5 Een stap te ver
Het is heel moeilijk om te begrijpen wat echte liefde inhoudt, en als tiener was me dat volslagen onmogelijk. Het was me totaal onbekend; ik wist gewoon niet dat het bestond. In die jaren wist ik mijn gevoelens en angsten nog dieper weg te stoppen dan ik als kind had gedaan. Ik was koud en harteloos. Mijn hart zat zo vol van jaren van mishandeling en schaamte dat er geen ruimte meer was voor nog meer pijn.
De eerste keer dat ik echt probeerde zelfmoord te plegen, was het me niet gelukt, zoals alles wat ik had gedaan en geprobeerd mislukt was. Maar dit keer was het een vergissing - ik wist niet welke gevolgen een mengsel van heroïne en cocaïne kon hebben.
Een van de moeilijkste dingen die ik net als alle tieners moest zien te begrijpen, waren mijn verwarde gevoelens en gedachten. Ik had geen idee wie ik was en wat het leven me zou brengen. Alles wat de familie Nichols me aan liefde, respect en zelfvertrouwen schonk, wist mama me binnen de kortste keren weer af te nemen. Het leek net alsof ze het niet kon verdragen dat mijn leven verder ging en zij achterbleef. Het maakte niet uit welke kant ik op ging, het was al voldoende dat mijn leven niet stilstond, en dat maakte de toestand nog onzekerder.
Toen ik naar mijn gevoel niet dieper meer kon zinken, ging ik bij Judy Prince hulp zoeken. Het allerergste vond ik dat ik Judy iets over mijn manier van leven en mijn gedachten moest vertellen. Ik had haar het meeste opgebiecht over wat ik de laatste paar jaar had doorgemaakt, en schaamde me dood over het feit dat ik daarbij absoluut geen blad voor de mond nam. Judy had allang begrepen dat mijn gedrag niet bij me paste, dat het op zelfvernietiging wees, maar ze had geen idee gehad hoe erg het wel was. Ik vertelde niet veel over mijn drugs- en alcoholmisbruik. Ik kon me er niet toe brengen haar op te biechten dat ik de moraal van een straathond had en de ene meid na de andere najoeg. Ik nam aan dat ze het toch wel zou weten en dat het niet hardop hoefde te worden gezegd.
Wat me het meest pijn deed was het gevoel van wantrouwen dat er tussen mijn beide iks was ontstaan. Mijn ene ik probeerde een eerlijke knul zonder zonden te zijn, mijn andere ik deed zijn best zich walgelijker en gevaarlijker te gedragen dan wie dan ook.
Ik stopte de conflicten en de schade die het me toebracht diep weg. Ik verstopte het op dezelfde plek waar ik alles uit mijn kinderjaren had verstopt; het was een plek waar niemand tegen me tekeerging, waar niemand leugens over me vertelde of probeerde me pijn te doen - in mijn dagboeken, en in het diepst van mijn ziel.
Al die slapeloze nachten waarin ik doodsbang in bed had gelegen waren maar een paar van de herinneringen die ik nu in toom probeerde te houden en voor die betraande pagina's probeerde te bewaren. Toen ik ze herlas en er eens goed over nadacht, kostte het me de grootste moeite mijn emoties onder controle te houden. Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik mijn zelfbeheersing dreigde te verliezen.
Het was een strijd die ik nooit zou kunnen winnen. Elke keer dat ik probeerde die herinneringen uit mijn gedachten te weren en ze in dat plekje in mijn hart te stoppen dat inmiddels al veel te vol zat, lukte het me niet ze te onderdrukken. Hoe meer ik opschreef, hoe meer ik me herinnerde. De herinneringen aan al die keren dat ik 's nachts in het souterrain had zitten janken, al die keren dat ik me achter de keldertrap voor mama had verstopt, en al die keren dat ik in de bosjes in de achtertuin had geslapen wanneer mama nog erger dronken was dan anders en ze, op zoek naar een uitlaatklep voor haar woede, me het liefst verrot had geslagen - al die verschrikkelijke en pijnlijke herinneringen die me nooit met rust lieten. Ik probeerde mezelf er steeds weer van te overtuigen dat ik ze wel aankon, maar dat lukte nooit, omdat die gevoelens en herinneringen me wakend en slapend bleven achtervolgen, zelfs wanneer ik zo stoned was als een garnaal. Ik moest ze voortdurend van me afzetten. Soms kwamen ze sneller op dan mijn pen kon bijhouden.
