HOOFDSTUK 5
De eerstvolgende uren bracht Thorby door in de zwarte gangen voor hun vernielde huis, vlakbij de eerste vertakking, waar hij Pa kon horen als hij terug kwam, maar waar Thorby de kans had zich uit de voeten te maken als de politie opdook.
Hij merkte dat hij was ingedommeld, schrok wakker en besloot dat hij te weten moest komen hoe laat het was; het leek wel alsof hij hier een week op wacht had gezeten. Hij ging terug naar hun huis, vond een kaars en stak die aan. Maar hun enige klok, een 'Eeuwigheid' keukenklok, was kapot. Ongetwijfeld telde de radioactieve capsule nog steeds de seconden van de eeuwigheid, maar de wijzers stonden stil. Thorby keek ernaar en dwong zichzelf tot praktisch denken.
Als Pa vrij was, zou hij terugkomen. Maar de politie had Pa meegenomen. Zouden ze hem gewoon ondervragen en hem dan loslaten?
Nee, dat zouden ze niet doen. Voor zover Thorby wist, had Pa nooit iets gedaan dat de Sargon zou kunnen schaden -maar hij wist al lange tijd dat Pa niet gewoon maar een eenvoudige, oude bedelaar was. Thorby wist niet waarom Pa al die dingen had gedaan die niet bij een 'onschadelijke oude bedelaar' hoorden, maar het was duidelijk dat de politie het wist of er een vermoeden van had. De politie 'ruimde' ongeveer eenmaal per jaar de ruines leeg door een paar braakgasgranaten in de meest verdachte holen te gooien; dat betekende gewoon dat ze een paar nachten ergens anders moesten slapen. Maar dit was een grote razzia.
Ze waren van plan geweest Pa te arresteren en ze hadden naar iets gezocht.
De politiemacht van de Sargon ging te werk volgens een beginsel dat ouder was dan het recht; ze namen van te voren aan dat iemand schuldig was en dan ondervroegen ze hem steeds hardhandiger tot hij zijn mond open deed... methoden die zo berucht waren dat een arrestant meestal alles al vertelde voor ze met de ondervraging begonnen. Maar Thorby was er zeker van dat de politie niets uit Pa zou kunnen krijgen dat de oude man niet wilde zeggen. Dat betekende dat de ondervraging heel lang zou duren. Misschien waren ze zelfs nu wel bezig met Pa. Thorby's maag draaide om in zijn lijf. Hij moest Pa uit hun handen zien te krijgen. Hoe? Hoe doet een mot een aanval op het Presidium? En Thorby's kansen waren niet veel beter dan die van een mot. Baslim zou in een achterkamertje van het wijkbureau kunnen zitten, de meest logische plaats voor een onbelangrijke arrestant. Maar Thorby had een ongemotiveerd vermoeden dat Pa geen onbelangrijke arrestant was... en in dat geval zou hij overal kunnen zitten, zelfs in de kerkers van het Presidium.
Thorby kon naar het wijkbureau gaan en vragen waar zijn baas naartoe was gebracht - maar de politie van de Sargon had een dergelijke reputatie dat deze oplossing geen seconde bij hem opkwam; als hij zich aanmeldde als familielid van een gevangene die ondervraagd werd, zou Thorby zich al gauw in een ander afgesloten kamertje bevinden en ondervraagd worden met dezelfde hardhandige methoden, als controle op de antwoorden (of het gebrek daaraan) die ze uit Baslim probeerden te wringen.
Thorby was geen lafaard; hij wist gewoon dat je met een mes geen water kon scheppen. Wat hij ook voor Pa zou doen, het moest allemaal indirect gebeuren. Hij kon niet op zijn 'rechten' gaan staan, want die had hij niet; die gedachte kwam gewoon niet bij hem op. Omkoping was mogelijk -- voor een man met een zak vol stellars. Thorby had nog geen twee miniems. Heimelijk handelen was het enige dat overbleef en daarvoor had hij inlichtingen nodig. Zodra hij bij zichzelf had toegegeven dat er geen redelijke kans bestond dat de politie Pa zou loslaten, kwam hij tot deze conclusie. Maar voor het onwaarschijnlijke geval dat Pa zich eruit zou weten te praten, schreef Thorby een briefje waarin hij Pa vertelde dat hij de volgende dag even langs zou komen en dat legde hij op de plank die ze als brievenbus gebruikten. Toen ging hij weg.
