Hoofdstuk 8
Het volgende uur was heel wazig. Ik kan me vaag wat stemmen en geschreeuw herinneren, een pijnlijk en bonkend hoofd, het gevoel hardhandig en over een brede en sterk naar uien ruikende schouder ergens heengebracht te worden, en tenslotte het prettige gevoel van op een zacht en gastvrij bed neergelegd te worden. Daarna heb ik volgens mij een flinke tijd halverwege tussen waken en slapen doorgebracht, hoewel ik liever wilde slapen. Dat deed minder pijn. Toen ik tenslotte wakker werd en voorzichtig een oog opendeed zag ik dat Junio over mij heen gebogen stond met een beker van iets dat geurig rook en erg heet was.
Even dacht ik dat ik thuis was. Ik knipperde mezelf behoedzaam wakker. Vensterglas, een bed op poten, mooie lakens, gekruide mede, Junio aan mijn bed en een halve cohorte bange slaven (inclusief een paar mooie meisjes) aan mijn voeten - óf ik was door Bacchus ontvoerd, óf ik was nog steeds in de villa van Crassus.
Ik probeerde overeind te komen, maar mijn gezicht vertrok van de verblindende pijn in mijn hoofd. Nee, in de hemel was ik niet.
'Wat doe jij hier?' begon ik, maar mijn stem wilde niet gehoorzamen. Junio drukte de beker tegen mijn lippen.
'Stil,' zei hij. 'Zodra Marcus u gezien had heeft hij mij laten halen.'
'Marcus?' zei ik onnozel, terwijl ik probeerde weer bij mijn positieven te komen. 'Is hij ook hier?'
Junio wachtte met antwoorden tot ik weer een teug van het opwekkende drankje genomen had. 'Andretha heeft hem meteen laten halen, zodra Aulus u gevonden had. En Marcus heeft mij weer laten halen. Hij zal erg blij zijn dat u weer bij kennis bent.'
Hij bedoelde Marcus, realiseerde ik me na enige verwarring. Even had ik gedacht dat hij nog steeds de hoofdslaaf bedoelde. Arme Andretha, bedacht ik vaag. Weer een ernstige schending van de huisvrede. Eerst de ontdekking van het lijk van zijn meester en nu een aanslag op een officiële gast. Hij zou zo onderhand wel als een vleermuis met zijn handen aan het wapperen zijn. Ik moest er flauw om glimlachen, maar een steek in mijn hoofd herinnerde me er meteen aan dat er niets te lachen viel.
Junio, die de uitdrukking op mijn gezicht gezien had, grijnsde ook en keek erg opgelucht. 'Ik moet bekennen dat ik mezelf ook zorgen gemaakt heb, al had ik kunnen weten dat u taaier bent dan een das. De hele villa was door u in rep en roer. Marcus stond haast op het punt vanavond nog een tweede rouworatie te lezen.'
Zelfs mijn verwarde brein hoorde daar iets vreemds aan.
'Vanavond?'
Junio nam de beker van mij over en wist daarbij op de een of andere manier in mijn hand te knijpen. 'Beste vriend en meester, de zon is naar bed gegaan en weer opgekomen sinds u hier gisteren heen bent gebracht.' Hij klonk echt bezorgd.
'Andretha heeft vanaf dat moment de hele tijd kruiden laten verbranden door de slaven en uw hoofd met water laten betten. Marcus wilde de legerarts laten komen, maar Faustina hier weet veel af van kruiden. Ze heeft uw wond uitgewassen en ik...' Hij liet mijn hand los en grijnsde weer, 'ik heb gezegd dat u van gekruide mede misschien wel op zou knappen. En dat heeft geholpen. Samen hebben we Charon vanavond toch van minstens één reiziger beroofd.' Dit keer lukte het me wel overeind te komen en mezelf met een elleboog te ondersteunen. Ik was Crassus helemaal vergeten.
'En de andere passagier,' zei ik. 'Hoe is het daarmee?' Junio's grijns werd breder. 'Germanicus, meester? Weinig verandering,' zei hij met een brutale knipoog. 'Ik vrees dat zelfs gekruide mede hem niet meer zal helpen.'
