II
‘Franka Hulsdonk.’
‘Met Cécile.’
Franka’s hart sloeg een paar tellen over, roffelde daarna door om de achterstand in te halen. De hoorn gleed bijna uit haar handen. Ze wilde iets zeggen, maar dat lukte niet. Dit was de vierde dag sinds Cécile de deur achter zich had dichtgedaan, de vierde dag van wachten, haar hersens pijnigen, speculeren, bang zijn. En Menno tot rust proberen te brengen, vooral die onmogelijke taak.
‘Frang, ben je daar nog?’
‘Ja, ik…’
‘Hoe gaat het?’ Cécile klonk alsof er niets aan de hand was. Gewoon even een telefoontje tussendoor. Niks aan de hand. No big deal, zou ze zelf zeggen.
‘Waar ben je?’ Franka’s stem schuurde piepend door haar keel.
‘Wat zeg je?’
Franka herhaalde haar vraag, nu met iets meer volume.
‘Bij een vriendin,’ zei Cécile.
‘Wie?’
‘Je kent haar niet. Ze heet Danny.’
‘Danny.’ Franka bedacht dat het ook een jongen zou kunnen zijn. ‘Hoe gaat het met je?’
‘Goed… heel goed.’
‘We waren hartstikke ongerust en… en…’ Ze wist dat ze domme dingen zou gaan zeggen, maar het was onvermijdelijk. ‘En je bent niet naar school geweest, al vier dagen niet.’
‘Tsjeses, je lijkt Menno wel. Altijd dat gekut over die stomme school.’
Ze zwegen alletwee. Het geruis op de lijn werd geraas, stormachtig geraas in Franka’s hoofd. De wind suizelde onder haar hersenpan.
‘Ik wil wat kleren ophalen,’ zei Cécile ten slotte. ‘Zal ik straks even langskomen?’
‘Dus je blijft bij… eh, bij die Danny.’
‘Ja, voorlopig wel.’
‘Waar woont ze dan?’
‘Dat zeg ik liever niet. Als Menno ’t weet, dan is-ie in staat om langs te komen en een enorme herrie te schoppen. Daar heb ik helemaal geen zin in, in dat soort shit. En jij zou het tegen hem zeggen, dat weet ik. Zo ben je. Als ’t erop aankomt, dan geef je toch weer toe.’
‘Maar ik…’ Franka maakte haar zin niet af. Ze zag de film voor zich. Menno stapte in zijn auto. Hij stopte voor het huis. Met woedende passen liep hij naar de deur, belde aan. Er werd opengedaan. Hij drong zich met geweld naar binnen.
‘Ben je zo nog thuis?’ vroeg Cécile. ‘Dan kom ik even langs.’
Ruim een kwartier later zat Cécile tegenover haar.
‘Je ziet er goed uit,’ zei Franka.
‘Ik voel me ook goed. Eindelijk.’
Franka wilde niet op dat laatste woord ingaan. Céciles ogen waren anders, haar mond, maar ook haar houding, de manier waarop ze het glas cola naar haar lippen bracht, hoe ze een slok nam en het glas daarna weer neerzette, hoe ze op de bank zat. In een paar dagen tijd was ze een vrouw geworden. Franka wilde er iets over vragen, maar tegelijk begreep ze dat het persoonlijk was, iets van Cécile zelf, waar ze in ieder geval voorlopig buiten sTond. Er schoten fragmenten van gesprekken tussen haarzelf en haar moeder door haar hoofd. Natuurlijk, het was allemaal belangstelling en goed bedoelde bezorgdheid, vooral goed bedoeld, maar in haar ogen was het alleen maar nieuwsgierige bemoeizucht. Haar moeder stelde haar geen vragen, maar ondervroeg haar. Het was een derdegraads verhoor geweest, zonder duimschroeven of een fel brandende lamp, maar onder de geestelijke terreur van het verantwoordelijk ouderschap. Misschien lag het allemaal anders, maar zo had ze het toen ervaren. Cécile mocht zo niet over haar denken.
