6
Helen vloog nog diezelfde avond terug naar Boston. Ze was van plan geweest het hele weekend bij vrienden in New York te logeren, maar op het vliegveld belde ze af met een excuus dat erop neerkwam dat ze naar huis moest. In werkelijkheid wilde ze gewoon weg uit de verstikkende lucht en herrie van Manhattan.
De rest van de lunch was beter verlopen. Haar vader gaf haar een prachtige portemonnee van Italiaans leer die Courtney hem had helpen uitzoeken. Courtney had ook een cadeautje voor haar, een flesje parfum, en steeg met sprongen in Helens achting door een reusachtig stuk chocoladetaart te eten.
Tot haar vaders zichtbare plezier hadden de twee vrouwen elkaar zelfs gezoend bij het afscheid, waarbij Helen beloofde naar Barbados te komen voor de bruiloft, maar botweg weigerde bruidsmeisje te zijn.
Het liep tegen tienen toen ze Boston achter zich had gelaten en snelweg nummer zes naar het oosten insloeg, die haar helemaal tot aan Wellfleet op de Cape zou brengen.
In haar haast om New York uit te komen was ze vergeten dat het vrijdagavond was, de avond dat het verkeer muurvast zat. Het grootste deel van de weg stond je bumper aan bumper met weekendrecreanten en toeristen, hun autodaken hoog opgetast met fietsen, boten en surfplanken. Helen verlangde naar de herfst, wanneer het wat rustiger zou worden en nog meer naar de winter, wanneer de wind over de baai gierde en je kilometer na kilometer over de oceaankust kon lopen zonder andere levende wezens te zien dan vogels.
Het huis waarin ze de afgelopen twee jaar had gewoond was een huurhuis aan de kant van de baai, ongeveer anderhalve kilometer ten zuiden van het dorp Wellfleet. In haar gedachten was het nog steeds Joels huis. Om er te komen moest je de snelweg verlaten en een labyrint van smalle boslaantjes door en vervolgens een steil zandweggetje over dat naar het water afdaalde.
Toen ze door de bossen reed, eindelijk weg uit het verkeer, deed Helen de airconditioning van de oude Volvo-stationcar uit en draaide het raampje open om de warme lucht van het bos op te snuiven. Het was waarschijnlijk niet veel kouder dan in New York, maar hier was de hitte anders, de lucht schoon en er stond bijna altijd een briesje.
De auto hobbelde over het zandpad tot ze beneden haar tussen de bomen de zwarte uitgestrektheid van water kon zien en de drie huisjes die ze langs moest voor de laatste afdaling naar het hare. Ze stopte naast haar brievenbus maar er zat niets in. Hij had haar meer dan een maand niet geschreven.
Er brandde nog licht bij de Turners, die op Buzz pasten als ze weg was. Ze hoorde zijn welkomstgeblaf toen ze bij het huis stopte. Hij stond haar kwispelstaartend achter de hordeur van de keuken op te wachten. Mevrouw Turner kwam eraan en liet hem naar buiten.
Buzz was een gecastreerde bastaard van onduidelijke herkomst die Helen de kerst voordat ze Joel ontmoette uit een hondenasiel in Minneapolis had gehaald. Zo was haar relatie met Buzz, afgezien van die met haar vader en die met een humeurige hamster - een van de batterij huisdieren die Helen als kind had gehouden - de langdurigste relatie met een wezen van het mannelijk geslacht die ze ooit had gehad. Hij had nu een ruigharige vacht, wat zijn naam onzinnig maakte. Toen ze hem voor het eerst zag, was zijn haar overal in korte stekeltjes geknipt om hem van een vreselijke aandoening af te helpen. Bedekt met vlekken van een paars desinfecteermiddel was hij verreweg de lelijkste hond in het asiel geweest. Helen moest hem gewoon hebben.
'Hé, lastpost. Hoe gaat ie? Mooi zitten nu, zit.'
Buzz sprong in de auto en wachtte in de passagierszetel terwijl Helen mevrouw Turner bedankte en enkele minuten met haar kletste over de verschrikkingen van de zomer in de stad. Toen reed ze met Buzz de laatste paar honderd meter van hobbels en kuilen naar het huis.
Het was een groot oud huis, bedekt met rottende witte dakspanten die klapperden als de wind uit het westen woei, wat meestal het geval was. Het stond afgezonderd aan de waterkant als een op het strand getrokken lijnboot en keek uit over de moerassige inham van de baai. Het leek vanbinnen nog meer op een schip, omdat alle muren, vloeren en plafonds met smalle, donker geverniste planken waren bedekt.
Boven keken twee identieke puntgevelramen als patrijspoorten uit over de baai. De brug van het schip was een lange erker in de woonkamer waarin, als je met hoogwater naar buiten keek, je je kon voorstellen dat je eindelijk op zee was en koers zette naar het vasteland van Massachusetts.
Helen kon, als ze zich dat veroorloofde, wel de hele dag bij die erker staan zonder er genoeg van te krijgen, en toezien hoe het weer de vormen en kleuren van de baai herschikte als een rusteloze, perfectionistische schilder. Ze hield van de manier waarop de wind en de wolken hun sporen trokken in het moerasgras en hoe, als het eb werd, de lucht zich vulde met een zoutige oergeur en de modderige vlakten gonsden en krioelden van legers wenkkrabben.
De lamp met tijdschakelaar boven de achterdeur was aan, en insecten die haar thuiskomst vierden zoemden eromheen en wierpen schaduwen op het bordes die vijf keer zo groot waren als zijzelf. Helen smeet haar tas neer voor de deur. Ze wilde even een klein wandelingetje maken over het strand om Buzz te laten rennen. Ze was moe, maar het was de soort moeheid die ontstaat wanneer je te lang in een vliegtuig en een auto hebt gezeten. Het was ook een voorwendsel om het huis nog even niet binnen te gaan. Het leek zo groot en stil nu alleen zij en de hond er woonden.
