Hoofdstuk 11
Maar Paulus was nergens te vinden.
Junio kwam met spijt op zijn gezicht terug. 'Het spijt me, meester, ik kan hem nergens vinden. En waarom ligt u niet op bed te rusten?'
Dat vroeg ik mezelf ook af. Toen hij de kamer uit was gegaan had ik mezelf wankelend uit bed gehesen. Mijn hoofd draaide en mijn benen hadden merkwaardig veel tegenzin mij te dragen. Het leken rivierpalingen geworden te zijn. Maar in mijn jaren als slaaf had ik geleerd om flink te zijn. Als ik kon staan deed ik dat ook liever. Staand ben je minder kwetsbaar.
'Daar mag je de kruiden van Faustina voor bedanken,' zei ik zo vrolijk als ik op kon brengen. 'Volgens mij werken ze al.' Dat was niet helemaal gelogen, ik voelde me echt al wat beter. E|n beetje wankel, maar beter. 'En bovendien verwacht Marcus van me dat ik de crematie bijwoon; dan wil ik liever eerst even oefenen met lopen en staan. Misschien een luchtje scheppen? Een wandelingetje naar het nymphaeum?' Ik had het maar niet over mijn vorige poging in die richting of de geheimzinnige voetstappen die me gevolgd waren. Junio zou de conclusie getrokken hebben dat de voetstappen van mijn aanvaller geweest waren en dan zou hij me uit angst voor weer een aanslag verboden hebben daarheen zou gaan. Dat wil zeggen, aangezien hij een slaaf was en zelf dus niets over me te vertellen had zou hij het tegen Marcus gezegd hebben, wat op hetzelfde neerkwam.
Dus hield ik mijn mond dicht en ging naar de watertempel, blij wat frisse lucht op mijn gezicht te voelen. Junio ging met me mee en mopperde de hele tijd.
'Stelt u zich eens voor als u nu zou vallen! En wat zou Marcus zeggen als hij hoorde dat ik u hierheen had gebracht en u in elkaar^gezakt was? Dan zou hij me een pak slaag laten geven!'
'Ik zal je zelf een pak slaag geven,' gromde ik, 'als je niet ophoudt met dat gejammer. 'Kijk liever eens wat je daar kunt zien.' Ik voelde me behoorlijk zwak, ook zonder dat hij erover door bleef zeuren.
We waren intussen bij het nymphaeum gearriveerd, een klein halfrond tempeltje op pilaren dat om een helder waterbassin heen was gebouwd. De achterwand was van natuursteen en van onderaan de muur borrelde het water op, vers uit de bron. Een tamelijk griezelig uitziende stenen god op een sokkel hield alles in de gaten. Naast het standbeeld zag ik de kant en klare nis, met plaats voor de urn en de amfora met voedsel - hoewel het me gezien de ligging van de bron nogal een vochtig klusje leek om daar elke keer op de jaardag van het overlijden eten en drinken in te stoppen. Er was ook ruimte, zag ik, voor een grote steen met inscriptie boven de nis. Ongetwijfeld had Crassus instructies achtergelaten voor de tekst.
'Ik kan het kleine zijpoortje zien, en het pad,' zei Junio. Ik schrok ervan, ik was vergeten dat ik dat gevraagd had. 'En de villa, althans de achterkant en de zijkant. Er is niemand, alleen de slaven... acht, negen, tien in totaal.'
'Wat zijn ze aan het doen?'
'De gewone dingen - hout halen, het erf aanvegen, twee van hen zijn in de tuinen bezig, een paar keukenslaven zijn met een kip in de weer, iemand komt met een kan deze kant op, Andretha loopt gewichtig te doen... dat kunt u zelf toch ook allemaal zien, waarom vraagt u dat aan mij?'
'Ik was aan het nadenken,' zei ik. 'Het pad hierheen is van het huis niet te zien. Ik zag dat gisteren. Dat is interessant. Het valt voor een man, vooral als hij rijk is, niet mee om in zijn huis ergens alleen te zijn, waar niemand hem kan zien. 'Er is niemand,' zei je, 'en toch liepen er tien.'
'Elf inmiddels,' zei hij. 'Daar heb je Paulus eindelijk.'
