Hoofdstuk 21

'Lucius was blij u te zien,' zei de jongen toen we onze weg omlaag zochten. 'Toen u net hier was dacht ik dat hij niet met u zou willen praten. Maar door u is hij weer opgeleefd. Sinds het Mars-feest heeft hij zijn bezoekers weggestuurd en zichzelf 'in gebed en eenzaamheid gehuld', zoals mijn moeder dat zegt. En hij at ook haast niets meer. Eerder was hij altijd op pad in de heuvels om bessen en paddestoelen te plukken en eieren en kruiden te verzamelen om op te eten, maar sinds de dood van zijn broer leek hij elke belangstelling voor eten verloren te hebben. Maar nu zag ik hem druk met u praten en was hij tegelijk smakelijk aan het eten. Dat zal onze buren genoegen doen, ze hopen al een hele tijd dat hij naar hen toe wil komen om voor hun zieke dochter te bidden. Heb ik u verteld hoe hij mijn broers leven gered heeft?'

Ik moest het hele verhaal nog een keer horen.

Toen we weer terug waren bij het rondhuis bleek de boodschapper in een nog zwijgzamer bui dan ooit te zijn. Omdat hij er niet aan gewend was waren het bier en de haverkoeken hem slecht bekomen en aangezien bij het gezin de kennis van Latijn al snel uitgeput was had hij de lange middag zwijgend door moeten brengen als een zittend standbeeld, met de nieuwsgierige kinderen giechelend om hem heen en steeds het tandeloos naar hem grijnzende omaatje in zijn buurt. Tot overmaat van ramp had de rook van het vuur roetvlekken op zijn tuniek gemaakt en was zijn aanwezigheid op deze reis doordat ik met Lucius was gaan praten totaal overbodig geweest. Nadat hij me dit nors had meegedeeld bewaarde hij de hele terugreis een geërgerd stilzwijgen.

Ik liet hem achter op het forum zodat hij verslag uit kon gaan brengen aan Marcus. In ieder geval zou hij de eer op kunnen strijken de verkoop van de villa geregeld te hebben. Zelf ging ik snel naar huis, voor het donker werd en de straten te gevaarlijk zouden worden voor brave burgers. Ik had geen geld om een draagstoel of een lijfwacht te huren.

Ik wist thuis te komen zonder lastig te zijn gevallen door plunderende jongelui of dronken soldaten en ontdekte dat Junio op me zat te wachten. Hij had wat gekookt vlees gekocht en een raap voor ons geroosterd in de gloeiende sintels van het vuur. Ik ging op mijn gemak onderuit zitten, blij met deze simpele genoegens.

'Cassius Didio is hier geweest,' zei Junio toen hij van mening was dat ik me voldoende ontspannen had om dit bericht aan te kunnen.

Ik kreunde. 'Om over zijn mozaïek te klagen, neem ik aan. Wat heb je tegen hem gezegd?'

Junio grijnsde. 'Dat u door Marcus weggeroepen was. Didio was zeer onder de indruk, vooral toen ik hem vertelde dat het allemaal vreselijk geheim was en ik hem er beslist verder niets over vertellen mocht.'

Ik streek met een vermoeide hand door wat er van mijn haren over was. 'Waarom heb je dat tegen hem gezegd? Morgen gaat dat verhaal door heel Glevum.'

'Dat weet ik, meester. Maar toen was hij meteen niet boos meer over zijn mozaïek en heeft morgen iedereen het over u. Iedereen die een mozaïek nodig heeft zal hier de deur platlopen.' Ik moest wel glimlachen om zijn gedachtegang. Waarschijnlijk had hij nog gelijk ook over dat geroddel. Nieuwsgierigheid trekt klanten zoals een os de kar trekt. Ik pakte mijn beker gekruide mede.

'Marcus zelf was er niet bij,' zei ik. 'Ik had een veel ijdeler reisgenoot.' Ik vertelde Junio over mijn belevenissen. Hij leek hem enorm te boeien en hij bleef maar doorvragen over de hofstede, tot ik in de gaten kreeg dat hij dat deed om me een plezier te doen. Ik veranderde snel van onderwerp en begon over Lucius.

