1 Vaarwel Californië
Ik was betrokken geweest bij wat in het Amerika van de jaren zeventig wel een van de ergste gevallen van kindermishandeling moet zijn geweest. Maar mijn prepuberteit was inmiddels verstreken - en ik was nu een ander mens. Ik was vastbesloten voor mezelf op te komen, of anders me erbij neer te leggen.
Jammer genoeg koos ik ervoor op te geven. Ik wilde, ik móést mijn leven in eigen handen nemen.
De nieuwe dag brak aan en ik sprong uit bed en kleedde me aan voordat de anderen op waren. Voor het eerst van mijn leven voelde ik me gelukkig. De rest van het gezin zou twee weken lang weg blijven. Ik zou eindelijk alleen zijn.
Een paar avonden ervoor had ik in het souterrain gezeten en over mijn leven nagedacht — over het kind dat ik was geweest en de gebeurtenissen die me hadden gevormd tot wat ik was geworden. Het souterrain was altijd een plek geweest die ik het liefst wilde vergeten. In de betonnen wanden zaten alle emoties, vrees en tranen van de kleine jongens - van mijzelf en van mijn broer David, die daar waren opgesloten en mishandeld. Die betonnen muren bevatten geheimen waarvan maar weinig mensen op de hoogte waren. Je kreeg daar het gevoel dat de emoties die door het beton waren opgezogen, de fundering overeind hielden.
De herinneringen aan de dingen die in het souterrain waren gebeurd joegen me doodsangst aan. Ze vertelden me iets, maar in wat ik me meende te herinneren leek niets zinnigs te ontdekken. Ik herinnerde mezelf als het kleine joch dat zich als een dier voor mama in het souterrain verstopte. Maanden daarvoor had de hamster, die ik in mijn slaapkamer hield, weten te ontsnappen en naar het souterrain te ontkomen. Daar vond ik hem trillend en bevend van angst onder de trap. Dezelfde schuilplaats die ik maar al te goed kende. De herinnering aan mama's gelach toen ze me onder de metalen planken vond die boven op me waren gevallen nadat ze mij eronder had geduwd. De puinzooi die me dreigde te verpletteren, en het feit dat ze lachte toen ze wegliep, hadden meer pijn gedaan dan ik ooit zou kunnen beschrijven.
Zo was het grootste deel van mijn jeugdjaren en vroege tienerjaren verstreken: mijn verwoede pogingen de woorden te vinden om mijn gevoelens te uiten. Ik stotterde niet langer. Ik was ouder. In plaats van dat de woorden me in de keel bleven steken, had ik de grootste moeite de woorden te vinden om de pijn, de woede en de schaamte tot uiting te brengen.
Ik dacht terug aan datzelfde jochie, dat wezenloos op de onderste traptree naar de plas bloed had zitten kijken nadat mama hem met zijn hoofd op de betonnen vloer had gesmeten, en hij er zijn gezicht in weerspiegeld had gezien: totaal ontmoedigd en vernederd. Ik schaamde me vreselijk voor het kind dat ik was geweest. De spoken uit het verleden, de herinneringen aan het kind dat zo mishandeld was, achtervolgden me. Vaak verschenen ze in mijn dromen, maar die ene nacht, een paar nachten geleden, maakten ze me duidelijk dat ik moest accepteren dat ik niet langer dat bange jochie was.
Naarmate ik ouder werd, begon ik zoveel te begrijpen van wat me was aangedaan dat ik het eindelijk van me af kon zetten. Maar de spoken verdwenen niet. Zoals zo vaak gebeurt komen ze terug op momenten waarop je er het minst op bedacht bent.
Nu was ik een tiener, en een ding wist ik in ieder geval zeker: ik had als kind meer dan normale ellende te verduren gehad, en daar moest een eind aan komen. Ik wilde dat die schaamte verdween, en dat die angst in lucht oploste, maar vooral wilde ik dat de geesten uit het verleden me met rust lieten. Ik had de onbedwingbare behoefte een eind aan dat leven te maken.
Na het overlijden van mijn vader hadden mama en Scott, mijn oudere broer, besloten het huis in Daly City in Californië te verkopen en naar Salt Lake City in Utah te verhuizen. Het huis was vijfentwintig keer meer waard dan wat mama en papa er jaren geleden voor hadden betaald.