De enige herinnering die ik nooit op papier heb gezet, was die van de porseleinkast in de voorkamer van ons huis in Californië. De holle onderkant was zo'n anderhalve meter breed en een halve meter hoog, met in het midden een smal steunbalkje. Die ruimte van hooguit dertig centimeter diep en nog geen meter lang was een van mijn schuilplaatsen. Iedere keer dat ik probeerde die herinnering op papier te zetten, berekende ik hoe klein ik moest zijn geweest om daarin te passen - en dan moest ik weer huilen.
De herinnering aan dat jochie, dat stotterende knulletje dat zich als een opgejaagd diertje verstopte, was zo vreselijk dat ik die zelfs als tiener niet kon verdragen.
Mijn dagboek was mijn enige ware vriend geworden, en tegelijkertijd mijn ergste vijand, omdat het me mijn ware ik toonde.
Ik was er heel goed in vrijwel alles voor iedereen verborgen te houden. Ik was er zo goed in mijn verleden voor iedereen verborgen te houden dat het gewoon pijn deed. Ik moest mezelf trouw blijven, maar ik moest er ook rekening mee houden dat elk moment de bodem onder mijn voeten kon wegzakken en dat ik weer in het bekende vacuüm zou belanden.
Dat was wat ik eigenlijk het liefst wilde: dat de bodem onder mijn voeten zou wegzakken en dat ik dan problemen met de politie zou krijgen. Of nog liever: dat ik ver van alles en iedereen in een pleeggezin zou worden geplaatst - ver weg van mijn moeder en de familie, ver weg van de kinderen op school, en ver weg van mijn verleden. Het leek me de beste kans om een nieuw leven te beginnen als ik alles en iedereen achter zou kunnen laten.
Ik had al zo lang de rol van een verlegen, onhandige, klunzige tiener gespeeld, dat ik er heel goed in was geworden. Iedere keer dat mijn verleden naar boven dreigde te komen, maakte ik er gebruik van.
Ik was er zo goed in te verbergen wat zich onder het oppervlak verschool dat het me prima lukte niet alleen mijn verleden maar ook mijn huidige levenswijze voor John en Darlene en mijn nieuwe vrienden verborgen te houden. Zij hoefden niets van dat afgrijselijke vroegere leven te weten. Het stotteren dat me mijn hele jeugd had geplaagd behoorde tot het verleden, maar de schaamte kon ik niet kwijtraken. Dat ik nu groter en zwaarder was betekende niet dat alles nu anders was. Er was nog veel meer waarvan ik wilde dat het net als het stotteren zou verdwijnen, maar dat gebeurde niet.
Judy was een echte vriendin. Ze gaf om me en liet me dan ook duidelijk merken hoe teleurgesteld ze was toen ik haar iets over mijn verslaving vertelde, maar ze was wel bereid me te helpen. Nadat we er een aantal keren over hadden gepraat, probeerde ze me aan het verstand te brengen dat het voor mij van cruciaal belang was een gevoel van eigenwaarde aan te kweken. Dat was toch de reden waarom we op aarde waren gezet. Ik was inmiddels zo wanhopig dat ik bereid was alles te doen.
Al snel kwam ik in contact met een paar jonge mormoonse zendelingen, en met de hulp van de families Prince en Nichols maakten zij een rooster voor gesprekken bij een van die gezinnen. Ik begon te begrijpen dat ik niet alleen stond.
John en Darlene steunden me in mijn poging mijn manier van leven te veranderen. Ze begonnen te praten over hun geloof en over wat hen in staat stelde hun leven op de rails te houden. Net als de familie Nichols zorgden Rob en Judy ervoor dat ik altijd met mijn vragen bij hen terecht kon. Langzamerhand leerde ik hardop te zeggen dat ik hen dankbaar was, en zelfs dat ik van hen hield. Ik voelde me niet meer ongemakkelijk wanneer Darlene of John me omhelsde. Het viel me op dat ik niet langer verkrampte en dat me de adem niet in de keel bleef steken wanneer ze van hun genegenheid blijk gaven. Af en toe ontsnapte me zelfs een lachje, heel angstig maar wel oprecht gemeend.
