2 De engel

 

 

 

Als tiener was er niets wat echt indruk op me maakte. Ik beleefde weinig plezier en vreugde aan wat ik meemaakte. Maar toen zag ik de engel, en dat trof me diep. Ik begon te twijfelen aan mijn besluit me van het leven te beroven. Er lag zo'n intense vrede op het gezicht van de engel dat ik niet langer zeker was van de juistheid van mijn besluit, of van wat dan ook.

 

We verlieten het grondgebied van Daly City. Op weg naar de grens van Californië zag ik bekende plekken voorbijglijden. Toen we voor de laatste keer de Golden Gate Bridge overstaken, herinnerde ik me weer met hoeveel pret we als jongens naar de hoogte en de omvang van die brug hadden geraden. Dat was lang voordat mama was veranderd in de persoon voor wie ik nu zo'n angst had. En ik dacht aan mijn vriendin die de moed had gehad om van deze zelfde brug af te springen.

Aan de overkant, op het grondgebied van San Francisco, kwamen we op de snelweg die ons uiteindelijk naar het Beloofde Land zou brengen, naar Salt Lake City in Utah. We waren al een paar uur onderweg en af en toe soesde ik weg. Scott reed. Vlak over de grens tussen Californië en Nevada stopten we bij een hotel-casino in een klein stadje. Mijn jongere broertje Keith en ik wilden de benen strekken. We stapten uit en gingen wat rondlopen en bekeken de enorme borden rondom het casino.

'Richard, ga weer in de auto - nu!' riep mama van de andere kant van de parkeerplaats. Halverwege merkte ik dat Keith niet was meegekomen. En toen zag ik hem - Keith, Scott en mama liepen naar het hotel en ik zag hen naar binnen gaan.

In de auto kreeg ik weer dat bekende gevoel - nergens bij horend, buitengesloten.

Wat maakt het uit! Het duurt nu niet meer zo lang, zei ik bij mezelf.

Ik genoot van het ochtendzonnetje toen ze met een paar souvenirs uit het casino terugkwamen. Ze hadden ook wat te drinken meegebracht, alleen niets voor mij.

We gingen weer op weg en ik begon opnieuw te dagdromen over de tijd en de plek die ik zou uitkiezen om mezelf van het leven te beroven. De uren verstreken. We stopten regelmatig om de benen te kunnen strekken, en het landschap begon me te boeien: we reden de woestijn van Nevada in. Het leek wel alsof we honderden kilometers over het zwarte wegdek reden; het grootste deel van de tijd sliep ik. Ik hoorde mama met Scott en Keith praten. Ze zouden bij de zoutvlakten stoppen, en in het land van de dinosaurussen, zei ze. Daar konden ze echte dinosaurusbotten zien die waren opgegraven.

Eén van de weinige foto's die ik van mama heb was in het land van de dinosaurussen genomen. Ik weet niet meer wie hem heeft genomen, of waarom ik die bewaard heb, maar het was zonder meer een goede herinnering aan wie ze was. Ik heb het altijd heel toepasselijk gevonden dat ze op een van de foto's die ik nog bezat voor enorme, kwaadaardige carnivoren stond die hoog boven haar uit torenden.

Scott liep het park uit en mam volgde met Keith aan de hand. Af en toe bleef ze staan en haastte zich dan weer om Scott in te halen. Het kon haar absoluut niet schelen dat ze mij vrijwel de hele tijd uit het oog verloor. Wanneer ik maar de kans kreeg, en dat was bijna voortdurend, liep ik van mama en 'haar jongens' weg. Iedere keer dat ik ze samen zag voelde ik me buitengesloten. Mama zorgde er wel voor dat ik goed begreep dat haar gezin uit twee delen bestond: 'haar jongens' en ik.

Terwijl de afstand tussen hen en mij steeds groter werd, passeerde ik de toegang van wat op een afgesloten terrein leek, met links wat vleermuisgrotten. Zonder dat iemand het merkte voegde ik me bij een groep mensen die een korte rondgang door de grotten zou maken.

We gingen steeds verder de grotten in en het werd steeds donkerder en klammer. Toen we allemaal in de diepe duisternis stonden, werd ons gevraagd om zo stil mogelijk te zijn en onze oren en ogen open te houden om te zien of we rondvliegende dieren hoog boven ons konden bespeuren. Al snel kon ik de vleermuizen zien en horen. Sommige hingen stil aan het plafond. Het was verbazingwekkend zoveel dieren als er in die grot zaten. De duisternis en de klamme lucht kwamen me vertrouwd voor.

Eenmaal weer in de open lucht liet ik mijn blik over het indrukwekkende landschap gaan. De woestijn leek kilometers lang bezaaid met wat op eilandjes van bomen en planten leken. Ik leunde tegen het houten hek en liet mijn ogen over de uitgestrektheid dwalen.

'Waar ben jij verdomme mee bezig!' zei ze.

Die stem kende ik, en die toon haatte ik; ik hoefde niet achterom te kijken om te weten dat het mijn moeder was. Ik ging rechtop staan, liet het hoofd hangen en wachtte op haar bevelen.

'Ga achter Keith lopen!' gebood ze.

