8
Terwijl Danny de politie belde, zat Patrick bangelijk in een hoekje. Hij wiegde zachtjes heen en weer, met een klaaglijk, murmmelend geluid, in een soort trance. Het was een wonder dat hij haar had gewaarschuwd. Hij had urenlang, dagenlang naast het lijk kunnen gaan zitten. Danny liep door het huis, keek overal, verplaatste wat spullen, maar bleef angstvallig uit Eelco’s kamer.
Na ongeveer een halfuur stonden er twee agenten in burgerkleding op de stoep. Mannen van een jaar of dertig, veertig. De een blond, de ander donker. Ze stelden zich voor en lieten hun legitimatie zien: ‘Mulder.’
‘Clemencia.’ Twee stevige handen. Danny ging hen voor naar Eelco’s kamer. Patrick bleef in de keuken zitten. Misschien zou hij daar nooit meer vandaan komen. Een plant die ze af en toe water moest geven.
De man die zich had voorgesteld als Clemencia voelde even met twee vingers aan Eelco’s nek, legde een hand op zijn arm en knikte toen. ‘Waarschijnlijk een OD. Nog niet zo lang. Een paar uur, schat ik.’ De ander ging naar de gang om via zijn gsm te bellen.
‘Straks komt de schouwarts,’ zei Clemencia. ‘De mensen van de technische dienst, en daarna zal het lichaam van de overledene worden weggehaald. Is er een plek waar we rustig met elkaar kunnen praten?’
Terug in de keuken gingen ze aan de tafel zitten. Patrick leek hun aanwezigheid niet op te merken.
‘Kraakpand?’ vroeg Clemencia.
Ze knikte.
‘Wie wonen hier?’
‘Patrick, ikzelf en dus… eh, Eelco, die…’
De politieman vroeg de volledige namen. Daarna of er verder nog iemand boven was geweest, of er iemand iets had veranderd, weggehaald of wat dan ook.
‘Nee,’ zei Danny, ‘niet dat ik weet.’
‘Hij ook niet?’
‘Dat moet u hem zelf vragen.’
Clemencia tikte even tegen Patricks hand. ‘En jij? Iets weggehaald, iets verschoven, iets gevonden?’
Bijna onmerkbaar schudde Patrick zijn hoofd. Daarna begon hij weer zijn bezwerende mantra te zoemen.
De andere politieman kwam nu ook binnen. Ze bleven vragen stellen. Of ze wist dat Eelco gebruikte. Nee, ze dacht alleen stuff. Waar hij dat kocht. Wist ze niet. Of ze hem nooit eerder met harddrugs had gezien, of hij er wel eens over had verteld. Nee, nooit, ze dacht altijd dat hij een bier-en-hasjfiguur was. En hij? Ze wezen naar Patrick. Nee, hij gebruikt niet, zei ze, hij heeft meer dan genoeg aan zichzelf. Kwamen er hier wel eens andere mensen? Recent bedoelden ze. Danny vertelde over de Spanjaarden die een tijdje op zolder hadden gewoond, maar die zich al langer dan een week niet meer in huis hadden vertoond. Waar ze gebleven waren, wist ze niet. Verder niemand. Vrienden? Ja, ze had zelf wel vrienden, en Eelco ook. Ze vroegen namen, adressen, telefoonnummers. Van Eelco’s vrienden kende Danny alleen voornamen. Misschien had hij wel een adresboekje of zo, maar het leek Danny niet waarschijnlijk. Eelco had weinig administratieve ambities.
Ze wist dat haar gezicht hard en glad was, alsof ze een masker droeg. Ze voelde even aan haar eigen huid, kneep in haar wang, gleed over het metaal aan haar lip, aan haar oren. Het gaf houvast. Het zat er, was van haar. Misschien moest ze zelf pijn ervaren. Zou Eelco pijn hebben gehad of was het een mooie trip geweest naar lokkende verten? Muziek, prachtige beelden, willige vrouwen? Vanbinnen was ze leeg. Het kon zomaar met je gebeurd zijn. Eelco was het bewijs. Geen levend bewijs.
Clemencia vroeg opnieuw of ze iets vreemds gezien had de laatste dagen, iets opvallends, of Eelco iemand was voor zelfmoord, of ze nooit eerder iets gemerkt had van harddrugs. ‘Hij moet het van iemand gekocht hebben. Weet je echt niet van wie?’