'Dan mag je me helpen terug naar huis te komen,' zei ik, 'en hem voor me gaan halen.' Ik zou blij zijn weer even te kunnen zitten. Faustina's kruiden waren goed, maar konden niet toveren. En ik had alles gezien wat ik wilde zien. Ik had het pad tijdens onze klim grondig bekeken en op de terugweg deed ik dat nog een keer, maar van mijn achtervolger van gisteren was nu niets te bekennen: geen flard stof waar je iets aan afkon leiden, geen vreemde voetafdrukken. Ik had ook niet echt verwacht iets te zullen vinden. De hele dag hadden slaven heen en weer gelopen met water. De jongen met de kan bijvoorbeeld kwam net aanlopen toen we weg wilden gaan.
Het kostte me meer tijd dan verwacht om terug naar de villa te komen, zelfs aan Junio's arm, en ik probeerde zijn aandacht van mijn moeilijkheden af te leiden door hem alles te vertellen wat ik over de huisbewoners te weten was gekomen. Toen ik eindelijk weer onderuit in de kussens lag ging hij weg om Paulus te zoeken. Hij was met een paar tellen weer terug.
'Ik vond hem hier net om de hoek, meester,' zei Junio en duwde de kapper naar binnen. 'Hij zegt dat Andretha gezegd heeft dat hij daar moest gaan zitten, om u van dienst te kunnen zijn.'
'Daarnet zat je daar anders niet,' zei ik, terwijl ik me bedacht dat Paulus er eerder inderdaad ook al een gewoonte van leek te maken bij mijn deur rond te hangen.
Paulus glimlachte zwakjes. 'Ik kom net van de klaagzangen, burger. Andretha heeft een rooster opgesteld. Het was mijn beurt om te jammeren.' Ironisch, dacht ik, om verplicht te worden om te rouwen om een man die je haatte. 'Toen ik klaar was moest ik weer bij uw kamer gaan wachten voor het geval u iets nodig had. Natuurlijk heeft u nu uw eigen slaaf, maar dat waren mijn instructies.'
'Heel goed,' zei ik, terwijl ik me heel slim en listig voelde. 'Ik heb iets nodig. Marcus wil dat ik vanavond die rouwplechtigheid bijwoon en ik heb de afgelopen twee dagen geen kans gehad mijn haren te knippen of me te scheren. Als het zo doorgaat ga ik er uitzien als Hadrianus.' Die geslepen oude keizer had een baard gehad, wat jaren geleden tot een kortstondige mode geleid had. 'Jij bent kapper. Dat kan jij dus mooi even doen.'
Junio keek me verbaasd aan. Ik ga een enkele keer wel eens naar een barbier in Glevum - om de nieuwste roddels van de stad te horen is het bijna zo goed als het openbare badhuis - maar meesta^weet ik hun neusharentrimmers en hun berenvet-met-as-behandelingen tegen kaalheid te vermijden. Een gewoon stuk Romeinse puimsteen en een lik olie is voor mij genoeg, of voor speciale gelegenheden, een pijnlijke schrabbeurt met een gewet lemmet door Junio.
Gelukkig was hij zo slim om er niets over te zeggen.
Ik keek aandachtig naar Paulus. Zou hij laten blijken dat hij schrok? Zich verontschuldigen? Wegrennen om naar het mes te gaan zoeken?
Eventjes leek het veelbelovend. Paulus was zo te zien zowel gevleid als geschrokken. 'Ja, burger. Meteen. Ik hoef alleen mijn spullen maar even te halen...'
Nu kwam mijn meesterzet. 'Ga met hem mee, Junio. Help hem met dragen.'
Junio knikte. Ik hoefde hem niet te vertellen wat de bedoeling was; iemand meesturen die Paulus in de gaten kon houden. De kapper keek verschrikt. 'Ik heb daar een dienblad voor, burger. Het is niet nodig...'
'Ik heb toch liever dat hij met je meegaat,' zei ik. Ik was nu woest aan het improviseren. 'Iemand heeft me gisteren in de buurt van je bed een klap op mijn hoofd gegeven. Als Junio goed rondkijkt kan hij misschien iets ontdekken waar we wijzer van worden.'
'Burger, er is daar niets te vinden. Dat kan ik u verzekeren. De slaapzaal wordt elke dag schoongemaakt en geveegd. Andretha staat daarop. Er valt daar echt niets te vinden. En bovendien heeft Junio alles daar al bekeken. Ik ben hem daar eerder vandaag tegengekomen.'
'Ik ga toch maar even met je mee,' onderbrak Junio hem snel.
