I6

 

Af en toe keek ze schichtig op, vooral als haar een vraag werd gesteld, maar meestal hield ze haar hoofd een beetje afgewend, de blik op de grond gericht. Voor de verandering hadden ze Cécile naar het bureau laten komen. Daar wilden mensen wel eens meer zeggen dan in hun eigen vertrouwde omgeving. Het werd een uitwedstrijd voor ze, altijd zwaarder dan thuis. ‘Moet dat?’ had ze gevraagd over de telefoon. ‘Het moet niet, maar het zou wel heel plezierig zijn als we op je medewerking kunnen rekenen.’ Mulder had het woord ‘medewerking’ benadrukt. ‘Het gaat tenslotte om de dood van je vader. Ik neem aan dat jij ook graag wilt dat we de dader vinden.’ Hypocriet, zeurde het door hem heen.

‘Het is nu nog een compleet raadsel,’ zei Mulder, ‘dus we moeten simpelweg alle informatie inwinnen die we kunnen krijgen. Misschien heb jij wel eens iets gehoord of gezien wat van belang kan zijn.’

‘Wat dan?’

‘Dat vragen we juist aan jou.’

Ze keek weer naar de grond.

Mulder vroeg over kennissen van haar vader, over zijn gewoontes, over mensen die wel eens bij haar thuis kwamen, maar al haar antwoorden waren algemeen, vaag: ze wist het eigenlijk niet. Een meisje van zeventien: veel meer met zichzelf bezig dan met de mensen om haar heen.

‘Mag ik nu weer gaan?’ Haar stem was zacht en onderdanig.

‘Heb je haast?’ vroeg Clemencia. ‘Afspraken of zo?’

‘Nee, dat niet, maar ik weet niet wat ik kan vertellen, hoe ik u kan helpen.’

Dat soort dingen zeiden mensen altijd. Ze hadden er over het algemeen geen benul van welke vage signalen, welke miezerige details en ogenschijnlijk onbetekenende opmerkingen voor een onderzoek van belang konden zijn. Mulder begon over het feit dat ze uit huis was gegaan, de schok die dat voor haar ouders was, helemaal omdat ze met een meisje ging samenwonen. ‘Ik begrijp hoe moeilijk dat voor je vader was. Ik denk dat-ie een ander idee had over… eh, over jouw liefdesleven.’

Ze reageerde niet, maar bleef een haarlok om haar rechterwijsvinger draaien.

‘Denk je ook niet?’ vroeg Mulder.

Ze haalde haar schouders op.

‘Heb je er wel met hem over gepraat?’

‘D’r viel niet met hem over te praten,’ zei ze plotseling fel en luid.

‘Ook niet geprobeerd?’

‘Niet echt. Ik weet hoe-ie is. Ik bedoel…’ Ze pakte een papieren zakdoekje uit haar broekzak en snoot haar neus. Toen begon ze te huilen.

Mulder haalde een blikje cola uit de automaat, trok het lipje eraf en zette het voor haar neer. Na een paar minuten droogde ze haar tranen en snoot ze haar neus. ‘Sorry, maar het is ook zo…’ Ze nam een slok cola.

‘Je had dus geen fantastische relatie met je vader?’ vroeg Clemencia.

‘Wie wel?’ vroeg ze.

Mulder bedacht dat Ricardo zijn vader nooit gekend had. Hij had wel eens verteld dat zijn moeder een zogenaamde by side was van zijn vader, die al met een ander was getrouwd. Toen ze zwanger was, had hij haar laten zitten, zelfs ontkend dat hij de vader van het kind was. Ricardo had hem uitgelegd dat die gang van zaken niet ongebruikelijk was op Curaçao. De vrouw van Hulsdonk was een by side van Wesselingh geweest.

‘Even iets anders,’ zei Mulder. ‘Die inbrekers, die wisten kennelijk dat er een kluisje was. Dat wist jij ook, neem ik aan?’

Ze leek even te schrikken, stotterde wat en nam toen een slokje cola.

‘Jij wist waar dat kluisje was?’

Ze knikte.