‘Nee, echt niet.’ Ze had zin in koffie, veel koffie. ‘Jullie ook koffie?’
Er werd gebeld.
Mulder stond op. ‘De dokter waarschijnlijk.’
Danny bedacht hoe vreemd het was: ze lieten een dokter komen als je dood was.
Alles en iedereen was weg. Mulder en Clemencia hadden nog een keer met haar gepraat en min of meer dezelfde vragen gesteld. Ze hadden ook geprobeerd aan Patrick een verklaring te ontlokken, maar die had alleen een paar maal ‘ja’ of ‘nee’ gemompeld. ‘Niks mee te beginnen,’ hadden ze hoofdschuddend gezegd. ‘Misschien dat we binnenkort nog eens met jou willen praten. En als je iets bedenkt of iets hoort, wil je dan even bellen?’ Mulder had Danny een kaartje gegeven.
Nu zat ze aan de tafel in de keuken met het ene blikje bier dat nog in de ijskast stond. Patrick was weer naar zijn eigen verdieping vertrokken. Danny had gevraagd of hij iets wilde eten. ‘Nee, dank je. Ik heb geen honger.’ Wonder boven wonder meer dan één woord. Zelf had ze, ondanks het zeurend, knagend gevoel in haar maag, ook niets gegeten.
Ze nam het laatste slokje bier, kneep een deuk in het blikje, pakte haar gsm en toetste het nummer van Good Times in.
‘Hallo.’
‘Met wie spreek ik? Ben jij het, Cheryl?’
‘Natuurlijk. Danny?’
‘Ja. Ik wou wat vragen. Is Eelco gister of eergister bij jullie binnen geweest. Je weet wel, die bij mij in hetzelfde huis woont… of woonde.’
‘Ja, gister. Toen werkte ik. Hij probeerde me te versieren, maar dat probeert-ie altijd. “Ik ben nog nooit met een negerin naar bed geweest,” zei-ie. “Dat lijkt me wel ’s lekker.” Ik zei dat-ie niet alleen een seksist was, maar ook een racist. Daar moest-ie om lachen.’
‘En wat heeft-ie gekocht?’
‘Hoezo?’
Danny herhaalde haar vraag.
‘Bij mij niks. Hij heeft wat gerookt enne… o ja, later ging-ie met Michael naar het keukentje. Ik weet niet waarom.’
‘Ik wel.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg Cheryl.
‘Niks, gewoon een ideetje. Ik wou Michael even spreken.’
‘Michael? Weet je dat zeker? Hij loopt nog altijd een beetje krom.’ Danny hoorde de gulle lach van Cheryl.
‘Heel zeker. Is-ie daar?’
‘Nee. Vandaag niet gezien. Zeker weer bij die slet van hem.’
‘Ik bel hem wel op z’n 06-nummer.’
Ze kreeg Bianca aan de lijn. ‘Hallo?’
‘Met Danny. Ik wou Michael graag even spreken.’
Er werd mompelend, onverstaanbaar overlegd. Toen klonk de temerige stem van Bianca weer. ‘Nee, hij heb geen tijd.’
‘Het is dringend,’ zei Danny, ‘heel dringend. Zeg maar dat het om Eelco gaat, dan begrijpt-ie het wel, a matter of life and death.’
Bianca bracht kennelijk de boodschap over. Daarna was het even stil, zodat Danny schrok toen Michael plotseling in haar oor tetterde. ‘A matter of life and death. Wat heb je nou weer, wat is dat voor gezeik? Heb je trouwens Stefan en Eddie al gezien? Ze zoeken je. Komen vast binnenkort wel ’s langs. Misschien moet je alvast een afspraak maken met een plastisch chirurg of zo.’ Hij lachte hinnikend.
Danny zei alleen: ‘Eelco.’
‘Wat is er met Eelco?’
‘Eelco is gister bij je geweest.’
‘Nou, wat zou dat? D’r komen wel meer mensen bij me langs. Bel je me op om te vertellen wat ik al weet? Kan je nog wel een tijdje aan de gang blijven.’
‘Wil je dat morgen of misschien vanavond al de politie ook bij je langskomt?’
‘Hè, wat lul je nou? Waarom zouden ze dat doen?’
Hij klonk stoer, maar het was veelbetekenend dat hij de verbinding niet had verbroken. ‘Eelco is dood,’ zei ze, ‘een overdosis.’