Het was nacht toen hij zijn hoofd boven de grond stak. Hij kon niet uitmaken of hij een halve dag of anderhalve dag in de ruines had gezeten. Dat dwong hem zijn plannen te veranderen ; hij was van plan geweest eerst bij Inga, de groentevrouw langs te gaan om haar te vragen wat ze wist. Maar in ieder geval waren er nu geen agenten in de buurt; hij kon zich vrijelijk bewegen zolang hij de nachtpatrouille maar uit de buurt bleef. Maar waarheen? Wie kon, of wilde, hem inlichtingen geven?
Thorby had tientallen vrienden en hij kende honderden mensen van gezicht. Maar zijn kennissen waren onderworpen aan de avondklok; hij zag ze alleen overdag en wist van de meeste niet eens waar ze sliepen. Maar er was een buurt die geen avondklok had; de Pretstraat en diverse aangrenzende pleintjes waren nooit gesloten. Omwille van de commercie en ten behoeve van schepelingen met verlof, hoefden cafes en speelholen en andere plaatsen die vreemdelingen gastvrij ontvingen in die buurt vlakbij de ruimtehaven hun deuren nooit te sluiten. Een vrijgeborene, ja zelfs een vrijgemaakte, kon daar de hele nacht opblijven, hoewel hij tussen de avondklok en zonsopgang de buurt niet kon verlaten zonder het risico te lopen dat hij werd opgepakt. Thorby maalde niet om dat risico. Hij was niet van plan zich te laten zien en hoewel de politie in de wijk zelf ook wacht liep, kende hij hun manier van werken. Ze liepen altijd met z'n tweeen en bleven in verlichte straten. Ze verlieten alleen hun stek om luidruchtige wetsovertredingen de kop in te drukken. Maar voor Thorby was de meest waardevolle eigenschap van de buurt dat de geruchten daar het nieuws meestal uren voor waren en dat er bovendien van alles te horen viel over dingen die door de erkende nieuwsdiensten werden genegeerd of onderdrukt. Op de Pretstraat was er vast wel iemand die wist wat er met Pa was gebeurd.
Thorby bereikte de warme buurt door over de daken te kruipen. Op een donkere binnenplaats liet hij zich langs een regenpijp omlaag zakken, liep naar de Pretstraat, bleef staan buiten de lichtkring van de straatlantaarns en keek in de straat of er agenten liepen of iemand die hij kende. Het was tamelijk druk, maar de meeste mensen waren van buiten de
stad. Thorby kende alle eigenaren en ook de meeste werknemers van de hele straat, maar toch durfde hij eigenlijk niet zomaar een tent binnen te lopen; hij zou rechtstreeks de politie in de armen kunnen lopen. Hij wilde iemand vinden die hij kon vertrouwen, iemand die hij mee kon krijgen naar de donkere binnenplaats.
Geen politie, maar ook geen bevriende gezichten - wacht eens even, daar had je Tante Singham. Van de vele waarzegsters die in de Pretstraat werkten, was Tante Singham de beste; zij zag nooit iets anders dan een goede toekomst. Als die dingen niet uitkwamen, was er toch geen klant die ooit een klacht indiende; de warme stem van Tante klonk erg overtuigend. Sommige mensen beweerden dat ze haar eigen toekomst verbeterde door inlichtingen te geven aan de politie, maar dat geloofde Thorby niet omdat Pa het ook niet geloofde. Zij was een zeer goede nieuwsbron en Thorby besloot het erop te wagen -- op zijn hoogst zou ze de politie kunnen vertellen dat hij nog leefde en op vrije voeten was... en dat wisten ze al.
Rechts om de hoek was het Hemelpoort Cabaret; daar spreidde Tante nu net haar tapijt uit, in afwachting van de klanten die naar buiten zouden stromen als de voorstelling was afgelopen.
Thorby keek naar links en naar rechts en haastte zich toen langs de muur tot bijna bij het Cabaret. 'Psst! Tante!' Ze keek om, keek verbaasd en toen werd haar gezicht volkomen uitdrukkingsloos. Zonder haar lippen te bewegen zei ze, net luid genoeg om door hem gehoord te worden: 'Smeer 'm, jongen! Verstop je! Ben je gek geworden?' 'Tante... waar hebben ze hem gestoft?' 'Kruip in een gat en trek het achter je dicht. Er staat een beloning op je hoofd!'