John en Darlene leerden me mijn gedachten te uiten en me niet voor mijn leven te schamen. Ze wezen me nooit terecht en gaven me nooit het gevoel dat ik er belabberd uitzag, of stonk, of een stommeling was. Door hun steun en respect wist ik me een beetje los te maken uit de wurggreep van mijn eigen emoties en gevoelens, die ik zo lang zo diep had weggestopt dat het op zich al ongelooflijk was dat ik ze naar boven wist te halen.
Judy had me gewaarschuwd dat het heel moeilijk zou zijn om mijn nieuw verworven gevoel van zekerheid en vreugde thuis in stand te houden. Ze hield me steeds weer voor dat ik, als ik weer eens de volle laag van mijn moeder kreeg, moest blijven denken aan wat ik over eigenwaarde en zelfbewustzijn had geleerd, want dat was de enige manier om het tegen haar op te kunnen nemen.
Toen mijn moeder erachter kwam dat ik contact had met mormoonse zendelingen, begon ze bij elke gelegenheid de mormoonse kerk te beschimpen en belachelijk te maken. Ik kwam er al snel achter dat ze in die leer was grootgebracht en er alles van wist. Tot mijn verbazing merkte ik dat zij het antwoord had op alle vragen waarmee ik zo lang had geworsteld, maar ze had er nooit meer iets mee gedaan. Dat snapte ik niet, maar toch begreep ik wel dat zij met hetzelfde probleem zat dat mij dwarszat: schaamte om onze huidige manier van leven: de zelfverwoesting, de leugens, het totaal buiten de werkelijkheid staan. Mama was een krankzinnig drankorgel, en ik was een boze, aan drugs verslaafde tiener. Eigenlijk verschilden we maar weinig.
Zodra mama had ontdekt dat ik serieus overwoog me bij de kerk aan te sluiten, vertelde ze dat zij de laatste in een lange reeks familieleden was die lid van die kerk was geweest. Ik was met stomheid geslagen. Het werd me toen ook duidelijk dat wat ze mij als kind had verteld waar was: mijn voorouders waren pioniers geweest die de Great Plains waren overgetrokken om in de Salt Lake-vallei een nieuwe woonplaats te vinden. Ze liet me geboorte- en huwelijksakten zien die meer dan honderdvijftig jaar teruggingen. De mormoonse kerk maakte ononderbroken deel uit van de voorgeschiedenis van onze familie. Heel wat voorouders waren leiders geweest van de groepen die de lange trektocht hadden afgelegd en zich uiteindelijk in de Salt Lake-vallei hadden gevestigd. Dat waren de steenhouwers geweest die de bouwstenen voor de Salt Lake-tempel hadden uitgehouwen, de metselaars die hun hele leven lang bezig waren geweest de kerk op te bouwen en die allemaal in de leer van de kerk hadden geloofd. Toen mama me de huwelijksakten liet zien vertelde ze me wat mijn relatie met die of die persoon was.
Zoals zo vaak in mijn leven was het verpletterend te ontdekken dat mama me had kunnen helpen in mijn zoektocht naar antwoorden, maar dat ze er gewoon geen oog meer voor had gehad. Het leven dat ze was gaan leiden was mijlenver verwijderd van dat waarin ze was opgevoed. Ik wist dat de alcohol haar geloof in zichzelf had vernietigd, waardoor ze ook degenen van wie ze hield niet had kunnen helpen. En ik wist dat haar denkvermogen al heel lang was aangetast. Kort en goed: ze was niet meer de persoon die ze ooit was geweest. Mentaal stortte ze steeds verder in, en fysiek wist ze zich nog maar net op de been te houden. Ze was een volwassene die vol schaamte zat en allang niet meer wist waar ze met haar leven naartoe moest.
Ik begreep ook dat mijn leven dezelfde kant opging.
Nadat ik had ontdekt dat mama een schat aan kennis bezat over wat ik nog maar net had leren kennen, wilde ik van oma aan de weet zien te komen wat waar was en wat niet. Voor het eerst wilde ik erachter zien te komen of de kritiek die mama op de mormoonse kerk had het zoveelste spelletje was om iets waar ik waarde aan hechtte kapot te maken.
Dus ging ik naar oma in Holiday in Utah, om al die vragen te stellen waarvan ik het antwoord vreesde.