Toen ze me die ochtend in Daly City achterliet om met 'haar gezin' twee weken op vakantie te gaan en naar een nieuw huis in Salt Lake op zoek te gaan, had mama laten merken dat er 'kans bestond' dat ik niet met hen mee zou verhuizen. Aan de ene kant was het een opluchting alleen achter te blijven. Anderzijds had ik er geen idee van waar ik zou moeten wonen als ze me hier lieten. Ik wilde wanhopig graag dat huis met al zijn herinneringen verlaten. Ik wist ook dat het een angstaanjagend vooruitzicht was om in San Francisco op je vijftiende dakloos te zijn.
Wat het minder afschrikwekkend maakte was, denk ik, het besef dat ik zelfs als dakloze dan toch beter af zou zijn. Ondertussen wilde ik zoveel mogelijk van die tijdelijke adempauze profiteren, hoe kort die ook mocht duren.
Twee weken later waren ze terug. Mama en ik waren in de keuken en ze deed haar best me zoals altijd te vernederen. Alleen ging ze dit keer erger tekeer dan normaal. Urenlang had ik haar dronkenmansleugens en waanideeën moeten aanhoren. Ze zette me steeds meer onder druk; de niet-ophoudende reeks van scheldwoorden en beschuldigingen stapelde zich in me op.
Tijdens hun afwezigheid had ik een deel van het geld dat ze voor me had achtergelaten, aan nieuwe kleren uitgegeven. Ik had een jaar lang hetzelfde shirt en dezelfde broek gedragen. Het was een enorme ervaring bij J.C. Penney's naar binnen te gaan en nieuwe kleren voor mezelf te kopen. Ik wist dat ze woest zou zijn als ze het ontdekte, en daarom stopte ik de avond voor hun terugkomst uit Salt Lake City de verpakking in de vuilnisbak. Ik had er nooit bij stilgestaan dat ze de vuilnisbak zou doorzoeken en alles zou vinden wat ik erin had verstopt. Niet alleen de verpakking van de kleren, maar ook frisdrankblikjes, en zelfs de doos van de meeneemmaaltijd van een dag eerder. Ze was laaiend.
Ik werd ineens zo kwaad om wat ze me aandeed, dat ik mijn vuist balde om het haar betaald te zetten. Die woede hielp ook mee mezelf te vergeven dat ik me tot nu toe zo slap had opgesteld. Ik was er blij om, maar tegelijkertijd maakte die pure zucht naar wraak, en die steeds groter wordende woede me bang. Ik was doodsbenauwd voor de vulkaan die diep in me op uitbarsten stond. Ik wist dat als ik dat liet gebeuren, het vreselijke gevolgen zou hebben, echt vreselijke gevolgen.
Ik krabbelde terug. Ik moest wel. Ik wist dat ze zichzelf absoluut niet meer in de hand had. Het was kwart over drie 's nachts. Gehoorzaam verzamelde ik het afval dat ze op de eetkamertafel had gestort, ruimde de rommel van de vloer, en ging naar bed.
De volgende ochtend kleedde ik me aan en ging zonder geluid te maken naar de eetkamer om de suikerpot uit de servieskast te pakken. Daarin had ik het merendeel van het geld van mijn krantenwijk gestopt. Ik haalde er alles uit: het was iets meer dan vijftig dollar.
Ik betreurde het dat er maar vijftig dollar over waren. Ik wist dat het geld dat ik in de onderste lade van mijn commode had verstopt allang verdwenen was. Ik was steeds meer geld aan allerhande drugs gaan uitgeven.