'Op mij? Doe niet zo dwaas, Tante; niemand heeft voor mij een beloning over. Vertel me nou even waar hij zit. Weet je het?'
'Ze houden hem niet vast.' 'Hoe bedoel je?'
'Weet je het niet? O, arme jongen! Ze hebben hem ingekort.'
Thorby was zo geschokt dat hij geen woord kon uitbrengen. Baslim had wel gepraat over de tijd dat hij dood zou zijn, maar Thorby had er nooit zo erg in geloofd. Hij kon zich niet voorstellen dat Pa ooit dood zou gaan.
Hij miste haar volgende woorden; ze moest ze nog eens zeggen. 'Juten! Wegwezen!'
Thorby keek over zijn schouder. Twee agenten kwamen zijn kant op - tijd om te vertrekken! Maar hij zat gevangen tussen de straat en een blinde muur, met geen ander vluchtgat dan de ingang van het Cabaret... als hij daar naar binnen dook in deze kleren, zou de beheerder eenvoudig de politie erbij roepen.
Maar hij kon nergens anders heen. Thorby draaide de politie zijn rug toe en ging het smalle portaal van het Cabaret binnen. Er was niemand te bekennen; het laatste nummer was aan de gang en zelfs de snoepventer was nergens te zien. Maar vlak achter de deur stond een trap en daarop stond een doos met doorzichtige letters die ze gebruikten om de borden te wijzigen wanneer er een andere artiest optrad. Thorby zag ze en kreeg een idee, waarvoor Baslim trots op hem zou zijn geweest. Thorby pakte de doos en de trap en ging weer naar buiten.
Hij lette niet op de naderende politieagenten, zette de trap onder het kleine, verlichte baldakijntje boven de ingang en sprong erop, met zijn rug naar de agenten. Het grootste deel van zijn lichaam werd fel verlicht, maar zijn hoofd en zijn schouders zaten precies in de schaduw boven de rij lampjes. Hij begon systematisch de letters te verwijderen die de naam van de grote ster spelden.
De twee agenten kwamen vlak achter hem staan. Thorby probeerde niet te beven en werkte door met de regelmatige lusteloosheid van een werknemer met een saaie baan. Hij hoorde Tante Singham roepen: 'Goedenavond, wachtmeester.'
'Avond,Tante. Wat voor leugens vertel je vanavond weer?' 'Toe maar, leugens! Ik zie een lief jong meisje in jouw toekomst, met handen zo sierlijk als vogels. Laat me je handpalm zien, dan kan ik misschien haar naam lezen.' 'Wat zou mijn vrouw zeggen? Geen tijd voor een praatje vanavond, Tante.' De wachtmeester keek naar de werkman die het uithangbord veranderde, wreef over zijn kin en zei: 'We zijn nog steeds op zoek naar het jong van die oude Baslim. Heb je hem soms gezien?' Hij keek weer naar het werk dat boven zijn hoofd werd gedaan en hij sperde zijn ogen iets verder open.
'Zou ik hier met jullie zitten kletsen als ik hem had gezien?'
'Hmmm...' Hij wendde zich tot zijn metgezel. 'Roj, loop jij alvast door en kijk even in de Klaveraas en vergeet vooral de toiletten niet. Ik hou wel een oogje op de straat.' 'Goed, wachtmeester.'
Toen zijn collega wegliep, draaide de oudste agent zich naar de waarzegster. 'Het is treurig, Tante. Wie had ooit kunnen denken dat Baslim tegen de Sargon spioneerde en dat nog wel terwijl hij kreupel was.'
'Tja, wie?' Ze wiegde heen en weer. 'Is het waar dat hij al dood was van angst voor ze hem inkortten?' 'Hij had vergif bij de hand, omdat hij wist wat hem te wachten stond. Maar dood was hij, voor ze hem uit zijn hol sleurden. De luitenant was woedend.'
'Als hij toch al dood was, waarom hebben ze hem dan ingekort?'
'Kom, kom, Tante, de wet moet worden uitgevoerd. En ze hebben hem ingekort, hoewel het nou niet bepaald een werkje is waar ik erg dol op ben.' De wachtmeester zuchtte. 'Het is een treurige wereld, Tante. Denk eens aan die arme jongen die door die oude boef op het slechte pad is gebracht... en nu willen de luitenant en de commandant hem allebei de vragen stellen die ze de oude man hadden willen stellen.'
