20

 

De knarsende kraan ging moeilijk open. Er stroomde bloed uit. Met haar rechterwijsvinger voelde ze: warm bloed. Natuurlijk, de warme kraan. Menno kwam de kamer binnen en vroeg wantrouwend wat ze uitvoerde. Ze zei dat ze de kranen controleerde in verband met de sauna die de volgende dag zou worden geïnstalleerd. ‘Het zijn alletwee rode kranen,’ zei Menno met een uitgestreken stem, ‘dus daar komt hetzelfde uit. Dat hoef je niet te checken.’ Daarna reden ze naar het Pelgerbos in een supergrote limousine. De chauffeur droeg een uniform met veel gouden tressen, maar hij had een honkbalpet op zijn hoofd. ‘Voor minder doen we het niet,’ zei Menno. ‘Mijn vrouw krijgt alles wat haar hartje begeert. Ik wil je wat laten zien.’ Ze liepen rond tussen de bomen en de struiken. Haar hoge hakken zakten weg in de zachte bosgrond. ‘Verdomme, vanochtend hing-ie hier nog,’ zei Menno. ‘Wie?’ vroeg ze. Menno begon bulderend te lachen. ‘Dat weet jij beter dan ik!’ Ze liepen naar een schuurtje. Menno vertelde haar dat Cécile daar nu woonde. Ze gingen naar binnen en daalden een wenteltrap af, die maar bleef wentelen en wentelen. Franka voelde zich misselijk worden. De wereld begon om de trap heen te draaien. Ze hing over de leuning en zag beneden Cécile staan met een gezicht vol piercings. Ze hield haar handen op: ook een en al metaal. De trapleuning leek buigzaam en vouwde naar buiten, zodat Franka naar beneden stortte.

Toen ze weer een beetje tot zichzelf was gekomen, stond Franka op om een glas water in de badkamer te drinken. Ze trok haar oversized T-shirt uit en bekeek minutenlang zichzelf in de spiegel alsof ze een vreemd, onbekend lichaam zag en de opdracht had om alle details te onthouden. Met haar handen drukte ze haar buik iets in. Ze draaide zich om en keek over haar schouders naar haar rug en haar billen, liet haar blik tastend over haar huid gaan.

‘Wouter,’ fluisterde ze tegen de spiegel, ‘Wouter.’

 

Shit, al halfdrie, en Cécile was nog altijd niet terug. Om een uur of elf was ze over de trap naar beneden komen bonken, had haar jas gepakt en was naar de deur gelopen. Danny had geprobeerd om haar tegen te houden, maar Cécile waaierde met haar armen wild om zich heen. ‘Rot op, laat me los!’ Misschien zat ze nu al bij de politie haar hart uit te storten. En Danny wist op voorhand voor wie in dit verhaal de hoofdrol was weggelegd, wie de boze heks was in het moorddadige sprookje dat ze zelf hadden geschreven. Het bleef haar woord tegenover dat van Cécile en wie zou geloven dat die haar eigen vader om zeep had geholpen?

De tekst schoot door haar hoofd: ‘Tomorrow never happens. It’s all the same fucking day.’ Janis Joplin. Ze zong over een man, over liefde of juist het verlies daarvan. Maar het kon net zo goed over een vrouw gaan en het was echter, rauwer, harder dan bijvoorbeeld die Melissa Etheridge, achter wie alle potten aan liepen. Voor Danny geen Melissa Etheridge, die zelf zo eerlijk uit de kast was gekomen.

