7 Naar Hawaii of naar de bliksem

 

 

 

Ik moest steun krijgen van de paar mensen die van me hielden, en de juiste mensen om me heen hebhen als ik het ooit zou willen redden. John, Darlene en Judy hielpen me greep op mezelf te krijgen, en ze hielpen me op het goede spoor. Ik kwam tot de ontdekking dat ik geen flauw idee had van de schade die ik had aangericht. Ik wist helemaal niets meer. Ik moest iemand vertellen wat ik doormaakte. Ik moest mijn hart luchten en eerlijk zijn over wat er met mij aan de hand was. Maar niet bij iemand die ik kende. Iemand anders - iemand die ik niet kende en die mij niet kende.

 

Het duurde een paar dagen voordat ik de moed vond om mijn mond open te doen en iets over mezelf te zeggen; niet te veel, net genoeg om duidelijk te maken dat ik hulp nodig had.

John en Darlene hadden meer vertrouwen in me dan ikzelf. Het was voor het eerst dat ik iets durfde te vertellen over wat ik als kind had doorgemaakt, en wat ik nog steeds doormaakte. Ik vertelde niet te veel, alleen maar iets over de ruzies met mama en over mijn 'drugsprobleempje'.

Hun steun en respect overdonderden me. Ik had echt het gevoel dat ze van me hielden. Ondanks al mijn bedrog en alles wat ik had verzwegen lieten ze zien dat ze van me hielden en zich zorgen om me maakten. Ze keurden niet goed wat ik had gedaan. Ik had maar heel weinig verteld. Ik dacht dat als ik ook maar de helft van de waarheid zou onthullen ze me de rug zouden toekeren.

'Je moet ophouden met dat getwijfel, Richard, en besluiten wat je wilt. Dat is nu toch wel duidelijk,' zei Darlene.

Ik had nooit eerder meegemaakt dat John en Darlene zich zo assertief opstelden. Ze hadden me weliswaar altijd gesteund, maar ze hadden zo goed als niets van mijn verleden geweten. Nu ik hun een klein beetje had verteld, reageerden ze net zo teleurgesteld als echte ouders. Ik wilde wanhopig graag dat ik werd geaccepteerd en dat er van me werd gehouden. Ik schaamde me voor mijn manier van leven. De grootste angst was dat me de moed zou ontbreken ermee op te houden. Eigenlijk wist ik heel goed dat me dat niet zou lukken - niet in mijn eentje. Ik werd nog steeds met hetzelfde dilemma geconfronteerd dat me nu al een paar jaar plaagde: ik wist niet wat ik moest doen of bij wie ik om hulp kon aankloppen.

Ik moest iemand de kans geven op mijn hulpgeroep te reageren, of anders moest ik ophouden met om hulp te roepen: het was het een of het ander. Darlene had gelijk.

Ik besloot de aanbevelingen van de consulenten van het opvanghuis nog eens door te nemen om te bekijken of de YDE-werkgroep, het project van de jeugdzorg van Salt Lake City, de oplossing voor mij zou zijn.

Ik belde het plaatselijke bureau om te weten te komen wat ik moest doen om aan het project te kunnen deelnemen. Het bleek dat middels een interview werd bekeken of een bepaalde groep jongeren onder de achttien niet langer thuis wilde of kon blijven wonen. Het ging om kinderen die steun van volwassenen nodig hadden, zonder het stigma dat je bij gelijksoortige projecten werd opgelegd. Ik maakte een afspraak voor een onderhoud en daarin werden al mijn vragen beantwoord. In nog geen tien minuten werd dan besloten of ik al dan niet een geschikte kandidaat was. Ik hoorde wat de mogelijkheden waren en wat ik moest doen voordat ik me definitief inschreef.

Het YDE had twee projecten in Hawaii waar ze jonge mensen een baan konden verschaffen en een vak leren. Tegen het eind van de week had ik besloten dat ik bij een van die projecten wilde komen ook al zou het mijn dood worden - want zoals het nu ging koerste ik op eigen houtje op de dood af.

Ik wist dat ik niet alleen van thuis weg moest komen, maar ook van Sandy, Utah. Als ik daar nog veel langer bleef zou mijn drang tot zelfvernietiging steeds sterker worden. Ik was bang voor mezelf en voor wat ik mezelf zou kunnen aandoen. Angst en de schaamte voor de consequenties van overmatig drugs- en drankgebruik en een teveel aan seks waren verdwenen.