Ik liep om haar en Scott heen, ging achter Keith lopen, en zag het knuffelbeest dat hij vast had. Ze had ze mee het park in genomen om daar even 'fijn' bij haar jongens te zijn.

Onderweg naar de parkeerplaats vertelde ik Keith over de vleermuizengrot die ik had ontdekt. Binnen de kortste keren vertelde hij het aan mama door en zonder ook maar even te aarzelen draaide ze zich om en liep regelrecht naar de ingang van de grot. Ze kocht er toegangskaartjes, maar niet voor mij, dat stond wel vast. En inderdaad gaf ze Scott en Keith een kaartje en zei tegen mij dat ik bij het hek moest blijven wachten, waar ze me had aangetroffen.

'Deze rondleiding is voor mij en mijn jongens - niet voor jou,' zei ze.

Eindelijk laat ze me eens met rust! dacht ik, en liet mijn blik weer over het landschap gaan dat me vlak ervoor zo geboeid had. Korte tijd later kwamen mama en de jongens terug en werden we weer naar de auto gedirigeerd.

 

Net over de grens met Utah kwamen we op de zoutvlakten van Bonneville. Dat was de eerste grote stop waar ik zou kunnen ronddwalen. Helaas was er niets te zien. De vele kilometers van vlak, samengeperst zout herinnerden me aan de leegheid en de eenzaamheid waaraan ik gewend was geraakt: zo op het oog sterk, maar feitelijk fragiel - eigenlijk net zoals ik me destijds meestal voelde.

We maakten een omweg naar het Old Salt-Air Park, volgens mama een van de beste pretparken die ze zich herinnerde. Ze vertelde de jongens dat ze daar vroeger met oma naartoe was geweest, waar ze ritjes in de draaimolen had gemaakt en snoep had gekregen. Het leek haast alsof ze het een fijne herinnering vond, en het was een van de zeldzame keren dat ze over haar eigen moeder had gesproken zonder onder het spuien van obscene taal in woede uit te barsten.

Toen kwamen we aan op de plek waar vroeger de uitspanning van het Old Salt-Air Park stond. Het was een prachtig gebouw geweest, zei mama. Nu was het alleen nog maar een slecht onderhouden plek voor toeristen. Net als de meeste andere automobilisten stopten we er een paar minuten en reden toen verder. Het was bijna een troost om te zien dat een jeugdherinnering van haar in een ruïne was veranderd. In mijn verknipte manier van denken vond ik het feit dat zij teleurgesteld was iets om blij om te zijn.

Van daaruit was het nog maar een paar uur rijden naar ons nieuwe huis. In Salt Lake City zelf reden we een van de hoofdstraten vlak achter Temple Square af. We sloegen linksaf en reden de brede lanen van een oud kerkhof op. Terwijl Scott reed bleef mama het maar over een grote stenen engel hebben - een herkenningspunt dat ons naar de graven zou leiden waarnaar ze op zoek was. Scott raakte geïrriteerd door de hoogdravende manier waarop ze over die engel bleef kleppen. En toen zag ik het. Vlak bij het eind van een van de lange lanen die het kerkhof doorsneden, een beetje naar links en midden in een rij graven stond een grote stenen engel. De auto werd geparkeerd, we stapten uit, en liepen die kant uit. Maar ineens ging mama een andere kant uit. Scott en Keith liepen achter haar aan. Ze was nog steeds aan het praten.

Kalmpjes liep ik naar de stille engel en keek vol bewondering naar het prachtige beeld dat zo gedetailleerd was uitgehouwen. Ik had geen idee bij wiens graf het hoorde of wat het symboliseerde. Maar ik wist dat er iemand was geweest die heel veel had gegeven om de persoon die daar begraven lag. Van dichtbij zag ik wat erop stond: er lag een kind begraven. Ze had een simpele, mooie naam en was op heel jonge leeftijd gestorven. De woorden spraken van de liefde die een moeder voor haar kind kon hebben.

Ik stond stokstijf en vol bewondering naar het beeld te kijken, en was blij dat ik het graf in al zijn glorie kon zien. De uitdrukking op het gezicht van de engel was voor eeuwig verstard, maar ze stond er zo vredig bij dat het leek alsof ze heel blij was met haar plekje in de eeuwigheid. En op dat moment was ik ook blij om daar te staan. Ik had iets te zien gekregen wat ik tot aan mijn dood niet meer zou vergeten, dat wist ik zeker. Ik voelde me heel vredig en kalm en het kwam me helemaal niet vreemd voor dat al die zerken en graven me troost boden.

Ik ging recht voor de engel staan en keek naar het gezicht waarop een uitdrukking van vreugde en vrede leek te rusten. Ik moet daar minstens twintig minuten hebben gestaan voordat ik uiteindelijk verder liep. Ik keek naar mama en de jongens, en ineens kwam het bij me op dat het misschien niet zo'n goed idee was om zelfmoord te plegen. Iets aan die engel deed me beseffen dat mijn besluit verkeerd was.

Ik liep terug naar de jongens. Mama vertelde over familieleden die op het kerkhof begraven lagen. Toen ik dichterbij kwam hield ze abrupt op en stuurde me terug naar de auto. Op de een of andere manier deed het me goed om weer langs de engel te komen. Ik wreef over het koude gesteente en fluisterde: dank je.