‘Menno vindt het verschrikkelijk dat je weg bent,’ zei Franka, ‘hij is helemaal van de kaart.’
Cécile haalde haar schouders op.
‘Maar dat kan je ons… dat kan je hem toch niet aandoen?’
‘Waarom niet?’
Franka zuchtte. ‘Hij is je vader en hij heeft echt het beste…’
‘…met me voor,’ vulde Cécile aan.
‘Ja, dat is ook echt zo. Je moet me geloven. Van de ene op de andere dag ben je uit huis gegaan. Dat is een klap, weet je dat wel?’
‘Het moest gewoon.’
‘Maar je had het toch nog een tijdje kunnen proberen, thuis. We hadden erover kunnen praten, nieuwe afspraken maken.’
‘Met Menno valt gewoon niet te praten,’ zei Cécile. ‘Ik heb geen zin meer om me de hele tijd als een klein kind te laten behandelen.’
‘Maar als we nou ’s…?’
‘Nee, ik wil het niet, het gebeurt niet. Als jij nou ook al begint te zeuren en te zeiken, ga ik meteen weg.’ Cécile deed net of ze aanstalten maakte om op te staan, maar ze bleef zitten.
Ze zwegen beiden. Franka zocht koortsachtig naar een neutraal, vrijblijvend gespreksonderwerp. ‘Je gaat volgens mij niet meer naar school,’ zei ze ten slotte. ‘Wat doe je dan zo’n hele dag?’ De vraag was misschien verkeerd, legde de nadruk op gemakzucht.
Cécile leek zich er niets van aan te trekken. ‘Niks, misschien net zoals jij. We doen wat boodschappen, we lezen, we liggen in bed. We liggen veel in bed.’ Ze lachte even, bijna verlegen.
‘En die vriendin, die Danny, moet die niet werken of naar school of zo? Volgt ze geen opleiding?’
‘Nee,’ zei Cécile. ‘Trouwens, ik ben zelf… sorry, maar ik heb geen geld meer. Helemaal blut. Kan ik misschien…?’
‘Natuurlijk.’
Franka ging staan. Cécile ook. Ze omhelsden elkaar, heviger, sterker en minder afwachtend dan eerder, nadat Cécile binnen was gekomen.
‘Even geld pakken,’ zei Franka. ‘Ik heb zelf niet zo veel cash.’ Ze liep naar het kantoortje van Menno, het zogenaamde kantoortje. Het slot van het kluisje was makkelijk, simpelweg haar eigen geboortedatum. Ze draaide de knop naar rechts. ‘Zeventien.’ Ze draaide de knop naar links. ‘Nulvier.’ Ze draaide de knop naar rechts. ‘Eenenzestig.’
‘Volgend jaar word je veertig,’ zei Cécile, die in de deuropening stond.
Bovenop lag een envelop met iets zwaars. Franka zocht de portefeuille waar altijd wat reservegeld in zat voor onverwachte kosten die cash moesten worden betaald. Hij lag onder een paar andere, dikke enveloppen.
Ze gaf Cécile tweehonderd gulden. ‘Is dit genoeg?’
‘Voorlopig wel.’
Ze gingen weer naar de kamer. Even was Franka bang geweest dat Cécile meteen na incassering van het geld weg zou gaan, maar daar was geen sprake van. Ze praatten met elkaar, over het huis, over vroeger, over sinterklaas.
Cécile kon zich niets meer herinneren van de gevallen Sinterklaas. ‘Een rooie trainingsbroek?’ Ze lachte schaterend.
Onverwachts, nadat ze het hadden gehad over sinterklaasgedichtjes, begon Cécile over de schriftjes van Franka. Het was nooit eerder een onderwerp van gesprek geweest. Soms had Franka het idee dat het altijd aan Céciles aandacht was ontsnapt, en als dat niet zo was, dan had ze het weggestopt of misschien wel weggestreept omdat het totaal onbelangrijk was. ‘Leuk, dat je zoiets doet,’ zei Cécile nu.