‘Heb je dat wel eens aan iemand verteld of zo? Misschien zelfs iemand laten zien, aan een vriendinnetje bijvoorbeeld, gewoon om de spanning, om een beetje interessant te doen?’

Met korte, felle rukjes schudde ze haar hoofd.

‘Dat weet je zeker?’

‘Ja. Mag ik hier roken?’

‘Nee,’ zei Mulder. ‘Verboden sinds een paar jaar. Kijk.’ Hij wees naar het verbodsbord met de brandende sigaret en de schuine rode balk daardoorheen. ‘Als je echt een sigaret nodig hebt, dan kan je d’r een opsteken op de binnenplaats.’

‘Hoe lang duurt dit nog?’ vroeg ze.

Ze keken elkaar aan. Het meisje was redelijk coöperatief, maar het gesprek verliep stroperig. De vraag was altijd of de schok van de gebeurtenissen haar gedrag bepaalde of het feit dat ze meer wist dan ze kwijt wilde, de angst voor de politie. Het leek beter om haar niet te lang onder druk te zetten, want dan zou ze wel eens helemaal dicht kunnen slaan. Ricardo maakte een kort gebaar van ‘afsluiten’.

‘Niet lang. Ik neem aan dat je ook een sleutel hebt van het huis van je ouders?’

Als antwoord haalde ze een sleutelbos te voorschijn. ‘Deze en deze.’

‘Wanneer heb je die voor het laatst gebruikt?’

‘Gister nog. Toen ben ik bij Frang langs geweest.’

Mulder moest het enkele seconden tot zich laten doordringen; het duurde even voor hij de implicatie begreep. Stom dat ze daar zelf niet eerder aan hadden gedacht. Hij keek zo betekenisvol mogelijk naar Clemencia, maar die retourneerde zijn blik niet. Had het dus kennelijk niet in de gaten. Toen ging Mulder op het oude spoor door. ‘Je sleutels niet uitgeleend, de laatste tijd?’

‘Nee, waarom zou ik?’

‘Kwijtgeraakt, verloren en weer teruggevonden? Zoiets?’

Ze haalde haar neus op, waardoor ze een wat nuffig gezichtje kreeg. ‘Nee, ook niet.’

‘Nou, dan denk ik dat we er voorlopig wel uit zijn.’ Hij richtte zich tot zijn collega. ‘Wat dacht jij?’

 

Franka liep naar het kantoortje, dat inmiddels weer ontzegeld was. Ze bleef er een tijdje staan, alsof er hier een oplossing te vinden zou zijn. Maar die was er niet. Wel een ontknoping, een einde, maar geen oplossing waardoor alles goed zou komen. De woorden schreeuwden door haar heen: het kwam nooit meer goed. Ze nam plaats achter het bureau en zette de computer aan. Toen het scherm oplichtte, deed ze hem weer uit. Net op dat moment, alsof zij het door het indrukken van een toets had bewerkstelligd, klonk de bel.

Suzan stond voor de deur.

Franka hield haar adem in, deed een stap naar voren, toen weer een stap naar achter.

‘Ja, ik dacht van: ik kom even langs. Ik had ook een kaartje kunnen sturen of even bellen, maar…’ Suzan glimlachte gemaakt.

Franka vroeg haar om binnen te komen.

‘Kom ik niet ongelegen? Echt niet?’

Ze zaten op de bank. Franka had koffie ingeschonken en een schaal met brokken speculaas op tafel gezet. Nu moest ze het vertellen over Wouter. Dit was het moment van de waarheid. Je zou het met een hoofdletter kunnen schrijven, de Waarheid over Wouter.

‘Gaat ‘t?’ vroeg Suzan. ‘Ik bedoel, ben je al over de ergste schok heen?’

‘Dat wel, maar wat er gebeurd is, is zo… zo…’

‘Onbegrijpelijk,’ zei Suzan.

