10
Die woensdagochtend leek Hope wel de set van een uit de hand gelopen film. De hele Hoofdstraat was volgepakt met koeien, auto's en kinderen die elkaar zowat de hersens insloegen met muziekinstrumenten. Boven de straat waren twee jongemannen op wankele ladders bezig koorden met gekleurde vlaggetjes van de ene kant van de straat naar de andere te spannen. Het dorp maakte zich op voor de jaarlijkse markt en rodeo.
Eleanor Calder stond in de deuropening van de kruidenierswinkel van Iverson toe te kijken. Langs de hele straat deden anderen hetzelfde.
De fanfare van de school had de hele ochtend geoefend, en nu ze door de straat marcheerden in de brandende middagzon begonnen ze aan het eind van hun Latijn te raken. Ze werden verondersteld Zevenenzestig Trombones te spelen, wat waarschijnlijk door iemand als grapje was bedoeld, want er bevond zich maar een trombonist onder hen en het was zelfs twijfelachtig of hij nog lang zou blijven leven omdat een kornetspeelster, een meisje dat twee keer zo groot was als hij, zojuist gedreigd had hem te vermorzelen als hij nog een keer in haar rug prikte. De schelle smeekbeden van Nancy Schaeffer, hun radeloze lerares, negerend, koos iedereen in de fanfare partij en schreeuwde tegen elkaar terwijl de koeien als Filistijnen om hen heen stroomden.
Wat de koeien daar nu precies deden leek niemand te weten. Of ze hadden verkeerd op hun kalender gekeken en waren op weg naar het marktplein of iemand had het briljante idee gehad ze uitgerekend op dit moment naar een weide aan de andere kant van het dorp te verplaatsen. Hoe het ook zij, de mannen die de vlaggen ophingen waren er niet van onder de indruk. De ladders hadden de hele tijd schokken te verduren van het vee todat een ervan werd getroffen door een frontale botsing en omviel. De man moest op het dak van de veranda van Nelly's Restaurant springen om het vege lijf te redden. Hij belandde daar net op tijd om zijn touw met vlaggen naar beneden te zien fladderen, waar het de koppen van de koeien bekranste en vervolgens vrolijk het dorp uitgesleept werd.
De oude meneer Iverson klakte met zijn tong en schudde zijn hoofd.
'Het wordt elk jaar erger,' zei hij. 'Zelfs de fanfare kan geen fatsoenlijk wijsje meer spelen.'
'Och, ze hebben nog een paar weken om de puntjes op de i's te zetten,' zei Eleanor. 'De koeien zijn ook niet bevorderlijk.'
'Maar ze maken beslist een beter geluid.'
Eleanor glimlachte. 'Nou, het is tijd om op huis aan te gaan. Een paar hongerige mannen wachten op hun lunch.'
Ze zei gedag en liep met haar twee zakken boodschappen over het gebarsten trottoir naar waar ze haar auto had geparkeerd. Afgezien van een paar achterblijvers waren de koeien nu zo'n beetje verdwenen. Twee jonge knechten die Eleanor niet herkende sloten de rijen op hun paard en werden uitgescholden door de winkeliers en enkele van de minder geduldige bestuurders die in hun auto vast hadden gezeten. De oefening van de fanfare leek voorbij te zijn en de kibbelende partijen verspreidden zich.
Eleanor plofte haar boodschappen achter in de auto, deed de achterklep dicht, en berispte zichzelf dat ze zoveel had gekocht. Zoals de meeste van haar buren, ging ze meestal een keer per week naar de grote supermarkt in Helena en ging alleen naar Iversons kruidenierszaak voor de paar dingen die ze had vergeten op haar boodschappenlijst te zetten. Bij deze zeldzame bezoeken zoals vandaag werd ze altijd overmand door schuldgevoel en kocht uiteindelijk allerlei dingen die ze niet nodig had. Ze wist zeker dat de Iversons, het akelige paar dat de zaak al sinds mensenheugenis runde, dit syndroom herkenden en hun gezichtsuitdrukkingen daarop instelden als er iemand binnenkwam. Ze schreeuwden en dansten waarschijnlijk van vreugde als ze weer alleen waren.
Eleanor stapte in de auto, huiverend van de hitte van de zitting die door haar katoenen jurk heen kwam. Ze stond op het punt haar motor te starten toen ze zag dat het Te koop-bord nog steeds op zijn plaats hing in het raam van de cadeauwinkel van Ruth Michaels aan de overkant van de straat. Ze dacht opnieuw aan wat Kathy had gezegd.
Het was ongeveer een maand geleden, toen ze de kleine Buck een schone luier om deden. Kathy vertelde dat Paragon te koop was en dat Eleanor moest overwegen het te kopen. Sinds ze was getrouwd was een van Kathy's liefste bezigheden het zoeken van projecten waar haar moeder zich mee bezig kon houden. Eleanor kreeg afwisselend te horen dat ze moest studeren, een restaurant openen, een postorderbedrijf beginnen, op yogales gaan; misschien zelfs dat allemaal tegelijk doen. Het nieuwste was nu dat ze Ruth Michaels cadeauwinkel moest kopen.
'Ben je mal,' zei Eleanor. 'Ik heb geen flauw idee hoe je zo'n zaak moet runnen, laat staan hoe ik een kop cappuccino moet maken.'
'Je hielp vroeger in grootvaders winkel. Het zou trouwens niet eens nodig zijn. Ruth wil er niet weg. Ze heeft gewoon te veel geleend en kan zich niet veroorloven door te gaan. Je kunt je in het bedrijf inkopen en haar de zaak laten runnen. Er zo veel of weinig bij betrokken zijn als je wilt.'
Elk excuus dat ze aanvoerde werd door Kathy behendig weerlegd en hoewel er nooit meer over werd gesproken, had Eleanor er sindsdien veel over gedacht. Het kon net datgene zijn wat ze nodig had. Nu de meisjes allebei getrouwd waren en Luke spoedig zou gaan studeren, kon ze wel iets gebruiken dat de leegte zou opvullen.
Vroeger, voor de dood van Henry, placht ze een groot deel van de administratie van de ranch te doen die nu door Kathy werd verzorgd. En behalve koken - wat Eleanor, zoals ze nu met verbazing vaststelde, ooit echt leuk had gevonden - was er bijna niets waarmee ze zich bezighield. Ze verveelde zich soms zo godsgruwelijk en voelde zich soms zo eenzaam, dat ze vreesde voor haar gezondheid.
Ze kende Ruth Michaels niet, afgezien van het feit dat ze elkaar gedag zeiden, maar ze had altijd een opgeruimde en vriendelijke indruk op haar gemaakt. De mensen hadden haar zowel intrigerend als verdacht gevonden toen ze zo'n vijf jaar geleden in het dorp was gekomen. Om precies te zijn, de mannen vonden haar intrigerend en de vrouwen verdacht, en wel om dezelfde twee redenen: haar donkere, exotische uiterlijk en het feit dat ze ongetrouwd was. Inmiddels werd ze geaccepteerd (tenminste voorzover iemand uit New York die gunst ooit zou worden verleend) en over het algemeen aardig gevonden.
De paar keer dat Eleanor de winkel was binnengegaan, was ze onder de indruk geweest. Het was niet de gebruikelijke westerse toeristentroep - plastic droomvangers, sneeuwbollen en grappige cowboy-T-shirts. Ruth had smaak. Dat kon je zien aan de selectie van juwelen, boeken en kunstvoorwerpen.
Voordat ze uiteindelijk een beslissing had genomen, stak Eleanor onwillekeurig de straat over, zorgvuldig haar weg zoekend tussen wat de koeien hadden achtergelaten en de laatste paar kibbelende fanfareleden.
Ruth stond de mensen toe om briefjes en aanplakbiljetten op een bord in de etalage te plakken met aankondigingen van rommelverkopen, ongewenste puppy's of ophanden zijnde evenementen zoals eetfestijnen of bruiloften waarvoor het hele dorp werd uitgenodigd. De meeste die er nu hingen hadden te maken met de jaarmarkt en de rodeo, waaronder eentje waar Eleanor om moest glimlachen. Trombonisten met spoed gevraagd, stond er. Bel Nancy Schaeffer - nu! Eronder een zwarte kat, zich koesterend in gefilterd zonlicht.
Er hingen belletjes aan de deur die klingelden als hij open- en dichtging. Na het felle zonlicht op straat moesten Eleanors ogen even wennen aan het beschaduwde rommeltje in de winkel. Het was er koel en rustig en kalmerende muziek zweefde haar tegemoet, vergezeld van een rijke koffiegeur. Er was niemand te zien.
Eleanor stapte voorzichtig tussen hoge kasten door die volgestouwd waren met aardewerk, met de hand gemaakte speeltjes en vrolijk gekleurde indiaanse lakens, en zorgde ervoor niet tegen de jungle van mobiles en klokkenspellen te stoten die van het plafond neerhingen en tinkelden als ze draaiden en elkaar raakten. Er stonden manden met armbanden die gemaakt waren van geverfd en gevlochten paardenhaar en vitrines barstensvol zilveren juwelen.
Er klonken ploffende en sissende geluiden van achter uit de winkel, waar de cappuccinobar stond en toen Eleanor dichterbij kwam hoorde ze Ruth's stem.
'Doe het maar, stomme zak! Doe het!'
Er was niemand te zien. Eleanor aarzelde. Ze had er geen zin in een privé-ruzie te verstoren.
'Ik zal je nog één kans geven en dan sla ik je verrot, oké?'
Er stond een enorm chromen koffieapparaat op de toonbank en plotseling barstte dat los met een verschrikkelijke explosie van stoom.
'Rotzak! Luizige, nutteloze, godvergeten hoop stront!'
'Hallo?' zei Eleanor weifelend. 'Is dat Ruth?'
Het werd helemaal stil.
'Niet als u van de bank bent of van de fiscus.'
Ruth's hoofd rees langzaam boven het apparaat uit in het zicht. Er zat een zwarte olieveeg op haar wang. Toen ze Eleanor zag, leken haar ogen zich heel even met paniek te vullen. Toen straalde ze.
'Mevrouw Calder! Dag! Het spijt me, maar ik hoorde u niet. Deze machine wordt, waarschijnlijk letterlijk, nog eens mijn dood. Wat kan ik voor u doen? Kan ik koffie voor u maken?'
'Niet als hij gaat exploderen.'
'O, hij misdraagt zich alleen als hij denkt dat er niemand is.'
'U heeft iets op uw...' Ze wees naar de veeg.
'O, bedankt.'
Ze vond een tissue, en het koffieapparaat als spiegel gebruikend veegde ze het af.
'Gelooft u in spoken?'
'Ja, ik denk het wel. Hoezo?'
'Ik zweer dat het spookt in dit ding. Ik kreeg hem van een zaak die werd opgeheven in Seattle, erg goedkoop. Nu weet ik waarom. Wilde u nou koffie?'
'Heeft u cafeïnevrije koffie?'
'Nou en of. Taptemelk of gewone?'
'Doe maar taptemelk.'
'De moeite niet waard, dus?'
'Nou, ik...'
'Nee, ik bedoel, zo noem ik het. Geen cafeïne, geen vet, dus de moeite niet waard.' Ze lachte. Het was een aanstekelijke lach vanuit de keel, bijna vulgair en daardoor schoot Eleanor ook meteen in de lach.
'Kwam u klem te zitten in de menigte?'
'Het scheelde maar een haar. Die arme kinderen.'
'Gaat u toch zitten.'
Eleanor ging zitten op een van de kleine barkrukken terwijl Ruth het apparaat twee cappuccino's ontfutselde. Ze droeg een verbleekte spijkerbroek en een slobberig paars T-shirt met daarop de naam van de winkel. Haar zwarte haar was samengebonden in een rode hoofddoek. Eleanor schatte dat ze midden tot eind dertig was en verbaasde zich erover hoe aantrekkelijk ze eruitzag.
Ze vroeg zich af wat die paniekerige blik betekende toen Ruth haar daarnet zag. Misschien verwachtte ze werkelijk een bezoek van de fiscus. Ruth zette Eleanors koffie voor haar neer.
'En, hebt u al een koper gevonden?' vroeg Eleanor. 'Kathy zei dat u een partner hoopte te vinden die zich met u wil associëren.'
'Hebt u ze buiten in de rij zien staan? Niemand is geïnteresseerd.'
Eleanor nipte van haar koffie. Hij smaakte goed. Doorgaan, zei ze bij zichzelf, zeg het. Ze zette de kop neer.
'Nou,' zei ze, 'ik zou het kunnen zijn.'
Buck schatte dat het kalf zeker al een paar dagen dood moest zijn. Er was niet veel van over. Op een paar aangevreten botten en stukken huid na waren de achterbouten bijna geheel verdwenen. De resten lagen boven aan een steile geul tentoongespreid, en het vlees dat de vogels en het andere ongedierte hadden laten liggen, was in de hitte van de zon uitgedroogd. Nat Thomas had er een harde dobber aan om uit te zoeken wat er was gebeurd.
Hij zat er geknield naast en spitte met mes en tang tussen de vliegen en wormen. Op de grond om hem heen wemelde het van de sprinkhanen. Nat en zijn vader voor hem hadden als veeartsen jarenlang de ranch van de Calders bijgestaan en Buck had hem meteen gebeld. Hij wilde een onafhankelijk oordeel voordat de overheidsfunctionarissen met hun tengels aan het karkas zouden zitten. Ze waren er eerlijk voor uitgekomen dat het een wolf was geweest die Prince had gedood, maar in aanmerking genomen dat Kathy het monster met haar eigen ogen had gezien, hadden ze ook niet veel keus gehad.
Buck mocht die man van Vis Wild, Prior of hoe hij ook mocht heten, niet. Hij vertrouwde hem evenmin. Die andere, Rimmer, die kerel van de roofdiercontrole, leek wel oké, maar hoe ze zich ook mochten voordoen, als puntje bij paaltje kwam bleven het stuk voor stuk vuile overheidsfunctionarissen en wolvenliefhebbers.
Buck stond naast Clyde over de schouder van Nat mee te kijken. Het was twaalf uur en de hitte sloeg af van de rotsen waarmee de wei bezaaid was. De enige geluiden waren het getsjirp van de sprinkhanen en nu en dan het loeien van een koe uit de richting van het bos verder naar boven. Buck zweette nog steeds van de steile wandeling hiernaartoe. Ze hadden Nats auto beneden bij het huis laten staan en waren met z'n drieën zo ver ze konden in Clydes pick-up naar boven gereden. Ze hadden hem zo'n zevenhonderdvijftig meter terug op de helling, waar het land te ruig werd, moeten laten staan. Ze hadden beter te paard naar boven kunnen komen.
Het was Clyde die het kalf die ochtend had gevonden en Buck vroeg zich geërgerd af waarom Luke het niet eerder had gevonden. Hij had de jongen zodra Prince was gedood de opdracht gegeven de kudde de bergwei op te drijven. Als er wolven in de buurt waren, moest iemand de kudde bewaken en aangezien Luke de ligging van het land hierboven kende en bij weinig andere dingen van veel nut kon zijn, was dat net iets voor hem.
Buck had hem opgedragen juist op dit soort dingen te letten en de jongen had het kalf niet gevonden. Waarschijnlijk omdat hij het grootste deel van de tijd met zijn hoofd in de wolken liep, dromend en boeken lezend en rondscharrelend op zoek naar oude botten of wat dan ook. Buck wist bij God niet hoe hij ooit een fatsoenlijke rancher van hem kon maken.
'Nou Nat, wat denk je?'
'Er is niet bepaald veel om je op te baseren.'
'Hoe lang is hij dood?'
'O, drie of vier dagen.'
'Denk je dat het een wolf was?'
'Tja, er is flink op gekauwd. Zie je die tandafdrukken hier op de hals? Dat is een roofdier met een behoorlijk grote kaak en deze lijkt beslist niet op die van een een beer. Zou een wolf of een coyote kunnen zijn. Heb je naar sporen gezocht in de omgeving?'
'Te droog,' zei Clyde. 'En je kunt de grond niet zien vanwege de sprinkhanen.'
'Het zou kunnen dat hij al dood was en dat wat voor beest dan ook er alleen maar van heeft gegeten.'
'Mijn koeien vallen niet zomaar dood neer, Nat. Dat weet jij ook wel.'
'Jawel, maar gezien het weinige dat er van hem over is hier, zou het evengoed kunnen zijn dat hij door de bliksem is getroffen, wat dan ook...'
'Door de bliksem getroffen. Zo kan ie wel weer, Nat.'
'Nou ja.'
Buck keek neer op het karkas. Hij zag iets en boog zich voorover om het op te pakken. Het was een stukje huid, hard geworden in de zon. Het brandmerk van de gekoppelde HC van de Calder-ranch stond erop. Hij blies er een sprinkhaan af en draaide het om tussen zijn vingers.
Af en toe raakte je hier natuurlijk een kalf kwijt. Het kwam soms voor dat er een ziek werd of ergens in een geul vast kwam te zitten. Enkele jaren terug was hij er een paar kwijtgeraakt door toedoen van een oude grizzlybeer en een agent van de roofdiercontrole was die weg komen halen. Als je in dit soort land een ranch had, hoorde het erbij dat je zo nu en dan een kalf verloor.
Maar de laatste twee herfsten was elk dier dat de zomer op de bergwei had doorgebracht veilig en wel teruggekomen. En nu hij zijn brandmerk op dit stukje huid zag, voelde Buck de woede in zich oplaaien.
Hij voelde in zijn botten dat er een wolf achter zat en hij zou dat goddomme bewijzen ook. Het was waarschijnlijk dezelfde wolf die Kathy's hond had gedood, een van die stukken ongedierte die door de verdomde overheid in Yellowstone was losgelaten. En dan verwachtten ze ook nog dat je klaarstond om ze kalveren ter waarde van vijfhonderd dollar als maaltijd te serveren! Je werd er ziek van. Buck zou zich dit niet laten welgevallen.
Hij slingerde het stukje huid weg en zag het als een zeilsteen met een boog in de geul verdwijnen.
'Zo, Nat, ben je bereid mij gelijk te geven dat het een wolf is of niet?'
De veearts stond op en krabde zich op zijn hoofd. Buck zag aan hem hoe moeilijk hij het ermee had zo voor het blok te worden gezet. De twee mannen kenden elkaar vanaf hun kindertijd. Beiden waren zich ervan bewust dat Nat en zijn vader veel hadden verdiend aan het werk dat de ranch hun verschafte.
'Tja, Buck, het is een moeilijke beslissing.'
'Maar hij is in elk geval niet van ouderdom gestorven.'
'Misschien niet, maar...'
'En je zei dat het geen beer was.'
'Ik kan het niet met zekerheid zeggen.'
Buck sloeg zijn arm om de schouders van de veearts. Nat was klein en Buck torende boven hem uit als een oom.
'Je bent een goede vriend, Nat, en ik wil je geen woorden in de mond leggen. Maar je weet hoe die beestenknuffelaars zijn. Ze zullen er alles aan doen om het te laten voorkomen alsof de boosdoener niet een van hun dierbare wolven is. Het enige wat ik vraag is dat je naar beste weten oordeelt, alleen maar een beetje munitie.'
'Tja, misschien.'
'Misschien zet geen zoden aan de dijk bij die gasten. Wat beweer je, dat het voor negentig procent zeker is dat het een wolf was? Tachtig? Zeg het maar.'
'Dat is de zaak overdrijven, Buck.'
'Vijfenzeventig dan.'
'Nou, ik weet niet. Misschien.'
'Vijfenzeventig. Oké.' Buck haalde zijn arm van de schouders van veearts. Hij had gekregen wat hij wilde. 'Dank je, Nat. Ik waardeer dit, ouwe jongen. Je kunt het zeildoek nu terugleggen, Clyde.'
Ze hadden een oud groen teerzeildoek meegenomen in de truck en Clyde gooide het over het karkas, waarbij er een wolk sprinkhanen opvloog. Nat Thomas keek op zijn horloge en zei dat hij al aan de late kant was voor zijn visites en dat hij er maar beter vandoor kon gaan. Buck wist dat de arme kerel gewoon geen zin had om in de buurt te zijn als de overheidsfunctionarissen hier kwamen. Buck sloeg hem op de rug en ze liepen de heuvel af.
'Ik rijd je naar beneden. Kom op Clyde, laten we de beestenknuffelaars gaan bellen.' 'Luke? Kom je eten?'
Luke opende zijn ogen en zag zijn moeder naast het bed naar hem staan kijken.
'Is alles goed?'
'Ja, ik was oefeningen aan het doen en moet toen in slaap gevallen zijn.'
Ze streek het haar van zijn voorhoofd en glimlachte, maar hij zag in haar ogen dat er iets niet in orde was. Hij ging rechtop zitten, zwaaide zijn benen uit bed en begon zijn laarzen aan te trekken.
'Wat is er aan de hand?'
Ze wendde haar blik af en zuchtte.
'Mam?'
'Clyde heeft een dood kalf gevonden. Je vader maakt er een enorme ophef over.'
'W-waar?'
'O, ergens, ik weet niet.'
'Op de bergwei?'
Ze keek hem aan en knikte.
'En hij denkt dat het een w-w-wolf is?'
'Ja. En Nat Thomas ook. Kom op, iedereen zit beneden. Laten we maar door de zure appel heen bijten.'
Hij volgde haar de kamer uit en de gang door tot bij de trap. Wat zou hij zeggen? Hij wist dat zijn vader hem de schuld zou geven. Hoe had Clyde dat kalf in 's hemelsnaam gevonden? En waarom zat hij hem trouwens te controleren?
Luke had het karkas twee dagen geleden aangetroffen. Er waren verse wolvensporen in het zand en ook wat uitwerpselen. Hij had het kalf de geul in gesleept en het met rotsblokken bedekt. Hij had een dennentak afgebroken en daarmee de sporen uitgewist, en vervolgens de uitwerpselen verwijderd. Hij had gedacht dat niemand er iets van te weten zou komen tot de koeien in de herfst naar beneden kwamen en werden geteld.
Toen hij naar de deuropening van de keuken liep hoorde hij hen allemaal kletsen. Clyde vertelde de twee knechten die met het hooien hielpen, Ray en Jesse, lachend wat Nat Thomas had gezegd. Maar hij stokte zodra Luke de keuken binnenstapte. Iedereen keek naar hem. Zijn vader zat aan het hoofd van de tafel.
'Ha, Luke,' zei hij. 'Goed geslapen?'
'Ik w-w-was...'
'Kom eten. Het wordt koud.'
'Hoe gaat het, Luke?' 'G-g-goed.'
Zijn moeder sneed een stuk gehaktbrood voor hem af, wat een van de weinige vleesgerechten was waar hij echt van hield, maar op dit moment had hij helemaal geen trek. Alle anderen waren al bijna klaar.
'Hoe dan ook,' vervolgde Clyde. 'Hij krabt zich op het hoofd en wordt heel erg nerveus en zegt dat het echt een heel moeilijke beslissing is en zo, en Buck zegt dus: "Maar hij is in elk geval niet van ouderdom gestorven!'"
Clyde brulde van het lachen en de ranchknechten lachten ook. Luke wist dat zijn vader naar hem keek, maar hij hield zijn eigen ogen op zijn bord gericht terwijl zijn moeder er sla en aardappels op stapelde. Ze zette het voor hem neer en begon de knechten een tweede portie op te scheppen.
'Zo, Luke,' zei zijn vader. 'Heb je gehoord dat we een dood kalf hebben gevonden?'
Luke had zijn mond vol dus hij knikte alleen maar. Zijn vader wachtte op het antwoord.
'Ja, meneer. W-w-waar hebt u hem gevonden?'
'Ginds bij de Kabbelbeek,' zei Clyde. Weet je die geul die beneden langs de wei loopt?'
'Hm.'
'Precies daar.'
De knechten probeerden al hun aandacht bij het eten te houden, in het besef dat dit een familieaangelegenheid was. Zijn vaders ogen hadden hem geen moment losgelaten.
'Ik dacht dat je gezegd had dat je de boel daar elke dag zou controleren,' zei hij.
'Niet altijd in de g-g-geul. Ik rij 1-langs de rand.'
'Daar lag hij. Langs de rand, open en bloot.'
Iets had het gevonden en het weer naar boven gehaald, dacht Luke. Wie zou zoiets gedaan hebben? Misschien waren de wolven teruggekomen.
'W-w-wie is de b-b-boosd-d-d...'
'Wie is de boosdoener?'
'Ja.'
'Nat Thomas denkt dat het de wolf was. Die Prior probeert Bill Rimmer te pakken te krijgen om vanmiddag te komen. Ik vraag me in gemoede af hoeveel meer dode kalveren we daarginds nog hebben.'
'Ik d-d-denk niet dat er...'
'Jij wilde dat baantje, Luke. Als je het doet, moet je het goed doen. Oké?'
Luke knikte. 'J-j-ja, meneer.'
'Anders zullen we Jesse ermee moeten belasten.'
'Oef,' zei Ray, terwijl hij grinnikend zijn voorhoofd afveegde. 'Bof ik even. Word ik tenminste niet door de wolven opgevreten.'
Iedereen lachte en de spanning nam wat af. Zijn vader stond op, en alsof hij met onzichtbare draden aan hem was vastgemaakt, stond Clyde eveneens op.
'Het was waarschijnlijk toch geen wolf,' zei zijn moeder,
'Dat is niet wat Nat Thomas zegt,' zei Buck terwijl hij zijn hoed opzette. Lukes moeder was pannen aan het schoonmaken in de gootsteen en keek niet naar hem.
'Nat Thomas zou zweren dat het de paashaas was, als je hem tien dollar gaf.'
Als zijn moeder zulke dingen zei, besefte Luke hoeveel hij van haar hield.
Dan had haar een heleboel over Buck Calder verteld, maar niets van wat hij had gezegd had Helen helemaal voorbereid op het schokkende van de man in levenden lijve. De loutere lijfelijkheid van de man was overweldigend. De mensen om hem heen werden in zijn nabijheid als zuigvissen rondom een haai.
Dan had ze in het huis aan elkaar voorgesteld met de mededeling dat Helen zich zojuist bij hen had gevoegd om te helpen de wolf te vinden. Hij zorgde ervoor dat hij 'wolf' zei in plaats van 'wolven'. Zij en Buck hadden elkaar de hand geschud. Zijn hand was kolossaal en vreemd koel en hij had de hare net iets te lang vastgehouden terwijl hij haar strak aankeek met die lichte ogen. Het was zo'n directe blik, zo onmiddellijk intiem, dat Helen onwillekeurig begon te blozen. Hij had haar gevraagd of ze met hem in de truck mee wilde rijden naar de wei en zij had, een beetje te snel, geantwoord: nee, dat was niet nodig, ze zou met Dan en Bill Rimmer meerijden. Dan had haar er onderweg mee geplaagd.
'Je hebt daar wel een kans laten liggen, Helen.'
'Wauw! