31

Als klein meisje was Kathy altijd dol geweest op de tijd van het kalven. Dat was de opwindendste tijd van het hele jaar op de ranch. Als het zover was hoorden Lane en zij hun vader en de jongens van de kalfploeg midden in de nacht beneden in de keuken lachen en eten voor zichzelf klaarmaken, en lagen ze met wijdopen ogen te luisteren naar het gekreun en geloei van de koeien bij de veekralen. De meisjes stonden op hun tenen bij hun slaapkamerramen naar de mannen te gluren die daarbeneden onder de booglichten aan het werk waren en de wriemelende, met bloed en slijm bedekte kalveren uit hun moeder trokken, en konden hun lachen niet houden als die hummeltjes probeerden op te krabbelen en stonden te wiebelen op hun spichtige poten.

Toen de meisjes ouder werden, mochten ze van hun vader naar buiten komen om te helpen, zelfs als ze de volgende ochtend vroeg op moesten om naar school te gaan en hun moeder ertegen was. Hij kwam hen dan halen als zij sliep en zorgde ervoor dat ze zich warm aankleedden en de trap afslopen.

Kathy herinnerde zich dat ze op een keer beiden huilden toen er een kalf dood geboren werd en hun vader hun had gezegd dat ze zich niet moesten aanstellen omdat dat gewoon de manier was waarop God omsprong met hen die te zwak waren voor de wereld.

Hun moeder had krokussen gekweekt in een pot in de keuken en nadat de twee meisjes alle bloemen eraf hadden geknipt, reden ze met een van de ingehuurde knechten in de oude rode truck naar de vuilstortplaats, waar ze met z'n drieën een gebed uitspraken boven het arme lichaampje en daar vervolgens de krokussen over uitstrooiden.

Hun moeder was razend geweest toen ze de volgende ochtend ontdekte dat al haar bloemen onthoofd waren.

Sinds ze was verhuisd naar het rode huis had Kathy een hekel aan de tijd van het kalven. Die bracht met zich dat Clyde ruim een maand in de grote bungalow zou blijven slapen, om zijn diensten te draaien in de kalfploeg. Kathy zag hem als ze haar moeder ging helpen om het middagmaal voor de mannen klaar te maken of wanneer hij even naar huis kwam om schone kleren te halen. Hij was gewoonlijk zo uitgeblust dat hij aan niemand fatsoenlijk aandacht kon besteden, hoewel hij wel vaak van Kathy scheen te verwachten dat ze onmiddellijk met hem het bed indook, ook al was ze daar totaal niet voor in de stemming.

Het kalven was inmiddels iets langer dan een week aan de gang, maar ze was nu al verveeld en eenzaam, vooral tijdens die lange avonden wanneer er niets op de televisie was. Dus als ze zag dat er in de trailer van de wolvenjager licht brandde, verzon ze een of ander voorwendsel om hem een bezoekje te brengen.

Ze bracht de was die hij op haar aandringen door haar liet doen of wat kliekjes, soep, soms een paar koekjes die ze had gebakken. En als de baby wakker was en niet krijste, nam ze hem ook mee, omdat ze wist dat de oude man hem leuk vond.

De oude meneer Lovelace was natuurlijk niet wat je noemt een gezellige baas. De eerste keer dat ze ernaartoe ging vroeg hij niet eens of ze binnen wilde komen en toen hij dat uiteindelijk wel deed, stonk de trailer nog erger dan een varkenskot. Maar dat deerde haar al snel niet meer, zolang ze maar iemand had om mee te praten. En al was hij mopperig, de oude man had iets dat haar wel aanstond. Of misschien had ze wel medelijden met hem. Hoe het ook zij, ze zag zo dat hij weg van haar was.

