14
Hij had haar vanaf het moment dat ze aankwam in de gaten gehouden.
Zelfs de eerste paar dagen toen Dan Prior haar hielp bij het uitpakken en het op orde brengen van de hut. En die volgende nacht, toen ze laat was teruggekomen en haar sigaret had gerookt bij het water en die verbazingwekkende imitatie van wolvengehuil had gedaan. Hij had in de beschutting van de bomen aan de overkant van het meer gestaan, waar hij nu ook stond, en had gebeden dat er geen wolf zou antwoorden.
Hij kwam hier niet elke nacht en hij bleef nooit lang. Soms was het enige dat hij van haar zag haar schaduw die reusachtige afmetingen aannam in het lamplicht van de hut. Als hij verder naar het noorden liep langs de rand van het bos en gevaarlijk dichtbij kwam, zou hij een glimp van haar kunnen opvangen door de open deur, terwijl ze aan tafel zat met al haar grafieken en haar computer of pratend aan de telefoon.
Een keer had hij, toen hij dat deed, op een dode tak getrapt en het knappende geluid had haar hond in een woest geblaf doen uitbarsten. Ze kwam naar de deur en hij verstijfde met het hart in zijn keel, maar zij zag hem niet en ging weer naar binnen. Vanaf dat moment was hij voorzichtiger geweest, en als hij de wind in de rug had kwam hij helemaal niet, om te voorkomen dat de hond een vleug van hem gewaar zou worden.
Luke trachtte zichzelf ervan te overtuigen dat hij niet spioneerde. Hij was geen gluurder of iets in die geest. Hij probeerde alleen maar te voorkomen dat zij de wolven te pakken zou krijgen. Net als in een oorlog was het noodzakelijk om te weten wat de vijand deed. Maar naarmate de tijd verstreek vond hij het steeds moeilijker om op die manier over haar te denken.
Ze leek zo bedroefd. Hoe ze naar het meer ging en daar zat te huilen en al die sigaretten te roken, alsof ze probeerde zichzelf te doden. Hij had naar haar toe willen gaan, zijn armen om haar heen slaan en tegen haar zeggen dat ze moest ophouden, dat alles goed was.
Dan die keer dat ze plotseling uit haar kleren was gegleden en het water was ingegaan en hij er zeker van was dat ze zich zou verdrinken en hij bijna een gil had gegeven. Godzijdank had hij dat niet gedaan omdat ze gewoon bleek te gaan zwemmen. De hond ging er ook in en ze stoeiden wat en hij hoorde haar eigenlijk voor de eerste keer lachen. In het donker had Luke maar een heel vage indruk gekregen van haar lichaam, maar het was genoeg om hem het gevoel te geven dat hij een afwijkend en pervers persoon was en hij vertrok onmiddellijk en zwoer dat hij zou stoppen.
Maar dat had hij niet gedaan.
Eergisterennacht had hij over haar gedroomd. Hij droomde dat hij op de rotsrichel lag boven de wei waar de wolven in de lente hun hol hadden gemaakt. De plek was op de een of andere manier anders, maar de wolven waren er, alle volwassen wolven en de pups, en ze zaten in een kring, zoals op het plaatje waarvan hij vroeger hield in dat oude exemplaar van Het jungleboek dat hij als kind had bezeten. Toen zag hij dat de vrouw ook in de kring zat, alsof ze erbij hoorde. Ze keek naar hem op en riep zijn naam en vroeg hem waarom hij hen bespioneerde. Niet boos, maar gewoon omdat ze het wilde weten. Hij stond op en probeerde te zeggen dat hij hen geen schade wilde berokkenen en dat hij er ook bij wilde horen, maar hij bleef steken. De woorden wilden gewoon niet komen. En de vrouw en de wolven staarden hem alleen maar aan. En toen was hij wakker geworden.
Ergens achter hem in het bos hoorde hij nu het diepe hoe-hoe-hoe van een ransuil. Hij draaide zich om en het duurde even voor zijn ogen zich aanpasten na het staren naar de verlichte ramen van de hut. De uil bevond zich maar een paar meter verderop, op de lagere, dode takken van een spar, en keek hem strak aan met zijn wijd opengesperde gouden ogen, zo dichtbij dat je zelfs in het donker de tijgerstrepen op zijn borst kon zien. Het was alleen maar billijk, dacht hij; de kijker die wordt bekeken.