‘Ja, onbegrijpelijk, dat vooral.’ En opnieuw zag ze Danny en Cécile het donkere huis binnenkomen. Ze liepen rechtstreeks naar het kantoortje. Cécile kende de code van de kluis. Niet zo lang geleden had ze hem een keer opengemaakt terwijl Cécile in de buurt was. Wanneer het precies was, kon ze zich niet meer herinneren. Toen moest ze die code hebben opgepikt.

‘Dat-ie gewoon neergeschoten is, hier, in jullie eigen huis, dat lijkt me zo krankzinnig. Als het nou een ongeluk was geweest of zo. Dat is natuurlijk ook erg en uiteindelijk komt ’t op hetzelfde neer, maar hier, omdat jullie toevallig thuis waren en Menno die inbrekers betrapte.’ Suzan schudde haar hoofd.

‘Hij had misschien niet naar beneden moeten gaan, maar ja, dat is achteraf gepraat.’

Suzan pakte een brok speculaas en nam er een hap van.

Franka dronk van haar koffie. Er zat zowaar een vogeltje op het touw met pinda’s dat ze buiten had opgehangen. Het vogeltje prikte in een van de pindadoppen.

‘Op een bepaalde manier zitten we in dezelfde situatie,’ zei Suzan. ‘We zijn alletwee onze man kwijt, onze echtgenoot.’

Franka knikte. Van die kant had ze het nog niet bekeken, terwijl ze wist hoe scheef die kant was.

‘Voor jou is het natuurlijk anders, nu Menno…’

Dood is, vulde Franka in gedachten aan. Straks begraven, onder de grond, waar zijn lichaam zal rotten tot een vieze, stinkende pulp waar zijn botten in drijven.

‘Terwijl Wouter er nog is. Daardoor lijkt het misschien minder erg, maar voor mij is dat juist moeilijker. Ik voel me zo ellendig, dat wil jij niet weten.’ Suzan glimlachte vaag, alsof ze zich wilde verontschuldigen.

‘Misschien komt het wel weer goed tussen jullie.’

‘Nee, dat denk ik niet. Ik ken Wouter. Als hij eenmaal zoiets doet, uit huis gaan dus, dan komt-ie niet meer terug, nooit meer. Ik heb het gevoel dat hij zijn oude leven weer oppakt, van voor-ie mij kende. Hij gaat weer verder waar hij toen is opgehouden. Daar pas ik niet in.’ Er klonk een snik door in Suzans stem. Ze leek iets te moeten wegslikken, maar hield zich goed.

‘Dat weet je nooit honderd procent zeker.’ Franka wist dat ze het moment voorbij had laten gaan. In haar hoofd probeerde ze de zinnetjes uit: ik moet je iets bekennen, Suzan… het is moeilijk voor me om het je te vertellen, maar… ik begrijp dat je kwaad op me bent… Ze wist dat ze die niet uit zou kunnen spreken.

 

Danny nam Cécile in haar armen.

‘Het was afschuwelijk. Ze vroegen maar en ze vroegen maar. Het was net of ze…’

Ze zoenden elkaar. ‘Of ze wat?’ Op een afstand, in gedachten, had ze haar hand vastgehouden en een arm om haar heen geslagen terwijl ze daar met die kloterechercheurs praatte.

Cécile maakte zich los uit de omhelzing. ‘Ik weet niet, of ze iets vermoeden of zo.’

‘Waarom?’

‘Ze vroegen voortdurend over de sleutels en over het kluisje. Ik heb tenslotte sleutels van het huis en ik weet waar het kluisje is. Dus ik kan het gedaan hebben of wij kunnen het gedaan hebben. We zijn misschien verdachten.’

‘Hebben ze dat ook gezegd?’

‘Nee.’ Cécile draaide een sigaret, stak hem op en drukte hem weer uit. Vannacht had ze ook de hele tijd door het huis lopen spoken. Twee keer had ze Danny wakker gemaakt. ‘Volgens mij weet Franka het. Ze moet het weten. Anders had ze die sjaal niet gegeven.’