Ik zou om zijn brutale grap gelachen hebben als mijn hoofd me daar niet van af had gehouden. Maar zijn woorden hadden me wel stof tot nadenken gegeven. 'Gekruide mede,' zei ik langzaam. 'of misschien de kruiden van Faustina.' Ik keek naar de slavinnetjes. De ene was klein, blond met blauwe ogen, met tengere armen en een slank en goedgevormd lichaam. De andere was ronder, ouder, met zware borsten en een donkerder uiterlijk. Haar lange geverfde haren was naar achteren samengevlochten tot een gouden vlecht. 'Wie van jullie is Faustina?' Ik had het niet hoeven vragen, maar mijn hersenen werkten nog niet op volle snelheid.
'Dat ben ik, excellentie,' zei het donkere meisje. Natuurlijk! De haarlok in het zakje van Rufus.
Ik wist een glimlach op te roepen. 'Dank je voor je goede zorgen.' Een slavinnetje, dacht mijn langzame brein, met kennis van kruiden en motief om haar meester te haten. Misschien wel genoeg om hem te vergiftigen? En hem daarna in de kachel te duwen, om de sporen daarvan te laten verdwijnen? 'Ik zou graag even alleen met je willen praten,' zei ik. Ze begrepen het verkeerd. Zelfs Junio keek me verbaasd aan. De andere slaven trokken zich uiteraard meteen terug; Andretha had ze kennelijk opgedragen gehoor te geven aan al mijn grillen - maar ik zag hoe ze naar elkaar keken. Ze moeten mijn herstelvermogen wel buitengewoon hoog inschatten, bedacht ik.
'Ik sta tot uw beschikking, excellentie.' Ze deed een stap vooruit, waakzaam maar gelaten, zoals jonge slavinnetjes dat waar ook ter wereld doen. 'Wat is er van uw dienst?'
'Ik wil met je praten,' zei ik, 'over de dood van je meester.' Haar opluchting was zonneklaar. Het was misschien niet erg complimenteus, maar inwendig vond ik het wel vermakelijk. Ze ontspande zich helemaal. 'Is dat alles? We kunnen er natuurlijk over praten, maar ik heb u verder niets te vertellen.' Ik ging voorzichtig overeind zitten. Mijn hoofd duizelde en het bloed suisde in mijn oren, maar als ik zo onhandig op een bed lag terwijl het meisje naast me stond had ik niet genoeg overwicht, vond ik. Bovendien begon ik ondanks de klap op mijn hoofd ineens rare gedachten te krijgen. Ik moest haar aan kunnen kijken; van waar ik lag was het beeld van die dansende hazelnoten veel te levendig.
Met tegenzin richtte ik mijn blik op haar ogen. Die waren donker en afwerend. 'Ik weet dat je de vorige keer antwoord op al onze vragen gegeven hebt,' zei ik, 'maar ik heb sindsdien een paar nieuwe bedacht. Deze bijvoorbeeld: Toen Rufus tijdens het Mars-feest wegliep van de groep, was hij toen eigenlijk op weg naar jou?'
Ze aarzelde. 'Dus daar weet u van? Het verbaast me dat hij u dat verteld heeft.'
Ik dwong mezelf helder na te denken. 'Dat heeft hij ook niet. Niet in zoveel woorden. Daarmee zou hij jou in de problemen gebracht hebben. Maar Rufus kan niet erg goed liegen.'
'Hij is geen leugenaar. Hij is altijd pijnlijk eerlijk.'
'Hij heeft ons niet verteld dat hij tijdens de optocht tussentijds weggeweest is.'
Ze keek me recht aan met haar donkere, bruine ogen. 'Heeft u hem dat gevraagd? Rechtstreeks?'
'Nee,' moest ik toegeven. Dat was zo. Marcus had alleen maar gevraagd of Rufus de optocht had bijgewoond en samen met de anderen naar de stad en terug was gereden. Wat hij vermoedelijk allemaal gedaan had. Toen ik begonnen was hem rechtstreekse vragen te stellen had hij eerlijk antwoord gegeven of een antwoord handig ontweken. 'Nee, ik denk van niet,' zei ik weer. Ik begon een nieuw respect voor Rufus te krijgen. Ze glimlachte. 'Ziet u nu wel.'
Ik begon me af te vragen wat we nog meer te weten hadden kunnen komen als ik de goeie vragen maar gesteld had. 'Dus als hij zegt dat hij zijn meester niet aangeraakt heeft...?'
'Dan heeft hij hem niet aangeraakt. Daar zou ik op durven zweren.'
Maar ik moest het voor mezelf nu echt helemaal zeker weten.