‘Shit.’
‘Zeg dat wel.’
Het was weer een tijdje stil. ‘Ja, wat dacht je nou? Dat gaat niet zomaar,’ zei Michael half gedempt, waarschijnlijk tegen Bianca.
‘Ben je daar nog?’ vroeg Danny ten slotte.
‘Natuurlijk.’
‘Eelco is gister bij je geweest. Die heeft wat van je gekocht…’
‘Maar…’ probeerde Michael haar te onderbreken.
‘…en de volgende dag heeft-ie zichzelf kapotgespoten,’ ging Danny door. ‘Wel een heel merkwaardige samenloop van omstandigheden. Misschien zal…’
‘Maar wat kan ik…’
‘Misschien zal de politie het niet zo merkwaardig vinden. Aardige mannen, Mulder en Clemencia. Als ik ze nou ’s zou vertellen dat…’
‘Heb je met ze gepraat?’
‘Ja, natuurlijk. Ze waren hier in huis. Een halfuurtje geleden.’
‘En wat heb je ze verteld?’ Michael klonk gejaagd. ‘Heb je mijn naam genoemd?’
‘Nee.’
‘Ga je dat wel doen?’
Danny stak een sigaret op. Inhaleerde, blies uit, inhaleerde, blies uit.
Michael herhaalde zijn vraag met een verzenuwde, angstige stem.
Ze nam een paar trekjes. ‘Natuurlijk niet.’
‘Je bent een wereldmeid.’
‘Dat is voor ’t eerst dat je dat zegt. Het heeft verdomd lang geduurd voordat je dat in de gaten had.’
‘Oké, oké,’ zei Michael. ‘We hadden wel ’s een beetje ruzie, maar dat kan altijd gebeuren. Toch?’
‘Ja, slijm maar een lekker eind weg. Ik wil alleen één ding.’
‘Wat is dat? Geld? Gratis blowen? Je zegt het maar. Ik kan kijken wat ik voor je kan doen.’
‘Stefan en Eddie niet meer tegenkomen.’
‘Deal,’ zei Michael. ‘Regel ik voor je. Absoluut.’
‘En hoe is het met je edele delen? Of moet ik dat aan Bianca vragen?’
De verbinding werd verbroken.
‘De derde binnen één maand.’ Clemencia stak drie vingers op.
Mulder wees naar de twee andere dossiers. ‘Zo raken we die junks wel mooi kwijt.’
‘Maar dat schijnt niet de bedoeling te wezen.’
‘Nee,’ zei Mulder, ‘daar was ik al bang voor. Ik heb net nog een mailtje gehad. De leiding wil dat we er werk van maken. Het loopt uit de hand.’
‘Dat doet het al jaren,’ zei Clemencia vermoeid.
‘Ja, in Amsterdam, in Rotterdam, maar hier willen ze het graag een beetje netjes houden. We moeten weer ’s puin ruimen. Zo af en toe schijnt dat nodig te zijn, een grote schoonmaak. Zodat ze weten dat we niet alles pikken. Dat ze zich een beetje gedeisd houden. D’r loopt hier iemand rond die te veel verkoopt, verkeerde spullen verkoopt, rotzooi.’
Clemencia zuchtte. ‘Je hebt gelijk.’
‘Ik heb altijd gelijk.’ Mulder lachte.
Zoals elke dag probeerde ze zich op de gewone, huiselijke dingen te concentreren, maar die waren er niet veel, ook omdat Hanan haar werk zo perfect deed. Ooit hadden ze Hanan in dienst genomen, maar Franka voelde zich altijd een beetje ongemakkelijk als ze er was en zij zelf een boek zat te lezen. Soms vluchtte ze de stad in.