‘Dat heb je me nou al een paar keer gezegd. Jij had die sjaal daar niet moeten laten liggen. Dat was stom.’ Dat laatste had ze beter voor zich kunnen houden. Cécile begon weer met haar vuisten tegen haar aan te timmeren. ‘Je bent zelf stom. Dat hele idee was van jou, dat krankzinnige, stomme kutidee. Weet je dat wel?’ Danny had zich verdedigd, Cécile weerloos gemaakt door haar polsen beet te pakken, haar mooie, smalle, lieve polsen. ‘Als jij niet…’ was ze begonnen, maar ze had haar zin niet afgemaakt. De waarheid zou te erg zijn voor haar geliefde. ‘Als ik niet wat?’ had Cécile gevraagd, maar Danny had niet geantwoord.

Cécile pakte de krant en las voor de zoveelste keer het artikel over de moord door. Danny zag hoe ze af en toe haar lippen bewoog. Ze gooide de krant in een hoek, vloekte, stond op en deed de ijskast open. Minutenlang staarde ze naar de schamele inhoud.

‘We moeten nog boodschappen doen,’ zei Danny. ‘Straks hebben we niks in huis.’

‘Dat maakt toch geen reet uit.’

Cécile haalde een pak melk uit de ijskast, dronk ervan en spuugde toen een straal wit vocht uit. ‘Getverdemme, bedorven.’ Ze keek naar de rand van het pak. ‘Achttien-twaalf, dus nog voordat Menno…’ Ze gooide het pak in de gootsteen. ‘Fuck, ik weet niet wat ik moet doen.’

Danny wilde Cécile geruststellen. Ze stond op, omhelsde haar opnieuw, zoende haar hals, het zachtste plekje achter haar oor, gleed met haar tong langs haar oorschelp, liet haar hand achter in haar broek verdwijnen, voelde haar zachte, maar toch stevige billen, die nog koud waren van de buitenlucht. Ze zou ze warm strelen. Ze wilde alles voor haar doen om haar gelukkig te maken.

‘Ik heb geen zin,’ zei Cécile.

 

Het sporenonderzoek had niets opgeleverd. Ze zaten met andere rechercheurs om de tafel. Iedereen deed verslag van zijn bevindingen. Het buurtonderzoek was nog niet afgerond. Er kon altijd iemand te voorschijn komen die iets had gezien. Ja, het kaliber was nu bekend, een negen millimeter, waarschijnlijk een SIG Sour. Maar het wapen was nergens gevonden. Natuurlijk niet. Dit was het moeilijkste moment bij een onderzoek. Als je de eerste twee dagen geen spoor had, geen verdachte, geen concrete aanwijzing, dan kon het lastig worden. Iedereen kende de statistiek: wanneer een ernstig misdrijf niet binnen achtenveertig uur werd opgelost, was de kans dat het alsnog gebeurde frustrerend klein. Misschien wel zó frustrerend dat niemand meer echt zijn best deed, zodat de verwachting vanzelf werkelijkheid werd.

Na het overleg belde Mulder voor een nieuwe afspraak met Franka Hulsdonk. Een kwartier later stonden ze bij haar op de stoep. Ze zag er iets beter uit dan gisteren.

‘Komt u binnen.’

Ze gingen in de woonkamer zitten.

Mulder en Clemencia liepen hun vragen voor de zoveelste keer langs, eerst een herhaling van de gebeurtenissen tijdens de fatale nacht. Of ze zich misschien iets herinnerde wat ze eerder niet had verteld. Elk detail kon belangrijk zijn. Ze had stemmen gehoord. Als ze één in zichzelf pratende inbreker uit zouden sluiten, waren er dus minstens twee mensen die het huis waren binnengedrongen. Of ze er zeker van was en wat voor stemmen het waren.

Ze leek even te twijfelen. ‘Ik weet ’t niet.’

‘Herkende u ze?’

‘Nee, ik dacht het niet. Dat heb ik al eerder verteld.’

‘Vrouwenstemmen of mannenstemmen? Misschien één vrouw en één man? Of waren het meer dan twee personen?’

‘Ik weet ’t niet. Ik kon ’t niet goed horen.’

‘Geen bekend geluid?’ vroeg Clemencia.

