'Of Crassus bestolen is interesseert me niet. Het tekort in de boekhouding komt vanzelf wel aan het licht. Ik vind het niet noodzakelijk om Marcus hierbij te betrekken, tenzij de twee dingen met elkaar in verband blijken te staan. Waar ben jij bijvoorbeeld tijdens de optocht geweest? Je was er niet bij, anders zou het je opgevallen zijn dat er meer mensen verdwenen waren.' Hij zuchtte. 'Dat weet u ook al? Nou ja, het heeft geen zin om dat nog te blijven ontkennen. Ik ben naar de geldleners geweest.'
Dat was mogelijk, daar zaten er in het forum tientallen van en op feestdagen deden die geweldige zaken. 'Mijn lot lag in hun handen,' klaagde hij hulpeloos. 'Crassus had me een boete gegeven voor die schaal en ik had Daedalus al het geld gegeven dat ik had. Hoe kan ik ze zonder hem ooit terugbetalen?' Hij plukte aan mijn mouw. 'Er is nog hoop, als u Daedalus vindt. Probeert u hem toch voor me te vinden, burger.'
'Dat ben ik zeker van plan,' zei ik. 'En jij kunt er maar beter voor gaan zorgen dat je Paulus vindt, als je geen straf wilt krijgen. Marcus zit nog altijd op zijn scheerbeurt te wachten.'