'Wat hebben ze daar nou aan?'
'Waarschijnlijk niks.' De wachtmeester prikte met de onderkant van zijn staf in het straatvuil in de goot. 'Maar als ik die jongen was, en ik wist dat de oude man dood was en ik had geen antwoord op allerlei moeilijke vragen, dan zou ik hier al flink ver vandaan zitten. Ik zou een boer zoeken, zover mogelijk van de stad, iemand die voor weinig geld een vlijtige arbeidskracht nodig had en weinig belang stelde in de moeilijkheden van de stad. Maar aangezien ik de jongen niet ben, tja, dan zal ik hem, zodra ik hem zie, als ik hem al zie, moeten arresteren en dan sleep ik hem voor de luitenant.'
'Misschien zit hij nou al bibberend van angst verstopt tussen twee rijen bonen.'
'Waarschijnlijk. Maar dat is beter dan rondlopen zonder hoofd op je schouders.' De wachtmeester keek de straat in en riep: 'In orde, Roj. Ben zo bij je.' Terwijl hij wegliep keek hij weer naar Thorby en hij zei: 'Avond, Tante. Als je hem ziet, roep ons dan.' 'Dat zal ik doen. Heil aan de Sargon.'
'Heil.'
Thorby bleef net doen of hij werkte en hij probeerde zijn handen stil te houden terwijl de politie langzaam verder liep. De klanten van het Cabaret begonnen naar buiten te stromen en Tante begon zangerig op te noemen wat zij allemaal voor een geldstuk kon beloven: roem, rijkdom en een blik in de stralende toekomst. Thorby stond net op het punt omlaag te klimmen, het spul weer in de hal te zetten en hem te smeren, toen een hand hem bij zijn enkel greep. 'Wat ben jij aan het doen!'
Thorby verstijfde, en besefte toen dat het de beheerder van het Cabaret maar was, die woedend was omdat zijn uithangbord was bedorven. Zonder omlaag te kijken zei Thorby: 'Wat nou? Je heb me zelf geld gegeven om dit bord te veranderen.' 'Ik?'
'Ja natuurlijk. Je zei dat ik -' Thorby keek omlaag, keek verbaasd en flapte eruit: 'Jij bent het niet.' 'Natuurlijk niet. Kom omlaag.' 'Kan niet. Je hebt mijn enkel vast.'
De man liet hem los en deed een stap achteruit toen Thorby omlaag klom. 'Ik weet niet welke idioot jou verteld kan hebben dat -' Toen Thorby's gezicht in het licht kwam zweeg hij plotseling. 'He, het is die jongen van de bedelaar!'
Thorby rende hard weg toen de man hem wilde grijpen. Hij dook tussen allerlei voetgangers door terwijl achter hem de kreet 'Politie! Politie!' opklonk. Toen was hij weer op de donkere binnenplaats en vloog vanwege zijn enorme adrenalineproductie tegen een regenpijp op alsof het niks was. Pas toen hij tientallen daken verder was stond hij stil. Hij ging hijgend tegen een schoorsteen zitten en probeerde na te denken.
Pa was dood. Het was onmogelijk, maar toch was het zo. Poddy zei zoiets niet als hij het niet zeker wist. Dan... dan zat Pa's hoofd nu op een paal bij de pilaar van de ruimtehaven, naast de hoofden van de andere verliezers. Thorby stelde zich het afgrijselijke tafereel voor en kreeg toen eindelijk een inzinking; hij huilde verschrikkelijk. Veel later hief hij zijn hoofd op, veegde zijn gezicht af met zijn knokkels en richtte zich op. Pa was dood. Goed, wat moest hij nou doen? In ieder geval had Pa ervoor gezorgd dat ze hem niet konden ondervragen. Thorby voelde bittere trots. Pa was altijd de slimste. Ze hadden hem te pakken genomen, maar Pa lachte het laatst. Tja, wat moest hij nu doen?