‘Vind je?’
‘Waarom doe je het?’
‘Ik weet niet. Zomaar, om iets op te schrijven, om de woorden te zien, om zinnen te maken. Misschien om de dingen die ik denk en die gebeurd zijn wat scherper te stellen, om er greep op te krijgen. Anders ontsnapt het allemaal. Het vervliegt, het gaat in rook op.’ Ze glimlachte. ‘Dat je dat kunt zeggen, dat iets in rook opgaat, dat is toch mooi?’
Cécile knikte, maar ze leek niet overtuigd. Dat hoefde ook niet.
‘Woorden zijn mooi. Er zijn er ontzettend veel en ze kosten niks. Dat is toch geweldig? Je moet overal voor betalen, maar woorden zijn helemaal gratis. Weet je, laatst las ik iets over een schrijver, een interview, en die zei dat je met zoiets vluchtigs als woordjes de tijd even stil kon zetten. Is dat niet prachtig?’
Cécile knikte opnieuw.
‘Misschien wil ik dat zelf ook wel,’ ging Franka door. ‘De tijd even stilzetten, want als je dat doet dan heb je alles in de hand, kan je alles naar je hand zetten.’
‘Schrijf je ook wel ’s over mij?’
‘Het zijn gewoon wat losse dingen, dus soms over jou, over Menno, over van alles. Laatst zei Hanan bijvoorbeeld: “Ik ben hier in een huis van een ander dat toch van mij is.” Dat vind ik mooi, want ik weet wat ze bedoelt, en dat schrijf ik dan op.’
‘Mag ik iets van je lezen?’
‘Het is niet bedoeld voor anderen.’
‘Ook niet voor Menno?’
‘Die zou het onzin vinden, denk ik. Complete onzin. Wartaal. Zoiets. Vrouwengedoe.’ Franka had het idee dat ze zich moest verontschuldigen.
‘Heb je wel eens iets aan Wouter laten lezen?’
Ze keek om zich heen, wachtte even. Redding was er niet, redding kwam nooit van anderen. Je moest je eigen reddingsboei zijn. ‘Het is niet voor anderen.’
‘Hebben jij en Wouter nog…?’
Franka onderbrak haar. ‘Daar wil ik niet over praten.’
Cécile stak een sigaret op en liep een paar keer heen en weer door de kamer. ‘Wanneer ben je ermee begonnen, met dat schrijven?’
‘Ik weet niet meer. Vroeger op school had ik al een schriftje waarin ik allemaal dingen krabbelde. Kleine verhaaltjes en zo, rare fantasiedingetjes, ook dagboeken.’
‘Heb je dat nog?’ vroeg Cécile. ‘Heb je die dingen bewaard?’
‘Nee, weggegooid toen ik een jaar of achttien was, zo oud als jij nu ongeveer. Toen vond ik het allemaal onzin, aanstellerij. Volgens mij was dat in de tijd dat ik met Menno… ja, toen was het ongeveer.’
‘En later heb je het weer opgepakt, toen ben je weer gaan schrijven?’
‘Ja, na jouw geboorte, geloof ik.’
Cécile glimlachte. ‘Dus ik heb je geïnspireerd.’
‘Misschien wel.’
Franka maakte thee in de keuken, terwijl Cécile bij haar kwam staan. Buiten viel natte sneeuw.
Franka wees naar de dooiende vlokken. ‘In Australië is het nu prachtig weer. Over ruim twee weken zijn we daar al.’
‘Ik weet niet of ik wel mee wil,’ zei Cécile.
‘Hè? Wat zeg je nou?’ Franka voelde haar hoofd warm en rood worden, een koude bal vulde haar maag. ‘Dat kan je Menno niet aandoen!’
‘Wat heb ik daar nou te zoeken? Twee weken Menno, misschien kan ik daar ook niet meer tegen. Nou ja, jij bent met hem getrouwd. Voor jou is het levenslang.’