'En, gaat u naar Eboracum?' vroeg hij toen ik klaar was. Ik schudde mijn hoofd. 'Zo'n reis kan ik me niet veroorloven, zelfs niet als Marcus hem zou betalen, wat hij niet zal doen. En Didio zit op zijn mozaïekrand te wachten. Het zou dan toch al te laat zijn om Rufus te redden, zelfs al zou ik Regina daar op kunnen sporen.'

'Daar twijfelt u aan?'

'Daar twijfel ik zeker aan. En ik geloof trouwens ook niet dat zij hem vergiftigd heeft. Als ze was teruggekomen naar de villa zou iemand haar gezien hebben. En ze heeft niet in een herberg gelogeerd. Je herinnert je dat de aediles na de moord navraag hebben gedaan in alle herbergen en dat ze geen reizigers gevonden hebben die geen goede reden hadden om daar te verblijven. Een alleenreizende vrouw zou ze zeker zijn opgevallen.'

'Ze had een mannelijke slaaf als begeleider bij zich, en een meid.'

'Nee. Ze had het meisje weggestuurd en Paulus heeft ons verteld dat de custos gestorven was. Hij heeft het lijk geschoren voor het begraven is.'

'Denkt u dat Regina haar custos ook vergiftigd heeft?'

'Best mogelijk.' Ik nam een slok mede. 'Maar Daedalus dan? Die kan ze onmogelijk vermoord hebben.'

'Misschien had dat er niets mee te maken en was dat een gewone roofmoord,' zei Junio. 'Dat zou toch best kunnen?

Daedalus zat bij de rivier op Crassus te wachten, maar die kwam nooit opdagen. Hij was toen al dood. Het is 's nachts gevaarlijk bij de rivier, vooral voor een slaaf in de vermomming van een soldaat. Hij had ongetwijfeld een heel donker hoekje opgezocht.' Junio keek me aan in de hoop dat ik tevreden zou zijn over zijn redenering. 'Één loerende dief, een dolksteek, meer heb je er niet voor nodig. Daedalus raakt zijn beurs kwijt en wordt in de rivier gegooid.'

'Waarom hebben ze zijn wapenrusting dan niet meegenomen? Die zou nog steeds aardig wat waard geweest zijn.' 

Junio haalde zijn schouders op. 'Het valt niet mee dat soort spullen de stad in te smokkelen, tenzij je daar op voorbereid bent. Nee, ik ben er vrij zeker van dat Lucius gelijk heeft. Als we het spoor van Regina volgen vinden we het antwoord. Het is jammer dat we niet naar haar vroegere woonplaats kunnen gaan, maar het is te ver weg - diverse dagreizen.' Hij zei 'we', merkte ik, alsof we samen een team vormden.

'Het zou kunnen,' zei ik.

Hij keek me aandachtig aan. 'Is er nog meer?' Voor Junio kan je onmogelijk iets verborgen houden.

Ik zuchtte. 'Er is iets waar ik steeds maar geen vinger op kan leggen, maar ik weet niet wat het is. Iets wat ik ooit een keer met een half oog heb gezien. Ik voel dat ergens belangrijke informatie te vinden is die ik over het hoofd gezien heb. Iets wat Lucius gezegd of gedaan heeft.'

'Iets wat hij over Regina gezegd heeft?'

'Nee,' zei ik, terwijl ik die vluchtige gedachte te pakken probeerde te krijgen. 'Ik heb het idee dat het iets met haverkoeken te maken had.'

Junio lachte. 'U en die haverkoeken! U bent bezeten van Keltisch voedsel. Jammer dat ik er niet een paar van de markt meegenomen heb.'

Ik dacht terug aan die heerlijke smaak uit mijn kindertijd.

'Haverkoeken van de markt zijn lang zo lekker niet,' zei ik. 'En om dat te vinden hoef je geen Kelt te zijn. Lucius vond ze ook lekker.'