Ze zou zelf een baan moeten hebben, maar ze had haar kansen voorbij laten gaan, jaren geleden al. Toen ze pas getrouwd waren, werkte ze parttime bij een boekhouder, maar na de geboorte van Cécile was ze ermee opgehouden. Vooral op Menno’s aanraden. ‘Geniet ervan,’ had hij gezegd. ‘Waarom zou je zo’n lullig baantje nemen als het niet hoeft, en dan voor zo’n rottig klein salaris! Bovendien, een klein kind naar de crèche, dat vind ik niks, jij toch ook niet?’ Vier jaar later, toen Cécile naar de kleuterschool ging, had ze een keer gesuggereerd om te gaan werken, maar er waren geen banen. De krant stond vol met berichten over stijgende werkeloosheid. Niemand zat te wachten op een vrouw die gebonden was aan de schooltijden en misschien ook wel aan de vakanties van haar kind. Bovendien was Cécile nogal ziekelijk. Als er maar één kind griep kreeg, raakte zij onmiddellijk besmet. En weer tien jaar verder was het te laat. Ze was te oud, had geen ervaring met nieuwe boekhoudsystemen en met moderne computerprogramma’s. Op de zaak had ze het een paar keer geprobeerd, maar het gaf een vervelende sfeer. Menno kon er niet tegen als ze dingen niet begreep en zeker niet als ze een fout maakte. Wanneer er een invalster nodig was, kwam Suzan opdraven, zo was het al jaren. Franka was een keer naar een cursus geweest, maar alles wat ze had geleerd, was binnen een paar maanden vervlogen. Haar vonnis was niet uitgesproken, maar was daarom niet minder waar: ze had levenslang gekregen, veroordeeld tot het huishouden, tot de rol van Vrouw des Huizes. Ze had Menno verschillende keren duidelijk proberen te maken dat ze daar niet gelukkig mee was, maar het leek niet tot hem door te dringen.
Dit was het moment waarop ze met een vriendin zou moeten bellen of liever nog een afspraak maken om lang en diep met elkaar te praten, alles af te tasten en te overwegen. Maar zo’n vriendin had ze niet en eerlijk gezegd ook nooit gehad. Natuurlijk kon ze praten en koffiedrinken met Amelia, met Stefanie, met Marleen, met Elly. De meesten kende ze vanaf de lagere school en hun levens waren ongeveer op dezelfde manier verlopen, maar nu voelde ze duidelijker dan ooit dat ze desondanks weinig gemeen hadden. Geen van allen wist iets van Wouter. Ze had het zorgvuldig geheim gehouden, omdat het iets van haarzelf was. Zodra die anderen het wisten, zou ze hem al een klein beetje kwijt zijn.
Wouter had ze alleen over de telefoon gesproken. Kort, niet meer dan een uitwisseling van ‘Hoe gaat ’t?’
‘Gaat wel. En met jou?’
‘Hetzelfde.’
‘Heeft Cécile iets gezegd?’
‘Nee.’
Cécile had inderdaad haar mond gehouden, maar ze had wel veelbetekenend gekeken. Tijdens het eten vroeg ze aan Menno hoe het met de zaak ging, terwijl ze daar eerder nooit enige interesse voor had getoond. ‘En met Wouter?’
‘Goed, natuurlijk,’ antwoordde Menno. ‘Waarom vraag je dat?’
‘Zomaar,’ zei Cécile met de uitgestreken glimlach van de lieftallige dochter op haar gezicht. ‘Vroeger kwamen Wouter en Suzan nog wel ’s langs, maar ik heb ze al een tijd niet meer gezien.’
‘Dat is waar,’ zei Menno. ‘Misschien moeten we ze een keer te eten vragen of zo. Vlak voor we naar Australië gaan, bijvoorbeeld. Dat is tenslotte al over ruim twee weken.’
‘Ja, lijkt me gezellig,’ slijmde Cécile, die zich anders altijd zo snel mogelijk uit de voeten maakte als er volwassenen op bezoek waren. Ze ging door, kon er kennelijk niet mee ophouden. ‘Wat vind jij, Frang?’ Franka had zogenaamd nadenkend voor zich uit gekeken, ondertussen voelde ze een schop van Cécile onder tafel, het serpent. ‘Ik heb niet zo veel zin om voor andere mensen te koken, voor een dineetje of zo.’
‘Dan laten we toch iets cateren,’ zei Menno. ‘Geld speelt… ik bedoel, zo krap zitten we nou ook weer niet.’
Ze reed de stad in. Op de Markt zag ze Suzan. Ze probeerde haar te ontwijken, maar het was al te laat. Suzan liep op haar toe. Drie zoenen in de lucht. Een hand die op haar schouder bleef rusten. Een vriendelijke blik.
‘Zullen we even koffie gaan drinken?’ vroeg Suzan.
‘Ik heb eigenlijk…’
‘Ach, kom. Natuurlijk heb je wel tijd.’
Suzan bestelde koffie met appelgebak. Franka alleen koffie.