‘Ik vind ’t niet leuk als je dit soort dingen zegt.’ Franka ging op een keukenkruk zitten.
‘Je hebt niet meer gebeld,’ zei Mulder.
‘Nee, ik wist niks meer. Geen nieuwe informatie. En ik ga jullie niet bellen voor de gezelligheid.’
Mulder zuchtte en keek haar een beetje gekweld aan. ‘Laat ik het zo zeggen: daar hebben wij volledig begrip voor. Maar mogen we misschien even binnenkomen? Zo lekker is het hierbuiten niet.’ Zijn haar was nat en werd bekroond door een paar verse vlokken.
‘Ik stond net op het punt om boodschappen te gaan halen, maar goed…’ Danny deed de deur wijd open en maakte een uitnodigend gebaar. Ze ging Clemencia en Mulder voor naar haar kamer. ‘Let niet op de troep.’
‘Ik zal open kaart spelen,’ zei Clemencia, ‘we zijn een beetje vastgelopen.’
Danny keek van de een naar de ander. ‘Dat heb ik nou zo vaak.’
‘Hij moet toch iets tegen jou gezegd hebben. Hij had toch zijn gewoontes. Mensen bij wie hij spullen kocht. Zaken waar hij naartoe ging, dat soort dingen.’
‘Niks, helemaal niks.’
Pas nu zag Mulder een hoofd boven het dekbed uit komen, haren vooral, lange blonde haren. Hij had het idee dat er een vrouw of een meisje in bed lag. ‘Komen we misschien een beetje ongelegen?’ Hij wees naar het bed.
‘Nee hoor. Silly, we hebben bezoek.’
Het meisje in bed werkte zich iets omhoog, keek met nauwelijks geopende ogen naar de twee politieagenten en liet zich toen weer zuchtend terugzakken. Het was die Cécile, die ze laatst ook op Eelco’s begrafenis hadden gezien. Hij vroeg zich af wat je zou voelen als je dochter lesbisch bleek te zijn. Maar hij had geen dochter, alleen Josha van vier. Stel dat Josha zich ontpopte als homoseksueel. Homo’s waren vaak heel aardig voor hun ouders. Laatst had hij met een voormalige buurvrouw gesproken. Haar man was overleden, maar ze had ontzettend veel steun aan haar zoon Casper en zijn vriend. Die namen haar zeker twee keer per jaar mee op vakantiereisjes naar tropische oorden.
‘Vind je ook niet, Hotze?’ zei Clemencia.
‘Wat?’
Clemencia negeerde zijn vraag. ‘Dus zouden we even naar boven kunnen, naar die Patrick en naar Eelco’s kamer? Daar woont toch nog niemand?’
‘Eén vraag tegelijk,’ zei Danny. ‘Ja, jullie kunnen wat mij betreft naar boven gaan. Nee, daar woont niemand, maar ik weet niet hoe lang we die kamer leeg kunnen houden. Er is veel belangstelling voor.’
‘Van haar?’ vroeg Mulder. Hij wees naar het meisje onder het dekbed.
‘Misschien wel.’
Ze gingen naar boven. Patrick volhardde in korte, nietszeggende antwoorden. Als hij al iets wist, zouden ze het nooit uit hem krijgen. In Eelco’s kamer bleven ze een tijdje rondscharrelen. De ervaring leerde dat zo’n plek wel eens wilde inspireren, maar daar was nu geen sprake van. Alles bleef blanco, geen idee kwam op, geen suggestie verscheen. Leeg. Niets. Eelco was dood. Onder de grond gestopt. Voorgoed verdwenen. Geen spoor nagelaten. Net als die andere twee, en daar scheen de politie iets aan te moeten doen. ‘We moeten die hele drugsscene weer ’s in kaart brengen,’ had Noorland gezegd.