'Hij zei dat hij hem niet 'aangeraakt' had. Zou hij Crassus volgens jou op een andere manier gedood kunnen hebben?' Ze kreeg een kleur en keek de andere kant op. 'Ik begrijp niet wat u bedoelt.'
'Je liegt, Faustina,' zei ik vriendelijk, 'zelfs al begrijpt hij het misschien niet. Je begrijpt me heel goed. Je kunt een man vermoorden zonder hem aan te raken. Met vergif, bijvoorbeeld.'
'Vergif!' Ze was geschokt en van haar stuk gebracht. Waar ze ook aan had gedacht, dat was het niet. 'Nee, Rufus heeft hem niet vergiftigd, dat weet ik zeker.' Ze geloofde dat hartstochtelijk, als ik af mocht gaan op mijn mensenkennis.
'Nou,' zei ik, 'wat heeft hij dan wel gedaan?' Ze schudde haar hoofd. 'Niets. Nee. Niet echt. Hij heeft Crassus niet vermoord. Daar durf ik mijn leven onder te verwedden.'
'Maar hij wilde heel graag dat hij dood zou gaan?' Er viel een stilte. Toen, aarzelend: 'Ja. Dat wilde hij. Maar dat gold voor ons allemaal.'
Ik zei vriendelijk: 'En jij, Faustina? Wilde jij hem dood hebben?'
Ze zweeg even en zei toen met een stem die onvast was van woede: 'Ik heb wel duizend keer voor zijn dood gebeden. Rufus was de enige niet.'
'Je had de middelen bij de hand, Faustina,' zei ik. 'Je hebt ervaring met kruiden, zegt Junio. Je hebt dat van iemand geleerd. Iemand hier in huis?'
'Het stelt niet veel voor, alleen de eerste beginselen. Ze had geen tijd me meer te leren.'
'Zij?' Er waren niet zoveel vrouwen in de villa. Faustina's moeder misschien, of een van de oudere slaven? Dat andere dansmeisje toch zeker niet? Maar 'ze had geen tijd' - in de verleden tijd? Het drong ineens tot mijn benevelde brein door.
'Regina heeft het je geleerd,' zei ik met plotselinge zekerheid.
'Regina heeft je geleerd wat je nu weet? Die wist veel van allerlei drankjes af.' Dat wist ik niet, maar het leek een goeie gok. Gezien de omstandigheden was ik trots op mijn conclusie.
Ik had raak geschoten. Faustina keek me aan. 'Nou,' zei ze, 'en wat dan nog? Heel wat boerenvrouwen weten veel af van de eigenschappen van planten. Regina staat erom bekend.
Smeerseltjes en drankjes, balsems en zalven, die kan ze allemaal maken. Ze heeft een heel kastje vol gedroogde kruiden en kleine flesjes en potjes. Iedereen kwam naar haar toe. Ze heeft zelfs Paulus een zalf voor zijn blauwe plekken gegeven. Zo had ze Crassus destijds ook ontmoet, vertelde ze. Hij kwam een kruidendrankje tegen kiespijn bij haar kopen. Haar middeltjes helpen goed. Ze heeft me bessenblaadjes gegeven tegen de pijn van de bevalling en dat hielp veel beter dan de bezweringen en amuletten van de vroedvrouw. Zonder dat drankje denk ik dat ik de stang die ze me hadden gegeven om me aan vast te houden kromgebogen zou hebben.'
Het duurde even voor ik dat nieuws verwerkt had. 'Heb je een kind?'
Haar donkere gezicht werd nog donkerder. 'Had een kind.' Haar stem trilde. 'Bijna drie maanden geleden. Het is nu natuurlijk dood. Na de geboorte uit de weg geruimd.' Ik voelde met haar mee. Zou Gwellia, zo vroeg ik me af, ooit een kind gekregen van een of andere rijke meester, om dan te moeten meemaken dat het meteen na de geboorte gedood of te vondeling gelegd werd? Dat is een van de Romeinse wetten waar ik niet tegen kan, die ontkenning dat een pasgeboren kind ook een mens is. Ik mompelde dat ik met haar meevoelde.
'Wat had u anders verwacht?' zei ze bitter. 'Dat Germanicus het zou hebben opgenomen?'