 

Ik regelde alles en was klaar om naar Hawaii af te reizen. Oma had een metalen koffer van vijftien dollar bij K-Mart voor me gekocht, en wat kleren. Toen ik op de dag van mijn vertrek mama vertelde dat ik wegging, had ik het gevoel dat het voor mij en voor haar het begin van het einde betekende. Ik begon nu aan een nieuw leven. Het geld voor de reis leverde geen problemen op. Ik had geen auto, geen sociaal leven, en geen echte onkosten, behalve dan de gewoonten die mijn hele leven hadden overschaduwd. Oma had mama ervan weten te overtuigen dat de $400 dollar die ik nog tekort kwam een goede investering was om me het huis uit te krijgen. Ik weet niet hoe ze het voor elkaar kreeg of waarvan ze het deed, maar betalen deed ze.

Oma stond buiten op me te wachten. Ze had gezegd dat ze me naar het vliegveld zou rijden en erop zou toezien dat ik aan boord van het vliegtuig kwam. Ik denk dat ze wist dat ik niet bepaald betrouwbaar was en dat ze er zeker van wilde zijn dat ik naar Hawaii vertrok.

'Ik ga nu naar het vliegveld,' zei ik vanaf de voordeur. Ik wachtte op een reactie. Ik was zenuwachtig en verwachtte echt een reactie, maar mama zei niets. Ik trok de deur achter me dicht.

'Het zij zo!' zei ik.

Het spijt me, Keith, maar als ik nu niet ga, lukt het nooit meer. Moge God je helpen, want ik kan het niet, dacht ik onder het weglopen.

Merkwaardig genoeg voelde ik iets van medelijden met haar. Ik had haar verteld dat ik weg wilde, wat nu dus gebeurde. Nu dat werkelijkheid was geworden, negeerde ze me gewoon. Het was net of ik al weg was, of ik al uit haar leven was verdwenen.

Het ritje naar het vliegveld verliep rustig. In de auto kon ik Keith maar niet uit mijn gedachten zetten. Ik had er een beroerd gevoel over dat hij achterbleef. Ik vroeg me af of David ooit zo over mij had gedacht toen zijn redding was gekomen.

Hoe langer ik over mama's simpele, gevoelloze reactie op mijn vertrek nadacht, hoe meer het tot me doordrong dat ik wat haar betrof inderdaad dood was - net als HET toen die was vertrokken. Het had geen zin om iets tegen me te zeggen - ik bestond niet meer.

Ik dacht aan de levens die aan mama's ondermijnende nabijheid ten onder waren gegaan, de levens die zij voorgoed had veranderd. Mijn vader, die op een goede dag gewoon niet meer thuis was gekomen; mijn broer Ross, die er bij de eerste de beste gelegenheid vandoor was gegaan; David, en wat hij allemaal had doorgemaakt; en nu ik. Ik had Keith wanhopig graag willen meenemen, maar dat ging niet. Ik moest hem wel achterlaten. Ik begreep mezelf niet eens, ik kon niet eens voor mezelf zorgen, dus hoe zou ik dan mijn jongere broertje kunnen helpen, al hield ik nog zo veel van hem.

 

Ik zat tijdens de vliegreis van vijf uur aan Keith te denken, en aan wat hij nu naar ik vreesde kreeg te doorstaan: een leven van pijn, schaamte en angst, waarvan niemand zich een voorstelling kon maken. Tijdens de vlucht, als ik even niet aan mijn zorgen om Keith en mijn nieuwe leven dacht, probeerde ik uit alle macht iets te slapen. Tevergeefs.

Het eiland Lanai was mijn bestemming. Tegen het eind van de dag en ettelijke duizenden kilometers verder landde mijn vliegtuig.

Op Lanai werd ik bij een onbekende ondergebracht, een jongen die ook uit Salt Lake kwam. Hij heette Kyle. Het instituut waarin ik terechtkwam had twee slaapgebouwen. Elk slaapgebouw bevatte zes slaapkamers en in elke slaapkamer sliepen twee jongens. Op het terrein bevonden zich een stuk of acht van die slaapgebouwen, met allemaal hetzelfde soort jongens uit het hele land: Michigan, Californië, Utah en Idaho, allemaal met hun eigen problemen en hun eigen redenen om hier te zijn. Net als in het opvanghuis kon ik ook hier aan hun gezichten zien wie emotionele problemen had en wie er om persoonlijke reden was. Al snel raakte ik met een paar van de jongens bevriend en begonnen we een klein beetje over onze problemen te praten.