Mulder pakte een paar oude kranten op, die ze al eerder hadden bekeken. Er was geen enkel boek in de kamer. Er lagen wat kleren op de vloer. Dit hele leven was vruchteloos geweest. Over een paar dagen zouden Eelco’s ouders zijn armzalige spullen op komen halen. Mulder wist niet waarom, maar hij had zin om te janken. Zomaar. Misschien was het de tijd van het jaar.
‘Franka Hulsdonk.’
‘Met mij, Wouter.’
Het bleef stil.
‘Hoe gaat het?’ vroeg Wouter.
‘Ach…’
Wouter stond op de parkeerplaats bij het Pelgerbos. Op de zaak had hij het niet meer uitgehouden. Menno was snel geïrriteerd en bozig. Alles wat hij zelf zei, ontlokte negatief commentaar van Menno. ‘Ik sta bij het Pelgerbos. Kan je ook komen?’
‘Nee.’
‘Wil je komen?’
‘Nee,’ zei Franka, zo mogelijk nog meer kortaf. Hij hoorde het ingehouden verdriet in dat ene woordje.
De kale takken waren nat en glansden kil. Hij drukte zijn gsm tegen zijn oor, alsof ze zo dichter bij hem kon komen. ‘Ik heb je nodig, dat weet je. Laten we…’
Ze verbrak de verbinding.
‘En je gaat haar niet meteen de schuld van alles geven,’ zei Franka.
‘Natuurlijk niet. Ik wil ook geen ruzie.’ Menno stak een sigaret op en haalde een tweede flesje bier uit de ijskast. Hij hield zich voor dat hij niet te veel moest drinken.
‘Drink je niet te veel?’ vroeg Franka.
Hij sloot zijn ogen en telde tot tien. ‘Nee, schat. Dit is pas m’n Tweede flesje.’
‘In nog geen tien minuten,’ vulde ze aan.
‘Goed dat jij de score bijhoudt. Wie zou dat anders moeten doen?’
‘Jij zelf in ieder geval niet.’
Wat een gezeik. Hij nam de krant en las op de sportpagina een stukje over problemen bij Ajax. Zonder erbij na te denken pakte hij zijn glas en dronk het leeg in een paar forse slokken. Het was nu ruim halfzeven. ‘Hoe laat zouden ze ook alweer komen?’
‘Een uur of zes.’
‘Dan zijn ze al behoorlijk te laat,’ probeerde hij met een zo vriendelijk mogelijke stem te zeggen.
‘Ze had gezegd: ongeveer zes uur, en dan kan het wat eerder of wat later worden.’
‘Dus later,’ zei Menno.
‘Daar ga je toch niet over zitten zeuren of zo?’
‘Natuurlijk niet. Ik zal zeggen dat ze mooi op tijd zijn.’
Franka zuchtte hoorbaar.
Net toen Menno in de keuken was voor een nieuw flesje bier, hoorde hij de voordeur open- en dichtgaan. Met de grootst mogelijke moeite slaagde hij erin om niet meteen gehaast naar de gang te lopen. Uit die gang klonken stemmen. Er werden kennelijk jassen opgehangen. Hij pakte een flesje bier uit de ijskast, wachtte even en liep met afgepaste, beheerste stappen naar de woonkamer. Cécile en Franka stonden een beetje onhandig in het midden van de kamer.
‘Zo, jullie zijn er al?’ vroeg hij op zijn vriendelijkst.
Pas nu zag Menno de vriendin. Hij zette zijn flesje bier met een onbedoelde, maar iets te harde klap op het tafeltje. Was dit punk of iets anders? Haar haar was aan de zijkant van haar hoofd weggeschoren. Bovenop stak een warrige, waarschijnlijk zwartgeverfde bos omhoog. Ze had een piercing door haar onderlip en haar oren leken levende reclames voor iemand die ringen verkocht. Het glitterde, glansde en glom. Ze kwam naar hem toe. Hij deed zijn best om niet achteruit te deinzen. Vaag meende hij haar al eens eerder te hebben gezien. In een café in de stad misschien. Nee, het moest ergens anders zijn geweest, waarschijnlijk bij een huis of een verbouwing.