Ze zag Cécile weer met twee rechercheurs in een soort verhoorkamertje. O ja, die mannen hadden zo veel begrip, ze leefden ontzettend mee. Natuurlijk was het verschrikkelijk moeilijk voor haar, maar ze wilden haar heel graag helpen. Daar waren ze juist voor, dat was hun belangrijkste taak. Danny kon alle softe praatjes al horen. Helpen, helpen, HELPEN! Sodemieter op met je hulp! Ze pakte een mes en kraste willekeurige lijnen in het tafelblad. Dat mes moest er verdomme doorheen. Cécile was nog maar net de deur uit, toen ze zelf naar boven was gegaan. Ze pakte de pepperspray. Hij had haar gevoeld, de klootzak, hij had haar gezien, haar borsten, haar dijen, haar billen. Hij had haar geneukt natuurlijk. Daar moest hij voor boeten. Patrick zat verweesd voor zich uit te kijken. ‘En?’ had ze alleen maar gevraagd. ‘Ga weg,’ was zijn reactie. Ze was naar beneden gegaan en had het busje pepperspray weer in haar jaszak gedaan.

Er was natuurlijk ook een kans dat Cécile in uiterste wanhoop naar haar moeder was gegaan. Danny zat al met de gsm in haar hand. Bijna tien voor drie ’s nachts, niet echt een tijd om te bellen. Als Cécile daar niet was, zou haar moeder waarschijnlijk ook in de paniek schieten.

Ze schrok toen ze de buitendeur hoorde. Het kostte haar moeite om niet meteen op te springen en naar de gang te lopen.

Cécile kwam binnen. ‘Je bent dus nog op.’

‘Natuurlijk.’

‘Natuurlijk,’ zei Cécile haar na op lijzige toon.

In enkele teugen dronk Danny haar blikje bier leeg alsof ze zo in één keer ook alle vragen weg zou kunnen slikken: waarom ben je zo laat, wat heb je gedaan, waar ben je geweest, met wie heb je gepraat? Ze wilde het allemaal weten, maar ze mocht het niet vragen. Nooit. Al dit soort dingen was vroeger al aan Cécile gevraagd en ze was er strontziek van geworden.

Terwijl ze een diepe zucht slaakte, ging Cécile aan tafel zitten. ‘Is er nog bier?’

Danny was al bijna opgestaan. ‘Kijk maar.’

Cécile kwam overeind en liep, zo te zien met een licht wankelende, slepende tred, naar de ijskast. ‘Twee blikjes, jij ook?’

Danny knikte.

Cécile rolde over tafel een blikje naar haar toe. Terwijl ze het lipje van haar blikje probeerde open te maken, liet Cécile het uit haar handen vallen. De inhoud stroomde schuimend over de tafel. Ze vloekte en veegde met haar mouw over het gemorste bier.

Danny zweeg.

Cécile zweeg.

Ineens begon ze te lachen, met vreemde, hoge uithalen. Maar net zo onverwachts als het was begonnen, kwam er een eind aan. Alsof ze bang was dat Danny het haar zou verbieden, griste ze het pakje shag van tafel. Twee keer scheurde het vloeitje bij haar pogingen een sigaret te draaien, de derde keer viel de tabak eruit. Ze gooide het pakje shag naar Danny.

‘Zal ik er een voor je draaien?’

‘Maakt mij niet uit.’ Cécile legde haar armen op tafel en liet haar hoofd erop rusten. ‘Ze hebben Wouter opgepakt,’ mompelde ze na een tijdje. ‘Ze denken dat hij het heeft gedaan.’

Danny moest haar best doen om Cécile te verstaan.

‘Hij zit vast. Ze denken dat-ie Menno uit de weg wilde ruimen omdat-ie met Franka…’ Het gemompel ging over in onverstaanbaar gemurmel. ‘Nou ja.’ Ze pakte haar bier en dronk.

Danny zag de tranen. Ze liep om de tafel heen, wilde een arm om Céciles schouder leggen, maar trok zich weer terug alsof er een omgekeerd magnetisch veld om haar hing, waardoor ze werd afgestoten.

‘Ze denken dat-ie het heeft gedaan,’ herhaalde Cécile nog eens, nu helder en duidelijk articulerend. ‘Als wij niks zeggen, dan blijft-ie daar zitten. Dat kunnen we toch niet maken, dat is toch superaso?’