‘Nee, dat heb ik toch al gezegd.’ Ze ging voor op haar stoel zitten en schoof toen weer tegen de rugleuning aan. Ze zei dat ze straks boodschappen moest doen, voor de kerstdagen, maar dat haar hoofd er niet erg naar stond. Waarschijnlijk vergat ze van alles. De hulp in de huishouding, Hanan, had ze maar afgebeld voor vandaag.

Mulder knikte. Ja, ja, boodschappen, verschrikkelijk, zeker in deze dagen. Hij ging door over de sleutels. Nee, ze had geen sleutels verloren, had ze ook niet uitgeleend. Behalve Menno en zijzelf, hadden alleen Cécile en Hanan sleutels van het huis. Er waren reservesleutels. Ze pakte ze uit een laatje van de wandkast.

‘Ons probleem is, dat we niet kunnen begrijpen hoe de daders zijn binnengekomen. Ze moeten wel sleutels van het huis hebben gehad.’

Franka Hulsdonk haalde haar schouders op. Daarna keek ze weer van haar bezoekers weg, onthecht leek het wel, zoals het steeds net was of ze niet helemaal begreep wat er aan de hand was, of ze in een andere wereld leefde, een andere werkelijkheid. Die sleutels, dat was een probleem voor de politie, en ze wekte de indruk dat het haar niet raakte.

‘En het kluisje,’ vroeg Clemencia. ‘Wie wist dat daar een kluisje was?’

‘Wij, natuurlijk, en waarschijnlijk een aantal mensen met wie Menno zaken deed. Ik weet ’t niet.’

‘Uw dochter?’

‘Ja, ik denk ’t wel.’

‘Wouter Wesselingh?’

‘Misschien wel.’ Opnieuw keek ze van hen weg.

Mulder schraapte zijn keel. ‘U had een verhouding met de heer Wesselingh?’

Ze antwoordde niet.

‘Hoe lang?’

Nu keek ze Mulder aan, met een gekwetste, bijna gewonde blik. ‘Daar heeft u helemaal niks mee te maken.’

‘Ongeveer een halfjaar?’ Toen ze nog steeds niet reageerde, begon hij de situatie te schetsen. ‘U had een verhouding met de collega, de zakenpartner van uw man. Hij was net bij zijn vrouw vandaan, hij had een knoop doorgehakt en voor u gekozen. Hij wilde dat u dat ook zou doen, maar u was daar misschien niet aan toe. U kon de band met uw man niet verbreken of u durfde die band niet te verbreken. Misschien speelde het ook een rol dat uw dochter net uit huis was. Met ruzie en zo, hebben we begrepen, dus dat gaf al meer dan genoeg toestanden. Zo was het toch?’

‘Klopt.’

‘Maar uw gevoelens voor de heer Wesselingh waren wel zeer hevig, heel diep.’ Wat voelde hij zich een lul als hij dit soort dingen zei.

‘Mijn gevoelens voor Wouter, voor de heer Wesselingh…’ Ze zei het plechtig. ‘Die staan hier helemaal buiten.’

Clemencia nam het nu over. ‘Natuurlijk, dat is allemaal privé en zo. U moet begrijpen dat wij soms gewoon naar zo’n zaak kijken met de ogen van een buitenstaander. We zijn gewoon verbaasd en we stellen hele simpele vragen. Bijvoorbeeld of Wouter Wesselingh niet…’

‘Nee,’ zei ze, hard en duidelijk. Toen nog eens: ‘Nee.’

‘Wat nee?’

‘Ik weet wat u gaat zeggen, ik weet wat u denkt.’ Ze keek alsof ze hun pornografische, verdorven fantasieën toedichtte. Ze liep naar de keuken en kwam na enkele minuten terug met een glas rode wijn. ‘Wouter Wesselingh had een motief om mijn man uit de weg te ruimen. Ik was het motief. Ik begrijp wel hoe jullie gedachten lopen. Ik ben niet achterlijk.’

Mulder wilde een tegenwerping maken, maar hij hield zijn mond toen zij een gebaar maakte alsof ze iets wilde afhouden, met haar handpalm naar voren. Ze nam een slokje wijn.