'Ik kan je vertellen welke olie mijn meester het liefste heeft en verder moet ik deze drinkbeker nog terugbrengen naar
Faustina. Maar ik zal ervoor zorgen dat Marcus dit keer een bewaker voor de deur zet. De burger stuurt me steeds overal heen, maar nog een klap op zijn hoofd lijkt me geen goed idee.' Faustina's brouwsel had mijn hoofd goedgedaan, bedacht ik, maar niet genoeg. Aan dat gevaar had ik zelf moeten denken. En ik had ook aan anderen moeten denken. Was het bijvoorbeeld veilig om Junio met Paulus naar de slavenvertrekken te laten gaan?
Nu was het te laat. De twee jonge slaven waren weggegaan. Nu ik er over nadacht voelde ik mezelf niet echt in gevaar, vooral niet met een van de bewakers van Marcus voor mijn deur. Die klap op mijn hoofd was hard geweest, opzettelijk hard, maar was niet bedoeld geweest om me te doden. Een moordenaar zou toch zeker nóg een keer toegeslagen hebben?
Ik was weerloos. Een tweede klap zou dodelijk geweest zijn, maar die was nooit gekomen.
Maar stel je voor dat de aanvaller de bedoeling had om nog een keer te slaan, maar daar de kans niet voor kreeg? Omdat hij betrapt was, bijvoorbeeld? Of omdat hij zich zou hebben verraden als hij op dat moment nog langer op die plek gebleven was? Andretha was buiten bezig het opladen van de houtblokken te begeleiden. Hij zou gezien hebben als er iemand naar het gebouw gelopen was.
Wie had me die klap gegeven? Aulus had me daar 'gevonden'. Was dat omdat hij me zelf die klap gegeven had? Een scherpe tik met die knuppel van hem zou een prima slaapmiddeltje zijn. Of Rufus? Marcus had gezegd, bedacht ik me ineens, dat Rufus even bij de klaagzangers weggelopen was om een nieuwe snaar op zijn luit te zetten. Had hij ergens een handig wapen gevonden en van de mogelijkheid gebruik gemaakt? Of was het helemaal geen 'hij'? Als mijn aanvaller een vrouw was zou dat verklaren waarom de klap niet dodelijk was geweest. Of was het steeds de bedoeling geweest om me alleen maar te verdoven? Om te voorkomen dat ik iets zou vinden? Ik wist het niet. Mijn warrige brein weigerde helder te redeneren. Ik kon alleen maar de gebeurtenissen afwachten. Ik was bijvoorbeeld enorm benieuwd wat Paulus nu zou gaan doen.
En toen drong pas tot me door wat voor de hand lag. Natuurlijk zou Paulus niet naar die novacula gaan zoeken. Dat zou onzinnig zijn. Waarom zou een kapper een scheermes in zijn be^l verstoppen als hij het alleen maar op zijn dienblad hoefde te leggen, waar het geen enkele bijzondere aandacht zou trekken?
Hij kon het uiteraard verborgen hebben als er bloedvlekken op zaten en hij geen tijd had om het schoon te maken, maar Paulus had gisteren nog een blad met toiletartikelen voor me klaargemaakt en het bloed op het handvat was ouder dan dat. Het zou dóódsimpel geweest zijn om het mes schoon te maken. En bovendien was ik voorover liggend op zijn bed aangetroffen, dus was ik kennelijk zijn bed aan het doorzoeken geweest. Iedereen kon zich hebben afgevraagd waar ik naar op zoek was - zoals Junio gedaan had. Iemand met een schuldig geheim zou het daar niet laten zitten.
Ik haalde de novacula te voorschijn uit mijn tuniek, waar ik het tijdens de wandeling verstopt had, en pakte het voorzichtig uit. Het was een gemeen lemmet. Paulus had het niet verstopt, daar was ik nu wel zeker van, maar had hij het ook gebruikt? Dat was een andere vraag. Ik vouwde het weer in zijn leren omhulsel en legde het voorzichtig tussen mijn kussens. Net op tijd. De twee bedienden kwamen de kamer instuiven. Paulus had zijn dienblad bij zich, zette het neer en begon zijn spullen op een beroepsmatig onverschillige manier uit te stallen. Junio ving mijn blik op en schudde heel even met zijn hoofd. Nee, bedoelde hij, de ander had niet naar het scheermes gezocht. Dat verbaasde me nu ook niet meer.