Aanvankelijk begon ik een krantenwijkje om het huis uit te komen en ook om een paar centen op zak te krijgen. Zodra ik echter doorkreeg hoe duur mijn hang naar wiet en cocaïne wel was, moest ik er een tweede wijkje bij nemen, en toen nog een derde. Hoe meer ik verdiende hoe meer ik uitgaf. Ik was altijd platzak, en toch had ik steeds meer cocaïne nodig. Ik zat in een vicieuze cirkel die ik maar op één manier kon doorbreken: nog meer krantenwijkjes aannemen. In de weken voor ons vertrek uit Daly City bleek dat mams dreigement om me achter te laten geen waarheid werd. Ik verspreidde drie gratis huis-aan-huisbladen in meer dan dertig straten in onze buurt. In diezelfde omgeving moest ik ook nog wat andere kranten bezorgen. Elke week werden bij elkaar bijna drieduizend kranten in pakken van vijftig stuks op onze oprit gedeponeerd.
Geen enkele krant werd ooit afgeleverd. In het begin smeet ik ze in het open riool aan het eind van de Crestline Avenue onder aan Westmore Hill. Dat werkte goed, totdat het tot me doordrong dat ze na zware regenval boven kwamen drijven. De volgende dumpplaats die ik vond was wel gemakkelijker maar ook wat riskanter.
Ik legde de pakken achter de verandatrap van het huis van een van de buren die kranten voor de plaatselijke padvinders verzamelden. Dankzij het innamecentrum en die buurman die net als de rest bereid was net te doen alsof hij niet in de gaten had dat hij veel te veel papier inzamelde, ging dat een tijdje goed. Uiteindelijk werd het wat al te riskant. Hij vroeg me ze niet langer bij hem thuis te deponeren, omdat hij moest uitleggen hoe hij aan pakken kranten kwam die nooit waren losgemaakt en al helemaal nooit door iemand leken te zijn gelezen.
De dumpplaats daarna was de beste. Die was gemakkelijk te bereiken en goed verstopt. Vlak nadat de vrachtwagen elke maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag om twee uur 's nachts van onze oprit wegreed, bracht ik de pakken naar de bomen achter de appartementen waar ik overdag rondhing. De kranten zorgden voor warmte wanneer ik ze verbrandde, en voor zitplaatsen rondom een kampvuurtje dat mijn vrienden en ik diep in het bos stookten.
Ik bracht heel wat nachten met wat vrienden bij zo'n kampvuurtje door, van ver na middernacht tot aan de ochtend; dan rookten we stickies en dronken we whisky. Terwijl ik steeds meer krantenwijken aannam bracht ik ook steeds meer tijd in de bossen achter het appartementencomplex aan het eind van de Crestline Avenue door. In het begin was dat vrijwel elke nacht. Ik betreurde het dat steeds minder vriendjes de hele nacht konden blijven. Voor ons vertrek uit Daly City bracht ik de meeste nachten bij het Krantenkamp door, en daar ontdekte ik dat ik het liefst in mijn eentje dronk. Ik zat vaker wel dan niet in mijn eentje in het bos, bij mijn kampvuurtje, samen met Jim Beam, mijn laatste beste vriendje; hoewel hij niets waardevols had te bieden, schonk mijn nieuwste beste vriend me zelfs meer troost dan Josh vroeger. (Josh woonde aan de overkant en was vanaf de lagere school mijn beste vriend geweest.)
Het is treurig maar waar, dat mijn uren in het bos bij een vuurtje dat me warm hield, plus de ingrediënten die Jim Beam in die vierkante donkere flessen stopte, de reden waren dat ik er mentaal en emotioneel niet helemaal onderdoor ging. Ik verdiende inmiddels bijna driehonderd dollar per week voor het niet bezorgen van bladen. Bijna alles werd opgerookt, opgesnoven of opgezopen.
Wanneer mama mij en mijn broer Scott naar de Crocker National Bank bij het winkelcentrum van Serramonte reed, schudde ik vol ongeloof het hoofd. Mijn broer verzilverde daar een of twee cheques, ikzelf meer dan tien. Mama zei er nooit iets over - ze vroeg er nooit naar, want het kon haar niets schelen. Ze had er geen idee van dat ik geen blad bezorgde. Ze nam aan dat ik erg veel tijd nodig had voor die paar waarvan ze wel weet had. En meestal kon het haar ook niets schelen dat ik tijdens alle schooldagen bijna de hele nacht van huis was.
De enige keer dat ze er iets over zei was wanneer ik nog sliep wanneer de vrachtwagen na een afgeleverde lading toeterde; dan schreeuwde ze dat ik moest opstaan en die bladen moest gaan bezorgen.