Danny wilde Cécile voorhouden dat het allemaal goed zou komen. De politie zou niets kunnen bewijzen. Ze hoefde zich hier helemaal niet schuldig over te voelen. Binnen een paar dagen zou Wouter weer vrij over straat lopen. Maar al die argumenten zouden weinig indruk maken op Cécile. Het was niet eens waarschijnlijk dat ze tot haar door zouden dringen. Haar oren waren verstopt, haar hoofd zat dicht.

Danny wist dat ze iets moest verzinnen. Cécile zou uit de bocht vliegen en keihard tegen de werkelijkheid aan knallen. Die mensen van de politie zouden er glimlachend en handenwrijvend bij staan. Ze kregen alles op een presenteerblaadje aangereikt. Alstublieft: verdachten, daders, bewijzen, bekentenissen. Maar ook beschuldigingen. Misschien moest ze met Céciles moeder praten en nagaan wat ze konden doen om haar dochter in toom te houden.

‘Als we nou ’s met je moeder…’ begon ze.

‘Hou Frang d’r buiten.’

It was still the same fucking day.

 

‘Het zou u wel goed uitkomen als Menno Hulsdonk zou verdwijnen,’ zei Mulder, terwijl hij met zijn hand door zijn haar ging.

‘Hoezo?’ vroeg Wouter vermoeid. Dit was de zoveelste keer, maar als hij niet reageerde, duurde het alleen maar langer.

‘Laten we elkaar nou geen mietje noemen. U had een verhouding met zijn vrouw, maar zij wilde niet bij hem vandaan gaan.’

‘Nog niet. Misschien later wel.’

‘Misschien ook wel nooit.’

Hij haalde zijn schouders op. Misschien ook wel nooit. Natuurlijk had hij daar ook aan gedacht.

‘Waarom stond u midden in de nacht met uw auto bij hen in de straat? Dat is toch een beetje vreemd?’ Clemencia keek hem aan met een oprecht ogende verbaasde uitdrukking op zijn gezicht.

Wouter zuchtte. ‘Dat heb ik al wel een keer of tien uitgelegd. Luisteren jullie nou helemaal niet of zo? Ik zit hier toch niet voor de kat z’n viool te praten.’ Terwijl hij het zei, dacht hij aan Franka. Die kon minutenlang doorfantaseren over zoiets als ‘de kat z’n viool’. Waarom een viool? Had het te maken met het klaaglijk miauwen van katten? Ze zou het opzoeken in een woordenboek.

‘Maar het blijft raar,’ ging Clemencia door. ‘Ze waren niet thuis. Ik bedoel, ze hadden niet thuis moeten zijn. Niemand wist dat ze d’r waren. Lichten uit, auto bij Schiphol. Dus uw aanwezigheid daar is uiterst merkwaardig. Ik begrijp het in ieder geval niet. Jij, Hotze?’

‘Natuurlijk niet, en ik denk dat mijnheer Wesselingh dat zelf ook wel inziet.’

‘Ik weet ook best dat het merkwaardig was. Het had te maken met wat er tussen Frankie en mij…’

‘Frankie?’

‘Ja, zo noemde ik haar meestal.’

Mulder glimlachte. ‘Ga door.’

‘Nou ja, we…’ Wouter liet zijn ogen van de een naar de ander gaan. Ze keken belangstellend terug. Hij had zelf het idee dat hij iets van de intimiteit van Franka en hemzelf moest prijsgeven, alsof hij Mulder en Clemencia een kijkje in de slaapkamer gunde terwijl ze met elkaar vreeën. Bijna zoals Cécile hen had betrapt. Misschien was daarmee alle ellende begonnen. Toch praatte hij door. ‘We waren verliefd en dan doe je wel ’s rare dingen.’