Ze bedoelde 'opgenomen' in de letterlijke betekenis. Zelfs de eigen echtgenote moet haar pasgeboren kind komen laten zien, waarna de vader het als zijn kind aan moet nemen door het als het aan hem getoond wordt op te nemen van de grond. Doet hij dat niet, dan verwerpt hij het en ontzegt het daarmee een legaal bestaan, waarna het aan zijn lot overgelaten wordt om te sterven. Een slavenkind krijgt vaak nog niet eens de eer van een rustige dood. Het is al van de meester, aangezien hij eigenaar van de moeder is, en als die het niet als 'speeltje' aanhoudt wordt het meestal verdronken als een ongewenste puppy of aan de honden gevoerd.
Maar dat was allemaal niet ongebruikelijk. Het verbaasde me zelfs een beetje dat Faustina verdriet had om de dood van Crassus' kind. Tenzij...
'Was Crassus Germanicus de vader?'
Ze keek weg. 'Hoe kan ik dat weten? Ik hoop van niet... of eigenlijk van wel, aangezien het dood is.'
'Maar het had van Rufus kunnen zijn?'
Ze keek me weer aan, met tranen in haar ogen. 'Ja. Misschien. Misschien vermoedde Germanicus dat. Maar het leek hem niet te kunnen schelen. Hij vond het opwindend toen ik... een dikke buik had. Zijn enige zorg was dat ik zou stoppen met vloeien en ritueel gereinigd zou kunnen worden, zodat hij weer met me naar bed kon. Hij liet door Regina een middeltje voor me klaarmaken.'
'Heeft het geholpen?'
Ze trok een raar gezicht. 'Ik heb het niet ingenomen. Ik had geen haast. Maar ik had binnenkort weer naar hem toe
gemoeten. Ik kon het niet veel langer meer uitstellen. Het zou vast wel geholpen hebben. Regina is goed met kruiden. Germanicus wist dat ook. Wist u dat hij bang voor haar was? Ze heeft jaren geleden een liefdesdrank voor hem gemaakt, beweert hij. Ze ziet er vrij onopvallend uit en ze is nogal mager, helemaal niet het soort vrouw waar hij van houdt. Zolang zij in de villa woonde wilde hij niets eten of drinken voordat Daedalus er eerst van geproefd had.'
Ondanks mijn bonkende hoofd moest ik glimlachen. Het idee dat die lelijke Crassus Germanicus een voorproever in moest zetten om hem tegen een onopvallende vrouw te beschermen was lachwekkend. 'En heeft ze dit keer weer een liefdesdrank gemaakt?'
Faustina lachte. 'Misschien. Ze was er in ieder geval zeker van dat ze binnenkort zou gaan trouwen, dat heeft ze me verteld. Maar als ze zo'n drankje gemaakt heeft moet Crassus een tegenmiddel hebben gehad. Hij heeft haar overgehaald geld aan te nemen, denk ik. Ze is hier zonder hem vertrokken en we hebben haar niet meer teruggezien.'
'Trouwen?' zei ik. 'Maar met wie dan? Met Crassus of met Daedalus?'
Ze lachte weer. 'U denkt misschien dat de voorproever het drankje binnen heeft gekregen? Dat is best mogelijk. Daedalus vond haar aardig. Rufus zou het meteen geloven, die heeft vertrouwen in die dingen. Ikzelf had vertrouwen in haar middeltjes voor wonden en ziektes, maar niet in die bezweringen van haar. Ze is een genezer, geen tovenares. Ik kan het weten, ze heeft me het een en ander geleerd. Eenvoudige middeltjes: klimop tegen brandwonden en blauwe plekken, monnikskap voor gewrichtspijn en kiespijn, nieskruid voor maagpijn en belladonna voor de ogen. Allemaal Saturnuskruiden. Die zijn erg krachtig.'
'En de meeste daarvan zijn ook giftig, waar of niet?'
'Niet voor wie weet hoe je er mee om moet gaan, anders zou u allang dood zijn. Ik heb gekneusd dolkruid en dollekervel op uw hoofd gelegd en u heeft er urenlang de rook van opgesnoven. Het helpt de zwelling te verminderen en de pijn te dempen. Maar het gaat om de juiste dosis. De werkzame bestanddelen worden via de huid opgenomen. Teveel kan dodelijk zijn.' Ik legde voorzichtig een hand op mijn bonkende hoofd. Er was een gevoelige bult op mijn achterhoofd en toen ik mijn hand terugtrok bleef er inderdaad een klein opgekruld blaadje aan mijn vinger hangen. Ik plukte het eraf en keek er vol ontzetting naar.