Toen ik mijn hand in de suikerpot stak wist ik dat er niet veel meer over was. Ik had het geld bijna net zo snel als ik het verdiende aan drank en drugs uitgegeven.
Tot mijn opluchting vond ik net een beetje meer dan de revolver me zou kosten.
Terwijl ik de bankbiljetten in mijn zak propte ging mijn blik door de gang naar mama's kamer. Ik glimlachte.
Ik ga je met gelijke munt terugbetalen, zei ik bij mezelf.
Ik draaide me om en liep de voordeur uit. Voor de normale afstand naar mijn oude lagere school had ik ongeveer drie kwartier nodig, maar dit keer ging ik niet daar naartoe maar naar het huis van een vriend net voorbij de speelplaats. Ik had niet veel vrienden - ik kende maar een paar jongens van mijn eigen leeftijd die niet de gek met me staken of me slecht behandelden. Die paar jongens accepteerden me zoals ik was.
Jonathan was zo'n vriend. In de klas, waar andere kinderen me pestten met mijn kleren, of omdat die stonken, maakte Jonathan op de een of andere manier dat ik me beter voelde. Hij was kleiner dan ik en werd weer om andere redenen gepest. We steunden elkaar.
Behalve mijn beste vriendje Josh was hij een van de weinigen die ik alles had verteld. Hij wist van mama, dat ze me sloeg en me voortdurend het gevoel gaf dat ik niet menswaardig was. Jonathan wist niet echt hoe erg het was, maar hij begreep het wel. Onze gesprekjes duurden altijd maar kort. Het begon er meestal mee dat hij vroeg wat er nu weer met me was gebeurd, vooral als ik nog vermoeider leek dan anders.
Hij had aangeboden me een revolver te verkopen wanneer ik zover was dat ik mama wilde doen ophouden. Ik had erover nagedacht, maar ik had nooit de moed kunnen opbrengen om serieus te overwegen iemand om het leven te brengen - tot nu toe dan.
Terwijl ik de vertrouwde weg naar school en naar Jonathans huis aflegde, dacht ik erover na waarom ik me bij de gedachte aan zelfmoord zo goed voelde. Vanaf die avond in het souterrain waarin ik ernstig over mijn leven had nagedacht en er zelfs iets van logica in had gevonden, was ik vastbesloten er hoe dan ook een eind aan te maken. Nu hoefde ik alleen nog te verzinnen hoe. Ik wist dat mijn vriendje serieus was geweest wat de revolver betrof. Terwijl ik over het pad tussen de bomen bij Westmore Hill liep, besefte ik dat ik niet bang was; ik voelde me prettig.
Het duurde niet lang of ik was bij Jonathans huis. Ik belde aan en wist diep van binnen dat alles goed zou komen. Zijn vader deed de deur open en ik vroeg of ik zijn zoon kon spreken. Hij vroeg me binnen te komen. Jonathan kwam en gebaarde dat ik hem naar beneden moest volgen.
In de hoek van het souterrain stond een kleine kast met een paar revolvers en geweren.
'Als je vader erachter komt, zit je echt in de problemen,' zei ik.
'Ik heb dit al eerder gedaan,' zei hij zelfingenomen.
Het kon hem niet schelen dat hij de wapens van zijn vader verkocht zonder dat die er iets van wist. Op een gegeven moment zou zijn vader ontdekken dat er een ontbrak, maar ik zou er dan niet meer zijn om te weten hoe dat uitpakte.
Hij pakte een met chroom beslagen automatisch vuurwapen dat ik zonder aarzelen aanpakte en waarvoor ik hem de afgesproken veertig dollar overhandigde. Mijn vriend haalde de kogels uit het magazijn, liet me zien hoeveel rondjes ermee konden worden afgevuurd, en stopte ze vervolgens weer terug. Ik dacht bij mezelf: Ik heb maar één kogel nodig, maar wat maakt het uit.
Ik stopte de revolver in mijn zak, waarna we via de garagedeur naar buiten gingen. Ik nam afscheid en liep de straat uit. Ik voelde het gewicht van het wapen in mijn zak, een goed gevoel.