In elk van de slaapgebouwen woonde een groepsleider die we Luna noemden. Dat waren volwassenen die waren opgeleid om met probleemkinderen om te gaan, en vanaf de eerste dag leken ze hun aandacht op een paar jongens in het bijzonder te richten: verlegen knullen of kinderen die afstand bewaarden tot de saamhorige sfeer in de groep die ontstond uit het gezamenlijk verrichten van de diverse huishoudelijke karweitjes.

Zoals ik al had verwacht werd ik al snel voor een gesprek met de groepsleiders uitgenodigd, waarin al mijn problemen en tekortkomingen werden geanalyseerd. Ik vond het niet prettig met onze groepsleider Luna Craig te praten. Hij stond niet echt open voor de gevoelens waarover ik praatte. Toen ik hem het kleine beetje vertelde wat ik over mijn verleden kwijt wilde, zei hij tegen me dat ik meer problemen had dan ik me realiseerde.

'Ik weet niet waarom je denkt dat je overdreven verhalen moet vertellen om hier te worden geaccepteerd, Richard. Het is absoluut niet nodig om je moeder als een soort waanzinnige op te voeren,' zei Craig.

Ik kon mijn oren niet geloven - eindelijk had ik de moed opgebracht om een begin te maken met het blootleggen van mijn ziel, en dan dit. Voor me zat de enige man ter wereld aan wie ik ooit had opgebiecht hoe mama was, en nu geloofde hij me niet. Ik had hem van een van die keren verteld dat ik was weggelopen en in een ambulance naar het ziekenhuis werd gebracht, en hij geloofde me niet.

Ik moest erachter zien te komen of ikzelf soms degene was die gek was.

Zo lang als ik me kan herinneren heb ik me altijd afgevraagd of alles soms het resultaat van mijn eigen hersenspinsels was, of ik me voor alles en iedereen had afgesloten. Vanaf het allereerste begin had ik geloofd dat het zo was en niet anders. Al vanaf dat ik heel klein was kon ik niet begrijpen dat iemand van wie je hield je woedend te lijf kon gaan - om pal daarop weer je 'mammie' te worden. Ik kende geen enkel ander kind dat ook maar een tiende had doorstaan van wat ik doormaakte, behalve dan mijn oudere broer, maar die was er niet meer. Ik was vast en zeker zelf geestelijk gestoord. Dat moest de reden van mijn drang tot zelfvernietiging zijn. Het had aldoor aan mij gelegen, niet aan mama. Het was mijn schuld als ze zo woest werd. Ik wist dat ze mijn andere broers niet zo behandelde, dus moest het wel aan mij liggen.

Maar wat ik Craig had verteld, was de waarheid.

Ons gesprek werd beëindigd toen ik weigerde nog verder over mijn verleden te praten. Hoe meer ik vertelde hoe meer hij mij als een leugenaar en een gestoord joch zou zien, dat wist ik gewoon. Ons gesprek eindigde met Craigs opmerking: 'Ik denk dat je met Clay moet praten.'

Clay was een van de kampleiders, een aardige, zachtmoedige man die in staat bleek te luisteren en met mij, niet tégen mij, te praten. Maar al snel reageerde hij net als Craig. Het was te gek voor woorden dat een moeder haar kinderen zoiets aan kon doen!

Zoals te verwachten was kreeg ik het etiket 'fantast' opgeplakt. Het was duidelijk dat ik 'extra aandacht' nodig had. Dat deed door het hele kamp de ronde. Ik was woest dat Clay, een van de weinige mensen bij wie ik een beetje mijn hart had durven luchten, zo met iets omging dat hem in vertrouwen was verteld.

 

Ze vroegen me na de arbeid op de ananasakkers aan een counselingsessie met meerdere groepsleiders deel te nemen. Ze wilden erachter zien te komen waar die boosheid op mijn moeder vandaan kwam. Ik ontdekte dat enkele groepsleiders haar hadden geschreven om wat achtergrondinformatie te krijgen en op die manier enig inzicht te krijgen in de oorzaak van mijn boosheid. Weken gingen voorbij waarin me werd verteld dat mijn moeder nog niet had gereageerd, maar dat ik dat niet persoonlijk moest opvatten.

Ik wist dat ik wat haar betrof niet meer bestond, en dat ze nooit zou reageren. Bovendien had ze alle reden om niet met groepsleiders of counselors te praten.