‘Dat geloof ik graag,’ zei Mulder. ‘Je bedenkt bijvoorbeeld hoe je je concurrent uit de weg zou kunnen ruimen.’

‘Onzin.’

‘Maar daar een beetje voor het huis staan wachten, dat was ook onzin. Toch?’

Wouter knikte. Ze hadden volkomen gelijk, misschien wel meer dan ze zelf wisten. Het was belachelijk, maar vooral ook stom dat hij midden in de nacht naar de Hilvoortselaan was gereden. Hij had er helemaal niets te zoeken. Dat had hij nu ook al minstens vijf keer uitgelegd: het ging alleen maar om het idee, het idee om op die manier dichter bij Franka te zijn, terwijl ze op dat moment duizenden kilometers ver weg in een vliegtuigstoel naast Menno had moeten zitten. Hoe vaak zou hij dit moeten vertellen voordat ze het voor waar zouden aannemen? Misschien gebeurde dat nooit. Bij het schaken hadden ze daar een naam voor. Eeuwig schaak of zoiets. Dan hielden ze ermee op en de partij was remise. Hier bestond remise niet. Het was winnen of verliezen en Clemencia en Mulder gingen alles uit de kast halen om deze confrontatie winnend af te sluiten. Misschien had hij beter op hun aanbod in kunnen gaan toen ze net als de vorige keer vroegen of hij zich wilde laten bijstaan door een advocaat. Hij had gezegd dat hij niets te verbergen had; ze mochten vragen wat ze wilden. Een advocaat erbij betekende in zijn eigen ogen een halve schuldbekentenis. Dan had je kennelijk iemand nodig die je erdoorheen moest slepen.

‘Dat was toch óók onzin?’ zei Mulder nadrukkelijk. ‘En als het ene kan, dan kan het andere net zo goed.’

Wouter begreep het niet. ‘Hoezo?’

‘Dan is het net zo onzinnig…’

‘En net zo goed mogelijk,’ vulde Clemencia aan, alsof het een ingestudeerd toneelstukje was, ‘dat u een plan had bedacht om Menno Hulsdonk voorgoed te laten verdwijnen.’

‘Nee, er was helemaal geen plan.’

‘Geen echt plan,’ zei Mulder, ‘gewoon spontaan bedacht en direct uitgevoerd. Ja, kan ook natuurlijk.’

Wouter deed zijn bril af en wreef in zijn ogen. Vannacht had hij nauwelijks geslapen. Suzan was zijn cel binnengekomen, Frankie, Kim en Marcello, Menno zelfs. Allemaal stonden ze naast zijn primitieve bed, soms alleen, soms met meer tegelijk, in verschillende combinaties. Ze praatten op hem in. Hij probeerde zich te verweren, maar vaak waren zijn argumenten al verdwenen voor hij ze had kunnen uitspreken.

Wouter zette zijn bril weer op. ‘Hoe vaak moet ik het nou nog zeggen? Ik heb het niet gedaan. Ik heb nooit het plan gehad om…’ Even twijfelde hij. ‘Nooit het plan gehad om Menno overhoop te schieten of zo. Het is gewoon belachelijk, het slaat helemaal nergens op.’

‘Dat geloven wij dus niet,’ zei Clemencia. ‘Het slaat namelijk wel ergens op: het bedrijf, mevrouw Hulsdonk, of Frankie zoals u haar noemt. Er waren behoorlijk wat voordeeltjes voor u aan verbonden. Twee halen, één betalen, daar komt het zo ongeveer op neer.’

‘Maar ik zou nooit ofte nimmer… Nou ja, jullie geloven me toch niet. Ik moet het wel gedaan hebben volgens jullie. Het enige wat jullie willen is dat ik eventjes beken. Zo is het toch?’

Clemencia en Mulder keken zwijgend voor zich uit.

‘Zo is het toch en niet anders?’

‘Had u verder al het een en ander geregeld met mevrouw Hulsdonk?’

‘Geregeld?’