De weg terug naar het huis dat voor mij 'thuis' was legde ik in een verheven stemming af. Ik zag de bospaadjes en de straten naar Westmore Hill. Die zal ik nooit meer zien, dacht ik. Bij de trap naar de middelbare school ging ik zitten om de koude stenen te voelen. Ik dacht weer aan het huis, en aan het souterrain. Ik voelde me blij van binnen. Voor het eerst in jaren voelde ik me echt blij.
Ik vond mijn favoriete plekje tussen de bomen waar ik vaak naartoe ging om met God te praten. Dat deed ik al een tijdje, maar het was altijd een eenzijdig gesprek geweest. Ik had het gevoel dat dit vermoedelijk mijn laatste gesprekje met hem zou zijn. Terwijl ik over het beëindigen van mijn leven nadacht overviel me het gevoel dat ik Hem daarmee op de een of andere manier zou beledigen. Ik wist niet precies waarom, maar ik kreeg het eigenaardige gevoel dat als ik opgaf, het feitelijk betekende dat ik toegaf.
Wat gebeurt er met me als ik dit doe? vroeg ik God.
Terwijl ik op mijn rug met hem lag te praten, realiseerde ik me dat het mijn eigen beslissing was me van het leven te beroven. God zou niets te maken hebben met een tiener die zelfmoord pleegde.
Ik weet dat ik u teleurgesteld heb en ik weet dat u boos op me bent. Maar ik kan het niet meer aan, zei ik ernstig en vol eerbied. Als u al van plan bent me te helpen, doe het dan nu!
Nadat die laatste woorden zachtjes uit mijn mond waren gegleden, wachtte ik bezorgd op antwoord. De minuten verstreken, en mijn bezorgdheid veranderde in woede toen het me duidelijk werd dat ik geen antwoord zou krijgen.
Uiteindelijk gaf ik het op en troostte me met de gedachte dat ik er opnieuw alleen voor stond. Ik begon te bedenken hoe en waar ik het zou doen. Ik dacht aan het afvuren van het wapen en van de inslag van de kogel in mijn hoofd en begon me af te vragen hoe snel de dood zou intreden.
Veronderstel eens dat het niet zo snel gaat als ik denk?
Veronderstel eens dat ik voel hoe de kogel door mijn schedel gaat en het bot versplintert en de splinters overal in het rond vliegen?
Nadenkend over mijn vrees voor het onbekende, besefte ik dat ik op geen enkele manier aan de weet zou kunnen komen wat me te wachten stond.
Je kunt geen navraag doen bij iemand die het gedaan heeft, dacht ik.
Ik dacht nog een beetje meer na, dit keer over die keer dat ik had ontdekt dat een van de buren verderop in de straat van de Golden Gate Bridge was gesprongen. Ze werkte voor een plaatselijke telefoonmaatschappij. Toen ik een jaar of acht, negen was ging ik af en toe met haar praten wanneer mama het te druk had met andere dingen. Ik herinnerde me de emoties die haar moeder en ik hadden ervaren: het ergst was de leegte, en dan het onbegrip. Ik bleef me afvragen wat de oorzaak was dat ze het had gedaan. Ze was een mooi meisje en leek vrienden genoeg te hebben. Ik wist niet wat er in haar hoofd omging of wat er in haar leven ontbrak, maar ik wist wel dat ze het weloverwogen had gedaan. Ze moest er goede redenen voor hebben gehad. Ik herinnerde me een paar portretjes in Oost-Indische inkt die ik had gemaakt. Door me te leren tekenen en me met beelden in plaats van woorden uit te drukken had ze me een heel nieuwe taal geleerd. Ik vroeg me af waar die tekeningen nu waren.
Ik wist dat ik nooit zou weten waarom ze het had gedaan, en voelde me hol. De enige mensen van wie ik zou willen dat ze het begrepen wanneer ik diezelfde stap nam, waren mijn beide broers Ross en Keith, de enigen die het erg zouden vinden en de enigen die me zouden missen.
Zodra me duidelijk was geworden dat ik geen antwoord op mijn vragen aan God zou krijgen, werd ik door verdriet overmand.
Help me alstublieft.