Tante Singham had gezegd dat hij zich moest verstoppen. Poddy had overduidelijk gezegd dat hij de stad uit moest. Goede raad - als hij even lang wilde blijven als hij nu was, kon hij beter zorgen dat hij voor zonsopgang de stad uit was. Pa zou van hem verwachten dat hij terugvocht, en dat hij niet op de juten zou gaan zitten wachten, en nu Pa dood was kon hij toch niets meer voor hem doen - wacht eens! 'Als ik dood ben, moet je een man opzoeken en hem een boodschap overbrengen. Kan ik op je aan? Zul je niet stom doen en het vergeten?'
Ja Pa, dat kan je! Ik heb het niet vergeten - ik zal de boodschap overbrengen! Voor het eerst na meer dan een dag herinnerde Thorby zich waarom hij eerder naar huis was gekomen: het ruimteschip Sisu was binnen; de schipper stond op Pa's lijst. 'De eerste de beste die hier landt' -- dat had Pa gezegd. Ik heb niet stom gedaan, Pa; bijna wel, maar ik dacht er nog net aan. Ik doe het, ik doe het! Thorby leefde weer op en bedacht dat deze boodschap het laatste belangrijke bericht was dat Pa naar buiten moest zien te krijgen - aangezien ze beweerden dat hij een spion was. Goed, dan zou hij Pa helpen zijn werk af te maken. Ik doe het, Pa. Je zult ze toch nog te pakken nemen. Thorby voelde in het geheel geen schuld over het 'verraad' dat hij zou gaan plegen. Tegen zijn wil hierheen verscheept als slaaf, voelde hij geen enkele loyaliteit voor de Sargon en Baslim had ook nooit geprobeerd hem die bij te brengen. Zijn meest krachtige gevoel voor de Sargon was een bijgelovige angst en zelfs die verdween als sneeuw voor de zon onder druk van het geweld van zijn behoefte aan wraak. Hij was niet bang voor de politie en ook niet voor de Sargon; hij wilde gewoon lang genoeg uit hun handen blijven om Baslims laatste wens te kunnen vervullen. Daarna... nou ja, als ze hem te pakken kregen, hoopte hij maar dat zijn karwei klaar zou zijn voor ze hem een kopje kleiner maakten.
Als de Sisu nog op de haven stond...
O, het moest! Maar het eerste wat hem te doen stond was vaststellen of het schip nog niet was vertrokken en dan -nee, het allereerste was zich te verstoppen voor het licht
werd. Het was nu duizendmaal belangrijker de juten uit handen te blijven nu het tot zijn botte kop was doorgedrongen dat hij iets voor Pa kon doen.
Verstoppen, te weten zien te komen of de Sisu nog op de grond was, een boodschap overbrengen aan de schipper... en dat moest allemaal gebeuren terwijl iedere juut in de hele wijk naar hem uitkeek.
Misschien kon hij maar beter naar de werven sluipen, waar ze hem niet kenden en vandaar langs een omweg naar de haven om de Sisu te zoeken. Nee, dat was stom; hij was daar al een keer bijna gesnapt omdat hij er de weg niet kende. Hier kende hij tenminste elk gebouw en het grootste deel van de mensen.
Maar hij moest hulp hebben. Hij kon de straat niet op om het aan een ruimtevaarder te vragen. Wie was zo'n goeie vriend dat hij hem zou helpen... met het risico op moeilijkheden met de politie? Ziggie? Idioot: Ziggie zou hem aangeven voor de beloning, voor twee miniems zou Ziggie zelfs zijn eigen moeder verkopen - Ziggie vond dat iemand, die niet altijd en onder alle omstandigheden op voordeel uit was, een drol was.
Wie dan? Thorby ontdekte het nare feit dat de meeste van zijn vrienden van zijn leeftijd waren en even beperkt in hun mogelijkheden. De meeste van zijn vrienden zou hij in het donker niet kunnen vinden en hij kon in ieder geval niet wachten tot het licht werd en er misschien een zou komen opdagen. En wat de enkelen betrof die bij hun ouders woonden op bekende adressen, hij kon er geen bedenken die hij zou kunnen vertrouwen en die tegelijk zijn ouders zou kunnen weerhouden de politie in te lichten. De meeste eerlijke burgers van Thorby's klasse deden zeer veel moeite zich alleen met hun eigen zaken te bemoeien en met de politie op goede voet te blijven. Het zou een van Pa's vrienden moeten worden. Die lijst was bijna even snel uitgeput. In de meeste gevallen kon hij niet bepalen hoe bindend de vriendschap was, bloedbroederschap of gewoon een kwestie van elkaar kennen. De enige die hij mogelijkerwijs kon bereiken en die hem misschien zou helpen was Moeder Shaum. Zij had hen een keer onderdak gegeven toen ze uit hun hol waren verdreven met braakgas en zij had altijd een vriendelijk woord en een koele dronk voor Thorby. Hij ging op weg; het werd al licht.