'Hoe was mama als kind?'
'Wat voor soort vrienden had ze?'
'Zat mama als kind ook al altijd in de problemen?'
'Hoe kon u haar onder de duim houden?'
Ik kreeg te horen dat wat ik al vermoed had, waar was. Mama was inderdaad als mormoonse opgegroeid, maar later had ze de leer uit haar leven verbannen. Ik ontdekte ook dat oma precies wist welke wantoestanden vroeger thuis in Daly City plaatsvonden, maar dat zij net als papa het gevoel had gehad haar eigen dochter niet zover te kunnen krijgen ermee op te houden. Daarom was oma op zoek gegaan naar een ander soort familie, zo eentje waarbij ze zich thuis kon voelen. Dat was haar gelukt. Ze was bevriend geraakt met een familie ten noorden van Salt Lake, en wat haar betrof bestonden mijn broers en ik gewoon niet meer.
Dat bracht een nieuw dilemma met zich mee: moest ik geloven in wat me nu over het leven werd verteld, of in de harde werkelijkheid zoals ik die tot nu toe maar al te goed had leren kennen? Die twee werelden lagen zo ver uit elkaar! Ik moest gewoon kiezen welke kant ik nu uit wilde. Ik had nu de kans met kinderen van mijn eigen leeftijd om te gaan en me bij hen aan te sluiten; niemand hoefde iets van mijn verleden te weten! Ik had nu de kans om als een normale tiener verder te gaan.
Ik kon die moed niet opbrengen. Ik kon niet zomaar aan een nieuw leven beginnen en net doen alsof al die jaren van tranen en pijn nooit hadden bestaan.
Ik wilde wraak - ik wilde dat mama zou boeten voor de hel waarin ik was opgegroeid. Ik moest een manier zien te bedenken om haar mijn pijn en mijn schaamte te laten voelen!
De tweede fout die ik als tiener maakte was dat ik probeerde twee meesters te dienen. Omdat ik geen bewuste keus tussen de beide opties maakte, was mijn leven één grote leugen: enerzijds deed ik alsof ik alles begreep en geloofde wat mij werd geleerd, en anderzijds ging ik gewoon door met de drugs, de drank en de onbevredigende en gevoelloze sex. Ik koos ervoor mijn destructieve levenswijze zo goed mogelijk te verhullen en ondertussen alle stappen te zetten die nodig waren om lid te worden van de kerk van de heiligen der laatste dagen.
Ik genoot meer van een roes van de drugs dan van het gezelschap van de tieners die ik leerde kennen en van wie niemand aan de drugs of de drank was. Die waren allemaal clean. Wanneer ik met de plaatselijke groep jongeren van de kerk omging, nam ik iedereen in de maling omdat ik tegelijkertijd mijn oude manier van leven bleef voortzetten: de hele nacht door zuipen en stoned worden, en vervolgens mijn uiterste best doen om vroeg genoeg wakker te worden voor de kerkdienst op zondagochtend.
Nu dreigde mijn leven volledig uit de hand te lopen en ik bevond me aan de rand van een inzinking. Ik kon gewoon niet besluiten wie ik nu eigenlijk wilde zijn of welke weg ik zou moeten inslaan.
Al snel wist ik niet meer welke dag van de week het was; ik wist niet eens meer hoe ik erachter kon komen welke dag het was. Ik raakte steeds meer verstrikt in mijn gevoelens en was steeds harder bezig mezelf de vernieling in te werken. Ik gebruikte zoveel drugs en alcohol dat zelfs mijn verslaafde vriendjes me liever niet meer in de buurt wilden hebben. De schoolkameraden met wie ik vroeger achter het gymlokaal rondhing en die me onervaren hadden gevonden waren nu bang voor me. Ze wisten inmiddels hoe ver ik durfde te gaan en begonnen me achter mijn rug een 'junkie-loser' te noemen. Het was een rare gewaarwording dat mijn voormalige kliekje dat door oudere tieners als junkies betiteld werd nu de pik op mij had. Zelfs de paar echte vriendjes van vroeger bleven bij me uit de buurt.
Vroeger werd ik als een groentje beschouwd, als iemand die nog niet droog achter de oren was, maar nu zeiden ze dat ik veel te ver was gegaan.