Ik weet niet wat ik moet doen.
Ik ben bang. Ik weet me geen raad meer.
Waarom laat u me dit doen? riep ik.
De volgende minuten verstreken heel langzaam. Enerzijds hoopte ik op iets van een goddelijk ingrijpen, anderzijds wilde ik bevestigd hebben dat mijn besluit om me van het leven te beroven het juiste was. Ik lag op mijn rug naar de overdrijvende wolken te kijken, en er gebeurde niets.
Nou goed, ik heb niets te verliezen, zei ik.
Ik stond op en keek achterom. Ik zag de bomen, en de honderden paadjes die al die kindervoeten elke dag weer op weg naar school hadden uitgesleten. Ik herinnerde me eerdere jaren, toen ik over het schoolterrein had gedwaald en naar antwoorden had gezocht, en al die eindeloze uren dat ik huilend in de toiletten van de school had gezeten.
Het enige wat ik wil is dat iemand van me houdt, dacht ik terwijl ik terug naar huis liep.
Een paar meter verderop vond ik weer een plekje om te gaan zitten en over alles na te denken. Ik herinnerde me betere tijden, toen ik nog klein was en ik bij mama op schoot zat en getroost werd wanneer ik koorts had of mijn knie had gestoten - ik wist dat ze tot liefhebben in staat was.
Maar dat was lang geleden, voordat David was weggegaan. David was ouder dan ik; hij was na mijn lievelingsbroer Ross geboren, en voor Scott. Al zolang ik me kon herinneren had mama het op David gemunt. Hij woonde in het souterrain. Wanneer ze het over hem had, noemde ze hem vaak 'Het'. Mama liet hem werken tot hij niet meer kon, en vaak vond ze het dan nog niet genoeg. Ze sloeg hem elke dag weer, ze schopte hem, ze verwondde hem, en ze liet hem honger lijden. Meer dan eens had ze hem in de badkamer opgesloten met een emmer vol reinigingsmiddelen die giftige dampen verspreidden. Ze dwong hem onder de keukentafel uit de hondenbak te eten terwijl de rest van het 'gezin' in de eetkamer at.
Toen hij een jaar of dertien was, verdween hij. Eerst dacht ik dat mama hem dan toch had vermoord; misschien had hij iets niet gedaan wat ze hem had opgedragen. Ik was doodsbenauwd. Als ze hem echt had vermoord, wie zou ze dan nog meer vermoorden? Het duurde een tijdje voordat ik ontdekte dat hij in feite was gered en dat de politie hem had weggehaald.
Eén ding wist ik wel. Het was niet meer dan een gevoel maar net zo reëel als die spoken in het souterrain. Mama moest een slachtoffer hebben, en ik zou het volgende zijn. Het had niet lang geduurd tot mijn vrees in een angstaanjagende realiteit was omgezet.
Aan de ene kant haatte ik haar met iedere vezel van mijn lijf, en ik was de tel kwijt van al die keren dat ik haar dood had gewenst. Aan de andere kant herinnerde ik me de keren dat ik vurig wenste dat ze me nooit in de steek zou laten en me tegen alle slechts zou beschermen dat er in de wereld rondspookte. In zekere zin had ik medelijden met haar en wilde ik het liefst dat ik alle pijn en schaamte kon uitwissen die ze van binnen moest voelen omdat ze zich schuldig voelde om al die vreselijke dingen die ze had gedaan. Ik had me vaak afgevraagd of het zou helpen als ik haar vertelde dat ik er de oorzaak van was dat ze die neiging tot mishandelen had, en dat ze er dan misschien mee zou ophouden en een echte mama zou worden.
Ik dacht aan de uitgebreide maaltijden die ze had opgediend, en de spelletjes die we vroeger speelden, en hoe fijn we ons toen hadden gevoeld. Het was nagenoeg onmogelijk er ook maar iets van te begrijpen. Toen ik nog klein was kon ze me als een echte moeder troosten, terwijl ze tegelijkertijd dingen met mijn broer deed die aan een moordaanslag grensden. Een ding begreep ik wel. Ze had geen controle over haar handelwijze en haar gedachten. Ik geloofde dat ze af en toe verschillende persoonlijkheden had. Het vreemde aan mijn herinneringen aan al die keren in mijn jeugd waarin ik het fijn had terwijl David terzelfder tijd door een hel ging, was het besef dat één en dezelfde persoon er de hoofdrol in speelde. Ze kon mij troosten en tegelijkertijd David buiten westen slaan.
