EEN NIEUW LEVEN

Zondag. Morgen ga ik een nieuw leven beginnen. Het oude bevalt me al een tijd niet meer. Er zit flink de sleet in, hier en daar zijn er gaten gevallen, het ruikt te veel naar cafés en sigaretterook. Eigenlijk had het er vanochtend al van moeten komen, maar gisteravond werd het in het café nogal laat vanwege een bespreking over het menselijk bestaan, waarover ik een zeer uitgesproken mening had, die me nu helaas ontschoten is.

Ik sliep dus door de wekker heen, waarmee de kans was verkeken dat ik op het afgesproken tijdstip met mijn nieuwe leven kon beginnen. En dat deed me te veel aan het oude leventje denken, zodat ik besloot de hele boel maar een dag uit te stellen. Maar vanaf morgen ga ik er tegenaan. Morgen begint mijn nieuwe leven en word ik een ander mens.

Maandag. Het grootste deel van de dag thuisgebleven en aan mijn nieuwe leven gewerkt. Van een leien dakje gaat het nog niet, maar dat viel ook niet te verwachten. Een van de grote moeilijkheden is, merk ik, om aan de weet te komen waar je moet beginnen met jezelf te veranderen. Zo stond ik al om acht uur de keuken te boenen met het vage vermoeden dat dit niet precies was waar het om

ging. Een schone keuken hoeft niet te betekenen dat je leven aan het veranderen is. Het betekent alleen maar datje keuken aan het veranderen is.

Omdat ik even niet wist hoe ik verder moest ben ik voor de spiegel gaan staan en heb me ontzettend kwaad op mezelf gemaakt. Mijn gezicht zag er angstaanjagend uit. Laat in de middag toch even naar het café om de spullen op te halen die ik er zaterdag had laten liggen - paraplu, polsmof, linkerschoen. Drie rode wijn gedronken en er twaalf afgeslagen, ‘s Avonds niet naar tv gekeken, maar me suf zitten vervelen in stoel.

Dinsdag. Driejaar belasting vooruitbetaald, hopend dat de computer niet doldraait. Mijn voeten vastgebonden aan de poten van mijn bureaustoel. Daaraan was ik niet gewoon, zodat ik, steeds als ik opstond ‘om even iets te pakken’ languit op de vloer van mijn werkkamer belandde. Begonnen met een gedicht, nu eens niet over liefdes wel en wee, maar over de schoonheid van de haarspeld, die J. heeft laten liggen. Drie flessen mineraalwater gedronken. Twaalf chocoladesigaren gerookt. Op tijd naar bed en de hele nacht wakker gelegen. Aan louter positieve dingen gedacht, zoals lammetjes in de wei uit de trein gezien, een ballet van sprinkhanen en een reusachtige toverbal die door de Leidsestraat rolt.

Een week later. Kwam J. tegen op straat. Ze herkende me niet! Ik haar trouwens eerst ook niet, vanwege mijn nieuwe bril. ‘Wat is er met jou gebeurd?’ zei ze, ‘ik herken je niet. Je lijkt wel een ander mens geworden!’

Of ze het goed-of afkeurend bedoelde werd me niet helemaal duidelijk. In ieder geval liep ze gehaast verder en ook ik spoedde me heen op weg naar de kleermaker om me een nieuw pak te laten aanmeten, want niets van het oude past me meer.