Suzan vroeg of ze aan de lijn was. Het leek haar niet nodig. ‘Je hebt nog een fantastisch figuur.’ Het was of ze haar ogen goedkeurend over Franka’s lichaam liet gaan. Suzan keek. Wouter keek. Suzan keek hoe Wouter keek. En dat zag Menno weer. Alles greep in elkaar. Ze draaide haar vingers tot een knoop, zag Suzans ogen erop gericht, legde haar handen toen op het tafeltje. Zie, dit zijn mijn handen, ze hebben hem gestreeld, verwend, overal, tot we niet meer wisten wat we moesten doen, tot het te erg werd, tot de gekte bezit van ons nam.
De koffie werd gebracht. Suzan vertelde over Kim en Marcello. Kim was een tennistalent. ‘Martina Hingis, dat is haar idool, je weet wel, die Zwitserse, die zo veel kapsones heeft.’
Franka knikte. Ze had nooit van Martina Hingis gehoord. Suzan at van haar appelpunt.
‘Lekker. Wou je echt niet? Nee? En met Marcello gaat het trouwens ook goed op school. Vorig jaar was een beetje moeilijk, maar die klas was ook…’ Suzan praatte maar door. De ene zin trok de volgende uit haar mond. Franka liet zich meewiegen op de stroom van haar woorden. Ze knikte af en toe, zei iets als ‘ja, natuurlijk’ of ‘mmm’.
Plotseling was het stil aan de andere kant van het tafeltje. Suzan had het koffiekopje naar haar mond gebracht, maar halverwege was de beweging gestold. Ze zat als een standbeeld, behalve dat tranen haar ogen vulden. Franka dacht aan een levend beeld. Kwam dat niet voor in een van de boeken van Annie M.G. Schmidt, die ze meer dan tien jaar geleden had voorgelezen aan Cécile? Cécile naast haar op de bank, een warm hoofdje tegen haar zij, een plakkerig handje op haar arm, de zacht zoete geur van een kind, haar eigen stem, een twinkelende vraag van Cécile. ‘Dat is toch zo, hè mam?’ Alles ging voorbij, al het geluk was tijdelijk.
Eindelijk, nadat er uren verstreken waren, zette Suzan haar kopje neer. Ze pakte een zakdoekje, veegde haar ogen droog en snoot haar neus. ‘Sorry.’
Franka wist dat ze moest vragen wat er was, maar slaagde er niet in. Haar keel was dichtgeslibd. Ze dronk van haar koffie, maar het werd niet beter. ‘Even naar de wc,’ was het enige wat ze uit kon brengen.
Ze bleef een minuut of vijf op de wc.
Toen ze weer op haar stoel ging zitten, zei Suzan: ‘Wouter.’
‘Wa… wat is er met Wouter?’ Ze wist dat het bloed brandend en gloeiend naar haar gezicht trok. Ze pakte haar koffiekopje weer, maar dat was leeg. ‘Jij nog koffie?’
Suzan reageerde niet op de vraag. ‘Het is de hele tijd of-ie met z’n gedachten ergens anders is,’ zei ze. ‘Een soort leegte. Hij is er wel, maar tegelijk ook niet. Soms blijft-ie ook langer weg, komt-ie niet thuis voor het eten, en dan zegt-ie dat-ie iets op de zaak moest doen. Laatst heb ik gebeld en toen werd er niet opgenomen. Ben ik ernaartoe gereden, maar er was niemand meer. Helemaal niemand.’
‘Heb je dan aan hem gevraagd waar-ie…’
‘Nee. Hij doet ook zo stug, zo afstandelijk. Als ik zoiets vraag, is-ie meteen op z’n… dan is-ie meteen geïrriteerd. Soms heb ik het gevoel dat ik een soort huishoudster ben. Ik trek het niet meer, weet je. Soms heb ik het idee dat-ie me…’ De tranen kwamen weer. Aan een belendend tafeltje zaten twee vrouwen van een jaar of zeventig ongegeneerd toe te kijken. Franka keek even hard terug. Ze had zin om de vrouwen te vragen of ze het goed konden zien, maar durfde niet.
Na een paar minuten leek Suzan weer hersteld. ‘Misschien is het maar tijdelijk, maar het duurt al bijna een halfjaar.’
‘Een halfjaar?’