Ik gebruikte twee keer zoveel cocaïne, LSD, hasj, methamfetamine en crack als wie dan ook. Ik waagde me zelfs aan de heroïne, want uiteindelijk was die van alle drugs de goedkoopste en het gemakkelijkst te scoren.
Ik begon ook gewelddadig te worden. Mijn angst dat de bodem onder mijn voeten zou worden weggeslagen verdween. En zonder er echt mijn best voor te doen slaagde ik er zelfs in mezelf door middel van een overdosis bijna om zeep te brengen.
Na een onbenullig en onzinnig ruzietje met mama kwam ik tot de conclusie dat ik nog altijd niet had geprobeerd hoeveel drugs ik wel kon verdragen. Ik had steeds meer nodig om mijn moeder, mijn broers, en mijn eigen persoontje uit mijn leven te weren.
Op een avond ging ik naar de plaatselijke lagere school. Ik had nog nooit eerder geprobeerd een mengsel van cocaïne, DXM (dextromethorfaan) en heroïne te roken. Ik had wel gehoord dat het een veel heftiger uitwerking had. Eigenlijk was er geen andere reden dan dat ik mijn familie spuugzat was dat ik de paar al aangebroken zakjes cocaïne en heroïne samen met wat vergruisde DMX-pillen bij elkaar in een zakje deed. Ik keek nog wel naar het pistool dat achter de plint zat verstopt, maar liet dat toch liggen. Ik had er op dat moment het lef niet voor.
Zodra ik op het schoolterrein was stopte ik zoveel mogelijk in de pijp die ik onder mijn bed had bewaard.
Ik wist dat ik in de problemen zat toen ik moeite met ademen kreeg en misselijk werd. Ik kreeg zo'n maagpijn dat ik moest overgeven. Mijn hart ging tekeer en mijn hoofd begon te bonzen; vlak daarna kon ik mijn vingers niet meer voelen.
Ik herinner me dat ik in mijn slaapkamer wakker werd; ik was steenkoud hoewel ik al mijn kleren nog aan had. Al mijn botten deden me zeer. Ik heb daar meer dan een dag gelegen zonder dat iemand naar me kwam kijken; het interesseerde hen niet en ze hebben nooit gevraagd wat er aan de hand was.
Later kwam ik erachter dat het al erg genoeg was als je zoveel cocaïne met heroïne vermengde, maar wanneer je er DMX bij deed kon dat de dood tot gevolg hebben. Dat was de oplossing: ik had het pistool niet meer nodig, ik wist nu hoe ik het kon doen.
Op een avond na het eten kreeg ik vreselijke ruzie met mama. Ik ging tegen haar tekeer en werd steeds kwader op mezelf. Na een tijdje kwam Scott naar boven om te kijken wat er aan de hand was. Normaal bemoeide hij zich er niet mee; hij sloot zich altijd op in zijn kamer. Toen hij hoorde dat ik tegen mama schreeuwde dat alles wat er in mijn leven mis was haar schuld was, kwam hij tussenbeide en schreeuwde tegen me: 'Donder op!'
Scott was zich al een tijdje als 'vader' gaan gedragen. Mama moedigde hem aan mee te doen aan mijn 'bestraffingen' en prees hem ervoor. Scott dacht dat het betekende dat hij ouder werd, maar ik wist wel beter - ik had hetzelfde gedaan toen David nog thuis woonde. Om mijn eigen huid te redden had ik met mama tegen hem samengespannen en zijn leven tot een hel gemaakt. Ik had toen gedacht dat ze me zou vermoorden als ik niet met haar meedeed. Maar ik wist nu dat ik er verkeerd aan had gedaan.
Geschokt en in de war rende ik de keuken uit naar mijn eigen kamer, griste mijn voorraadje cocaïne, de crack (mijn nieuwste uitweg) en het pistool van achter de plint.
Daarna vloog ik weer naar boven. Boven aan de trap schoot ik naar buiten en sloeg de glazen deur zo hard achter me dicht dat het glas in gruzelementen lag. Ik had mezelf absoluut niet meer in de hand. Mijn hele leven was één brok ellende. Ik was geestelijk en lichamelijk kapot. Ik was vel over been en mentaal was ik er verschrikkelijk aan toe. Ik had wat geld op zak, en genoeg cocaïne en crack om zelfmoord te plegen. En als dat niet lukte, had ik altijd nog het pistool.