‘Zal ik het verder vertellen?’ vroeg ze.

‘Graag,’ zei Clemencia. ‘Ik hou wel van een mooi, rond verhaal.’

‘Ik weet niet of ’t wel rond komt,’ zei ze, ‘maar goed. Ik belde vanaf Schiphol, of misschien pas toen we weer thuis waren. Dit was een onverwachte kans. Wouter wist waar het kluisje was. Ik had hem de sleutels gegeven, misschien wel die reservesleutels. We zouden net doen of het een inbraak was. Als Menno niet uit zichzelf naar beneden ging, zou ik hem wel sturen. Menno, alsjeblieft, wil je gaan kijken? Ik ben zo bang.’ Het leek bijna of ze er plezier in begon te krijgen. Haar ogen vonkten. ‘De rest kent u. Menno ging naar beneden en werd neergeschoten. Wouter rende het huis uit, terug naar zijn zielige vrijgezellenappartementje.’

Mulder vroeg of ze er al eens geweest was.

‘Nee, maar ik kan het me wel voorstellen. Eén kamer met een ingebouwde keuken. Misschien hoort dat ook wel als je net bij je vrouw vandaan bent.’

‘Een mooi, rond verhaal,’ zei Clemencia.

Alleen zei ik al dat het niet klopt.’ Ze dronk weer van haar wijn.

‘Nee, doodzonde.’

‘Iets anders,’ zei Mulder. ‘We hebben u de vorige keer gevraagd om na te gaan of er iets ontbreekt uit het kluisje.’

Ze zuchtte. ‘Ik dacht ’t wel. Volgens mij lag er cash geld in en dat is er niet meer.’

‘Cash geld,’ herhaalde Mulder. ‘Hoeveel?’

‘Dat weet ik niet precies.’

‘Veel?’

‘Ik dacht het wel. Menno had iets gezegd over een meevaller of zo.’

‘Zwart geld?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Dat soort dingen vertelde hij nooit.’

Een meevaller en dan cash, in de bouwwereld, dat moest wel zwart geld zijn, maar dat maakte verder geen verschil. Voor ze Hulsdonk neerschoten, hadden de inbrekers dus geld uit het kluisje gehaald. Als dat er inderdaad in gelegen had. Mulder keek naar Franka Hulsdonk. Ze staarde naar buiten. Hij volgde haar blik. De regendruppels op de ramen maakten het uitzicht troebel. Af en toe ging er een auto voorbij, maar verder was er niets te zien. Een troebel uitzicht, dat hadden zij ook op deze zaak. Hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat Franka Hulsdonk meer leek te weten dan ze kwijt wilde. Tegelijkertijd was het overduidelijk dat ze uit zichzelf niets los zou laten, dus was het tijd voor hun laatste troefkaart.

‘Het slot op de buitendeur, dat heeft u natuurlijk laten vervangen?’ vroeg hij.

Ze keek hem niet-begrijpend aan.

‘Het slot op de buitendeur,’ herhaalde hij nadrukkelijk. ‘Die inbrekers konden zo naar binnen. Ze hadden waarschijnlijk sleutels. Dus ik neem aan dat u een ander slot in de deur heeft laten zetten, want anders kunnen ze nog altijd binnenkomen. En u woont hier alleen, dus…’

De verwarring was duidelijk. Ze schoof even heen en weer op haar stoel, schraapte haar keel. ‘Niet aan gedacht,’ zei ze ten slotte. ‘Stom, door alle toestanden helemaal niet aan gedacht.’

 

‘Heerlijk,’ zei Rob, terwijl hij schichtig naar Danny keek.

‘Er is niks van mezelf bij,’ zei Franka. Gistermiddag, voor ze naar Schiphol ging om Rob op te halen, had ze bij de traiteur eten voor vier personen besteld. Hier hoefde ze alleen de magnetron te gebruiken.