Hij keek om over het meer. Er was nog steeds geen teken van leven in de hut. Anders dan gewoonlijk had ze de gordijnen en ook de deur gesloten. Maar de lichten waren aan en hij wist dat ze er was, omdat haar truck bij de hut geparkeerd stond en hij haar hond had horen blaffen. Ze was waarschijnlijk aan het lezen of zo. Hij was altijd teleurgesteld als hij geen glimp van haar te zien kreeg. Maar ze was thuis en meer hoefde hij niet te weten. Het betekende dat hij veilig met zijn nachtelijke werk aan de slag kon.
Hij draaide zich om en glipte stilletjes het bos weer in. De uil verroerde zich niet, keek alleen maar toe terwijl hij langsliep.
Toen hij zich een weg baande tussen de bomen en via een kronkelige route afdaalde in de richting van de beek, dacht hij weer aan de ontmoeting met haar op de jaarmarkt. Hij had verwacht dat ze heel somber zou zijn, zoals ze hier in haar eentje was. Maar zo was ze helemaal niet geweest. En hij was opgelucht geweest, want hij had erover ingezeten dat hij misschien de oorzaak was van haar verdriet, vanwege zijn geknoei met haar klemmen.
'Hoezo m-m-mijn wolf? Ik heb hem nooit gezien!'
God, wat een lullige opmerking. Hij had er zich vanaf het moment dat hij het zei, de hele tijd om vervloekt. Ze was echt aardig, wat een deel van het probleem was, net als met Cheryl of elk ander meisje op wie hij indruk wilde maken. Hij maakte zich altijd zo verdomd belachelijk. Behalve dan natuurlijk dat Helen Ross niet wat je noemt een meisje was. Hoe dan ook, hij had hetzelfde gedaan, hij had zich weer helemaal te sappel gemaakt zodat zijn gestotter de kop op had gestoken en hij niet in staat was te zeggen wat hij wilde en uiteindelijk precies die lui was voor wie griezels als Jerry Kruger hem aanzagen.
Het was hopeloos. Hij vroeg zich vaak af hoe een meisje er ooit achter zou komen dat hij zo slecht nog niet was. Of misschien was hij dat wel. Misschien zou hij triest, oud en eenzaam eindigen, levend in zijn eentje en brabbelend tegen de vogels als een zonderling.
Het had hem verbaasd hoe mooi ze was van dichtbij. Die glimlach van haar en de manier waarop ze je zo onverhuld aankeek met die bruine ogen. En, God, wat had ze er goed uitgezien in haar slobberige kaki-shorts en het T-shirt waarvan ze de mouwen had opgestroopt, zodat je haar armen kon zien die helemaal gebruind en goud waren.
Beneden hem zag hij nu tussen de bomen Moon Eye grazen op de plek waar hij hem had achtergelaten, naast de ondiepe gedeelten van de beek die zich vanaf het zuidelijke uiteinde van het meer door een nauwe doorgang tussen hoge rotswanden stortte. Elk geluid dat het paard daarbeneden maakte, werd gesmoord door het geraas van het water. Moon Eye hoorde hem evenwel en keek op. Luke drukte zijn gezicht tegen de witte halvemaan op het hoofd van het paard, waaraan het zijn naam te danken had, en wreef vervolgens een volle minuut over de hals van het dier terwijl hij lieve woordjes fluisterde. Toen sprong hij in het zadel dat zwaarbepakt was met alles wat hij nodig had voor het werk van deze nacht en leidde Moon Eye met zachte hand de beek in.
Het water stroomde snel en spatte wit uiteen rond de hakken van het paard, maar zijn hoeven vonden stevige plaatsen tussen de steenblokken en ze waren weldra op de andere oever, waar ze door het bos op weg gingen naar de eerste wolvenklemlinie.
Niet dat hij had gedacht dat zij de wolven kwaad wilde doen. Verre van dat. Maar als ze eenmaal halsbanden om hadden, zouden ze niet meer vrij zijn. Ze konden gevonden en naar believen uit de weg geruimd worden. Het was eigenaardig dat die biologen dat niet snapten. Maar misschien waren ze uiteindelijk net als iedereen, niet in staat om te verdragen dat andere schepsels werkelijk wild waren, en stelden ze voortdurend pogingen in het werk om ze te temmen en te dwarsbomen.
Aanvankelijk had Luke het gedoe met de klemmen als een spel beschouwd. Hij had het leuk gevonden haar en die man van de roofdiercontrole, Rimmer, te schaduwen door de bergen en het bos en te zien waar ze besloten hun klemmen te zetten. Hij was verbaasd dat ze hem niet hadden gezien, maar het was zo. Hij was haar die ene keer tegen het lijf gelopen, ongeveer een week later, maar gelukkig was hij toen al klaar met de klemmen en was hij op zijn paard op de weg terug naar zijn vaders bergwei, zodat ze het niet verdacht zou hebben gevonden.
Hij had niet elke afzonderlijke klem kunnen lokaliseren en het had hem een paar dagen gekost om ze allemaal te vinden. En toen was ze begonnen ze te verplaatsen, wat heel lastig was, maar hij slaagde er gewoonlijk in ze te vinden door haar te volgen als ze ze ging controleren. Het was grappig geweest om te zien hoe ze er steeds minder van begreep dat ze geen greintje geluk had. En nog grappiger om de reactie van haar hond te zien.
Luke had er een tijdje over gedaan om de juiste formule te vinden.
Allereerst had hij wat groene kristalletjes gekocht in een dierenwinkel in Helena. Ze zouden katten en honden ervan weerhouden op je gazon te poepen. Toen Luke zei dat hij twaalf flesjes nodig had, zei de winkelier dat hij wel diep in de problemen moest zitten, maar Luke antwoordde dat hij gewoon een heel groot gazon had.
Hij probeerde het uit op de honden van de ranch en besloot dat het misschien niet krachtig genoeg was om de wolven van je gazon te weren, dus ging hij terug naar het dorp en kocht voorraden van insecticide, ammonia en diverse soorten peper, en vermengde ze tot een kleverige vloeistof met de kristallen, waarbij hij half verwachtte zichzelf op te blazen.
Toen hij aan het resultaat rook, ging hij bijna van zijn stokje en het werkte fantastisch op de honden. Als hij een stuk steak neerlegde en het spul er in een cirkel omheen sproeide, durfden de arme drommels de cirkel niet binnen te gaan om het te pakken; ze lagen daar maar te janken en te kwijlen. Hij gaf zijn nieuwe product zelfs een naam: Wolfstopper.
Hij had ergens gelezen dat wolven de geur van twee andere dingen verafschuwden: dieselolie en menselijke urine. De diesel was eenvoudig. Er stond een tank van bij de stallen en hij nam er altijd een jerrycan van mee en sproeide het samen met de Wolf-stopper rond de klemmen. De urine was lastiger. Voor twintig klemmen had hij veel nodig. Hij vroeg zich even af of er een manier bestond om zijn eigen voorraad te vermeerderen met urine uit 'De Laatste Toevlucht', maar hij kon niets bedenken. Ten slotte bleef hem niets anders over dan veel te drinken en het spaarzaam te verspreiden, gebruikmakend van de lozingsmethode waarin God had voorzien. Hij had in zijn hele leven nog nooit zoveel water gedronken, noch zoveel geplast.
De twee klemlinies die ze bij de bergweiden had gelegd, waren een makkie. Toen hij ze eenmaal had gedaan, hoefde hij ze nauwelijks meer te controleren. Beide plekken leken op corridors. Hij had ze effectief versperd door aan elk uiteinde een barrière van drie linies te vormen waarlangs hij respectievelijk Wolf-stopper, diesel en urine sproeide. Hij had het ook rond elke klem die hij kon vinden, gesproeid - maar niet te dichtbij voor het geval dat zij het zou merken.
Vervolgens had hij de klemmen en de wolvenuitwerpselen die zij er behoedzaam in de buurt had geplaatst ook nog besproeid met een 'geurdoder' die hij had gekocht in een winkel met jachtartikelen. Het echt vervelende werk was het wegvegen van zijn voetafdrukken na afloop.
Verscholen achter een paar rotsen had hij op een ochtend de hond van de vrouw de helling af zien denderen vlak boven de plek waar hij de barrière had gelegd. Het was net een strip; het arme mormel leek plotseling tegen een stenen muur op te lopen. Hij snoof en jankte en sloop dezelfde weg terug. De vrouw had het zelfs niet gemerkt. Luke zat zo erg te lachen dat hij ook moest maken dat hij wegkwam.
De klemmen in het hooggelegen ravijn waren een ander verhaal. De ligging van het land daar maakte het onmogelijk de toegang zomaar te versperren. De wolven leken er bijna op goed geluk doorheen te gaan.
Het enige dat hij kon doen was rond elke klem sproeien. Als zij er een verplaatste, zoals ze dat de laatste tijd had gedaan, zonder dat hij het had gezien, kon hij uren verliezen met de poging hem te vinden.
Nog erger was dat hij een paar nachten geleden zijn tas met al de Wolf-stopper erin had laten vallen toen hij op weg was naar boven, en hoewel hij was teruggegaan en had gezocht, was het te donker om hem te vinden. Uiteindelijk had hij in plaats daarvan een paar van de klemmen moeten laten dichtklappen, wat hij tot dan toe alleen maar had gedaan als het spul op was. Het zou ongetwijfeld haar argwaan wekken en het was nog link ook, omdat je het moest doen zonder de radarhalsbanden die zij eraan had vastgemaakt, in werking te stellen.
Soms lukte het Luke de klemmen bij daglicht te behandelen, vlak nadat zij ze had gecontroleerd. Het maakte alles er een stuk eenvoudiger op, maar hij liep altijd het risico dat ze hem zou zien. Dus meestal deed hij het 's nachts, altijd nadat hij eerst had gecontroleerd of ze terug was in haar hut.
Het was niet moeilijk een excuus te bedenken om de hele nacht van huis te zijn. Hij deed zijn vader de suggestie dat hij op de bergwei zou kamperen, zodat hij de kudde de hele nacht bijeen kon houden. Zijn moeder had gezegd dat het belachelijk was, maar zijn vader was er erg van onder de indruk geweest en steunde het idee.
Soms deed hij er zo lang over om de klemmen in het ravijn op te sporen dat hij, in plaats van terug te gaan naar zijn tent, gewoon een beschutte plek opzocht en in zijn slaapzak kroop die hij altijd aan zijn zadel vastgebonden had zitten.
De enige nacht dat hij normaal naar huis ging was dinsdag, zodat hij kon douchen en zich kon scheren en fatsoenlijk kon slapen voor hij de volgende ochtend naar spraakles moest. Zijn moeder hield er maar niet over op hoe bleek en moe en afschuwelijk hij eruitzag. Ze zei dat hij eruitzag als een drugsverslaafde, al had Luke geen idee wanneer zij er een had gezien.
'Het is niet goed dat je daarboven in de openlucht slaapt.'
'Mam, ik voel me goed. Ik vind het leuk.'
'Het is gevaarlijk. Je zult worden opgegeten door een beer.'
'Ik s-smaak niet lekker.'
'Ik meen het serieus, Luke.'
'Mam, ik ben echt geen k-k-kind meer. Ik voel me goed.'
Maar in werkelijkheid begon het hem op te breken. Hij had in de spiegel gekeken en gedacht dat zijn moeder er niet zo ver naast zat. Hij wist niet hoe lang hij het nog kon volhouden.
Vannacht had hij in minder dan geen tijd de twee klemlinies in het bos opgespoord. De hemel begon te bewolken maar de maan scheen en hij hoefde zijn zaklantaarn nauwelijks te gebruiken om de klemmen te lokaliseren en de barrières op te frissen met een flinke plens Wolf-stopper, diesel en zijn eigen urine. In een uur had hij zijn sporen weggeveegd en dreef hij Moon Eye de lange, steile route naar het ravijn op.
Waar de wolven op dat moment precies waren, wist hij niet. Afgelopen week was hij twee keer naar de weide gegaan waar ze het grootste deel van de zomer hadden doorgebracht en geen van beide keren had hij een spoor van hen gezien. Hij wist uit zijn wolvenboeken dat ze rond deze tijd van het jaar, als de pups groot waren geworden, deze zogenoemde rendez-vous-plekken verlieten en als roedel begonnen te jagen.
Een paar nachten geleden had hij hen horen huilen en, hoewel het moeilijk viel uit te maken waar het vandaan kwam, want de bergen namen een loopje met elk geluid, meende hij dat het ergens boven de Onzalige Beek moest zijn, zo'n anderhalve kilometer naar het noorden. Met een beetje geluk hadden ze schoon genoeg van het besnuffelen van al het spul dat hij rondom die plek had gesproeid.
Ten slotte kwam hij bij de voet van het ravijn en bond Moon Eye vast aan een wilgenstruik naast de beek. De helling erboven was dichtbegroeid met salie en hij brak er een bladerrijke tak af om als veger voor zijn sporen te gebruiken. Toen dronk hij weer wat, nam de tas met zijn diverse flesjes Wolf-stopper, diesel en geurdoder, en ging op weg over de rotsige oever van de beek.
Hij koos zijn route met zorg, waarbij hij erop lette dat hij op rotsen en struikgewas stapte en alle stukjes zandgrond waarin zijn voetafdrukken terecht konden komen, probeerde te vermijden.
Ze had drie van haar klemmen gezet langs de hogere kant van een smal hertenpaadje dat vlak langs een dichte jeneverbesstruik liep. Daaronder liep de grond steil af in een met buffelbesstruiken bedekte helling, waartussen Luke nu stilhield. Hij bevond zich op een paar meter afstand van de plek waar volgens hem de eerste klem was.
Hij tuurde beide kanten langs het paadje af om zich te oriënteren. Hij zocht naar een plukje gras of struikgewas dat verraadde dat zij daar een gat had gegraven voor haar stinkende aas. Maar hij zag het niet.
De maan ging nu voortdurend schuil achter de wolken. Van ergens achter de bergen kwam een lang, diep onweersgerommel.
Luke haalde zijn zaklantaarn te voorschijn en liep langzaam door de buffelbesstruiken langs de lagere kant van het paadje, terwijl hij de andere kant met zijn lichtbundel afzocht. Wat verder weg zag hij iets donkers op het bleke zand en toen hij dichterbij kwam zag hij dat het wolvenuitwerpselen waren en wist hij dat hij de juiste plek had gevonden. Erachter was het plukje gras en tussen de uitwerpselen en het gras in zou de klem zijn begraven, behoedzaam besprenkeld met zand en puin om hem te verhullen.
Hij pakte de geurdoder uit zijn tas en ging op zijn hurken zitten, waarbij hij ervoor zorgde dat hij niet op het paadje stapte, en begon het op de uitwerpselen te sproeien. De donder rommelde opnieuw, nu dichterbij.
'Wat ben je daar in godsnaam aan het doen?'
Het was alsof iemand hem een por gaf met een veedrijversstok. De stem kwam tussen de bomen vandaan en maakte hem zo aan het schrikken dat hij zijn evenwicht verloor en languit op zijn rug tussen de bessenstruiken kwam te liggen. Hij had zowel de spuitbus als zijn zaklantaarn laten vallen en kon geen hand voor ogen zien. Toen realiseerde hij zich dat zijn hoed over zijn gezicht lag. Hij hoorde hoe iemand tussen de bomen vandaan op hem af kwam stormen. Hij draaide zich vlug om op zijn buik, krabbelde overeind en wierp zichzelf de helling af.
'O nee, dat gaat mooi niet door, klootzak!'
Met één sprong was Helen het paadje over. Wie het ook was had een voorsprong van zo'n tien meter op haar en die voorsprong werd groter. Hij was halverwege de helling en denderde met reuzenstappen door de struiken. Plotseling bliksemde het en kon ze hem beneden zich zien, zijn armen wijd uitgespreid om zijn evenwicht te bewaren. Hij had zijn hoed in de ene hand en iets als een tas zwaaide woest heen en weer van zijn schouders. Er vielen dingen uit.
'Je zit in grote moeilijkheden, makker. Grote moeilijkheden!'
Als om haar gelijk te onderstrepen, barstte de donder los. De struiken sloegen tegen haar benen terwijl ze rende en één keer zakte ze door een enkel, maar haar hoofd was te vol van verbolgenheid en wraakzucht om daar aandacht aan te besteden.
Hij was nu bijna onder aan de helling waar het land geleidelijk afliep naar de beek door een dikke strook kreupelhout van elzen en wilgen. Als hij daar eenmaal in was kon ze hem gemakkelijk kwijtraken.
'Het hinderen van vallenzetters in dienst van de overheid is een ernstig vergrijp!' Helen had geen idee of dat zo was, maar het klonk goed.
Toen, juist op het moment dat ze de bomen bereikte, hoorde ze zijn laars tegen een rots stoten en hij struikelde en verdween voorover in het kreupelhout.
Helen riep juichend: 'Yes!'
Ze was binnen een paar seconden ter plaatse maar het was niet snel genoeg, want hij was alweer op handen en voeten aan het wegkruipen door het struikgewas en probeerde overeind te krabbelen. Zonder erbij na te denken dook Helen naar hem toe als bij een rugbytackle en landde boven op zijn rug. Hij viel languit onder haar gewicht en ze hoorde de adem uit zijn longen komen in een langgerekt gegrom.
Ze rolde van hem af en ging op haar knieën zitten, ook zelf voorlopig te zeer buiten adem om te spreken. Toen kwam de gedachte bij haar op: wat nu? Ze had een wildvreemde aangevallen, een man die groter was dan zij en ongetwijfeld sterker en, allemachtig, wie weet misschien zelfs gewapend! En daar lagen ze, ergens in een uithoek. Ze moest niet goed bij haar hoofd zijn.
Ze kwam overeind. Hij lag nog steeds met gespreide armen en benen naast haar, zijn gezicht naar beneden, maar plotseling maakte hij een eigenaardig geluid en bewoog een arm. Ze dacht, daar heb je het, hij gaat zijn mes pakken of zijn geweer, en dus gaf ze hem een schop.
'Probeer me niks te flikken, jochie. Ik werk in dienst van de overheid. Je bent gearresteerd, om precies te zijn.'
Terwijl ze dit zei, realiseerde ze zich dat hij helemaal niet in staat was om iets te proberen. Hij lag op zijn zij met zijn knieën opgetrokken naar adem te happen en bij een volgende bliksem zag ze zijn gezicht, helemaal verwrongen en met zand bedekt.
Ze kon haar ogen niet geloven.
'Luke?'
Hij kreunde, maar het geluid ging ten onder in een enorm aanzwellend gedonder.
'Luke? In godsnaam... Is alles goed?'
Ze knielde hulpeloos naast hem neer terwijl hij probeerde lucht te krijgen. Toen hij daar ten slotte in slaagde, liet zij hem rechtop zitten en bleef met haar handen op zijn schouders naast hem staan tot hij weer regelmatig ademde. Ze veegde het vuil en de twijgjes van zijn rug, ging vervolgens terug met de zaklantaarn en vond zijn hoed en zijn tas die hij bij zijn val had laten vallen. Toen ze terugkwam zag ze dat zijn voorhoofd bloedde op de plek waar hij zich gestoten moest hebben.
'Is alles goed?'
Hij knikte, waarbij hij haar nog steeds niet aankeek. Ze haalde een zakdoek te voorschijn en knielde weer naast hem neer.
'Je bent gewond, daar. Zal ik...?'
Hij had liever niet dat zij het deed en nam de zakdoek en depte zelf de wond. Het zag er pijnlijk uit. Misschien zouden er zelfs hechtingen nodig zijn. Hij zei iets dat Helen niet kon verstaan.
'Wat?'
'Ik zei, het spijt me.'
'Ben jij degene die hier de hele tijd mee bezig is?'
Hij knikte, zijn blik nog steeds naar beneden gericht. De donder begon meer uit de verte te klinken en rolde van hen weg, het dal in.
'Luke, waarom?'
Hij schudde zijn hoofd.
'Wil je niet dat ik de wolf vang? Je vader wel, dat weet ik.'
Hij lachte schamper. 'O ja. H-h-hij wel.'
'Maar jij niet?'
Hij antwoordde niet.
'Hou je van wolven?'
Hij haalde zijn schouders op en wendde zijn blik af, haar ogen nog steeds vermijdend.
'Dat is het, niet? Weet je, Luke, we vangen hem niet om hem te doden of hem weg te halen. Alleen maar om hem een radarhalsband om te doen. Dat zal hem beschermen.'
'Er is er meer dan één. Er zijn er negen, een heel r-r-roedel.'
'Heb jij ze gezien?'
Hij knikte. 'En een halsband zal ze niet beschermen. Die zal het alleen maar gemakkelijker maken ze uit de weg te ruimen.'
'Dat is niet waar.'
'Wacht maar af.'
Een tijdlang zei geen van beiden iets. Een plotselinge windvlaag woei het ravijn in en schudde de bladeren van de elzen. Helen huiverde.
Luke keek naar de hemel. 'Het gaat regenen,' zei hij.
Toen keek hij haar eindelijk aan. Iets in zijn ogen deed haar schrikken. Iets eenzaams en verlorens, als een gespiegeld fragment van haarzelf.
Het begon te regenen, zoals hij had gezegd. Dikke, koude druppels die op hun omhooggeheven gezichten en op de rotsen rondom hen uiteenspatten en de lucht vulden met een geur van nat zand die Helen altijd herinnerde aan zomers van lang geleden toen ze een kind was.
Hij zat op een stoel naast de kachel in de hut, terwijl Buzz ineengerold aan zijn voeten lag en hief zijn voorhoofd op naar het licht zodat zij de wond kon schoonmaken.
Ze stond over hem heen gebogen en hij keek naar haar gezicht, terwijl ze bezig was, en zag hoe ze in haar concentratie haar wenkbrauwen fronste en op haar lip beet. Hun kleren waren nog steeds doorweekt van de regen en hij deed zijn best niet te kijken naar haar T-shirt dat aan haar borsten plakte. Ze had de potkachel aangestoken toen ze binnenkwamen en nu zag hij in de warmte stoom van haar schouders omhoogkringelen. Ze rook heerlijk, niet naar parfum of zoiets, gewoon naar zichzelf.
'Dit gaat een beetje pijn doen, oké?'
Hij knikte. Het was jodium en hij kon een schrikreactie niet onderdrukken toen ze het in de wond bette.
'Sorry.'
'Het is oké.'
'Dat zal je leren met mijn klemmen te rotzooien.'
Hij keek naar haar op en glimlachte maar zijn mond trok helemaal scheef en het leek uiteindelijk meer op een spottende grijns.
Het was verbazingwekkend hoe goed ze het had opgenomen. De manier waarop ze brullend tussen die bomen vandaan was gekomen had hem de stuipen op het lijf gejaagd. Hij dacht dat ze hem zou vermoorden. Maar later, toen ze door het druipende bos liepen, terwijl haar rugzak aan Moon Eyes zadel was vastgemaakt, had ze er feitelijk om gelachen. Ze had hem het flesje Wolf-stopper te voorschijn laten halen en eraan geroken, waardoor ze bijna van haar stokje was gegaan. Ze had zelfs nog meer gelachen toen hij haar vertelde over al de moeite die hij had gedaan om het te maken en het uit te testen op de honden.
Een paar keer, zei ze, had ze het gevoel gekregen dat iemand haar bespioneerde, en even was hij doodsbang dat ze hier in haar hut bedoelde, waarover hij natuurlijk met geen woord had gerept. Dat kon hij haar op geen enkele manier vertellen, niet zonder het risico te lopen dat zij hem totaal gestoord zou vinden. Gelukkig bleek dat ze alleen maar doelde op momenten dat ze de klemmen aan het controleren was.