Moeder Shaum had een cafe met pension aan de andere kant van de Pretstraat vlakbij de schepelingen ingang van de ruimtehaven. Toen hij een half uur later een heleboel daken had overgestoken, tweemaal omlaag was geweest in een tuin en eenmaal de verlichte straat was overgestoken, bevond Thorby zich op het dak van haar huis. Hij durfde niet door de deur naar binnen; te veel getuigen zouden haar noodzaken de politie te roepen. Hij had de achterdeur overwogen en hij had zich al tussen een aantal vuilnisbakken verscholen, voor hij besloot dat er teveel stemmen in de keuken klonken.
Maar toen hij eenmaal op het dak zat, was het al bijna licht; hij vond de gebruikelijke toegangsdeur naar het dak, maar hij merkte ook dat die deur en het slot stevig genoeg waren om inbrekers zonder gereedschap buiten de deur te houden.
Hij kroop naar de achterkant van het huis met het idee zich omlaag te laten zakken en toch maar de achterdeur te proberen; het was bijna licht en hij moest zich nu snel verstoppen. Toen hij aan de achterkant omlaag keek, ontdekte hij ventilatieroosters voor de lage zolder, een aan iedere kant. Ze waren amper zo breed als zijn schouders en amper zo hoog als de diepte van zijn borstkas - maar je kon erdoor binnen komen.
Ze waren afgeschermd met gaas, maar een paar minuten en een heleboel schrammen later had hij er een ingetrapt. Toen probeerde hij het onmogelijke en liet hij zich met zijn voeten omlaag over de rand zakken om te proberen zo in het gat te kruipen. Het lukte hem er tot aan zijn heupen in te schuiven, toen bleef zijn lendendoek haken aan de scherpe rand van het gaas en hij bleef steken als een kurk, zijn onderste helft zat in het huis en zijn borst, hoofd en armen staken eruit als een waterspuwer. Hij kon zich niet verroeren en de hemel werd steeds lichter. Met een krachtige afzet van zijn voeten en een reusachtige wils inspanning wist hij de doek los te trekken en hij liet zich naar binnen zakken waarbij hij zichzelf bijna bewusteloos sloeg door zijn hoofd te stoten. Hij bleef stil liggen om op adem te komen en duwde toen het gaas een beetje scheef weer op zijn plaats. Het zou niet langer ongedierte tegenhouden, maar misschien kon het er van vier verdiepingen lager op het oog mee door. Pas toen besefte hij dat hij bijna die vier verdiepingen omlaag was gevallen.
De zolder was weinig meer dan een lage vliering; hij begon op handen en knieen te zoeken naar iets wat hij hier verwachtte: een luik voor reparaties of inspectie. Hij kon het niet vinden, hij was er ook niet zeker van dat er zo'n luikje was - hij wist alleen dat sommige huizen zoiets hadden, maar hij wist niet erg veel van huizen; hij had nooit in een huis gewoond.
Hij vond het pas toen de zon wat licht door de ventilatiegaten liet vallen. Het zat helemaal vooraan, aan de straatkant.
En het zat van binnenuit op een knip. Maar die was niet zo stevig als het slot van de deur. Hij keek om zich heen, vond een grote spijker die een werkman had laten vallen en gebruikte die om mee in het hout te prikken. Na een tijdje had hij een kwast losgepeuterd, hij wachtte even en tuurde door het gaatje.
Er was een kamer onder het luikje; hij zag een bed met een persoon erin.
Thorby besloot dat dat het beste was wat hij had kunnen verwachten; hij hoefde maar een persoon te overreden om Moeder Shaum voor hem te halen zonder alarm te slaan. Hij haalde zijn oog weg, stak zijn vinger door het gat en voelde; hij raakte de knip aan en toen brak hij met plezier een nagel bij het terugschuiven van de pen. Stilletjes tilde hij het luik op.