Ze stak haar hand uit: ‘Danny.’
‘Ja, pap, dit is Danny,’ herhaalde Cécile.
Hij gaf haar een hand, voelde haar vele ringen. ‘Menno Hulsdonk, de vader van Cécile.’
Ze stonden nog steeds met z’n vieren onwennig in de kamer, een beetje lacherig, met hun hoofden knikkend alsof ze iets wilden beamen. Menno keek afwisselend naar Cécile en de vriendin, toen naar Franka. Die knikte hem nu betekenisvol toe. Hij begreep de boodschap. ‘Willen jullie wat drinken?’
Alletwee bier, zo bleek hem. Cécile had hier in huis verschillende keren een voorzichtig glaasje wijn gedronken, maar nooit bier, voorzover hij wist. ‘O, jij ook…?’ Toen hield hij zich in. Geen opmerking die als kritiek kon worden uitgelegd. Positief, hield hij zich voor.
Uit de keuken haalde hij twee flesjes bier, twee glazen en een rode wijn voor Franka. Toen hij terugkwam in de kamer zaten Cécile en Danny naast elkaar op de bank.
Ze proostten.
Danny dronk uit het flesje. ‘Op een of andere manier vind ik dat lekkerder.’
‘Zo,’ zei Franka, en ze keek vragend om zich heen. ‘Ja.’
Menno stak een sigaret op en nam een paar forse teugen bier.
Danny haalde een pakje shag uit een van de zijzakken van haar broek te voorschijn en draaide een sigaret. Geroutineerd, zo te zien.
‘Mag ik een sigaret van jou?’ vroeg Cécile aan Menno.
Hij hield haar het pakje voor.
‘Koud buiten, hè?’ zei Franka.
De anderen knikten.
‘Nou ja, straks Australië,’ vervolgde ze. ‘Daar is het tenminste lekker warm.’
‘Ja,’ zei Menno, ‘zwemmen, in de zon liggen… heerlijk.’
Hij zag hoe Cécile en Danny elkaars blikken even kruisten. Veelbetekenend? Maar welke betekenis? Ze dronken van hun bier.
‘En jij Danny, wat doe jij eigenlijk?’ vroeg Menno, zo spontaan en open mogelijk. Franka zou niet kunnen zeggen dat hij zijn best niet deed.
‘Op dit moment eigenlijk niks.’
‘Niks?’
‘Nee, niks.’
Franka stond op. ‘Ik ga me zo ’s wat met het eten bezighouden.’
‘Moet ik helpen, Frang?’
‘Nee, dank je. In de keuken is alles onder controle.’
‘Je weet toch dat Danny vegetarisch is?’
‘Natuurlijk.’
Vegetarisch. Daar had Franka hem niets van verteld. Danny dronk zo te zien haar flesje leeg. Hij vroeg zich af of hij meteen een nieuw flesje moest aanbieden. Nee, dat was nergens voor nodig. Ze hoefde vanavond tenslotte geen heel krat weg te werken.
‘Geen opleiding of zo?’ vroeg Menno.
Danny vertelde iets over een horecavakschool. Na twee maanden had ze het daar wel gezien. Daarna was ze naar de sociale academie gegaan waar ze bijna twee jaar op gezeten had. ‘Maar ik zag het helemaal niet zitten.’
‘Waarom niet?’ Menno produceerde een geïnteresseerde glimlach, die hij in zijn kaken voelde.
Cécile kwam overeind. ‘Nog even twee biertjes halen. Jij ook, pap?’
‘Nee, ik heb nog.’
‘Kijk, ze gaan toch uit van de maatschappij zoals die nu in elkaar zit. Dat is de werkelijkheid, zo is de wereld georganiseerd. En alle shit die er daardoor ontstaat, die mogen andere mensen opruimen, bijvoorbeeld als je van de sociale academie komt. Daar had ik geen zin in. Dan ben je een soort vuilnisploeg. Nou, dan denk ik van: bekijk het maar met je sociale academie.’