Hij was een paar dagen weggeweest, het bos in, en toen ze had gezien dat hij terug was had ze hem even de tijd gegeven om te acclimatiseren, alvorens hem een kom met stoofschotel te brengen. Hij had het in ongeveer twee minuten naar binnen gewerkt en veegde nu de kom schoon met wat brood dat ze ook had meegenomen.

Kathy zat op een krukje met Buck Junior op haar knie, aan de andere kant van de smalle tafel in de trailer. Over de herkomst van de vlekken op het tafelblad durfde ze niet eens te speculeren. De oude man zat gulzig te eten, bijna alsof hij zelf een wolf was, dacht ze. Het lamplicht kerfde oneffenheden en voren in zijn oude, grijze gezicht. De kleine Buck keek net boven het tafelblad uit en volgde roerloos en zwijgend elke beweging die de wolvenjager maakte.

'Dat was lekker.'

'Wilt u nog meer? Er is zat.'

'Nee, mevrouw. Ik heb genoeg gehad.'

Hij schonk koffie in voor zichzelf, zonder de moeite te nemen haar ook wat aan te bieden, omdat ze het altijd afsloeg. De mokken die hij gebruikte, vond ze er nogal onappetijtelijk uitzien. Ze zaten zwijgend bijeen terwijl hij drie schepjes suiker door de koffie roerde en, zoals gewoonlijk, onafgebroken naar de baby keek.

Het was vaak moeilijk te zeggen wanneer hij in de stemming was om te praten. Soms zei hij boe noch ba en kwam het praten uiteindelijk op Kathy neer. Ze had al snel geleerd welke onderwerpen ze beter kon omzeilen. Ze had een keer de fout begaan hem naar zijn vrouw te vragen en toen was hij onmiddellijk dichtgeklapt. Datzelfde was gebeurd toen ze hem vroeg hoeveel wolven hij al had weten te vangen.

Maar het kwam ook voor dat hij onstuitbaar was. Het was alsof je een kurk uit een vat trok, hij bleef maar spuien, vooral als hij begon over zijn vader. Kathy had het altijd heerlijk gevonden verhalen te horen van vroeger. Ze stelde zich voor dat de oude Joshua Lovelace op de oude 'griz'-jager leek uit Jeremiah Johnson. Er was gewoonlijk niet veel meer nodig om hem aan het praten te krijgen dan een aanzetje, en dat liet ze nu op hem los.

'Weet u nog dat u me over dat apparaat hebt verteld dat uw vader heeft uitgevonden?'

'De lus, bedoelt u?'

'De lus, dat bedoel ik. Wat was dat precies?'

Hij bleef even in zijn koffie roeren.

'Wilt u hem zien?'

'Hebt u hem nog steeds? Echt waar?'

'Gebruik hem nog steeds af en toe.'

Hij stond op en liep naar een van zijn kasten. Hij moest op zijn knieën gaan liggen om zijn arm er diep in te kunnen steken en haalde er een rol draad uit, waaraan dunne metalen kegeltjes bevestigd waren. Hij nam hem mee naar de tafel en legde hem voor haar neer. Hij bleef staan, terwijl hij de twee leren riempjes losmaakte die alles bij elkaar hielden. Toen rolde hij een eindje draad af. De baby probeerde een van de metalen kegeltjes te pakken.

'Nee, liefje,' zei Kathy. 'Niet aankomen.'

'Zo is het maar net, daar kun je beter niet aankomen. Die dingen mogen dan wel op speelgoed lijken, maar ze zijn het niet. Ik zal het u laten zien.'

Er was een stukje brood op tafel blijven liggen en hij pakte het op en begon het voorzichtig over de punt van een van de kegeltjes te schuiven.

'Mijn pa zei altijd dat kip het beste was, en dat gebruik ik dan ook als ik eraan kan komen. Maar eigenlijk zijn vrijwel alle soorten vlees bruikbaar. Dus u moet zich voorstellen dat dit hompje brood een stuk vlees is. Wat je dan doet, is de lus van de draad rond het hol leggen, op het moment dat de wolvenpups ongeveer drie weken oud zijn en zich wel eens naar buiten willen wagen. En dan...'