‘Ja, en het is net of het alleen maar sterker wordt. We vrijen ook niet meer. Hij geeft me een zoen, zoals-ie de kinderen een zoen geeft, en dat is alles. Ik ben bang dat-ie een ander heeft.’ De laatste woorden sprak ze snel uit, bijna als één lang woord.
Franka staarde naar de vroege kerstboom in de hoek van het café. ‘Wouter? Een ander?’
‘Ja.’ Suzan keek haar trouwhartig aan met grote, roodbehuilde ogen.
‘Heb je het aan hem gevraagd?’
Suzan schudde haar hoofd. ‘Misschien is het ook niks. Verzin ik het allemaal.’
Franka knikte begrijpend.
‘En jij en Menno?’ vroeg Suzan. ‘Hoe is het met jullie?’ Je kon aan haar zien dat ze zich had voorgenomen om zich niet meer te laten gaan.
‘O, uitstekend, heel goed. Een beetje problemen met Cécile. Die doet af en toe wat moeilijk, fulltimepuber, je kent het wel, maar verder…’
‘En jullie gaan natuurlijk naar Australië. Wanneer precies?’
‘Over twee weken.’
‘Heerlijk lijkt me dat,’ zei Suzan. ‘Als ik zoiets met Wouter zou kunnen doen, dan was dat misschien een doorbraak, dan ging alles in één keer een stuk beter. Opnieuw verliefd, iets dergelijks.’
Franka schreef in haar schrift. Eerst alleen maar namen. Tien keer ‘Wouter’. Ze streepte hem door. Daarna een paar keer ‘Menno’. Ook strepen. Hard. Zwart. ‘Suzan’. Ze keek naar het woord, schreef het voor de tweede keer. Suzan was ver weg. Ze liep door de stad, ging een winkel binnen, kwam weer naar buiten met een grote plastic tas. Kleren gekocht, om zich mooi te maken voor Wouter.
Ze noteerde een paar zinnen over haar gesprek met Suzan. ‘Er groeit een boom in mijn lijf,’ schreef ze daarna. ‘De takken trekken door mijn aderen, de bladeren kietelen mijn ingewanden. Beestjes lopen over de bast. Ik voel ze aan de binnenkant van mijn huid.’ Ze schoof het schrift van zich af, krabde onwillekeurig aan haar arm.
Franka hoorde iets. Ze keek om. Cécile stond in de deuropening, altijd weer vroeger thuis dan ze had verwacht.
‘Beekman is ziek,’ zei Cécile, ‘laatste twee uur vrij. Wat ben je aan het doen?’ Ze liep de kamer in.
‘O, niks.’ Franka deed het schriftje dicht, schoof het onder haar arm.
‘Mag ik het soms niet zien? Is het je geheime dagboek of zo?’
‘Ik schrijf op wat er mee moet naar Australië. Heb je zin in Australië?’
Cécile zei niets. Keek alleen maar. Scherp en onderzoekend.
Franka stond op, het schriftje in haar hand. Ze zou zich met hand en tand verdedigen als Cécile het in wilde zien. ‘Veel huiswerk?’ vroeg ze met de begripvolle glimlach van de belangstellende moeder op haar gezicht geplakt.
‘Gaat wel. Eerst wou ik de stad in, voor een nieuwe spijkerbroek. Ik heb afgesproken met Nicole.’
‘Nou ja, je krijgt genoeg kleedgeld, dus als je…’
‘Maar dat is op. Ik heb niks meer. Helemaal blut. Op m’n giro sta ik ook rood.’
‘Dat komt doordat je zoveel belt. Die gsm, die kost je kapitalen.’
‘Begin je daar nou alweer over.’ Cécile liet zich op de bank vallen. ‘Dat gekut de hele tijd over die gsm. Ik zeur toch ook niet over… over…’
‘Waarover?’
‘Nee, laat maar. Je weet wel wie ik bedoel.’ Cécile keek haar aan, knipoogde. ‘Ik heb honderdvijftig gulden nodig. Meer niet. Ik wil graag een Replay hebben. Nicole heeft er ook zo een. Honderdnegenenveertig gulden negentig maar. Een aanbieding, alleen deze week.’
‘Ja, maar…’
‘Hè toe, Frang.’
‘Goed, voor deze keer dan. Maar ik heb geloof ik weinig cash. Even zoeken.’ Franka rommelde in tassen, een portemonnee, laden, kastjes. Eindelijk had ze honderdvijftig gulden bij elkaar geschraapt.