‘Maar het is toch belangrijk werk om die…’ Menno zocht naar woorden. ‘Om die… ik bedoel, om mensen te helpen en zo die problemen hebben, die…’
‘Een asociale wereld heeft een sociale academie nodig,’ zei Danny.
Cécile kwam met twee flesjes bier binnen. Ze zette er een voor Danny neer. Menno meende haar een luchtzoen te zien geven in de richting van Cécile, die weer pal naast haar ging zitten, bijna tegen haar aan. Maar dat was natuurlijk verbeelding. Ze tuitte gewoon haar lippen. Hij pakte een hand met cashewnoten, maar vergat ze op te eten. Waarom zou Cécile…? Hij vroeg zich af wat er hier aan de hand was.
‘Pleisters plakken, dat is wat ze doen,’ ging Danny door, ‘een soort eerste hulp bij sociale ongelukken. Ik heb geen zin om daaraan mee te doen, want dat houdt nou juist het systeem in stand.’
Menno zag Cécile knikken. Krankzinnig, een paar weken geleden had ze het alleen nog maar over muziek, kleren, jongens, vriendinnen, leraren, schoolfeesten, uitgaan, make-up, soapsterren. En nu was ze het zogenaamd eens met dit soort politieke wartaal.
‘Dus het moet allemaal anders?’ vroeg hij.
‘Ja. Ik bedoel… ik wil niet lullig doen of zo, maar waarom hebben jullie hier recht op een groot huis, een tuin, straks een eigen sauna in die tuin, hè, Silly?’
Silly?
Cécile knikte.
‘Twee auto’s, een vakantie in Australië, noem maar op. En er zijn mensen die…’
‘Ik heb er verdomme keihard voor gewerkt,’ zei Menno. ‘Jarenlang, vanaf mijn zeventiende. Alles opgebouwd met deze twee handen.’ Hij hield zijn handen omhoog, keek er zelf even naar. Het was een heerlijk gebaar. Laatst had hij het ook een man op de televisie zien doen, een directeur van een transportbedrijf met meer dan honderd trucks.
‘Andere mensen werken ook hard,’ zei Danny, ‘maar die hebben dat niet allemaal, die moeten…’
‘Dan hebben ze het misschien stom aangepakt. Dat betekent niet dat ík het niet verdiend heb.’
‘Dat betekent dat er ongelijkheid is. Fundamentele ongelijkheid. Wie geld heeft, die heeft macht, en die bepaalt wat er gebeurt.’
‘En de Tweede Kamer dan, de verkiezingen, de regering?’ Menno stak een sigaret op. De richting waarin het gesprek zich bewoog, moest hij vermijden, maar hij werd er simpelweg in gezogen.
‘Dat is toch gewoon een zoethoudertje. “De regering is er voor u.’” Danny zette een temerig stemmetje op, dat hem mateloos irriteerde. ‘En ondertussen wordt het alleen maar erger, met die multinationals, die globalisering, de Europese Unie, noem maar op. We bepalen helemaal niet meer wat er met ons gebeurt. Verkiezingen… ha! Dat is alleen maar om mensen in Jaap te sussen, om ze het idee te geven dat ze echt wat te vertellen hebben.’
Cécile knikte weer. Volgens Menno kende ze woorden als ‘globalisering’ niet eens. Zelf had hij er maar een vage notie van. Verkiezingen, democratie, misschien had ze er op school wel eens iets over opgestoken bij maatschappijleer of zo, maar dan was ze er wel in geslaagd om die kennis thuis goed verborgen te houden. Dit gesprek liep verdomme hopeloos uit de rails.
‘Ja, zo kan je het ook bekijken,’ zei hij na een paar trekken van zijn sigaret te hebben genomen. ‘Maar wat doe je er dan zelf aan?’