Hij stokte en Kathy, die had zitten kijken wat hij met zijn handen deed, keek op naar zijn gezicht en zag dat hij op een eigenaardige manier naar de baby staarde. Buck Junior staarde onverschrokken terug.

'En dan...'

'Meneer Lovelace? Voelt u zich wel goed?'

Hij keek op naar Kathy en het was alsof hij geen idee had wie ze was of wat ze hier deed. Hij keek weer omlaag naar zijn handen en daardoor herinnerde hij zich blijkbaar wat hij aan het vertellen was.

'Dus. De pup ruikt het aas. En omdat hij niet beter weet, neemt hij dit in zijn bek, het smalle uiteinde eerst. Dat is belangrijk, want je wilt niet dat hij het in werking zet voordat het helemaal gezakt is...'

'Helemaal gezakt?' moedigde Kathy aan.

'Helemaal gezakt... Helemaal door zijn keel gezakt. Zodra hij dan het brede gedeelte in zijn geheel in zijn bek heeft, dit hier...'

Hij kneep er even met zijn vingers in en plotseling klonk er een luide knal en schoten drie scherpe haken, als een klein werpanker, in het brood, waarop dit over de hele tafel uiteenspatte.

Buck Junior schrok zich een ongeluk en begon te blèren. Kathy nam hem in haar armen en probeerde hem te sussen, maar hij wist van geen ophouden. Ze stond op en hield hem tegen zich aan, terwijl ze hem op zijn rug klopte, maar het mocht niet baten.

'Het spijt me, ik kan hem maar beter naar huis brengen.'

De oude man gaf geen antwoord. Hij stond daar alleen maar naar de haak in zijn hand te staren.

'Meneer Lovelace?'

Kathy wist niet of ze beter kon blijven om zich ervan te vergewissen dat hij in orde was, maar het gekrijs van de baby werd zo langzamerhand onverdraaglijk. Ze liep naar de deur en draaide zich om om gedag te zeggen. Maar hij leek het niet te horen.

Ze kon het niet met zekerheid zeggen, want de lamp was achter hem en zijn gezicht bevond zich voor de helft in de schaduw, maar toen ze de deur sloot dacht Kathy dat ze op de wang van de oude wolvenjager een traan zag glinsteren.

Toen ze midden in de nacht in bed lag met de slapende baby naast zich, hoorde ze dat hij zijn sneeuwscooter startte. Ze liep naar het raam en zag hoe zijn licht zich via de bovenste weide verwijderde, het bos in.

Het was de allerlaatste keer dat ze hem zag.

De Calders hadden het liefst het merendeel van de koeien die voor het eerst kalfden maar achter de rug voor de hoofdmoot van de kudde aan de beurt kwam. Lukes vader was minstens even trots op zijn goede moederkoeien als op zijn goede stieren en de meeste vaarzen lieten hun kalveren er net zo gemakkelijk uitglibberen als zeep in een badkuip.

Er was er echter altijd wel een aantal dat u geholpen moest worden. De oudere koeien konden rustig in de wei hun kalveren ter wereld brengen, maar de beesten die het voor het eerst deden, bleven in de kralen, waar ze gemakkelijker in de gaten gehouden konden worden.

De tijdstippen waarop ze geïnsemineerd waren, stonden allemaal geboekstaafd, en wanneer de datum waarop ze uitgerekend waren, naderde, werden ze stuk voor stuk ontluisd en ingeënt tegen diarree en vraatziekte. Nu, tijdens de tweede week van het kalven, kwamen ze in een tempo van ongeveer twintig per dag en werd het een hectische boel.