‘Je bent een schat.’ Cécile gaf een natte zoen op Franka’s wang.
‘Kom je niet te laat thuis?’
‘Natuurlijk niet.’
Mulder haalde koffie uit de automaat. Hij zette een bekertje voor Clemencia neer.
‘Dank je.’
Ze dronken zwijgend van hun koffie. Clemencia bladerde door zijn aantekeningen, maakte een paar notities.
‘Eelco van der Plas,’ zei Mulder. ‘Tweeëntwintig jaar oud, op z’n achttiende van de middelbare school gegaan, nadat hij twee keer was blijven zitten. Veel talent, volgens zijn vader en moeder…’
‘Absoluut, heel veel.’
‘Maar het kwam er niet uit,’ ging Mulder door.
‘Dat zeggen ze altijd. Het komt er nooit uit.’ Clemencia nam een laatste slokje. ‘Die koffie is eigenlijk niet te drinken. Ik begrijp niet dat ze geen betere automaat kunnen neerzetten. Misschien iets voor de OR.’
‘Verkeerde vrienden. Drank. Hasj. Kleine diefstalletjes. Hij is toch een keer opgepakt toen-ie een videocamera uit een winkel wilde meepikken?’
Clemencia keek weer in zijn aantekeningen. ‘Ja, bijna een jaar geleden. Eerste keer. Hebben ze laten lopen.’
‘Wilden ze van hem af? Wist hij te veel?’
‘Ik denk het niet. Zo’n jongen was het niet.’
‘Wat voor jongen dan wel?’ vroeg Mulder.
‘Gewoon een stomme klootzak, die zichzelf naar de vernieling heeft gespoten.’
Ze praatten door over Eelco. Zijn achtergrond, zijn verleden, zijn heden dat niet meer bestond. Overmorgen zou de begrafenis zijn. Daar moesten ze in ieder geval naartoe.
~
Menno reed tegen zes uur het pad op, moe, afgedraaid, leeg. Nog een kleine twee weken, dan zaten ze in het vliegtuig. Hij probeerde Franka te omhelzen, maar die weerde hem half af omdat ze met het eten bezig was.
‘Die sauna wordt echt fantastisch,’ zei hij, terwijl hij een flesje bier uit de ijskast pakte.
Franka sneed uien.
‘Je zult zien hoe lekker dat straks is, hoe ontspannend. Je kan alles van je af laten glijden in zo’n sauna. Alle zorgen zweet je eruit.’
Franka sneed meer uien. Hij bleef even staan kijken naar de berg uiensnippers. Ze veegde met de rug van haar hand over haar gezicht.
‘Tranen?’
Ze knikte sniffend, maar bleef doorsnijden.
Hij stak een sigaret op en ging voor op de bank de krant zitten lezen. Toen zijn bier op was, haalde hij een nieuw flesje. ‘Cécile boven?’
‘Nee, bij Nicole. Daar blijft ze ook eten.’
‘Is ze nog wel eens thuis, eigenlijk? Of financieren we haar alleen maar, is dat het enige waar we goed voor zijn?’
Franka haalde haar schouders op. Ze legde vlees op een snijplank en bestrooide het met zout, peper en kruiden.
Menno nam een paar gulzige slokken bier. ‘Wanneer doet ze nou haar huiswerk?’
‘Verdomme, dat kan je allemaal niet meer controleren. Ze is geen twaalf meer. Op een gegeven moment dan moet je…’
‘Als we het laten lopen, dan komt er helemaal niks van terecht.’
Franka gooide het mes neer en liep naar boven. Hij volgde haar. Ze lag voorover op bed. Ze mompelde iets, half gesmoord door het kussen.
‘Wat zei je?’
Ze deed haar hoofd opzij en hij zag haar tranen. ‘Laat me met rust.’
‘Maar ik wil alleen…’
In een fractie van een seconde zat ze overeind. Ze probeerde naar hem te slaan, maar hij week achteruit. ‘Laat me met rust,’ schreeuwde ze nu, ‘laat me verdomme met rust!’