Paulus leek me op een verlegen manier graag van dienst te zijn, poetste druk zijn scharen en legde zijn flesjes en oorstokjes klaar. Ik zag ook een scheermes, dat veel leek op het exemplaar met bloedvlekken dat al onder mijn kussen lag. Ik dacht aan de sneetjes in de levenloze benen en huiverde.
'Voor je begint,' zei ik, 'wil ik graag even bekijken wat je daar allemaal hebt.'
Hij keek verbaasd, maar liet me heel bereidwillig de gereedschappen van zijn vak zien. Kammen en grove scharen, huidschrapers en stukken puimsteen. Pincetten om haren mee uit te trekken en olie om ze zachter te maken. Antimoon in poedervorm om de wenkbrauwen mee te kleuren. Olie en as van regenwormen tegen het grijs worden. Een of ander grijs poeder in een aardewerken pot en een sinistere fles met spinnenwebben en azijn - allebei uitstekend voor het stelpen van bloedingen, stelde hij me gerust. En als laatste het scheermes.
'Een novacula,' zei ik. 'Laat me eens kijken.' Hij reikte het me onwillig aan.
Ik bekeek het snijvlak. 'Dit mes is bot,' zei ik. Daarmee zou je de baard er zo ongeveer uittrekken. Geen wonder dat je meester je liet afranselen.'
'Er is nog een ander mes,' zei hij verontschuldigend. 'Veel scherper dan dit, en nieuw. Ik heb het nog maar twee manen en Crassus heeft het sindsdien nog een keer laten slijpen. Het is haast te scherp; toen mijn hand op de dag voor het festival trilde heb ik hem ermee gesneden. Maar ik kan het nu niet vinden. Ik kon het gisteren al niet vinden, toen ik naar u toe kwam. Ik moest deze wel nemen. Ik hoopte dat u er niet naar zou vragen.' Hij stond haast te trillen. Ik realiseerde me dat hij dacht elk moment een klap te zullen krijgen.
Ik ging wel een klap uitdelen, maar niet zó een. Ik stak mijn hand onder het kussen. 'Is dit het?'
Ik lette op zijn reactie. Ik verwachtte angst, wantrouwen, ongerustheid. Waar ik totaal niet op gerekend had was zijn overduidelijke opluchting.
'Waar heeft u het gevonden? Past u wel op hoe u het vasthoudt, het is erg scherp. Daarom hou ik het ook altijd ingepakt.' Hij ratelde maar door. Hij stak zelfs zijn hand uit naar het pakje maar stopte toen, aarzelend. 'Het is nat geweest,' zei hij. Hij klonk onzeker. 'Het moet gedroogd worden, anders roest het lemmet.' Hij leek zich te vermannen. 'Neemt u me niet kwalijk, burger. Ik was verbaasd. Waar heeft u het vandaan?'
'Waar had je het gelaten?'
Er kwam een blos op zijn bleke gezicht. 'Waar ik het gelaten had, burger? Bij mijn andere spullen naast mijn slaapplaats. Ik heb daar een kastje. Op de morgen van het Mars-festival was het er nog. Ik had alles klaargezet om Crassus te scheren, maar hij heeft me niet geroepen.'
'Vond je dat vreemd?'
'Ik was opgelucht. Ik had hem de avond daarvoor nog geschoren, voor een banket waar hij heenging, en dat had me een pak ransel opgeleverd. Hij had die morgen haast... en hij had dat masker, neem ik aan.'
En als Daedalus in zijn plaats gegaan was had hij geen scheerbeurt nodig, dacht ik.
'Het mes was er die ochtend nog,' ging Paulus zenuwachtig verder. 'Ööar kan ik op zweren. Voor een priester, als het moet.'
Een Druïdenpriester. Dat was geen opschepperij. Ik zei: 'Maar je hebt het mes niet gebruikt?'
'Toen niet.'
'Iemand anders wel. Maak maar open.'
Dat deed hij en toen hij het blad zag liet hij het haast vallen van afgrijzen. 'Grote goden! Is Crassus daarmee doodgestoken?
Dan worden we allemaal terechtgesteld!' Hij was tot dan toe niet bang geweest, alleen maar bezorgd, maar nu stond hij doodsangsten uit.