Het weer maakte het er bepaald niet beter op. Soms kon het eind maart bijna aanvoelen alsof het lente was, maar dit jaar niet. Elke dag kwam er een nieuwe sneeuwstorm binnenrollen en de hoogste temperatuur kwam zelden uit boven drieëntwintig graden onder nul. Zodra een vaars aanstalten leek te gaan maken, moesten ze haar naar een van de hokken drijven in de stal waar gekalfd werd. En als ze al lag en begonnen was, stopten ze het kalf, zodra het eruit was gefloept, in een kruiwagen om het uit de kou te halen voordat zijn oren bevroren. Soms, als de moeder de oren niet snel genoeg schoonlikte, moest je ze met een föhn ontdooien, want als je dat niet deed, bleef je zitten met een stel mismaakte beesten waaraan geen enkele zichzelf respecterende koper zijn vingers zou willen branden.

Ruimte was nu kostbaar in de stal en zodra een kalf dronk en de moeder voldoende bij haar positieven leek, werden ze de kou weer ingestuurd, sommige van de arme dreumesen met isolatietape om hun oren, om te voorkomen dat ze weer bevroren. Het was een risico om ze zo snel weer buiten te zetten, omdat de kans bestond dat ze zich nog niet voldoende aan elkaar hadden gewend en dan kon je een paar dagen later een koe aantreffen die het verkeerde kalf aan het zogen was.

De mannen werkten de hele nacht door in ploegendiensten van twee en drie uur, zodat ze geen van allen langer dan vier uur konden slapen. Luke had het om vier uur 's ochtends van Ray overgenomen en had een makkie. De enige dramatische gebeurtenis was dat hij een paar coyotes had zien snuffelen bij de kralen. Ze waren in staat om een kalf weg te grissen voor de moeder wist wat er was gebeurd, en voor iets dergelijks stond er altijd een geweer klaar in de stal. Zijn vader en Clyde zouden ze hebben doodgeschoten, maar Luke jaagde ze slechts weg en prees zich gelukkig dat het geen wolven waren. Hij hoopte alleen dat ze ook uit de buurt zouden blijven van de andere ranches.

Hij ging verder met het schoonmaken van de stal en begaf zich toen naar de kralen om nog een blik te werpen op een van de vaarzen die over tijd was. Ze had er het afgelopen uur een beetje gekweld uitgezien en Luke begon te vermoeden dat er misschien iets aan de hand was. Op weg ernaartoe dacht hij weer aan Helen en hun droevige ontmoeting de dag ervoor.

Hij had haar ruim een week niet gezien. En omdat hij wist dat ze zo dichtbij was, miste hij haar zelfs nog meer dan toen ze zich op duizenden kilometers afstand van hem had bevonden. Hij was op weg geweest naar het dorp om nog wat antidiarree te kopen, toen hij haar pick-up zijn richting uit had zien komen. Ze stopten en praatten vanuit hun raampjes een paar minuten met elkaar. Niet als geliefden, meer als vrienden, die zich op de een of andere manier opgelaten waren gaan voelen.

'Ik kan niet weg, anders was ik wel gekomen,' zei hij. 'Mijn v-vader ..'

'Dat geeft niet, ik begrijp het wel.'

'Ben je nog op s-speurtocht geweest?'

'Ja. En ik denk dat je gelijk hebt. Het lijkt erop alsof er inmiddels nog maar drie of vier over zijn. Er zijn ook niet zoveel gedode prooien meer te vinden.'

'Heb je nog v-valstrikken of iets dergelijks gevonden?'

'Nee, maar ik denk dat er iemand is daar.'

'Waarom?'

Ze haalde haar schouders op. 'Sporen en zo, ik weet het niet. En ik heb een plek gevonden waar iemand zijn tent heeft opgeslagen. Het heeft waarschijnlijk niets te betekenen.'

Ze zei dat ze uit de signalen kon opmaken dat de wolven zich naar lager gelegen gebieden aan het begeven waren en sommige ranches naderden, alsof ze zich op de hoogte wilden stellen van het kalven.