Met het verstrijken van de maanden werd me duidelijk dat ik hier op Lanai, Hawaii, dezelfde persoon was die ik in Daly City in Californië en Sandy City in Utah was geweest. Dezelfde verwarde gevoelens en boosheid die me al jaren hadden vergezeld, waren er nog steeds. Mijn hoop verbleekte dat een nieuwe omgeving me een andere kijk op de wereld zou geven en dat de counselors me daarbij zouden helpen. Ik was nog steeds diezelfde tiener, alleen nu in een ander deel van de wereld. Ik had er niets mee bereikt om van huis weg te gaan. In Daly City zou niemand me hebben geloofd, in Salt Lake City hadden ze me niet geloofd, en hier dus ook niet. Het belangrijkste wat ik uit die gesprekken met de counselors leerde was dat ik bleef die ik was, waar ik me ook bevond, dat niemand ooit zou geloven wat ik hem zou vertellen, en dat niemand me zou helpen het te begrijpen.

Ik had mijn oude manier van leven weer opgepakt en probeerde vriendjes te worden met die jongens van wie ik dacht dat ze ervaring met drugs en drank hadden.

Elke week mochten we een bepaald bedrag van ons loon opnemen en dat naar eigen goeddunken besteden. Sommige jongens gaven het uit aan de bioscoop, anderen weer aan junkfood. Ik vond eindelijk wat jongens die wisten waar je de meest extravagante drugs kon krijgen die ik maar kende: hasj en met opium doordrenkte Thai-sticks.

Vrijdagsavonds na het werk sloop ik met twee jongens uit een ander slaapgebouw naar buiten, en samen liepen we het korte stukje naar de top van een heuvel vlak in de buurt. Niet ver bij de slaapgebouwen vandaan groeide een bosje wilde bamboe dat een ongelooflijke geur verspreidde. Wanneer we in die zware lucht en in een roes door dat bosje liepen deed die geur spookachtig aan.

We legden hutje bij mutje om wat Thai-sticks te kunnen kopen. Ik had al eerder hasj gerookt, maar dat was niet te vergelijken met wat ik in dat bamboebosje ervoer. Een van de jongens had een fles wodka meegebracht die hij de avond ervoor uit een slijterij in het dorp had gejat. Op weg naar het bamboebos ging de fles van hand tot hand.

Toen we midden in het bos waren aangekomen, was de fles leeg. We gingen zitten en praatten over de andere jongens in de groep. Vervolgens haalde een van de jongens de Thai-sticks te voorschijn en deelde die uit. Ze vertelden me dat het hasj uit Thailand was, vermengd met opium. Ik begreep al snel waarom het zo bijzonder was. Terwijl ik door de bamboe naar de lichtjes erachter keek, had ik er geen idee meer van wie of waar ik was. Ik wist niet meer of wat er om me heen gebeurde werkelijkheid was of niet.

Al snel sloeg bij ons alle drie de paranoia toe. We waren zo high dat we aanvankelijk niet eens wisten hoe we uit dat bamboebosje moesten komen terwijl we er toch al tientallen keren eerder waren geweest. Het duurde uren voordat we uiteindelijk weer in het slaapgebouw terug waren. Enkele jongens zagen dat ik liep te strompelen. Ze namen aan dat ik dronken was of high.

Het enige dat ik me van dat voorval kan herinneren is de ochtend erna, toen een paar jongens in de vroege uurtjes op het idee kwamen dat het wel leuk zou zijn me te pesten. Af en toe deed er eentje de deur van mijn slaapkamer open, zei dan iets geks, en deed daarna de deur snel weer dicht. Ik bleef maar lachen. Het was niet echt grappig; het waren gewoon de naweeën van de drugs die maakten dat ik het zo lollig vond. En ook toen wist ik niet of het echt gebeurde of dat het nog door de drugs kwam.

In de loop van de ochtend kwamen de counselors erachter wat er die nacht was voorgevallen. Ik werd met een enorme kater wakker en had vreselijke honger. Meestal ging ik al voor negen uur 's ochtends naar de kantine, maar dit keer was het bij elven, vlak voordat ze de deuren sloten.

Tijdens de korte wandeling naar de zaal kwam ik een van de jongens tegen met wie ik de avond ervoor uit was geweest. We liepen samen verder en haalden herinneringen op aan ons avondje uit. We lachten om wat we elkaar over de terugkomst in onze slaapgebouwen vertelden.

Voor de deur van de kantine stond Clay, de hoofdcounselor.

'Kom nu meteen naar mijn kantoor,' blafte hij tegen me.

Mijn vriend en ik keken elkaar aan.

'Ik moet eerst iets eten. Ik kom zo,' zei ik.