Ik rende de straat uit en holde de zijstraat naar het schoolplein in - vlak achter het huis van de familie Nichols. Ik vond een open deur, ging naar binnen en ging daar op mijn knieën liggen. Ik herinnerde me dat mijn vroegere vriendjes het een paar keer over het gebruik van crack hadden gehad. Af en toe wisten wat tieners van mijn oude school niet alleen pure cocaïne te scoren, maar soms ook crack.
Ik dacht vluchtig aan het effect dat het zou kunnen hebben, en welke gevolgen. Geen van die vriendjes had ooit het lef gehad crack te roken. Was dit dan mijn kans? Ik was van plan zo verrekte high te worden, zo immens stoned, dat ik eindelijk genoeg moed zou hebben om de trekker over te halen.
Ik stond op en probeerde te bedenken wat de crack met me zou doen. Ik wist nog dat een van die jongens na een overdosis in het ziekenhuis was beland en dat hij daarna nooit meer de oude was geworden.
Ik haalde mijn voorraadje uit mijn zak en nam het pistool in de hand. Maar daar bleef het bij. Ik wilde het pas gebruiken als ik bijna in coma was geraakt. Mijn plan was om me eerst met de drugs de das om te doen, en mezelf daarna een kogel door de kop te jagen.
Ik zat daar in die deuropening met het pistool in de hand en probeerde de moed op te brengen het te gebruiken. Ik keek naar het voorraadje crack alsof dat me zou kunnen helpen, maar ik durfde niet. Ik wist dat als de politie me levend met een pistool in de hand vond, ik er heel wat beroerder aan toe zou zijn.
Ik liep de deur uit, haalde het magazijn eruit en de kogel die al in de kamer zat, wikkelde die in een stuk papier, smeet ze afzonderlijk op het dak van de school, en liep weer naar binnen. Normaal zou ik mijn identiteitskaartje van school hebben gebruikt om een lijntje te maken, maar aangezien ik geen glad oppervlak tot mijn beschikking had, en ook niet mijn identiteitskaart, deed ik het op mijn hand, wreef het met mijn vinger door elkaar en likte daarna mijn vinger af.
De beide drugs smaakten naar schuurpoeder! Ik keek omhoog en zei: 'Loop naar de hel!'
Ik leunde tegen de muur en snoof zoveel mogelijk op. Binnen de kortste keren leek de achterkant van mijn tong in brand te staan. Dat had ik nog nooit meegemaakt! Vlak daarop werden mijn nek en de onderkant van mijn schedel gevoelloos. Daarna leek het alsof mijn hoofd in elkaar werd gedrukt. Het was net alsof mijn hersenen werden samengeperst. Ik had wel eerder overmatig veel drugs gebruikt, maar dit had ik nog nooit meegemaakt.
Ik keek naar mijn hand en zag bloeddruppeltjes op mijn handpalm - mijn neus was gaan bloeden. Ik had bijna de helft opgesnoven. Zonder ook maar even te aarzelen liet ik mijn hoofd weer zakken en snoof de rest op. Het brandende gevoel verdween; alles was verdoofd. Mijn hoofdhuid leek van rubber, en mijn haar knetterde alsof alles zou uitvallen.
Ik wist dat ik het eindelijk voor elkaar had.
Ik liet me tegen de deurpost zakken. Het werd buiten donker, of misschien werd ik wel blind. Mijn neus bleef bloeden. Wat er met mijn lijf gebeurde was meer dan ik had verwacht. Ik had het hele voorraadje crack dat ik een paar dagen ervoor had gescoord opgesnoven, en er was nog maar een heel klein beetje cocaïne en heroïne over.
Ik had het dan toch maar gedaan. Ik had cocaïne en heroïne met elkaar vermengd en het was rechtstreeks in mijn bloed terechtgekomen. Dat was verkeerd, maar ik was blij dat ik het eindelijk had gedaan.
De geluiden van het schoolplein en de kinderen uit
de buurt die op straat speelden vervaagden. Ik raakte steeds meer
versuft. Ik kon bijna niets meer zien of horen en had de grootste
moeite met ademhalen. Ik wist niet hoe het zou aflopen, maar dat
maakte niet uit. Ik had eindelijk gedaan wat ik al zo lang van plan
was geweest: ik had een eind aan mijn leven gemaakt.