'Hoort die van ons daar ook bij?'

'Die van jullie hoort daar ook bij.'

Haar gezicht kreeg een droevige, wrange uitdrukking en ze zwegen even. Er viel zoveel te zeggen en toch ook weer helemaal niets.

Ze huiverde. 'Ik ben de kou beu.'

'Gaat het goed met je?'

'Nee. Met jou?'

'Nee.'

Hij stak zijn arm uit en ze hielden even elkaars hand vast. Op dat moment viel zijn oog op de deur van de pick-up. Iemand had er in de volle breedte met grote letters HOER op gekrast.

'O god,' zei hij.

'Mooi hè?'

'Wanneer is dat gebeurd?'

'Gisteravond.'

Luke zag een truck het dorp uitkomen. Ze blokkeerden de weg. Helen zag het ook en liet snel zijn hand los.

'Heb je het gemeld op het kantoor van de sheriff?'

'Daar kom ik net vandaan. Hulpsheriff Rawlinson was erg meelevend. Hij zei dat het waarschijnlijk stadskinderen waren, die in het bos lol waren komen trappen. Hij zei dat ik een geweer moest aanschaffen als ik me zorgen maakte.'

Luke schudde zijn hoofd. De truck was bijna op gelijke hoogte gekomen.

'Enfin,' zei Helen. 'Tot ziens.'

'Ik zal wel op de een of andere manier proberen een kijkje te gaan nemen.'

'Het geeft niet, Luke. Misschien kun je dat voorlopig beter niet doen.'

De truck toeterde. Ze namen droevig afscheid van elkaar en reden in tegenovergestelde richting weg.

Hij stond op het hek van de veekraal en probeerde over de rand daarvan met zijn zaklantaarn de vaars die hij wilde controleren te vinden.

'Hoe gaat het?'

Hij keek om en zag Clyde, die de volgende ploegendienst zou draaien.

'Goed. Er is er hier een waar ik me een beetje z-zorgen om maak. Ze is een beetje onrustig geweest. Volgens mij heeft ze een g-gedraaide baarmoeder of zoiets.'

Clyde vroeg of hij haar wilde aanwijzen.

'Ach welnee,' zei hij geringschattend. 'Ze is in orde.'

Luke haalde zijn schouders op. Hij vertelde Clyde over de coyotes, liet het toen verder aan hem over en ging terug naar de bungalow om nog een uur te kunnen slapen voor de zon opging.

Hij versliep zich. Toen hij gedoucht en zich aangekleed had, zaten de anderen al in de keuken aan het ontbijt. Hij merkte meteen dat er iets was gebeurd. De sfeer was om te snijden. Ray en Jesse zaten zwijgend te eten. Zijn vader had een gezicht als een donderwolk.

Zijn moeder waarschuwde hem met haar ogen toen ze melk in zijn glas schonk. Een poosje werd er geen woord gesproken.

'Waarom heb je die vaars eigenlijk dood laten gaan?' zei zijn vader ten slotte.

'W-wat?'

'Spaar me dat ge-w-wat, jongen.'

'Welke vaars?'

Hij keek naar Clyde, maar die hield zijn ogen op zijn bord gericht.

'Clyde heeft een dode vaars in de kraal gevonden. Had een gedraaide baarmoeder.'

Luke fronste ongelovig zijn voorhoofd terwijl hij naar Clyde keek.

'M-maar ik heb je op haar gewezen.'

Clyde keek even op en Luke kon de angst lezen in zijn ogen.

'Wat?'

'Ik heb je op de vaars gewezen en j-jij zei dat ze in orde was.'

'Dat is niet waar. Jezus, Luke!'

'Kom op, jongens,' zei Lukes moeder. 'We verliezen altijd een paar...'

Zijn vader viel haar vinnig in de rede. 'Hou jij je erbuiten.'

'Ik heb je zelfs v-verteld wat er met haar aan de hand was. En jij zei dat ze in orde was!'