Hij liep met de andere jongen terug naar het instituut terwijl ik ging ontbijten. Toen ik klaar was, liep ik naar buiten en ging vlak bij de kantine op een bankje op de binnenplaats zitten. Ik wist dat de counselors me vermoedelijk zouden wegsturen. Dat hadden ze ook met andere jongens gedaan die de regels hadden overtreden. Zonder enige aarzeling of berouw liep ik naar het instituut en naar het kantoor om Clay te zoeken. Het kon me niets schelen. Het kon me niets schelen of ik naar huis zou worden gestuurd.

Niets nieuws onder de zon, dacht ik.

In het kantoor zat Dale, een andere groepscounselor. Hij had de reputatie de hardvochtige tiran van het instituut te zijn. Hij zei tegen me dat hij mijn moeder in de Verenigde Staten had gebeld en haar had gezegd dat ik werd teruggestuurd en dat ze me op het vliegveld van Salt Lake City zou moeten ophalen.

'We zitten hier met een probleem, Richard. Het kan jouw moeder geen ene bliksem schelen wat er van jou terechtkomt. Ze vertelde me dat je niet langer welkom bent in Salt Lake. Aangezien je nog geen achttien bent en wij geen voogdij over je hebben, kunnen we je niet zonder toestemming terugsturen.

Wat is er toch met je moeder aan de hand? Ze zei dat het haar niet kon schelen als je dood ging en in Hawaii werd begraven.'

Ik keek hem aan. 'Jullie dachten dat ik gek was. Jullie dachten dat ik een fantast was toen ik vertelde hoe ze echt was. En nu willen jullie van mij horen wat er met haar aan de hand is?

Het kan me niet schelen of jullie me naar huis sturen. Jullie kunnen me op welk vliegveld dan ook afzetten en dan zorg ik verder wel voor mezelf. Het maakt me niet uit of het Salt Lake International of San Francisco wordt,' schreeuwde ik.

Hij leek totaal verbijsterd. Hij had gedacht dat hij me onder controle had, maar ineens bleek hij niet bij machte me in de hand te houden. Dat schokte hem diep, omdat hem dat bij alle andere kinderen die in de knoei kwamen wél lukte. Hij vroeg me te blijven wachten tot hij terugkwam.

Even later kwam hij met Clay terug en deed de deur achter zich dicht.

'Ik heb je moeder gesproken en het kan haar echt niet schelen wat er met je gebeurt. Ze wil ons geen toestemming geven je in je eentje terug te sturen. Ze wil je niet van het vliegveld halen en ze wil je niet meer in Salt Lake City zien,' vertelde Clay me rustig.

Zodra ik er even tussen kon komen, barstte ik los: 'Het kan me niet schelen wat jullie met me doen. Ik ga echt niet naar Salt Lake terug. Ik stap in San Francisco uit en daar blijf ik. Omdat jullie geen voogdij over me hebben, kunnen jullie me niet tegenhouden.'

Clay vroeg of Dale ons alleen wilde laten en deed de deur achter hem dicht. Hij zei op zachte toon: 'Luister. Ik had het mis toen ik je tijdens onze gesprekken niet wilde geloven. Ik geloofde je niet toen je zei dat ze zich totaal niet voor jou en je broers interesseerde. Ik kan maar niet begrijpen dat ze je zo volledig kan afschrijven. Alsof je dood bent.'

'Mag ik raden? Ze zei "Het kan me niet schelen of dat rotjong tussen zes plankjes terugkomt." Dat heeft ze me al honderden keren gezegd,' zei ik.

Clay zag er diep geschokt uit. Hij was met stomheid geslagen. We zaten elkaar in die beladen stilte aan te kijken.

'Ik wil je een voorstel doen,' zei hij. 'We gaan het anders aanpakken en opnieuw beginnen. Maar nog één ding: als je weer met drank of drugs begint, vind ik wel een manier om je weg te sturen. Afgesproken?'

'Afgesproken!' zei ik.

Bij het verlaten van het kantoor had ik eindelijk het gevoel dat ik iets had bereikt - dat ik iemand had gevonden met wie ik kon praten, iemand die zou proberen me te begrijpen. Het was aan Clay te merken dat hij me werkelijk wilde helpen me te leren begrijpen wat ik mezelf aandeed.

Binnen een week werd ik met een nieuwe groep jongens en in gezelschap van Clay naar het eiland Maui overgeplaatst. Ze zeiden dat ik moest worden verplaatst omdat ze de andere jongens hadden moeten vertellen dat ik was weggestuurd, want dat ze anders geen controle meer over hen zouden hebben. Ik vond het best. Al snel zat ik in een vliegtuigje naar mijn nieuwe woonplaats, maar een paar kilometer verderop. Het leek een andere wereld, en een nieuwe kans.