‘Of jullie al op korte termijn bij elkaar in zouden trekken, wat jullie met de zaak zouden doen. Dat soort dingen.’

Wouter dacht aan het huis in Groningen, de zolder, de brandende kaarsen. ‘Nee. Er viel helemaal niks te regelen. Franka was met Menno getrouwd.’

Mulder haalde tussen zijn papieren een foto vandaan en legde hem neer voor Wouter, die er een vluchtige blik op wierp.

‘En? Herkent u hem zo?’

Wouter haalde zijn schouders op.

‘U kijkt helemaal niet.’

‘Is niet nodig. Ik weet dat ’t Menno is.’

‘Al dat bloed,’ zei Clemencia, ‘verschrikkelijk gewoon. U heeft dit eerder gezien?’

‘Nee.’

‘Niet toen u daar in huis was?’

‘Ik was daar niet in huis,’ zei Wouter. Hij hoorde zelf de leugen in zijn stem.

‘Kijkt u nog maar eens goed naar de foto.’

Wouter moest zichzelf dwingen om het beeld in zich op te nemen. Menno had een gestreepte ochtendjas aangehad. Zijn blote benen staken eronderuit, wat het een beetje lachwekkend maakte. Eén pantoffel was van zijn voet gevallen. Het bloed was onder hem uit gestroomd tot een grote, donkerrode plak.

‘U had daar zelf zo kunnen liggen,’ zei Mulder op een luchthartige toon.

‘Hoezo?’

‘Stel dat Menno Hulsdonk erachter was gekomen dat u een relatie had met zijn vrouw. Wat zou hij dan hebben gedaan?’

‘Ik weet niet.’

Mulder ging door alsof hij de opmerking van Wouter niet had gehoord. ‘Hij was niet het soort man dat zoiets gewoon accepteert. Kan gebeuren, niet over zeuren. Nee, zo was hij niet, hè, Ricardo?’

‘Dat dacht ik ook niet.’

‘Dus misschien had hij wel wraak willen nemen.’

Wouter begreep nu waar ze naartoe wilden.

‘Hij kon behoorlijk driftig worden,’ zei Mulder. ‘Dat hebben we al van heel wat mensen gehoord. Dat klopt toch?’

Wouter knikte.

‘Dus misschien dat hij u wel.?’ Mulder maakte een gebaar of hij iets afbrak, zijn hand horizontaal in een korte, felle beweging.

Dat was hun theorie natuurlijk: hij moest Menno voor zijn. Geen slechte theorie, bepaald niet onmogelijk. Hij had er zelf nooit zo aan gedacht, maar misschien was hij grandioos naïef geweest.

‘Oké, dan een ander punt.’ Clemencia begon omstandig te rommelen in de papieren die voor hem lagen. ‘Het wapen.’

Aan zijn stem hoorde Wouter de onzekerheid. Dit leek hun zwakke punt. ‘Ja?’

‘Hoe kwam u daaraan?’

‘Ik heb nooit een wapen gehad.’ Pas terwijl hij dit zei, dacht hij aan de inval in het huis op de Buitensingel. Het pistool dat hij had gevonden en diezelfde middag aan Menno had gegeven. Verdomd. Menno was de enige die dat had kunnen bevestigen. Maar nu? Tedje, Arie en Rachid waren erbij geweest. Hij wist niet zeker meer of ze het hadden gezien en of hij er met ze over had gepraat. Stel dat dat wel zo was en dat Mulder en Clemencia erachter kwamen. Dan hadden ze de hele zaak rond en ontbrak alleen zijn handtekening onder een bekentenis.

Hij zag hoe Clemencia en Mulder hem aanstaarden. ‘Nooit,’ bracht hij moeizaam uit. Als hij bekende, was Franka medeplichtig; dat kon niet anders. Hij zag en hoorde de auto’s al met gillende sirenes naar de Hilvoortselaan rijden om haar op te halen.