Cécile vroeg Rob of hij Nederland niet miste, of hij ooit nog eens terug wilde komen. Nee, dat dacht hij niet. Judith, die nu was achtergebleven vanwege de kinderen, ook niet. Zij was in Australië geboren en sprak als echt tweede-generatiekind nauwelijks meer Nederlands. Over een paar dagen zou ze komen, in ieder geval op tijd voor de begrafenis. Het gesprek kabbelde voort, alle stemmen werden één, met lichte tikjes van het geluid van bestek op borden, en Franka verplaatste zich weer naar de nerveuze drukte van Schiphol, voor de tweede keer in vier dagen. Nu wachtte ze op Rob. Of niet, want Menno was er ook. Alle tussenliggende gebeurtenissen hadden zich binnen enkele minuten in haar fantasie voltrokken. Andere passagiers zeulden met grote koffers, op een stoel zat een onwaarschijnlijk dikke man te slapen met zijn mond open. Hij had een touw om zijn pols en het hengsel van zijn koffer gebonden. Menno was even sigaretten gaan halen en zou zo weer terugkomen. Maar waarom stond ze dan hier te wachten, voor deze glazen schuifdeuren, die straks open zouden gaan om onder anderen de passagiers van het vertraagde toestel uit Sydney door te laten? Daar moest ze zelf immers naartoe? Dit was de omgekeerde wereld. Ja, dat klopte, down under, Australië. Ooit had Rob een ansichtkaart gestuurd met de zuidpool bovenaan en dus Australië ergens ter hoogte van waar normaal Noordwest-Europa was afgebeeld. Ze keek om zich heen. Waar bleef Menno? Cécile lachte, waarschijnlijk om een grapje van Danny. Mocht er in dit huis nog wel worden gelachen? Menno stond natuurlijk op haar te wachten. Ze moesten inchecken voor Sydney, terwijl zij hier wezenloos haar tijd aan het verdoen was, naar dikke, slapende mannen keek, naar Afrikaanse families met een onwaarschijnlijk groot aantal koffers, tassen en met touw dichtgebonden dozen, naar een man die een aanrechtblad bij zich had. Minutenlang had ze getwijfeld, in verschillende mannen van rond de veertig dacht ze van een grote afstand Menno te herkennen.

Rob schonk wijn in de glazen. Danny begon een betoog over de onderdrukking van de aboriginals door de blanke Australiërs. ‘Het is hun land dat de Britten hebben gepikt, het is hun cultuur die is verwoest. En nou zijn ze tweederangs burgers, misschien wel derderangs.’

Met een vermoeide stem probeerde Rob tegenwicht te bieden. Vroeger waren er veel dingen misgegaan, inderdaad, maar tegenwoordig waren er allerlei projecten en initiatieven om de aboriginals vooruit te helpen. ‘Maar ze moeten het ook zelf willen. Ze zitten liever ergens met een fles whisky, you know, dan dat ze aan het werk gaan.’

Om een uur of elf vertrokken Danny en Cécile. Cécile had veel wijn gedronken, meer dan het enkele glaasje dat Franka van haar gewend was. Toen ze hun bij de deur uitgeleide deed, leunde ze een beetje op Danny.

Franka gaf haar een nieuwe set sleutels. Na het gesprek met de twee politiemensen had ze een slotenmaker besteld. Die had eigenlijk geen tijd, maar ze had sterk aangedrongen. Het was een noodgeval; hij mocht vijftig procent extra kosten berekenen als kerstbonus, nee, het dubbele. Toen Cécile kwam, tegen zeven uur, had ze tevergeefs geprobeerd met haar eigen sleutels de deur open te maken. Ze had Franka vreemd aangekeken toen die haar vertelde over het slot en wat de politie had gezegd.

In de open deur sloeg ze haar armen om haar dochter heen en drukte een half onwillig lichaam tegen zich aan. Ze zoenden elkaar.

‘Mam, ik wil…’

‘Wat wil je?’

‘Nee, niks.’ Cécile klemde zich nu aan haar vast. Franka voelde haar nagels door de stof van haar jurk. Dit was haar dochter, voor nu en altijd. Wat er ook gebeurd was, wat ze ook gedaan had, nooit zou ze haar in de steek laten, altijd zou ze haar beschermen. De politie wist niets, helemaal niets. Er was geen enkel spoor overgebleven.