De gestalte in het bed verroerde zich niet. Hij liet zich zakken, hing aan zijn vingertoppen en liet zich de rest van de afstand vallen waarbij hij zo zachtjes mogelijk neerkwam.
De persoon in het bed zat rechtop en hield een pistool op hem gericht. 'Je deed er lang genoeg over,' zei ze. 'Ik lig al een uur naar je te luisteren.' 'Moeder Shaum! Niet schieten!'
Ze boog zich naar voren, keek goed. 'Baslims zoon!' Ze schudde haar hoofd. 'Jongen, wat zie jij eruit... en je bent bloedheet. Wat heeft je in godsnaam hierheen gebracht?' 'Ik wist niet waar ik anders heen moest.' Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Ik neem aan dat dat een compliment is... maar ik had liever de builenpest, als ik het voor het zeggen had gehad.' Ze kwam haar bed uit in haar nachtjapon, stampte met haar grote, blote voeten over de grond en keek uit het raam naar de straat eronder. 'Juten hier, juten daar, juten die iedere tent in de straat driemaal
per nacht doorzoeken en mijn klanten bang maken... jongen, jij hebt meer stof doen opwaaien dan ik sinds de fabrieksopstand heb gezien. Waarom was je niet zo vriendelijk stilletjes dood te blijven.' 'Wil je me niet verbergen, Moeder?'
'Wie zegt dat? Ik heb nog nooit iemand aangegeven. Maar daarom hoef ik het nog niet leuk te vinden.' Ze keek hem kwaad aan. 'Wanneer heb je voor het laatst gegeten?' 'Ik weet het niet meer.'
'Ik zal wat voor je opscharrelen. Je kan er zeker niet voor betalen?' Ze keek hem scherp aan.
'Ik heb geen honger. Moeder Shaum, is de Sisu nog binnen?'
'He? Ik weet het niet. Ja, ik weet het wel. Hij is nog binnen - vanavond waren er een paar mannen van de Sisu. bij me. Waarom?'
'Ik moet een boodschap overbrengen aan de kapitein. Ik moet hem spreken, het moet!'
Ze slaakte een wanhopige kreet. 'Eerst maakt hij een keurige, werkende vrouw wakker uit de eerste slaap die ze deze nacht krijgt, hij dringt zich aan haar op waardoor ze de kans loopt haar leven en haar vergunning te verliezen. Hij is verschrikkelijk smerig, zit vol schrammen en bloed en zal zonder twijfel mijn schone handdoeken gebruiken en dat met de wasserijprijzen zo hoog tegenwoordig. Hij heeft niet gegeten en kan zijn voedsel niet betalen... en nu stapelt hij schande op schade door me te vragen een boodschap voor hem te doen!'
'Ik heb geen honger... en het maakt niks uit of ik me was of niet. Maar ik moet Kapitein Krausa spreken!' 'Hou op met mij bevelen geven in mijn eigen slaapkamer. Je bent een losgeslagen, uit je krachten gegroeide bengel, als ik die oude rakker waarmee je samenwoonde goed kende. Je zult moeten wachten tot een van de jongens van de Sisu later op de dag hier komt zodat ik hem een briefje voor de Kapitein kan meegeven.' Ze liep naar de deur. 'Er zit water in de kan en de handdoeken hangen op het rekje. Zorg dat je schoon wordt.' Ze ging de kamer uit. Het was toch wel lekker weer schoon te zijn en Thorby vond ontsmettingspoeder op de toilettafel waarmee hij zijn schrammen bestrooide. Ze kwam terug, legde met een klap twee sneden brood met een dikke plak vlees ertussen voor hem neer, zette er een kom melk naast en ging weer weg
2onder een woord te zeggen. Thorby had niet gedacht dat hij een hap door zijn keel zou kunnen krijgen, nu Pa dood was, maar hij merkte dat het best kon - zodra hij Moeder Shaum had gezien, maakte hij zich nergens meer zorgen om.
Ze kwam terug. 'Slik gauw die laatste hap door en kruip erin. Het gerucht gaat dat ze alle huizen gaan doorzoeken.'
'He? Dan ga ik naar buiten en probeer ik weg te rennen.' 'Hou je mond en doe wat ik zeg. Kruip er nu in.' 'Waarin?'
'Daarin,' antwoordde ze en ze wees.