‘Is er iets, mijnheer Wesselingh?’ vroeg Clemencia.

 

‘Je weet waarvoor ik bel.’

Franka herkende eerst zijn stem niet. ‘Met wie spreek ik?’

‘Is je man thuis?’

‘Nee, maar met wie spreek ik?’

‘Met Michael. Ik kom de SIG halen. Vanavond. Je weet wel, laatst ben ik ook langs geweest. Ik weet niet of die lamp al is gerepareerd, maar als ik dat ding dan niet terugkrijg, dan gaat er heel wat meer kapot. Reken daar maar op. Al is het vandaag niet, dan is het morgen wel. Heb je wel ’s een auto met vier lekke banden gehad? Dat is geen lolletje, dat kan ik je op een briefje geven. Controleer je wel altijd of je uitlaat niet is verstopt voordat je wegrijdt?’

‘Ik weet niet of ik…’

‘Geen gelul. Ik moet dat ding terughebben. Begrijp je dat?’

‘Ik weet niet of ik vanavond thuis ben,’ zei Franka. ‘Heeft u een nummer waarop ik terug kan bellen?’

 

Cécile lag in bed. Ze had haar ogen open, maar leek niets te zien, bewoog zich ook nauwelijks. Danny was bang voor nieuwe uitbarstingen. Nu lag Cécile erbij alsof ze een forse portie valium had geslikt of een paar flinke joints had gerookt, maar dat kon elke minuut veranderen. De kans bestond dat ze verder ontregeld zou raken om zich vervolgens helemaal in de vernieling te storten, maar toch had Danny het idee dat ze Franka moest bellen. In de keuken toetste ze met licht trillende vingers het nummer in.

‘Met Franka Hulsdonk.’

‘Met Danny… eh, de vriendin van Cécile.’

‘Ja, dat weet ik.’

‘Het gaat niet zo goed met Cécile.’ Danny dempte haar stem. ‘Misschien dat je even langs kunt komen.’

Tien minuten later stond Franka voor de deur. ‘Wat is er aan de hand?’

‘Alles.’

‘Hoezo alles?’

‘Ik weet niet. Het ene moment lijkt het wel of ze slaapwandelt of ze half bewusteloos is…’

‘Helemaal apathisch,’ zei Franka.

‘Ja, absoluut, maar een paar minuten later kan ze zomaar uitbarsten. Dan is ze verschrikkelijk agressief en begint ze te schelden en zo, echt heel heavy. En ze zegt allemaal gekke dingen. Dat ze naar de politie wil gaan en gewoon vertellen wat er gebeurd is.’

‘Dus dat jullie…’

Danny wachtte even. Franka staarde naar het plafond, plukte aan haar trui, wreef over haar kin.

‘Ja,’ zei Danny toen. ‘Ze heeft ook gehoord dat die man met wie je… dat die Wouter opgepakt is, dat-ie vastzit. Dat vindt ze ook gigantisch erg. We kunnen het niet maken dat we onze mond houden, zegt ze. Zal ik even thee zetten?’

‘Nee, dank je. Waar is Cécile?’

‘Die ligt nog in bed, de hele dag al. Ze zegt niks en ze staart maar voor zich uit. Ze kijkt dwars door me heen, alsof ik er niet ben.’ Dat was het: ze bestond zelf niet meer voor Cécile. Er was alleen de inbraak, het schot, het vallende lichaam, en alles wat daarna als een lawine over haar heen was gekomen.

Ze stonden nu naast het bed. Cécile reageerde niet op de komst van haar moeder, die op de rand ging zitten en even een hand door Céciles haar liet gaan. ‘Ben je ziek?’ vroeg Franka. ‘Voel je je niet goed?’

Cécile antwoordde niet.

‘Het is heel moeilijk voor je, dat weet ik, dat weet Danny ook. We hebben er allemaal mee te maken.’

Nog steeds geen reactie.