Ze lieten elkaar los.

Danny deed een stap naar voren alsof ze Franka ook wilde omhelzen. Franka stak haar hand uit, die Danny negeerde. ‘Bedankt voor het eten. Het was heel lekker.’

Op de stoep bleef ze kijken, naar de twee figuren die het pad af liepen, het trottoir op. Ze kon ze een tijdje volgen tot ze achter een rij heesters verdwenen.

Rob was op de bank in slaap gevallen. Toen ze hem wakker maakte, schoot hij in paniek overeind. Ze liep met hem mee naar de logeerkamer.

‘Gaat ’t een beetje met jou?’ vroeg hij.

‘Net wat je zegt, een beetje.’

‘Wist Menno het, van die vriendin van Cécile?’

‘Ja, hij deed er ontzettend spastisch over.’ Ook achteraf was ze nog altijd verbaasd over haar eigen reacties. Menno was verschrikkelijk tekeergegaan. Zijn eigen dochter met een vrouw naar bed! Lesbisch! Zelf was ze vooral opgelucht dat Cécile ergens woonde, dat ze iemand had op wie ze overduidelijk verliefd was. Bovendien zou Cécile zo in ieder geval niet zwanger kunnen raken, dat was al mooi meegenomen. Maar dat zei ze maar niet tegen de stomende en briesende Menno.

‘Spastisch?’ vroeg Rob nu.

‘Ja, overdreven, agressief. Je weet hoe Menno was.’

Rob leunde tegen de deurstijl. ‘Dat weet ik juist niet precies meer. Daarom leek het me ook zo leuk om jullie weer ’s te zien, bij ons thuis. Als dat stomme vliegtuig geen vertraging had gehad, dan…’

‘Ja, dan was het anders gelopen.’ Ze begon onverwachts te huilen, hevig en onstuitbaar. Al het verdriet dat in haar lichaam zat, moest naar buiten.

Rob omhelsde haar. Ze liet haar hoofd tegen zijn schouder rusten, kneep haar ogen stijf dicht en zag opnieuw, voor de zoveelste keer Cécile en Danny het huis binnenkomen. Alles was donker. Menno sloop naar beneden. Ineens was hij daar. En toen gebeurde het. Weer dat schot, dat vreemde geluid. En weer sloeg Menno dodelijk gewond tegen de grond. Ze voelde de pijn. Nu zou zij ook bloeden. Met haar bloed bevuilde ze het jasje en het overhemd van Rob. Danny moest het gedaan hebben. Danny was ertoe in staat. Die had de pest aan alles en iedereen, aan de hele wereld. Behalve aan Cécile.

 

Franka had de vaatwasmachine leeggehaald en de krant ingekeken. Ze las een bericht over een jongetje van vier jaar oud dat de beheerder van een sportcomplex had bedreigd: ‘Een vierjarige kleuter heeft vorige week een 43-jarige beheerder van een sportcomplex in Culemborg bedreigd met de woorden “Als je je smoel niet houdt, gaan er klappen vallen”. Dat heeft een woordvoerder van de politie Gelderland-Zuid bevestigd. Volgens een medewerker van de sporthal had de beheerder het jongetje gewaarschuwd dat hij niet in de garderoberekken mocht klimmen, omdat dat gevaarlijk was. Volgens de politiewoordvoerder vroeg de moeder vervolgens of de beheerder “wel kon tegen een kind van vier” en kondigde ze aan dat hij “er wel achter zou komen”. Kond kwart voor zeven kwam een onbekende man, volgens de politie waarschijnlijk de vader, het kantoor van het sportcomplex binnen en sloeg de beheerder in het gezicht. De beheerder heeft aangifte gedaan bij de politie.’

Ze stond op en trok haar jas aan. Er viel een lichte motregen. Op straat reden vooral taxi’s. Ze liep naar de Buitensingel. Nu moest ze ook echt weten wat er was gebeurd.