Hij wilde iets zeggen om haar te kalmeren, maar hield bijtijds zijn woorden in. Ze had zich weer op het bed laten vallen. Langzaam, met kleine stapjes, zijn ogen op haar gericht, verliet hij de slaapkamer. In de keuken pakte hij het vlees en deed het in de ijskast. Met zijn halve flesje bier ging hij naar de woonkamer. Hij zette de tv aan. De Grave werd geïnterviewd over uitzending van troepen naar de Balkan, zoveel begreep Menno, maar verder zag hij alleen de brede mond van de minister, de zelfvoldane glimlach, de iets te dikke knoop in de stropdas. Er werd gebeld. Hij liep naar de deur. Er stond een man van een jaar of dertig, een wat patserig type.
‘Mag ik even binnenkomen?’ vroeg de man op een vervelende, half dreigende toon.
‘Nee, dat mag u niet. Ik weet niet eens wie u bent, waarvoor u komt. Aan de deur wordt niet gekocht. Zo is dat.’ Hij wilde de deur al dichtdoen, maar de man was zo brutaal om zijn voet over de drempel op de mat te zetten.
‘Ik kom niks verkopen, alleen iets halen, iets wat van mij is.’
‘Wat zijn dat voor ‘praatjes? Ik ken u niet en ik wil u ook niet kennen. Ik heb helemaal niets van u.’ Menno duwde tegen de deur, maar de man had zijn voet schrap gezet.
Achter zich hoorde Menno de stem van Franka, die kennelijk uit bed was gekomen. ‘Wie is daar?’
‘Niemand,’ antwoordde Menno, ‘een misverstand.’ Hij wist niet waarom, maar hij wilde deze man niet zien, zeker nu niet. Het was allemaal al ingewikkeld genoeg. ‘En u, wegwezen.’ Hij duwde harder tegen de deur.
‘Ik heb gehoord dat…’ begon de man.
Menno greep de man bij de revers van zijn leren jas. ‘Het interesseert me geen reet wat je heb gehoord. Opgesodemieterd, meteen.’ Hij probeerde de man weg te duwen, maar die haalde uit met zijn rechtervuist en trof Menno tegen zijn schouder. Er trok een pijnscheut door zijn bovenlichaam. Hij vloekte en met alle kracht die in hem was, werkte hij de man, die struikelend achteroverviel, tegen de grond.
Menno hoorde hem nog net zeggen ‘Hier zal je verdomme spijt van krijgen, klootzak’ voor hij de deur sloot.
~
Cécile haalde een cola bij de bar. Er zat een meisje op een kruk, dat haar vreemd aankeek. Ze droeg een met veel ijzer beslagen leren jack, had een piercing door haar lip en een hele reeks ringen in haar oren. Cécile betaalde met honderd gulden. Die spijkerbroek had ze niet gekocht, want hij zat toch niet lekker. Met Nicole had ze een pizza gegeten. Daarna waren ze wat in de stad blijven hangen. Ze had geen zin om naar huis te gaan of te bellen. Franka wist waar ze was, met wie ze was. Franka dacht dat ze het wist, maar ze kon zoveel denken. Cécile overwoog even om naast het meisje aan de bar te gaan zitten, maar ze stapte naar de leestafel, legde haar tas erop, bladerde wat in een tijdschrift en nam af en toe een slokje.
Danny zat aan de bar en dronk kalm van haar bier. Zonet op straat was ze Stefan en Eddie tegengekomen, beiden nog breder dan ze zich kon herinneren, alsof ze verder waren opgepompt. Hun schedels leken met een wonderglansmiddel te zijn ingewreven en daarna met een fijne doek glimmend gepoetst. Ze hadden haar zelfs gegroet, maar met een blik alsof ze liever iets anders zouden hebben gedaan. Danny glimlachte. Die kleine rat van een Michael. Het was een wonder; deze keer had hij zijn woord gehouden. Maar wat ze wist, kon ze ooit tegen hem gebruiken, wanneer het nodig was.
Het meisje, dat zo makkelijk en vanzelfsprekend met honderd gulden betaalde, zat aan de tafel met de tijdschriften. Misschien had ze nog meer in haar portemonnee. Ze stond op en ging naar de wc. Danny wachtte. Een minuut, misschien twee minuten. Het ging niet alleen om het geld. Er zat bijna vijftig gulden in haar eigen broekzak. Ze nam een laatste slok bier. Toen liep ze met kalme stappen naar de leestafel, pakte de tas en liep naar buiten. Achter zich hoorde ze tumult, geschreeuw, gegil van een meisje uit het café. Toch bleef ze een paar seconden staan. Het moest. Ze overwoog de tas op straat te gooien, maar begon te rennen, de tas tegen zich aan geklemd.