Franka keek Danny aan. ‘Als je liever thuis wilt komen, dan kan dat altijd, Cécile.’

 

Danny hield Franka de theepot voor.

‘Ja, doe maar.’

Eindelijk leek er ruimte en tijd om alles te vertellen, wat er gebeurd was en wie wat had gedaan. Ze zaten om de tafel. Cécile lag in de andere kamer in bed. Plotseling schaamde Danny zich voor het met een mes bewerkte tafelblad, maar Franka leek het niet op te merken. Danny vertelde over haar ouders, over de ruzies die aan haar vertrek vooraf waren gegaan, over haar leven hier, de coffeeshop, haar baas Michael, dat ettertje, de kleine diefstalletjes. ‘Het kon me allemaal niet schelen. Nu eigenlijk nog niet.’ Ze had het over geld, vooral gebrek aan geld, en over ongelijkheid. ‘Ik probeer op mijn manier alles een beetje recht te trekken.’ Franka wekte de indruk daar niet erg in te zijn geïnteresseerd. Op een vraag van haar vertelde Danny verder over Michael, de conflicten die ze met hem had gehad, de manier waarop ze hem te pakken had genomen. Ook over Michaels zogenaamd roemruchte verleden, waarover hij zo graag mocht opscheppen.

‘Die Michael, hoe ziet die eruit?’ vroeg Franka.

Danny beschreef hem, stond op, imiteerde even de gang van Michael.

Franka knikte. ‘Ik denk dat ik hem wel ’s heb gezien. Ja, ik weet het wel zeker.’

Danny ging door over de toestand met Eelco.

‘Dus die is hier in huis doodgegaan? Ja? En door spullen die bij die coffeeshop vandaan kwamen. Dat weet je zeker?’

‘Sure as hell.’ Danny weidde uit over Eelco, zijn loze bestaan, zijn lege woorden, de begrafenis. De eerste van twee begrafenissen in korte tijd. ‘Fuck, in jaren was ik niet op een kerkhof geweest en nou zomaar twee keer achter elkaar.’

Ze dronken van hun thee. Danny rookte een sigaret. Patrick stak zijn hoofd om de hoek van de deur, maar trok zich onmiddellijk terug toen hij zag dat er bezoek was.

‘Wie was dat?’ vroeg Franka.

‘Ook een huisgenoot, maar die leeft nog wél. Nou ja, leven…’ Even overwoog Danny om te vertellen wat er gisteravond was gebeurd, maar ze verwierp die gedachte meteen. Deze hele shit-toestand was al moeilijk genoeg.

Franka pakte haar theeglas, maar zette het neer zonder ervan te hebben gedronken. ‘Wat moeten we doen?’

‘Wat kunnen we doen?’

‘Ik heb dat pistool nog,’ zei Franka.

‘Wat?’

‘Ja, ik heb het nog. En het geld ook dat in het kluisje lag. Alles ligt in een la, onder mijn onderbroeken.’ Er verscheen een licht triomfantelijke blik in Franka’s ogen. ‘Dat heb ik jullie nooit verteld, hè?’

‘Waarom?’ vroeg Danny.

‘Waarom ik niks verteld heb?’

‘Nee, waarom je het allemaal gehouden hebt. Wat je ermee wilde doen.’

Franka haalde haar schouders op.

Danny drukte haar sigaret uit en begon meteen een nieuwe te rollen. Ze keek Franka aan en in hun kruisende blikken kreeg het idee langzamerhand gestalte. Het leek niet meteen nodig om erover te praten, was zelfs niet aan te raden. Het was kwetsbaar en moest de gelegenheid krijgen om te groeien.

Franka glimlachte. Misschien had ze er al eerder aan gedacht, en kreeg het nu pas duidelijke lijnen.

Ze dronken van hun thee.

Theetantes, dacht Danny. Gevaarlijke theetantes. Dat idee beviel haar wel.