'Wat is Lucius voor een soort man? Ik heb Crassus nooit gezien, maar van wat u zegt verschilden die twee mannen evenveel van elkaar als houtskool en kaas.'

Ik probeerde hem te beschrijven. 'Slim, serieus, solitair en stilletjes,' zei ik uiteindelijk, nogal trots op mijn mooie formulering.

'Een kluizenaar,' zei Junio, 'die een eenvoudig leven leidt. Zeker niet iemand die onder de indruk zou zijn van mijn armzalige librarium-mozaïek. Ik vraag me af waarom Crassus daar zoveel moeite voor deed.'

'Crassus wist niet dat zijn broer zo sterk veranderd was,' zei ik.

'Hij was teleurgesteld. Hij had op een orgie gerekend, op allerlei feesten en partijen. Dat heeft Paulus ons verteld.' Junio lachte. 'Arme Crassus. Ik heb voor het eerst medelijden met hem. Hoewel je zou hebben gedacht dat Lucius in dat geval nóg minder onder de indruk van een librarium zou zijn geweest.'

Ik nipte weer aan mijn heerlijke mede en stopte toen, met mijn drinkbeker nog in mijn hand. 'Wat zei je daar?' Hij keek me verbaasd aan. 'Ik zei dat ik het vreemd vond dat Germanicus met een ingelegde vloer indruk op zijn broer wilde maken. Waarom zit u me zo aan te staren?'

Ik zette mijn beker voorzichtig neer. 'Omdat,' zei ik, 'ik me dat zelf ook af had moeten vragen. Toen Lucius nog dol was op feesten en orgieën had hij geen oog voor libraria; hij zou hebben gevonden dat het geld beter aan wijn en vrouwen besteed had kunnen worden. Toen hij zich eenmaal tot het nieuwe geloof bekeerd had gaf hij niets meer om uiterlijke schijn. Dus als dat mozaïek niet voor zijn broer was, zoals hij zei, waarom wilde Crassus dat mozaïek dan zo snel klaar hebben?'

Junio zei niets.

'Ik geloof niet dat zijn librarium de werkelijke reden was waarom hij een mozaïek wilde,' zei ik opgewonden. 'Ik denk dat hij een librarium bedacht heeft als een excuus om een mozaïek te laten leggen. Ze zeiden dat hij manuscripten opkocht zonder dat het hem kon schelen wat er in stond.

'Waslijsten op perkament' waren voor zijn doel net zo goed als het werk van een of andere dichter. Misschien was dat ook wel zo. Het kon hem in ieder geval niets schelen.'

'Hij wilde een mozaïek,' zei Junio die er nu duidelijk ook over na had zitten denken, 'omdat hij er iets onder had begraven.' Hij keek me aan. 'Wat denkt u dat het is? Een schat? U zei dat de schatkist van Crassus leeg was.'

'Er is maar één manier om daar achter te komen. We moeten terug naar de villa,' zei ik, 'nu meteen.' Het was mijn beurt om 'we' te zeggen, maar Junio keek nogal timide.

'Vanavond kunnen we niet meer gaan,' protesteerde hij. 'Het is donker en gevaarlijk en het heeft de hele dag geregend.'

'Morgen dan,' gaf ik hem zijn zin. 'Bij zonsopgang. Maak me bijtijds wakker. En terwijl ik me aankleed kan jij dan naar de markt gaan om wat haverkoeken voor ons te halen die we onderweg op kunnen eten. Het is een stevige wandeling naar de villa en op het wagentje van Marcus hoeven we dit keer niet te rekenen.'

'Uitstekend, meester.' Junio klonk anders dan anders. Ik had geprobeerd opgewekt te doen, maar hij klonk somber.

Plotseling realiseerde ik me waar hij aan dacht. Ik gaf hem een onhandig klopje op zijn arm. 'Het spijt me van je mozaïek.' Ik had gelijk. Hij keek me verlegen aan. 'Mij ook,' zei hij.