'Daarin?' Het was een ingebouwde bergbank onder het raam in de hoek. Maar hij was veel te klein, hij was wel even breed als een man maar nog niet half zo lang. 'Ik denk niet dat ik me zo klein kan maken.'
'Dat zullen de juten ook denken. Vlug.' Ze tilde het deksel op, haalde er wat kleren uit en trok toen de zijkant van de kist waar die tegen de muur van de kamer ernaast stond, omhoog als een schuif, waardoor zichtbaar werd dat er een gat door de muur liep. 'Steek je benen erdoor - en denk maar niet dat jij de enige bent die ooit een hele tijd heeft moeten stilliggen.'
Thorby klom in de kist, schoof zijn benen door het gat en ging liggen; als het deksel dicht was zou het ongeveer tien centimeter boven zijn hoofd zitten. Moeder Shaum gooide wat kleren over hem heen zodat hij helemaal bedekt was. 'Alles in orde met je?'
'Ja, prima. Moeder Shaum? Is hij echt dood?' Haar stem klonk bijna vriendelijk. 'Echt waar, jongen. En dat is verschrikkelijk jammer.' 'Weet je het zeker?'
'Ik had dezelfde twijfels als jij, omdat ik hem goed kende. Dus ben ik naar de pilaar gelopen om eens te kijken. Hij is dood. Maar ik kan je dit vertellen, jongen, hij heeft een grijns op zijn gezicht alsof hij ze toch nog te pakken had gehad... en dat is ook zo. Ze vinden het helemaal niet leuk als iemand niet wacht tot hij ondervraagd is.' Ze zuchtte weer. 'Huil nou maar, als het nodig is, maar doe het zachtjes. Als je iemand hoort, moet je zelfs je adem inhouden.'
Het deksel klapte dicht. Thorby vroeg zich af of hij hier wel adem zou kunnen halen, maar hij merkte dat er luchtgaten
in de kist moesten zitten; het was benauwd, maar best te verdragen. Hij draaide zijn hoofd om, zodat hij geen kleren op zijn gezicht had.
Toen huilde hij en daarna viel hij in slaap. Hij werd wakker door stemmen en voetstappen, herinnerde zich nog net op tijd waar hij was om niet overeind te schieten. Het deksel boven zijn hoofd ging open en werd toen dichtgeklapt zodat zijn oren ervan tuitten. Een mannenstem riep: 'Niets in deze kamer, Wachtmeester.' 'We zullen zien.' Thorby herkende Poddy's stem. 'Je hebt dat luikje daar over het hoofd gezien. Haal de ladder.' De stem van Moeder Shaum zei: 'Daar is alleen ventilatieruimte, Wachtmeester.' 'Ik zei: we zullen zien.'
Een paar minuten later ging hij verder: 'Geef me de lantaarn. Hmm... je hebt gelijk, Moeder... maar hij is hier wel geweest.' 'He?'
'Het gaas aan de achterkant van het huis is stuk en er zijn sporen zichtbaar in het stof. Ik denk dat hij hierdoor naar binnen is gekomen, door jouw slaapkamer omlaag kwam en toen naar buiten is geglipt.'
'Wel alle duivels! Hij had me wel in m'n slaap kunnen vermoorden! Noem je dat politiebescherming?' 'Je bent ongedeerd. Maar je kan beter dat gaas laten repareren, anders krijg je allerlei slangen en ongedierte in je huis.' Hij zweeg even. 'Ik denk dat hij in de wijk probeerde te blijven, merkte dat het hier te gevaarlijk was en toen weer naar de ruines terug is gegaan. Als dat zo is, gassen we hem voor de avond wel naar buiten.' 'Denk je dat ik weer veilig kan gaan slapen?' 'Waarom zou hij een ouwe zak vet als jij lastig vallen?' 'Wat kan jij onaardige dingen zeggen! En ik wilde jullie nog wel een druppel aanbieden om het stof weg te spoelen.'
'Echt waar? Laten we dan naar de keuken gaan, dan kunnen we er nog eens over praten. Misschien had ik het mis.' Thorby hoorde ze weglopen en hoorde dat de ladder werd weggehaald. Eindelijk durfde hij weer adem te halen. Later kwam ze terug, ze mopperde en deed het deksel open. 'Je kan even je benen strekken. Maar hou je gereed weer in de kist te springen. Anderhalve liter van mijn beste kwaliteit! Politieagenten!'