Ik raakte ervan overtuigd dat ze waanzinnig was, dat ze echt ziek was, en gek genoeg bood dat wat troost. Het leek een soort antwoord.
Ik voelde me een stuk beter, stond op en liep het laatste stuk naar huis. Toen ik op Crestline Avenue de hoek omsloeg zag ik het huis - dat naargeestige, sombere, kille huis. Hoe dichter ik bij de trap naar de veranda kwam, hoe vastbeslotener ik raakte om het juiste moment en de juiste plek te vinden om een eind aan mijn leven te maken. Ik had mijn besluit genomen. Het had geen zin om het nog langer uit te stellen. Ik had er genoeg van mezelf steeds weer onder de loep te nemen. Er moest een eind aan komen.
Vol zelfvertrouwen liep ik zachtjes de trap op en de voorkamer in. Iedereen sliep nog. Ik was op tijd terug. Niemand had gemerkt dat ik weg was geweest.
In mijn eigen kamer ging ik aan het zwarte bureau zitten en keek naar de overkant, naar het huis van Josh. Ik wist dat ik over een paar uur zou vertrekken, naar Salt Lake City, of naar het lijkenhuis. Misschien zou ik dan eindelijk ergens zijn waar van me werd gehouden. Een plek waar ik antwoord zou krijgen op de vragen die ik mezelf zo vaak op mijn rug liggend aan niemand in het bijzonder had gesteld - misschien zou ik er nu achter komen of er wel of niet een God bestond. Ik keek ernaar uit antwoord te krijgen. Maar ik had er moeite mee de juiste plek en het juiste moment te kiezen. Waar? Wanneer? Voordat iedereen voor de rit naar Salt Lake City in de auto was gestapt? Misschien kon ik het in de achtertuin doen. Dat idee speelde al een tijdje door mijn hoofd. Het leek eigenlijk wel de geschikte plek. Of ik zou kunnen wachten tot we allemaal in de auto zaten.
Maar inmiddels waren de verhuizers gearriveerd, die meteen begonnen alle ingepakte dozen in te laden. Mama en Scott laadden de auto vol. Toen ze daarmee klaar waren, kwamen de buren een voor een naar buiten om afscheid te nemen. Ze hadden allemaal hun mond gehouden over wat ze in ons huis hadden zien en horen gebeuren. Ik keek naar hen en schudde treurig het hoofd. Ze hadden me diep teleurgesteld - ze hadden allemaal geweten wat er gaande was, maar niemand had het voor ons opgenomen.
Als dit in onverschillig welke buurt niet in 1980 maar in 2006 was gebeurd, zouden de leraren of schoolbestuurders, elke volwassene eigenlijk die had geweten wat er zich in ons huis afspeelde, meteen in actie zijn gekomen om mij en mijn broers te helpen. Er was in vijfentwintig jaar heel wat verbeterd. Niemand met een hart in zijn lijf kan nu nog werkeloos toezien bij de afschuwelijke mishandelingen die jarenlang in dit huis hadden plaatsgevonden. Vandaag de dag zou iedereen die van zulke wantoestanden op de hoogte is en er zijn mond over houdt er rekenschap over moeten afleggen. Die zou dan heel wat vragen over zijn stilzwijgen te beantwoorden hebben.
Frank en Alice, onze naaste buren, kwamen naar buiten, omhelsden iedereen en praatten toen een paar minuutjes met mama. Ik keek Frank en Alice strak aan en bespeurde dat ze zich echt schuldig voelden. Helen, een overbuurvrouw, kwam ook naar ons toe om afscheid te nemen. Zelfs Ben, een oudere vriend die verderop in de straat woonde, sloeg zijn armen om me heen en maakte mijn haar door de war. Dat deed hij vaak bij het afscheid nemen. Als laatste kwamen Josh en zijn ouders naar buiten. Ze omhelsden ons allemaal. Daarna gingen Josh en ik op de stoeprand zitten en spraken af dat we elkaar zouden schrijven. Josh was altijd mijn beste vriend geweest. Ik was graag bij hem en was blij dat we vrienden waren.