‘Op dit moment niks.’ Danny keek hem glimlachend aan. Niks, daar moest ze dus om lachen. Allerlei dingen deugden niet, ze wist het zelf allemaal beter, maar ze deed niks, en daar leek ze nog trots op ook.
Hij vroeg of ze een uitkering had en dat beaamde ze.
‘Dus je wilt wel profiteren van die… eh, hoe noemde je het ook alweer… die asociale wereld, die asociale maatschappij. Jij leeft, jij eet, jij koopt een pakje shag van de belasting die ik betaal.’
‘Natuurlijk. If you can’t beat them, fuck them.’
Menno vroeg wat ze bedoelde.
‘Als je niet van ze kan winnen, dan moet je ze belazeren, dan moet je van ze profiteren, hè, Silly?’ Ze legde een zwaar beringde hand op Céciles knie.
Nee, bedacht Menno, het kan niet waar zijn. Niet Cécile. Niet mijn dochter. Met al die posters aan de muur van haar meisjeskamer.
‘Profiteren dus?’ vroeg hij met schelle stem.
Alsof ze op dit moment had gewacht, om verdere escalatie te voorkomen, stak Franka haar hoofd om de hoek van de deur. ‘Over een paar minuten is het voorgerecht klaar. Gaan jullie alvast aan tafel?’
Ze gingen zitten. Franka had de witte wijn in een koeler op tafel gezet. Met onvaste hand schonk hij de glazen in, morste ook op het damasten tafelkleed dat Franka speciaal voor deze gelegenheid weer eens te voorschijn had gehaald. Ja, ja, speciaal voor Danny, die zou dit soort chic wel op prijs stellen. Misschien had hij Chinees moeten halen met een blikje bier erbij. En dan alles opeten voor de tv natuurlijk, direct uit de plastic bakjes.
‘Wijn wel uit een glas?’ vroeg hij Danny in een poging tot luchtigheid.
Ze knikte stug. Kon dus ook al niet tegen een geintje.
Franka diende het voorgerecht op. Hij zag dat ze stijf stond van de zenuwen. Haar bewegingen waren houterig, de glimlach was op haar gezicht geëtst. Ze had de halve middag al in de keuken gestaan. Zijn vraag of hij haar moest helpen, had ze met een ongenuanceerd en hard ‘Nee’ beantwoord.
‘Dit is een avocadotaartje met kaas,’ legde ze uit. ‘De avocado had misschien iets rijper gemoeten, maar ja, daar kan ik ook niks aan doen.’
Ze proostten. Menno zag hoe Cécile en Danny elkaar aankeken. Hij verslikte zich bijna in zijn wijn.
Ze begonnen te eten.
‘Heerlijk, mam,’ zei Cécile. ‘Je hebt je weer verschrikkelijk uitgesloofd.’
Na het eten gingen ze op de bank en de luie stoelen zitten.
‘Zal ik koffie maken?’ vroeg Menno.
Franka, weer met die glimlach: ‘Graag.’
In de keuken deed hij water in het apparaat, een filter en zes schepjes koffie met het maatschepje. Precies, punctueel en rustig probeerde hij de handelingen uit te voeren. Hij hield zich vast aan het aanrecht en ademde zwaar. Het water druppelde borrelend op de koffie. Hij sloot zijn ogen, kneep ze dicht, schudde zijn hoofd en vloekte in zichzelf.
Toen hij met het blad met de koffiekan, vier kopjes en de suikerpot de kamer binnenkwam, had Danny haar arm om Cécile geslagen. Ze zei iets tegen zijn dochter, wat hij niet kon verstaan. Cécile gaf haar een zoen in haar nek.
Met trillende handen zette hij het blad neer. De kopjes en lepeltjes rinkelden op de schoteltjes.
‘Je bent, geloof ik, de koffiemelk vergeten,’ zei Franka, met nog altijd diezelfde glimlach op haar gezicht.