Hij verklaarde hoe hij voor het eerst op de wolven was gestuit en hoe hij ze sindsdien had gadegeslagen. En toen zij hem ervan probeerde te overtuigen dat het goed was om ze halsbanden om te doen, zag hij in dat hun overleven haar evenzeer ter harte ging als hem.
Ze deed nu een pleister op de wond.
'Zo. Je haalt het wel.'
'Dank je.'
De pan met water die ze op het Coleman-fornuis had gezet, kookte en ze ging ernaartoe en begon warme chocolademelk te maken.
'Kan dat paard van jou zo in de regen blijven staan?'
'Ja hoor, dat kan hij wel hebben.'
'Als je wilt, kun je hem binnenhalen. Er is een bed over.'
Hij glimlachte en deze keer voelde hij dat zijn mond normaal was.
Terwijl zij bezig was, keek hij de kamer rond. Het was er overvol, maar in het licht van de suizende gaslampen zag het er warm en knus uit. De vloer was bezaaid met dozen waarin ze alles leek te bewaren, van boeken tot wolvenklemmen. Een rode slaapzak lag verfrommeld op het onderste stapelbed, op de vloer ernaast stond een kaars in een pot en er lag een boek waarvan hij de titel niet kon lezen. Er lag ook iets wat eruitzag als een half afgemaakte brief en een pen en een van die kleine lampjes aan een band die je aan je voorhoofd kon vastmaken. Hij stelde zich voor hoe zij daar 's nachts behaaglijk weggekropen aan iemand schreef en vroeg zich af wie dat zou zijn.
Schuin over de andere hoek had ze een waslijn gespannen, waaraan een handdoek en een paar kledingstukken te drogen hingen. Haar draadloze telefoon en stereo waren met draden verbonden aan twee zes-volts batterijen met lange levensduur onder het raam. Haar computer stond op de tafel, omgeven door een chaos van aantekeningen, grafieken en kaarten.
In de hoek stond een emmer, tussen de randen waarvan een draad met een blikje eraan gespannen was. Ze zag hem ernaar fronsen toen ze met twee mokken hete chocola naar hem toe kwam en vertelde hem dat het een muizenval was en hoe die werkte.
'Werkt dat echt?'
'Reken maar. In elk geval beter dan mijn wolvenklemmen tot nu toe.' Ze keek hem met toegeknepen ogen aan en zette de mokken op tafel.
'Weet je zeker dat je dat natte overhemd niet wilt uitdoen en iets anders aantrekken? Moet je zien, de stoom slaat van je af.'
'Ik voel me goed.'
'Je zult kouvatten.'
'Je lijkt mijn m-m-moeder wel.'
'O ja? Vat dan maar kou, het kan me geen moer schelen.'
Luke lachte. Hij begon zich een beetje te ontspannen.
'Maar ik ga geen kou vatten,' vervolgde ze. 'Dus als je me wilt excuseren, ik ga me even terugtrekken in mijn kleedkamer.'
Ze liep naar haar kleerkast en begon, met haar rug naar hem toe, haar T-shirt uit te trekken. Hij ving een glimp op van de achterkant van haar bh en keek snel de andere kant op, in de hoop dat hij niet zou gaan blozen en probeerde wanhopig iets te bedenken om te zeggen, iets terloops, dat de indruk moest wekken dat het geen punt was dat een vrouw in zijn bijzijn haar kleren uittrok.
'Ben ik nog steeds gea-a-arresteerd?' 'Ik ben er nog over aan het denken.'
Ze kwam terug, ging bij de tafel zitten en schonk hem een soort sluwe glimlach. Ze had een lichtblauwe sweater aangetrokken die haar gezicht helemaal goudkleurig maakte. Haar haar was nog steeds nat en glom in het lamplicht. Ze pakte haar mok met chocolademelk op, wiegde hem in haar handen en nam toen peinzend een slokje.
'Het hangt ervan af,' zei ze.
'Waarvan?'
Ze zette de mok neer, raapte een van de kaarten op en plaatste die recht voor hem.
'Of je me wilt laten zien waar ik die wolven kan vangen.'