'Dolkruid?' zei ik. 'Dollekervel?' Ik zou mijn vingers in de beek moeten weken.
'Peterselie,' zei Faustina. 'Om te voorkomen dat het een grote blauwe plek wordt. Ik heb de andere kruiden al weggehaald, al lijken de blaadjes wel wat op elkaar. Monnikskap ook.' En met elk van die vergiften, dacht ik, zou Crassus uit de weg geruimd kunnen zijn. Misschien was dat ook wel gebeurd. Geen wonder dat Crassus bang was voor zijn vrouw in spe.
'Vertel me eens wat over Regina,' zei ik. 'Vond je haar aardig?'
'Erg aardig. Te goed voor Crassus... en toch wilde ze hem hebben. Ze was natuurlijk niet jong meer en haar familie was al hun land kwijtgeraakt. Het leger had het afgepakt, zei ze, en haar vader was gestorven zonder haar ook maar iets na te laten. Ze had geen bruidsschat, anders had Crassus haar misschien wel genomen, of ze nu gewoontjes was of niet. Maar omgekeerd was ze zonder echtgenoot bang van de honger om te komen. Ik denk dat ze daarom met Crassus wilde trouwen. Het kan niet zijn omdat hij zulk aangenaam gezelschap was.' Het kwam er fel uit.
'Ja.' Dat begreep ik wel. Als een leger zich ergens vestigde namen ze de omringende boerderijen over als terratorium om de legioenen van voedsel te voorzien. Vaak waren de plaatselijke grondbezitters gedwongen als gewone landarbeiders te gaan werken op de grond die vroeger van hen was geweest. Maar voor een vrouw was het nog veel moeilijker, vooral als ze al wat ouder was. Waarschijnlijk was zelfs Crassus beter dan te moeten bedelen.
'Ze was goed voor me,' zei Faustina. 'Ze probeerde Germanicus om te praten, wat de baby betrof. Probeerde hem zover te krijgen dat hij het kind in leven zou laten. Daedalus heeft dat ook geprobeerd. We hadden het aan een of andere kinderloze boer kunnen geven, of aan een Romeinse familie die wel een toekomstige duvelstoejager kon gebruiken. Maar Crassus heeft het toch gewoon laten verdrinken. Al zou het zonder Daedalus misschien wel voor de lol gestenigd zijn of aan de honden gevoerd.'
'Het zij je vergeven,' zei ik zacht, 'als je daar zelf moordneigingen door hebt.'
'Heb ik. Had ik. Maar ik heb Crassus niet vermoord. En Rufus heeft het ook niet gedaan, wat hij ook zegt.'
'Hij zegt - of liever, hij suggereert - dat hij bij jou was,' zei ik.
'Waar heeft hij je getroffen, tijdens de optocht?' Ze aarzelde. 'Dat moet u hem zelf maar vragen.'
'Ik heb het hem gevraagd. En nu vraag ik het aan jou.' Ik zag haar aarzelen. Ze was een eerlijke vrouw maar ze zou zonder enig probleem hebben gelogen om Rufus te beschermen. Misschien was ze in dat opzicht wel minder gewetensvol dan hij. Maar ze wist niet wat ze zeggen moest.
Ze was in staat een of ander antwoord te bedenken. Ik zei: 'Ik moetje wel waarschuwen dat iemand hem gevolgd heeft.'
'Aulus!' zei ze meteen. Ze zag een uitweg en nam hem meteen.
'Als u een getuige heeft weet u toch waar we heen zijn gegaan!
En nu moet u toch echt even gaan liggen, burger. U heeft al teveel gedaan. U wordt helemaal bleek.'
Daar had ik niets tegenin te brengen. Ik voelde hoe het bloed uit mijn hoofd wegstroomde en ik voelde me ineens duizelig.
'Kom,' zei ze, 'ik zal een linctus voor u halen. Junio!' Die laatste woorden waren een oproep geweest. Junio kwam als een haas naar binnen. 'Bij Jupiter,' zei hij toen hij me zag, 'u bent witter dan een witmarmeren mozaïeksteen. En Marcus wil u spreken.'
'Laat hem dan maar binnen,' zei ik. Nog een van de meer voor de hand liggende geheimen van een lang leven is de afgezant van de gouverneur niet te laten wachten.