Ze liep langs het kromme pad van gebroken planken naar beneden en daalde vervolgens de treden af naar de strook zand die naast het moerasgras helemaal naar het eind van de inham liep.
Ze genoot van de bries op haar gezicht en zoog de zoute lucht met diepe teugen in haar longen. Aan de overkant van de baai zag ze de lichtjes van een klein bootje dat met de stroom meevoer. Een afnemende maan zocht naar gaten in de wolken en maakte, toen zij er een had gevonden, een pad van licht over het water. Buzz rende voor haar uit en stopte zo nu en dan om een plasje te doen of het snoer van pas aangespoelde rommel te besnuffelen.
Toen Joel er nog was, hadden ze elke nacht voor het slapengaan deze wandeling gemaakt. En in het begin, in de tijd dat ze nog geen vijf minuten van elkaar af konden blijven, stopten ze altijd om een duinholte te zoeken en daar te vrijen, terwijl Buzz in zijn eentje wegrende en op zoek ging naar krabben in het moerasgras of achter vogels aanzat die hij had opgeschrikt en dan doorweekt terugkwam om hen te zoeken en hen aan het gillen maakte door zich boven hen uit te schudden.
Zo'n zevenhonderd vijftig meter verder op het strand lag de romp van een oude jol die iemand misschien ooit van plan was geweest op te knappen maar die nu onherstelbaar was verrot. Hij was op het kiezelstrand getrokken buiten het bereik van de golven, mits het getij niet al te hoog was, en lag nutteloos aan twee oude bomen vastgebonden met touwen die een baard van mos hadden gekregen. Hij zag eruit als het skelet van een minder ambitieuze ark van Noach, waarin alleen de ratten waren achtergebleven die door Buzz elke avond werden bezocht. Ook nu was hij daarbinnen, grommend en schuifelend in het donker. Helen zat op een stuk drijfhout en stak een sigaret op.
Zij en Buzz waren voor het eerst op de Cape geweest tijdens een vakantie vroeg in juni van eerverleden zomer. Haar zuster had een huis voor het hele seizoen gehuurd, een van die fantastische huizen die hoog boven het water zijn gelegen, met een adembenemend uitzicht tot aan Great Island en met zijn eigen steile, houten trap naar de kust. Ze had Helen uitgenodigd daar te logeren.
Celia was met haar studieliefje getrouwd, slimme maar saaie Bryan, wiens softwarebedrijf onlangs voor een verbijsterend bedrag was overgenomen door een Californische computergigant. Zelfs daarvoor waren ze op een voorspelbare manier gelukkig geweest en hadden zonder enige moeite twee volmaakte, blonde kinderen ter wereld gebracht: een jongen en een meisje, Kyle en Carey. Ze woonden in Boston, in een huis dat deel uitmaakte van een nieuwbouwproject bij het water, dat natuurlijk verscheidene architectuurprijzen had gewonnen.
Helen had het grootste deel van de afgelopen vijf jaar op een primitieve manier geleefd in de onherbergzame gebieden van Minnesota en het duurde even voor ze gewend raakte aan luxe. Zelfs de 'gastsuite' in Celia's huurhuis op Cape Cod had zijn eigen bubbelbad. Ze was van plan geweest een week te blijven, en daarna naar Minneapolis terug te gaan om aan haar proefschrift te werken, waarover haar promotor haar al aan de kop zeurde. Maar die week werd twee weken en die twee weken werden een maand.
Bryan kwam elk weekend uit Boston om zich bij hen aan te sluiten, en een keer hadden hun moeder en Ralphie een paar dagen bij hen gelogeerd en waren er toen in geslaagd door een van de bedden te zakken. De resterende tijd hadden Helen, Celia en de kinderen het rijk alleen. Ze konden goed met elkaar overweg, en het was prettig de tijd te hebben om de kinderen te leren kennen, hoewel haar zuster het raadsel bleef dat ze altijd was geweest.
Celia leek door niets van haar stuk te brengen. Zelfs niet door Buzz die haar beste strooien hoed opat. Haar kleren waren altijd schoon en gestreken, haar figuur goedverzorgd, haar haar gewassen en keurig gekapt. Op de zeldzame momenten dat Kyle en Carey brulden of een driftbui hadden, glimlachte ze alleen maar en suste en knuffelde hen tot ze zich beter voelden. Ze deed liefdadigheidswerk, speelde elegant tennis en kookte goddelijk. Ze kon binnen een halfuur een geïmproviseerd banket voor tien personen in elkaar draaien. Ze had nooit last van hoofdpijn of slapeloze nachten of van humeurigheid als ze ongesteld was en zelfs in de afzondering van haar eigen toilet, vermoedde Helen, liet ze zelden of nooit een wind.
Helen had al lang geleden ontdekt dat er weinig plezier viel te beleven aan pogingen haar zuster te shockeren. Het was onmogelijk, en ze waren nu tenslotte volwassenen. Je deed zoiets niet bij iemand die je ondergoed waste en je elke ochtend een kop koffie op bed bracht. Ze praatten veel met elkaar, voornamelijk over niets, hoewel Helen eens in de zoveel tijd erachter probeerde te komen hoe Celia tegenover de belangrijke dingen in het leven stond, of tenminste tegenover de dingen die zijzelf belangrijk vond.
Op een avond na het eten, toen Bryan er niet was en de kinderen naar bed waren, vroeg Helen haar over de scheiding van hun ouders. Ze zaten aan tafel onder de bomen en maakten de wijn op waarvan Helen, zoals gewoonlijk, het meeste had gedronken, terwijl ze de zon achter het eiland zagen ondergaan in de zwarte strook van de kust van Massachusetts. Ze wilde weten of de scheiding voor Celia even traumatisch was geweest als voor haar.
Celia haalde haar schouders op. 'O, ik denk dat ik altijd het gevoel heb gehad dat het zo het beste was.'
'Maar maakt het je nooit kwaad?'
'Nee. Zo waren ze nu eenmaal. Ze wilden bij elkaar blijven tot we oud genoeg waren om er niet al te geschokt door te zijn.'
'En jij was er niet "al te geschokt" door?' vroeg Helen ongelovig.
'O jawel. Ik was een tijdje woest op ze. Maar je moet je dit soort dingen niet al te zeer aantrekken. Het is hun leven tenslotte.'
Helen had aangedrongen en geprobeerd een barst te vinden in wat volgens haar weleens niet meer kon zijn dan een beschermend laagje vernis, maar zonder resultaat. Misschien was het waar dat dezelfde gebeurtenis die haar verscheurd had en haar, in elk geval in haar liefdesleven, jarenlang bijna stuurloos heen en weer had geslingerd, haar zuster onberoerd had gelaten. Hoe dan ook, het had geen zin erover te praten. Maar hoe vreemd, dacht ze, dat twee mensen met dezelfde genen zo verschillend zijn. Misschien was een van hen verwisseld bij de geboorte.
Nadat ze een maand had gezwommen, gelezen en met Kyle en Carey op het strand had gespeeld, was Helen rusteloos geworden. Een vriendin van haar in Minneapolis had haar het nummer gegeven van een vriend, Bob genaamd, die in het Oceanologisch Laboratorium in Woods Hole, wat verder op de Cape, werkte, en op een avond had Helen hem opgebeld.
Hij klonk aardig en vroeg haar of ze zin had op een etentje te komen dat hij dat weekend organiseerde. Hij en een paar vrienden zouden een 'verbazingwekkend filmpje' gaan bekijken dat een van de mensen in Woods Hole had gemaakt in de baarmoeder van een zandtijgerhaai. Het was niet bepaald wat Helen onder een fantastische avond verstond, maar vooruit, dacht ze, waarom niet?
Meteen toen ze binnenliep viel haar oog op Joel Latimer.
Hij zag eruit als een van die Californische surffanaten uit de jaren zestig, lang, dun en gebruind, en met een ragebol van zongebleekt blond haar. Hij betrapte haar toen ze naar hem stond te staren, terwijl Bob haar aan het vertellen was over Woods Hole, en hij glimlachte zo onbeschaamd naar haar dat ze bijna haar wijn morste.
Het was een etentje van het soort 'bedien-jezelf-in-de-keuken' en Helen stond op een gegeven moment naast hem bij de vegetarische lasagne.
'Dus jij bent die vrouw die warmloopt voor de wolven,' zei hij.
'Eigenlijk heeft het meer weg van gestrompel op koude voeten.'
Hij lachte. Hij had de blauwste ogen en de witste tanden die ze ooit had gezien. Ze voelde iets in haar maag samentrekken en zei bij zichzelf dat ze niet zo dwaas moest doen. Hij was niet eens haar type, maar wat dan wel haar type was had ze nooit helemaal zeker geweten. Hij schepte wat salade op haar bord.
'Ben je hier op vakantie?'
'Ja, ik logeer bij mijn zuster. In Wellfleet.'
'Dan zijn we buren.'
Joel kwam uit North Carolina en dat kon ze horen aan zijn accent. Zijn vader runde een viszaak. Hij vertelde haar dat hij een proefschrift schreef over degenkrabben, wat helemaal geen krabben waren, zei hij, maar arachniden, verre verwanten van de spin. Het waren een soort levende fossielen, zelfs in de tijd dat dinosaurussen over de aarde zwierven al eeuwenoud; ze bestonden al zo'n vierhonderdmiljoen jaar zonder te veranderen.
'Ze lijken zo te horen op mijn promotor,' zei ze. Hij lachte. God, wat voelde ze zich geestig. Normaal gesproken was het zo dat ze in de nabijheid van knappe mannen ofwel met de mond vol tanden stond, ofwel uit haar nek kletste. Ze vroeg hem hoe die krabben eruitzagen.
'Ken je die helmen die de nazi's droegen? Nou, zo zien ze eruit, maar dan bruin. En vanbinnen zijn ze ongeveer als een schorpioen.'
'Werkelijk net mijn promotor.'
'En uit zijn rug steekt een staart met een scherpe punt.'
'Hij houdt de zijne verborgen.'
Hij vertelde haar dat het bloed van de degenkrab allerlei belangrijke medische toepassingen had, en zelfs werd gebruikt om kanker te diagnosticeren en behandelen. Maar de soort werd bedreigd en een van de problemen hier op de Cape was dat de palingvissers ze als aas gebruikten. Zijn onderzoek bestond erin uit te zoeken hoe ernstig de gevolgen daarvan waren voor de plaatselijke degenkrabpopulaties. Hij woonde in een groot oud huurhuis, net ten zuiden van Wellfleet. Het leek op een schip, zei hij. Ze moest eens bij hem langskomen.
Ze namen hun eten mee naar een hoek en hij vertelde haar wie de andere gasten waren en over de video die ze zouden zien. Ze vroeg hem hoe je het voor elkaar kreeg te filmen in de baarmoeder van een haai.
'Met heel veel moeite.'
'Het moet wel een heel grote haai zijn...'
'Of een heel kleine cameraman.'
'Precies. Die ook nog eens gynaecoloog is.'
Toen ze de film later bekeek, op de bank bekneld tussen Joel en iemand anders, vroeg ze zich af of hij zich net zo bewust was als zij van het feit dat hun lichamen tegen elkaar waren gedrukt. Zijn jeans was gescheurd en ze kon het niet laten steelse blikken te werpen op het stukje gebruinde dij dat erdoorheen scheen.
De man die de video had gemaakt (hij was van een normaal postuur) voorzag hem van commentaar en legde uit dat als een wijfjeszandtijgerhaai is bevrucht, er in twee verschillende baarmoeders verscheidene bevruchte eicapsules ontstaan die zich snel ontwikkelen tot embryohaaien, compleet met tanden. In elke baarmoeder ontpopt een haaienfoetus zich als de sterkste en begint dan zijn broers en zussen te vermoorden en te verslinden. Alleen deze twee worden geboren, al aardig bedreven in de kunst van het doden.
Terwijl hij praatte dwaalde de kleine endoscoopcamera langs de slijmerige roze grotten en tunnels van de moederhaai, als een camrecorder in een goedkope horrorfilm. Je zag een gulpende soep van dode babyhaaien, maar taal noch teken van de helse zuigeling die ze allemaal had gedood. Toen, helemaal achter in de baarmoeder, dook in de soep plotseling een geel oog op en keek recht in de camera, en een kamer vol door de wol geverfde biologen schreeuwde in koor. In het gelach dat daarop volgde merkte Helen gegeneerd dat ze Joels arm had vastgepakt. Ze liet hem gauw los.
Later nam Bob haar mee om haar aan een paar andere mensen voor te stellen en ze keek telkens even naar Joel aan de andere kant van de kamer. En ook al was hij druk in gesprek, hij zag haar en glimlachte. Toen ze afscheid namen, vroeg hij of ze het leuk zou vinden een paar degenkrabben te ontmoeten en veel te prompt zei ze: ja. Hij zei: wat denk je van morgen? en zij zei: goed.
Binnen een week waren ze minnaars en een week later vroeg Joel haar bij hem te komen wonen. Hij zei dat hij het gevoel had haar altijd te hebben gekend, dat ze 'zielsverwanten' waren, dat ze, als ze bij hem in zou trekken, de winter samen konden doorbrengen, terwijl ze aan hun proefschrift werkten. Helen had haar hele leven nog nooit zoiets romantisch gehoord. Maar mannen werden niet verondersteld zo snel het initiatief te nemen om zich aan iemand te binden. Dus zei ze: nee, geen sprake van, bespottelijk gewoon; en de volgende morgen trok ze bij hem in.
Ze had Celia nog nooit zo dicht bij ontsteltenis gebracht.
'Ga je met hem samenwonen?' zei ze, terwijl Helen onder haar toeziend oog pakte.
'Jazeker.'
'Terwijl je hem nog maar twee weken kent?'
'Zuster, als een meisje de ware niet voor ogen heeft, moet ze soms blindelings toeslaan.'
Sinds de scheiding van haar ouders was ze van de ene mislukte verhouding in de andere gevallen. Niet dat ze nou zo promiscue was. Zelfs als ze dat had willen zijn, zou dat lastig zijn geweest, want het grootste deel van het jaar leefde ze in onherbergzame gebieden. Het kwam gewoon doordat ze de griezelige neiging had om de meest ongeschikte mannen die er waren uit te kiezen. Uitzonderingen daargelaten, waren het voornamelijk mannen die door andere vrouwen al van mijlenver werden ontmaskerd, bij wie 'zak' of 'bedrieger' of 'schoft' in neonletters op hun voorhoofd geschreven stond, mannen die zij niet mocht of aantrekkelijk vond, maar bij wie ze op een of andere manier toch altijd terechtkwam.
Helen was er nooit helemaal achter gekomen waarom ze nu zo slecht koos. Misschien stelde ze geen hoge eisen, omdat ze er diep in haar hart van overtuigd was dat een goede man onmogelijk iets in haar zou kunnen zien. Niet dat de slechte mannen veel in haar leken te zien, want het was zelden Helen die de verhouding beëindigde, behalve als ze voelde dat ze eerstdaags in de steek gelaten zou worden en hem voor kon zijn.
Meestal begon ze een relatie met groot enthousiasme, zelfs met de slechtsten van hen, en probeerde er wat van te maken, wanhopig strevend naar hun goedkeuring, totdat ze geleidelijk uit haar leven verdwenen of haar begonnen te bedriegen of het bij een laatste armzalig diner in een goedkoop restaurant uitmaakten, en dat behoedzaam probeerden te doen door te zeggen: misschien, liefje, moeten we er een punt achter zetten.
Ze had met geen van hen echt samengewoond. Dus toen Joel zijn voorstel deed, raakte ze in paniek. Wekenlang werd ze midden in de nacht met bonzend hart wakker, haar hoofd gonzend van de absolute zekerheid dat deze tedere, gouden man die warm en zacht naast haar lag te snurken, haar zou vertellen dat het allemaal een vergissing was geweest en of ze alsjeblieft haar tassen wilde pakken, haar hond meenemen en maken dat ze wegkwam uit zijn leven.
Maar dat gebeurde niet, en na een tijdje ontspande ze zich. Weldra leek het alsof ze niet eens los van elkaar bestonden. Ze had iets dergelijks in boeken gelezen maar nooit geloofd dat het zo kon zijn. Maar het was zo. Ze kenden elkaars gedachten vaak zonder daar woorden voor nodig te hebben. Ze konden een hele nacht pratend doorbrengen of een hele dag zwijgend.
Wanneer mensen haar over haar werk vroegen, gaf ze normaal gesproken een paar schertsende antwoorden, bagatelliseerde het, en draaide de rollen dan om door zelf vragen te stellen. Wie zou er geïnteresseerd kunnen zijn in wat zij deed? Maar met Joel was het anders. Je kon hem niet van zijn apropos brengen. Ze merkte dat ze hem meer over haar werk vertelde dan ze ooit iemand verteld had, en hij maakte haar ervan bewust dat haar promotor gelijk had: ze was goed; lieve hemel, ze was briljant.
De eerste keer dat hij tegen haar zei dat hij van haar hield, wist ze niet hoe ze moest reageren. Ze mompelde alleen wat en kuste hem en het moment ging voorbij. Ze kon er niet toe komen hetzelfde terug te zeggen, hoewel het zo was. Misschien was hij het soort man dat het zei tegen iedere vrouw met wie hij naar bed ging. Maar dat was niet het enige wat haar tegenhield. Als ze hetzelfde terug zou zeggen, leek dat iets angstwekkend definitiefs te hebben, zoals het samenvoegen van de twee uiteinden van een draad om een cirkel te maken; ze zou iets afmaken. Beëindigen.
Maar toen de herfst plaatsmaakte voor de winter en de Cape bevrijd was van de toeristen en de grote zwermen van trekvogels in de lucht erboven, voelde Helen zich op de een of andere manier ook bevrijd. Verlost van twijfel en verlegenheid, kwam ze ertoe te aanvaarden wat zij en Joel hadden gevonden. Hij hield van haar en zij moest dus iemand zijn van wie je kon houden. Hij zei tegen haar dat ze mooi was en voor het eerst in haar leven had ze echt het gevoel dat ze dat was. En hoewel hij het ongetwijfeld al moest weten, waarom zou ze hem nu niet vertellen dat ze ook van hem hield? Dus de tweede keer dat hij het zei, deed ze dat.
Ze verplaatsten de lange keukentafel naar de woonkamer en plaatsten hem bij de grote erker met hun laptops erop en hoge stapels papier. Maar van werken kwam het niet echt. Ze praatten te veel of staarden te lang naar de wind die het schuim afmaaide van de grijze golven in de baai. Er was een houtkachel die ze de hele tijd brandend hielden en elke dag gingen ze met Buzz lange wandelingen maken bij de waterkant, op zoek naar drijfhout.
Joel kon goed met dieren overweg en de tot nu toe ongezeglijke Buzz werd al gauw zijn toegewijde slaaf, die op bevel ging zitten of wegging, en stokken die op schijnbaar onmogelijke afstanden in de branding werden geworpen, terugbracht. Helen keek in stijgende paniek toe hoe de arme hond heen en weer werd geslingerd en verzwolgen en onder water gesleurd. Ze wist zeker dat hij zou verdrinken. Maar Joel lachte alleen maar. En algauw dook ergens in het schuim een verfomfaaide kop op, de tanden om een stok geklemd die hij, wonderbaarlijk genoeg, altijd wist te vinden, en worstelde hij zich ermee terug en liet hem voor Joels voeten vallen en bedelde om meer.
Joel had juist de opera ontdekt, waaraan Helen altijd een hekel had gehad. Ze kreunde elke keer als hij een plaat opzette en nog meer als hij meezong. Toen betrapte hij haar een keer terwijl ze iets uit Tosca neuriede in de badkamer, en ze moest toegeven dat gedeeltes ervan te pruimen waren. Niet zo goed als Sheryl Crow, maar niet slecht.
Er stond een boekenkast die, merkwaardigerwijs, door de verhuurders gevuld was met stoffige vertalingen van Russische klassieken, boeken waarvan Joel zei dat hij ze altijd al had willen lezen maar waaraan hij nooit toe gekomen was. Hij begon met Dostojevski en las daarna in snel tempo Pasternak, Tolstoj en Tsjechov, die, ontdekte hij, het meest bij hem in de smaak viel.
Hij hield van koken en als hij dat 's avonds deed, vertelde hij haar waar het verhaal over ging, terwijl zij zijn bezigheden glimlachend gadesloeg. Ze aten bij het vuur en daarna nestelden ze zich samen op de bank en lazen of praatten over plaatsen die ze kenden of wilden leren kennen.
Hij vertelde haar dat toen hij klein was, zijn vader alle kinderen meenam als hij 's nachts op krab ging vissen. Ze voeren de baai op, lieten de fuiken zakken, en gingen dan terug en stookten een vuur op het strand. Vervolgens roeiden ze de baai weer op en haalden de fuiken in en zijn vader leegde ze gewoon in de boot.
'Het was maar een kleine roeiboot en we hadden allemaal zwemkleding aan en geen schoenen of wat ook. En die krabben en kreeften krioelden in het duister over onze voeten op de bodem van de boot. Tsjonge, wat gilden wij.'
Op een keer hadden ze de fuik opgetrokken en er een plastic zak in aangetroffen met daarin een fles whisky en een briefje met de tekst: Bedankt voor de kreeft! Dat was waarschijnlijk achtergelaten door mensen op een jacht, zei hij.
Ze vond het heerlijk om naar zijn verhalen te luisteren. Even later lagen ze dan te vrijen, terwijl de dakspanten klapperden en de zoute wind kreunde in de dakranden.
Die winter sneeuwde het voor het eerst sinds jaren hevig en de sneeuw bleef het grootste deel van de maand liggen. Het was zo koud dat de baai bevroor. Vanuit het met ijsbloemen bedekte raam zagen ze hoe hij zich tot aan een grijze horizon uitstrekte als een toendra. Joel zei dat ze leken op Zjivago en Lara, geïsoleerd in hun ijspaleis. Het enige wat er nog aan ontbrak, zei hij, was dat er een paar van haar wolven uit Minnesota 's nachts voor hen huilden.
De lente en zomer waren de gelukkigste van Helens leven. Ze leenden een jol en Joel leerde haar zeilen, 's Nachts wandelden ze soms door de bossen naar een zoetwatervijver en zwommen naakt. Hun lichamen golfden bleek als mousseline in het zwarte water, nog steeds warm van de zon. Ze omhelsden elkaar en luisterden naar de kikkers en het gedempte geraas van de oceaan achter de duinen.
In plaats van haar eigen werk te doen hielp Helen hem met het zijne. Wolven leken nu tot een ver tijdperk te behoren, een troosteloze plaats in haar verleden. Dit was nu haar leven, deze plaats met zijn overvolle stranden en levendige luchten en een wind zo vol zout en ozon dat hij de binnenkant van je schedel schuurde.
Die tweede herfst ging ze eindelijk aan haar proefschrift werken. Precies zoals hij het een jaar geleden had beloofd, werkten ze naast elkaar in de grote erker. Soms discussieerden ze een hele dag over een probleem waarop een van hen was gestuit. Op andere dagen spraken ze nauwelijks. Joel ging dan naar de keuken om thee te zetten en bracht die haar bij haar bureau en kuste haar op haar kruin terwijl zij werkte en zij kuste dan zijn hand en glimlachte en ging verder met haar werk zonder dat er een woord werd gesproken.
Toen begonnen de dingen, aanvankelijk ongemerkt, te veranderen. Joel werd stiller en corrigeerde haar soms als ze tegen hem sprak. Hij verweet haar kleine dingen, dat ze iets onafgewassen in de gootsteen had laten liggen of een lamp vergeten had uit te doen. Het kon haar niet zo heel veel schelen, maar ze nam er notitie van en probeerde dezelfde fouten niet opnieuw te maken.
Ze waren het al lange tijd oneens over het probleem dat de kern vormde van Helens onderzoek: aanleg versus vorming. Joel geloofde dat de daden van elk levend wezen bijna geheel werden geconditioneerd door zijn genen, terwijl Helen dacht dat het aangeleerde en de omstandigheden vaak evenveel gewicht in de schaal legden. Ze hadden eindeloos en op tamelijk vriendschappelijke toon over het onderwerp gediscussieerd. Maar als het onderwerp nu ter sprake kwam, werd Joel ongeduldig en op een avond schreeuwde hij tegen haar en zei dat ze achterlijk was. Later bood hij zijn verontschuldigingen aan en Helen deed er niet moeilijk over. Maar ze voelde zich dagenlang geschokt en gekwetst.
Ze gingen met kerst naar Celia, en Joel en Bryan kregen ruzie over een nieuwe catastrofe die zich ontwikkelde in Centraal-Afrika. Elke nieuwsuitzending op de tv liet beelden zien van honderdduizenden hongerlijdende vluchtelingen die, wadend door modder en vuil, op de vlucht waren voor de afslachtingen in de stammenoorlog. Een wagen vol Amerikaanse medewerkers van de slachtofferhulp was in een hinderlaag gelokt en ze waren met kapmessen doodgehakt. Terwijl Bryan in de grote woonkamer het verslag vanuit zijn leren fauteuil bekeek, zei hij tussen neus en lippen door dat hij niet begreep waarom wij ons daar druk om maakten.
'Wat bedoel je?' vroeg Joel.
Helen kon op de gang de toon van zijn stem horen. Ze had de kinderen een verhaaltje voorgelezen voor het slapengaan en had hun net een nachtkus gegeven. Carey had haar gevraagd of zij en Joel zouden gaan trouwen en baby's krijgen en Helen had een grapje gemaakt en was zo een echt antwoord uit de weg gegaan.
Bryan zei: 'Nou ja, het gaat ons niets aan, wel?'
'Hoezo, moeten we ze allemaal maar laten sterven?'
'Deze mensen zijn elkaar nu al eeuwenlang aan het doden, Joel.'
'Maakt dat het acceptabel?'
'Nee. Maar het heeft met ons niets te maken. Volgens mij is het eigenlijk nogal bemoeizuchtig van het Westen dat het zich ermee inlaat. Alsof wij de geciviliseerden zijn, zie je. We begrijpen niet eens waarom deze mensen elkaar eigenlijk doden. En als je het niet begrijpt, maak je de dingen uiteindelijk alleen maar erger.'
'Hoezo?'
Helen stond weifelend in de deuropening. Celia kwam uit de keuken en trok een gezicht naar haar toen ze langs haar de kamer binnenging. Ze vroeg luchtig of iemand koffie wilde, wat betekende, Oké mensen, zalig kerstfeest, zo is het welletjes. Beide mannen bedankten.
'We steunen uiteindelijk altijd de verkeerde kant,' zei Bryan.
Helen zag Joel knikken, alsof hij in overweging nam wat Bryan had gezegd. Hij zei geen woord en had een ijskoude blik in zijn ogen die ze nog niet eerder had gezien. Het nieuws op de tv schakelde over op een verhaal over een vijf meter lange python die was aangetroffen onder een huis van een oud echtpaar in Georgia. Hij had daar jarenlang plezierig geleefd en was alleen maar ontdekt doordat iemand op de gedachte kwam dat het toch wel merkwaardig was dat er zoveel honden in de buurt spoorloos waren verdwenen.
Joels zwijgen leek Bryan een beetje te verontrusten.
'Nou, wat vind jij ervan?' vroeg hij.
Joel keek hem even aan en zei kalm: 'Ik vind je een idioot.'
De sfeer tijdens de feestdagen werd daarna niet meer wat hij geweest was.
Terug op de Cape leken de dingen een tijdje min of meer normaal. Maar toen het nieuwe jaar begon, merkte Helen dat hij steeds onrustiger werd. Als ze opkeek van haar computer betrapte ze hem erop dat hij in het niets aan het staren was. Ze wist dat bepaalde kleine dingen die ze deed hem ergerden, zoals wanneer ze met haar nagels op het toetsenbord tikte als ze over iets nadacht.
Ze had algauw het gevoel dat alles wat ze deed in stilte werd beoordeeld en te min werd bevonden. Hij stond soms plotseling op, griste zijn jas weg en zei dat hij een wandelingetje ging maken en Helen bleef dan achter met de vraag wat ze had gedaan en gaf zichzelf de schuld. Ze sloeg hem gade door het raam als hij, met opgetrokken schouders tegen de wind, over het strand wegbeende en de stokken negeerde die Buzz voor zijn voeten liet vallen opdat hij ze zou weggooien, totdat de hond begreep dat het spel tot het verleden behoorde.
Toen hij op een nacht in bed naar het donkere plafond lag te staren zei Joel dat hij iets waardevols met zijn leven wilde gaan doen.
'Vind je niet dat wat je nu doet waardevol is?' zei ze. Hij keek haar aan en ze voegde er gauw aan toe: 'Ik bedoel niet ons. Ik bedoel je werk.'
Eigenlijk bedoelde ze beide, maar hij vatte het letterlijk op en zei: zeker wel, natuurlijk was het de moeite waard, in zijn soort.
'Maar een paar krabben redden zal de dingen niet werkelijk veranderen. Ik bedoel, de oceanen zijn doodziek, de hele planeet wordt vernietigd. Helen, over de hele wereld zijn mensen aan het verhongeren en elkaar aan het afslachten en als je erover nadenkt, waar ben ik dan eigenlijk in 's hemelsnaam mee bezig? Wat doen daarbij vergeleken een paar krabben ertoe? Het is als rondlummelen terwijl Rome brandt.'
Ze had het plotseling heel koud. Hij bedreef de liefde met haar, maar het was anders, alsof hij al was vertrokken.
Op een nacht aan het eind van april vertelde hij haar tijdens de maaltijd dat hij had gesolliciteerd bij een buitenlandse liefdadigheidsinstelling om voor hen in Afrika te gaan werken. Ze wilden een gesprek met hem. Helen probeerde er niet gekwetst uit te zien.
'O,' zei ze, 'dat is geweldig.'
'Ja. Nou ja, het is alleen maar een gesprek.'
Hij nam nog een hap. Hij keek haar niet in de ogen. Er viel een stilte waarin Helen inwendig beschuldigingen naar zijn hoofd slingerde. Ze probeerde een stemgeluid te vinden dat daar niets van zou laten blijken.
'Zo, dus ze hebben verhongerende krabben in Afrika?' De woorden ontglipten haar zomaar, ze kon het niet helpen. Hij keek haar aan. Het was de eerste keer dat ze iets hatelijks tegen hem had gezegd. Ze probeerde haar volgende woorden als een serieuze vraag te laten klinken: 'Ik bedoel, ze hebben toch afgestudeerde biologen nodig?'
'Ik denk dat de twee jaar medicijnen die ik heb gedaan misschien meer indruk op hen maakt,' zei hij kil.
Er viel weer een lange stilte. Hij begon de borden te stapelen.
'Je hebt er met geen woord over gerept dat je aan het solliciteren was.
'Ik was er niet zeker van of ik het wel wilde.'
'O.'
'Ik bedoel, ik ben er zelfs nu nog niet zeker van.'
Maar ze wist dat hij dat wel was. De volgende week vloog hij naar Washington voor een sollicitatiegesprek en ze belden hem de dag daarna om te zeggen dat ze hem in juni wilden laten beginnen. Hij vroeg Helen wat hij volgens haar moest doen en zij zei wat hij wilde horen. Hij moest het aannemen. Natuurlijk moest hij het aannemen.
Het duurde lang voor ze erover konden praten, of überhaupt ergens over konden praten. Buiten begon de lucht warmer te worden. Je kon de roep horen van plevieren en de drieteenstrandlopers op het strand weer onvermoeibaar krijgertje zien spelen met de golven. Maar in het huis bleef het winter. Ze werden onhandig in de dagelijkse omgang met elkaar en botsten tegen elkaar in de krappe keuken, terwijl ze elkaars bewegingen ooit moeiteloos hadden gekend, als dansers. Een koele beleefdheid had haar intrede gedaan, waarachter Joel zijn schuld onderdrukte en zij haar woede.
Haar verstand zei haar dat ze niet in haar recht stond. God, ze waren toch niet getrouwd en hadden zelfs de mogelijkheid van een huwelijk niet besproken. Waarom zou hij niet iets waardevols gaan doen met zijn leven? Het was goed. Sterker nog, het was prijzenswaardig. Hij was een 'zwerver', dat was alles. Het lag 'in zijn aard'.
Toen week de woede en bekroop haar het bekende oude gevoel dat ze opnieuw had gefaald. Maar ze wist dat het nu erger was, want deze keer had ze niet alleen willen behagen, maar elk hoekje van zichzelf geopend. Er was geen stukje van haar dat hij niet kende, niets waarmee ze zichzelf kon troosten en zeggen: als hij dit maar in mij had gezien, dan zou hij beslist nooit hebben willen of kunnen vertrekken.
Ze had alles gegeven en nog was het niet genoeg.
In mei, als het water langs de Cape warmer wordt, keren de degenkrabben in scholen terug uit hun diepe winterholen. En als zon en maan op één lijn liggen en de hoogste getijden van het jaar binnenstromen, drommen ze samen op de zandbanken om zich voort te planten.
Rond deze tijd had Joel de laatste twee jaar enkele honderden van hen gemerkt door genummerde roestvrijstalen kopspijkertjes in de achterkant van hun schildjes te drukken. De bedoeling ervan was dat je kon zien hoeveel er terugkeerden. Nu, precies twee weken voor hij moest vertrekken naar Afrika, wilde hij het nog één keer doen.
Aarzelend, want zo gingen ze tegenwoordig met elkaar om, vroeg hij of Helen zin had om, net als vorig jaar, mee te gaan om te helpen. Om hem te laten zien hoe weinig (of hoeveel) zijn vertrek haar kon schelen, had ze een baantje aangenomen als keukenhulp bij Moby Dick, een visrestaurant aan de snelweg. Maar het was haar vrije avond. Goed, zei ze, als hij haar hulp nodig had, vond ze het niet erg om mee te gaan.
Het was een koele, wolkeloze nacht waarin alleen de helderste sterren niet verbleekten in het licht van een volle maan, die omgeven werd door een ring van nevel. Later hoorde Helen dat zo'n ring door sommigen werd beschouwd als het voorteken van een ramp.
Ze laadden het merkgereedschap in twee grote rugzakken, lieten Buzz achter in het huis, en vertrokken in hun lieslaarzen over de strook zand die de rand van de riviermond volgde. Het zand gloeide bleek als beendermeel en hoewel ze op enige afstand van elkaar liepen, deed de hoek waarin de maan scheen hun schaduwen versmelten.
Ze konden van verre al zien dat de krabben waren gekomen. Langs de rand van het strand ziedde het water en toen ze dichterbij kwamen zagen ze hoe honderden gewelfde en bebaarde schildjes elkaar verdrongen op de zandbanken. Het water kolkte rondom hen in melkwegen van fosforescerend schuim.
Van het jaar daarvoor had Helen onthouden wat ze moest doen. Terwijl ze nauwelijks een woord wisselden, namen ze uit hun rugzak wat ze nodig hadden en gingen aan het werk. Joel waadde tussen de krabben en deed een paar sterke rubberen werkhandschoenen aan. Eén voor één hees hij de krabben voorzichtig op en hield ze in de lichtbundel van de zaklantaarn die aan een koord om zijn nek hing. De krabben spartelden in zijn handen en het gescharnierde achterste deel van hun schilden zwiepte als ze probeerden hem te steken met hun dolkstaarten. Wanneer hij er een vond die gemerkt was, riep hij het nummer, en Helen, die naast hem stond, noteerde het op een blocnote. Bij de krabben die niet waren gemerkt riep hij hun geslacht en grootte, en zij legde die stipt vast en overhandigde hem de merkjes om vast te klemmen aan hun schilden.
Tijdens het werk attendeerde Joel haar zo nu en dan ergens op en legde uit wat er aan de hand was. Dat de mannetjes met soms wel een stuk of tien tegelijk aan het vechten waren om zich aan één wijfje te klitten, maar dat er maar één in zou slagen. Hij richtte de zaklantaarn op een wijfje, zodat Helen haar kon zien. De krab had voor zichzelf een ondiep nest in het zand gegraven, zo dicht bij het water als ze durfde. Je kon de eitjes uit haar zien stromen, bij duizenden tegelijk in doorzichtige grijsgroene trossen, en het aan haar vastgehaakte mannetje stortte zijn sperma erover, terwijl de andere mannetjes met elkaar vochten om hetzelfde te doen, zich niet bewust van de mensen die erbij stonden.
Helen begon hem iets te vragen, maar hoorde ineens haar stem breken en stokte halverwege de zin. Ze realiseerde zich dat de tranen uit haar ogen stroomden. Vorig jaar had ze ditzelfde tafereel met verwondering aanschouwd. Maar de razernij, de blinde, woeste oerkracht van de wil van dit eeuwenoude schepsel om te overleven, om haar genen voort te stuwen van eeuw naar eeuw, miljoenen en miljoenen jaren, de ontzaglijke, onverbiddelijke kracht ervan, trof haar nu met een vreselijke droefheid.
Joel zag haar gezicht vertrekken en kwam door het water naar haar toe en nam haar in zijn armen. Zij greep zich aan hem vast en snikte aan zijn borst als een wanhopig kind.
'Wat?' zei hij en streelde het verwarde haar uit haar gezicht. 'Wat is er?'
'Ik weet het niet.'
'Zeg het me.'
'Ik weet het niet.'
'Het is maar voor een jaar, Helen. Het zal snel voorbijgaan. Ik zal terugkomen en volgend jaar om deze tijd kunnen we hier weer zijn. Om samen krabben te merken.'
'Maak er geen grapjes over.'
'Dat doe ik ook niet. Ik meen het. Ik beloof het.'
Ze keek naar hem op en meende ook in zijn ogen tranen te zien glanzen.
'Ik hou van je,' zei ze.
'Ik ook van jou.'
Ze zou nooit vergeten hoe hij er op dat moment uitzag. Als een tere geest en plotseling op een of andere manier een wildvreemde. Toen glimlachte hij en het beeld was verdwenen. Hij kuste haar, terwijl om hen heen de degenkrabben onachtzaam kolkten en kletterden, hun zwarte ruggen glinsterend in de maneschijn.
Hij was nu bijna twee maanden weg.
Helen drukte haar sigaret uit en riep Buzz. Hij had nu lang genoeg in de ark naar ratten lopen speuren en ze kreeg het koud. Ze riep hem en begon terug te lopen over het strand. Boven haar, hoog in de bossen, riep een uil telkens opnieuw dezelfde klaaglijke boodschap.
Ze pakte haar tas op bij de achterdeur. Het feestje van de insecten was nog in volle gang. Buzz blafte een paar keer naar hen en zij legde hem het zwijgen op en duwde hem zachtjes door de hordeur de keuken binnen.
Ze deed de lichten niet aan. Er was overal waar je keek te veel van Joel. In een vergeefse poging haar ervan te overtuigen dat hij terug zou komen, had hij tal van zijn bezittingen achtergelaten. Boeken, een paar schoenen, de discman met bijbehorende geavanceerde luidsprekers, al zijn opera-cd's. Sinds hij was vertrokken had ze zichzelf niet toevertrouwd naar welke muziek dan ook te luisteren.
Het rode licht van het antwoordapparaat gaf aan dat er drie berichten waren. Ze beluisterde ze in het donker, terwijl ze uitkeek over het pad van maanlicht op de baai. Het eerste bericht was van haar vader, die hoopte dat ze veilig was thuisgekomen en zei dat hij zeker wist dat zij en Courtney vrienden zouden worden. Het tweede was van Celia, die haar alleen maar even wilde begroeten. En het derde was van haar oude wolfmaatje Dan Prior.
Ze hadden heel even iets met elkaar gehad tijdens een zomer waarin ze samen aan het speuren waren in noordelijk Minnesota. Hij was een van de zeldzame uitzonderingen op de lijst van hufters met wie ze doorgaans een verhouding begon, maar het was evengoed een vergissing geweest. Ze waren ervoor geknipt om vrienden te zijn, maar geen minnaars. En zoals alle deugdelijke mannen was Dan gelukkig getrouwd. Sterker nog, Helen kende - en mocht - zijn vrouw en dochter.
Ze hadden in geen drie jaar met elkaar gesproken en het was fijn om zijn stem te horen op het antwoordapparaat. Hij zei dat hij een baan voor haar had, in Montana. Of ze hem alsjeblieft wilde bellen.
Helen keek op haar horloge. Het was kwart voor een. Ze herinnerde zich dat ze jarig was.