'Germanicus is voor zover ik kon zien niet doodgestoken,' zei ik. 'Maar dit mes is wel ergens voor gebruikt. Bekijk het lemmet maar eens en vertel me dan wat je ziet.'
Hij keek er gretig naar. 'Ja, het is gebruikt. En onhandig ook, ziet u die braam? Om een novacula goed te gebruiken moet je ervaring hebben. En het is niet goed schoongemaakt; alleen maar een beetje afgewassen en niet afgedroogd. Alleen een stomkop zou een mes zo wegbergen, zonder het schoon te maken. Dan gaat het roesten, snapt u? En dat bloed op het handvat - ugh! Waar is het voor gebruikt? Bij zoveel bloed moet het haast wel een hoofdwond geweest zijn.'
'Een hoofdwond is best mogelijk,' bevestigde ik, 'of misschien een diepe wond, in de nek of zo. Als iemand had geprobeerd het hoofd eraf te snijden, misschien?'
'Met een novacula? Onmogelijk! Een vastbesloten man kan misschien een kind onthoofden, of een klein vrouwtje, als hij heel sterk is. Maar een grote man die tegenstribbelde? Geen schijn van kans! Het zou hem nooit lukken hem te onthoofden.'
'Dat weet je, Paulus? Hoe kan je daar zo zeker van zijn?' Hij had antwoord gegeven als een expert en alleen aan het mes gedacht, maar plotseling drong het tot hem door wat hij gezegd had. Hij slikte maar zei niets. Ik ging op gesprekstoon verder:
'Er gaan geruchten - ik kan er niet op zweren dat ze waar zijn dat er in de kringen van Druïden nog steeds af en toe mensenhoofden worden afgehakt om ze in hun heilige bossen te hangen en het bloed voor offerplechtigheden te gebruiken.' Paulus werd steeds witter. 'Crassus' hoofd was er niet afgehakt,' wist hij tenslotte uit te brengen. 'En die geruchten geloof ik niet. Die bossen zijn doodeng, maar hebben niets met de Druïden te maken, voor zover ik begrepen heb dan altijd. Ik weet het uiteraard niet uit eerste hand.'
'Uiteraard.' Hij had over één ding zeker gelijk. Die bossen zijn echt doodeng. Ik ben zelf in zo'n bosje geweest, een kwaad, doodstil stuk struikgewas waar de bomen onder een laag opgedroogd bloed zitten en halfverrotte menselijke schedels je van de takken toegrijnzen. Een plek om nachtmerries van te krijgen, zo vreselijk dat de vogels daar zelfs niet willen zingen. En hoewel die plek volgens de wet 'buiten gebruik gesteld' was had ik gezien dat het bloed in dat bosje nog behoorlijk vers was. Paulus was, zo kon ik afleiden aan zijn woorden en aan het feit dat hij grijs was weggetrokken, ook wel eens in zo'n bosje geweest.
'Goed, je hebt de keel van je meester hier dus niet mee doorgesneden? Of met iets anders?'
'Dat zou u me niet vragen, burger, als u me Crassus had zien scheren. Hij was groot en sterk. Bij het eerste teken van moeilijkheden zou hij me bewusteloos geslagen hebben. Trouwens, hoe had ik hem zijn keel af kunnen snijden, hij was helemaal niet hier!' Paulus klonk in zijn doodsangst goudeerlijk.
'Je zou hem later met het mes hebben kunnen bewerken,' deed Junio een duit in het zakje, 'toen hij al dood was. Om zijn bloed te kunnen gebruiken voor een van jullie rituelen - om hem te vervloeken, misschien.'
Ik keek Junio scherp aan. Dat was een interessante gedachte.
'Als hij al dood was zou hij niet bloeden,' zei Paulus kort, hoewel er een aarzeling in zijn stem doorklonk. Het viel me op dat hij de rituelen dit keer niet ontkende.
'Hoe weet je dat, Paulus?' zei ik. 'Snij je wel vaker in doden?' Hij stond nu te trillen, maar probeerde toch waardig te antwoorden. 'Nee. Maar ik heb wel eens een lijk geschoren, toen Regina hier was. Het was haar custos, haar reisgenoot. Hij overleed plotseling aan een koortsaanval, vlak voor haar vertrek. Hij was maar een slaaf, maar Regina wilde dat hij geschoren en schoongewassen werd, en begraven met een munt in zij* mond en een fles wijn aan zijn voeten. Rufus en Daedalus hebben me geholpen, we durfden het niet tegen Crassus te zeggen.' Hij snoof in een poging zijn tranen te verbergen.