'Zeg, kom, jochie. Ga nou niet proberen om het mij in de schoenen te schuiven.'

Luke stond op. Zijn stoel schraapte over de vloer.

'En waar ben jij van plan naar toe te gaan?'

'I-i-ik heb er genoeg van.'

'O ja? Nou, ik anders om de dooie dood niet. Ga zitten jij.'

Luke schudde zijn hoofd. 'Nee, meneer.'

'Jij gaat verdomme zitten als ik je dat zeg.'

'Nee meneer.'

Het leek alsof zijn vader even niet wist wat hij doen moest. Hij was geen opstandigheid gewend. Ray en Jesse stonden op en verlieten, met hun ogen op hun laarzen gericht, stilletjes de kamer.

'Jij blijft verdomme waar je bent totdat ik mijn zegje heb gedaan. Ik heb van je moeder gehoord dat je naar de universiteit in Minnesota gaat, klopt dat?'

Lukes moeder stond op. 'Buck, in 's hemelsnaam niet nu...' 'Hou je mond. Om beestenknuffelen of zoiets te studeren. Is dat waar?'

'B-b-biologie.'

'Dus het is waar. En het komt niet bij je op je eigen vader hierover te raadplegen?'

Luke voelde dat zijn benen begonnen te trillen. Maar dat was niet van angst. Voor het eerst in zijn leven was hij niet bang voor de grote stierenkop die hem vanaf de andere kant van de tafel dreigend aankeek. Hij voelde alleen maar zuivere woede, door de jaren heen gerijpt. Het was bijna opbeurend.

'Heb je je tong verloren?'

Luke keek naar zijn moeder. Ze stond bij de gootsteen en probeerde manhaftig haar tranen in te houden. Hij wendde zich weer tot zijn vader. Heb je je tong verloren? Hij haalde diep adem en voelde een wonderbaarlijke kalmte oprijzen in zijn borst. Hij schudde zijn hoofd.

'Nee,' zei hij alleen.

'Dan mag je je verdomme weleens nader verklaren.' 'Ik d-d-d...'

Zijn vader glimlachte voldaan.

Dit was het moment. Er was een witte vogel losgelaten in de kamer en het enige dat Luke hoefde te doen was zijn hand uitsteken en haar voorzichtig vastpakken. Dan zou hij bevrijd zijn. Hij haalde nogmaals diep adem.

'Ik dacht dat het u niet zou interesseren.'

'O, werkelijk?' Zijn vader glimlachte sarcastisch en leunde achterover in zijn stoel.

'Ik wist dat u het niet g-goed zou keuren.'

'Nou, de eerste keer had je ongelijk en de tweede gelijk. Het interesseert me wel degelijk en ik keur het om de donder niet goed. Jij gaat naar Montana State, jongen, en je ziet maar dat je leert zo'n goede rancher te worden dat je geen goede vaarzen meer dood laat gaan.'

'Als hij te 1-laf is om ervoor uit te komen, dan zal me dat een zorg zijn. En ik ga niet naar M-Montana State, ik ga naar M-Minnesota. Als ze me aannemen.'

'O, dat was je van plan?'

'Ja, meneer.'

Zijn vader stond op en liep naar hem toe en even voelde Luke zijn moed wankelen.

'En wie mag dat in godsnaam allemaal gaan betalen?'

'Daar v-v-vind ik wel iets op.'

'Ik betaal het.' Die woorden waren afkomstig van zijn moeder en ze draaiden zich allebei naar haar toe.

'Ik heb je gezegd dat je je erbuiten moet houden.'

'W-w-w...' O god, dacht Luke, Laat me nu niet in de steek. Laat de witte vogel niet verdwijnen.

'Ww-ww-ww...' aapte zijn vader hem na.

Luke voelde hoe een rivier van kille woede de woorden meesleurde, zijn mond uit.