Ik vertelde Josh heel serieus maar vriendelijk dat ik hem niet terug zou schrijven.
'Ik ga voorgoed een eind aan deze nachtmerrie maken,' zei ik terwijl ik op de zak klopte waarin mijn revolver zat.
Meer dan eens had Josh gezien dat mama me sloeg en me vernederde. En ook als ik me vol schaamte uit de voeten maakte terwijl Josh ontzet had staan toekijken, was hij toch altijd mijn vriend gebleven. Jarenlang had hij gezien wat ik had doorstaan, en altijd had hij geprobeerd net te doen alsof het niets bijzonders was dat ik me schaamde.
Eén van de moeilijkste en akeligste situaties was die keer geweest toen Josh en ik samen in de eerste klas van de middelbare school van Westmore hadden gezeten. Dat had te maken met het feit dat ik rookte, wat ik voor Josh en zijn familie een paar jaar lang had weten te verzwijgen. Op school kon ik roken door mijn sigaretten in mijn kous te verstoppen.
Midden in een les draaide Josh zich naar me om en vroeg: 'Heb jij die laten vallen?'
'Ja eh... bedankt,' zei ik, het pakje aannemend. Het was uit mijn kous gevallen, en Josh zat voor me.
Hij was toen duidelijk kwaad op me geweest. Hij had al vaker gezegd dat hij het vreselijk vond dat mijn moeder rookte en naar sigaretten stonk. Nadat hij me het pakje had gegeven, draaide hij zich om en negeerde me de rest van de dag.
Ik was in verlegenheid gebracht, maar tegelijkertijd had het me opgelucht. Ik vond het naar dat hij door stom toeval had ontdekt dat ik rookte. Maar ik was blij dat ik alleen de sigaretten had laten vallen en verder niets.
Terwijl ik ze achteloos weer in de boord van mijn sok stopte, keek ik meteen naar mijn andere been om zeker te weten dat ik niets had laten vallen van wat daar verstopt zat. Tot mijn opluchting zaten daar nog de paar joints en een zakje cocaïne.
Ik wist dat als Josh erachter zou komen dat ik aan de drugs was, hij me als een baksteen zou laten vallen en nooit meer een woord met me zou wisselen. God zij dank, dacht ik terwijl ik achterover leunde en me afsloot voor alles wat er om me heen gebeurde, inclusief de leraar.
Toen Josh en ik daar vlak voor mijn vertrek op die stoeprand zaten, en ik wist dat ik hem nooit meer zou zien, draaide hij zich om en keek me aan. Aan zijn gezicht was te zien dat hij het begreep. Hij stak zijn arm uit en sloeg die om mijn schouder. Ik wist mijn tranen te bedwingen. Het deed pijn om een echte vriend kwijt te raken, en hij voelde dat duidelijk ook zo. Maar toen werd me gezegd dat ik achter in onze nieuwe auto moest stappen. Zodra mama was ingestapt, reden we achteruit de oprit af en draaiden voor het laatst Crestline Avenue op. Ik ging rechtop zitten en keek door de achterruit naar Josh die me uitzwaaide. Wanneer de auto eenmaal de hoek om was, zouden Josh, Ben en al die anderen niet meer te zien zijn.
Toen ik me weer omdraaide keek ik naar mama, en zij keek naar mij. Als je eens wist wat je me hebt aangedaan, zei ik in mezelf toen ze zich weer op de weg concentreerde. Ik legde een hand op mijn zak, voelde de revolver, leunde achterover en deed mijn ogen dicht.
Nu moet ik alleen nog de juiste plek en het juiste moment zien te vinden, dacht ik, en soesde weg.
Diep van binnen voelde ik dat ik al snel op die
plek zou zijn waar ik altijd al had willen zijn: een plek waar ik
me veilig en warm zou voelen, een plek waar van me werd gehouden,
een plek die ze hemel noemen en die voor mij echt thuis zou
zijn.