'Dat er een sterfgeval was?' Ik vroeg het expres heel voorzichtig. Hij keek me dankbaar aan. 'Dat van die begrafenis. Hij zou pisnijdig geweest zijn over de kosten. Hoewel Regina ons bezwoer dat hij er toestemming voor gegeven had.' Hij schonk me een waterig glimlachje. 'Misschien had hij dat ook wel. Hij was bang voor haar - heeft u gehoord dat Daedalus zijn eten moest voorproeven? Hij zou niet openlijk tegen haar in hebben durven gaan. Maar hij heeft de begrafenis niet bijgewoond.' Ik glimlachte aanmoedigend. 'Waar is hij begraven?'
'In het verre veld, waar nu de brandstapel voor vanavond staat. Daar liet Crassus al zijn slaven begraven, al was het gewoonlijk niet met zoveel omhaal.'
Dat wilde ik wel geloven. Sla er een lap omheen en gooi ze in een gat in de grond, dat paste meer bij Crassus.
'Meer dan eens heb ik gedacht zelf ook in zo'n gat te eindigen,' ging Paulus verder. 'Maar nu zal Lucius me wel verkopen,' neem ik aan. Hij heeft een baard, zoals de meeste kluizenaars, dus zal hij zelf geen kapper nodig hebben.' Hij probeerde zich te vermannen. 'Maar goed, u wilde geschoren worden, burger?' Ik schudde glimlachend mijn hoofd. 'Met een botte novacula?
Nee, dank je wel. En ik denk dat ik ook maar liever niet met die andere geschoren wil worden.'
'Ik kan het schoonwassen, burger. Als ik even de tijd heb kan ik het weer smetteloos schoon krijgen. Zelfs het gevest. En u hoeft niet bang te zijn voor bloeden - ik heb een poedertje van slangenwortel dat Regina me gegeven heeft. Zelfs Crassus was daarover te spreken. Of ik zou uw kin kunnen plukken. Ik heb een stel goeie pincetten en een smeersel om de baardharen los te maken. Van vleermuizenbloed en egel-as. Helpt geweldig.' Ik stelde me de procedure voor en huiverde. Zonder te klagen zulke behandelingen bij de kapper ondergaan was een teken van mannelijkheid, maar privé lag dat anders. Het verbaasde me niet dat Crassus Germanicus hem af en toe sloeg - hij stond niet bekend om zijn verdraagzaam lijden. 'Nee,' zei ik, 'je mag je schaar gebruiken en dan kan Junio laten zien hoe handig hij is met zijn puimsteen. Ik heb er geen behoefte aan die crematie als een geplukte kip bij te wonen. Bovendien denk ik dat Marcus dat mes moet zien.'
Paulus zei een hele tijd niets, hoewel zijn handen trilden terwijl hij met de schaar in de weer was. Tenslotte zei hij: 'Burger, dat mes. Als Marcus het zo onder het bloed ziet zal hij de verkeerde conclusie trekken. Het was mijn mes en mijn meester is dood. Hij zal me laten opsluiten en afranselen, of misschien wel voor de beesten laten gooien. In vredesnaam, burger, doet u een goed woordje voor hem. U weet dat ik dat scheermes niet in mijn bezit had.'
'Ja,' zei ik. 'Ik zal een goed woordje voor je doen. Crassus is niet met een mes vermoord, dat weet ik zeker.'
'Dus dan zegt u tegen hem dat het mes er niets mee te maken had?'
'Dat heb ik niet gezegd. Een mes dat onder het bloed zit is geen toeval. Maar mijn mening zal je in ieder geval een executie en een pak slaag besparen. En wat dat opsluiten betreft, het is best mogelijk dat Marcus daar toch toe over zal gaan als hij hoort waar Junio het mes gevonden heeft.'
'En waar was dat?' Hij klonk waakzaam.
'In jouw bedstro, Paulus.'
Het was mijn eigen schuld. Ik wist dat hij daar niet van op de hoogte was. Ik had moeten wachten tot hij klaar was met me te knippen, maar ik kon het niet nalaten het dramatisch te brengen. Hij gaf een schreeuw en zijn schaar trilde. Ik moest het rouwfeest die avond bijwonen met een rare hap uit mijn haar.