'Waarom moet u altijd iedereen k-koeioneren? Hebt u nog niet genoeg schade aangericht? We moeten allemaal zijn zoals u dat wilt, hè? Alles wat u niet b-begrijpt, moet u kwetsen. Komt dat soms omdat u bang bent?'

'Waag het niet om zo tegen me te spreken.'

'Komt het daardoor?'

Zijn vader zette een stap in zijn richting en gaf hem met de rug van zijn hand een harde klap in het gezicht. Zijn moeder gilde en bedekte haar ogen. Clyde was nu ook opgestaan.

Luke merkte aan de zilte en metaalachtige smaak dat de binnenkant van zijn mond was gaan bloeden. Hij staarde naar zijn vader, die zijn blik dreigend beantwoordde, zijn enorme borstkas rijzend en dalend en zijn nek vuurrood van kwaadheid. Hij deed Luke denken aan de grizzly die hen had achternagezeten in het bos. Luke vroeg zich vluchtig af waarom de aanblik hem niet langer angst inboezemde.

'Ik ga nu weg,' zei hij. Hij voelde dat er bloed uit zijn mondhoek sijpelde en hij zag dat zijn vader het opmerkte en dat er misschien een zweem van twijfel opflikkerde in diens kille, grijze ogen.

'Jij gaat weer aan het werk.'

'Nee, meneer. Ik ga weg.'

'Als je dat doet, zul je hier nooit meer een voet over de drempel zetten.'

'Ik h-hoor hier toch niet thuis. Ik heb hier nooit thuisgehoord.'

En hij gaf zijn moeder een knikje en liep de kamer uit.

Boven haalde hij twee langwerpige canvas tassen uit de kast en pakte wat kleren in, een paar van zijn favoriete boeken en nog wat andere dingen die hij dacht nodig te hebben. Hij hoorde de keukendeur dichtslaan en zag uit het raam zijn vader met Clyde op zijn hielen door de sneeuw naar de veekralen stampen. Het was licht aan het worden. Luke vroeg zich al die tijd af of zijn kalmte hem plotseling zou verlaten, maar dat gebeurde niet.

Toen hij boven aan de trap was gekomen, wierp hij een blik door de open deur van de slaapkamer van zijn ouders en zag dat zijn moeder een koffer aan het pakken was op het bed. Hij zette zijn tas neer en liep naar de deur.

'Mam?'

Ze draaide zich om en ze stonden elkaar even aan te kijken. Toen liep ze met uitgestrekte armen op hem af en hij ging naar haar toe en omhelsde haar ook. Hij zei niets totdat hij voelde dat haar bevende gesnik was bedaard.

'W-waar kun je heen?'

Ze veegde haar tranen af. 'Ik heb Ruth gebeld. Ze zei dat ik een tijdje bij haar kon logeren. Ga jij naar Helen?'

Hij knikte. Zijn moeder nam haar hoofd van zijn borst en keek hem aan.

'Je houdt erg veel van haar, hè?'

Hij haalde zijn schouders op en probeerde te glimlachen. Om de een of andere reden had hij plotseling ook zin om te gaan huilen. Maar hij deed het niet.

'Ik weet het niet,' zei hij. 'Ik geloof het wel.'

'Houdt zij van jou?'

'O mam, ik...'

'Het spijt me, daar heb ik niets mee te maken.'

Ze knuffelde hem nog even voor de laatste maal en gaf hem een kus op zijn wang.

'Beloof je dat je me op komt zoeken?'

'Dat beloof ik.'

Hij liet zijn tassen in de woonkamer op de grond vallen, liep naar het geweerrek in de werkkamer van zijn vader en, hoewel hij hem nauwelijks had gebruikt, pakte hij de .270 Winchester eraf die na de dood van zijn broer in zijn bezit was gekomen. In de la eronder lag een doos met patronen, die hij meenam en met het geweer in een van de tassen stopte. Hij haalde zijn jas, hoed en oliejas van de haakjes in de keuken, nam een extra paar laarzen mee en bracht daarna alles naar de jeep.

Toen hij wegreed, liet hij zijn blik over de weide onder hem dwalen en zag Moon Eye met de andere paarden bij de boom staan die uit de oude Ford groeide. Omdat hij zo ver weg stond wist Luke het niet zeker, maar het leek alsof het paard naar hem terugstaarde.

Toen hij onder de schedel van de poort door reed, keek hij over zijn schouder naar de ranch. Zijn vader en Clyde waren een paar vaarzen naar de stal aan het drijven. Clyde draaide zich om en bleef even staan om hem na te kijken. Maar zijn vader liep door.

Voordat hij stierf, wilde de wolvenjager zeggen dat hij er spijt van had, maar er was niemand om dat tegen te zeggen.

De enige persoon die het zou begrijpen was Winnie en zij was dood.

Hij vroeg zich af hoe lang ze had geweten van 'die kleine opflikkering', zoals ze het had genoemd, en waarom ze het hem niet eerder had verteld, hoewel hij diep in zijn hart wist dat hij er nooit oor voor zou hebben gehad.

Hij had met de gedachte gespeeld om naar de hut van de biologe te gaan en haar zijn spijt te betuigen. Maar hij kende haar niet en hij schaamde zich om haar te vertellen wat hij had gedaan. Bovendien was dit niet het enige waarvoor hij zich moest verontschuldigen. Het was een heel leven. Uiteindelijk was hij regelrecht naar de mijn gekomen. Het was om het even of het nou hier gebeurde of ergens anders.

Toen hij hier net was aangekomen, was zijn hoofd dermate op hol dat hij dacht dat de pup die hij de avond tevoren had afgeschoten, misschien toch niet dood was en dat hij hem nog zou kunnen redden, als hij de toegang tot de mijn maar kon vinden. Hij had alles afgezocht, maar hij kon hem niet vinden en ten slotte was hij bij zinnen gekomen en had zich herinnerd hoeveel schade de kogel had aangericht.

Nu zat hij naakt met zijn rug tegen een boom aan de rand van de open plek waar de afgedekte luchtschacht was. Hij had er al zijn kleren in laten vallen en stelde zich nu voor dat ze boven op de wolven lagen. Zijn verweerde huid was bijna net zo blank als de sneeuw. Hij zag hoe de sterren vager werden en één voor één verdwenen in het ochtendgloren.

Hij raakte door de kou bevangen. Hij voelde hem omhoogkruipen langs zijn benen en armen en stilletjes zijn hart naderen. Hij voelde hem als een kap met zijn schedel vergroeien, terwijl zijn baard opvroor en verstijfde door zijn trager geworden ademhaling.

Hij had het zo koud dat hij het helemaal niet meer koud had. Er daalde zelfs een soort dromerige rust op hem neer. En terwijl dat gebeurde, begonnen zijn gedachten streken uit te halen. Hij dacht dat Winnie hem riep en hij probeerde terug te roepen, maar zijn stem was binnen in hem bevroren. Toen realiseerde hij zich dat hij alleen maar een stel raven had gehoord, die door de zalmkleurige lucht boven de open plek fladderden.

Hij had er zijn hele leven in gehandeld en was dus niet erg angstig voor de dood. En toen die ten slotte verscheen, waren er geen rumoer en geschreeuw van pijn, en ook geen wraakzuchtige opsomming van zijn zonden. In plaats daarvan zag hij al mijmerend het gezicht van een baby, die hem bij kaarslicht aankeek. Misschien was dat het kind dat hij en Winnie nooit hadden gehad. Toen opeens wist de wolvenjager dat hij het zelf was, op jonge leeftijd. En op dat moment boog de schaduw van zijn onbekende moeder zich voorover naar de kaarsvlam en blies hem zachtjes uit.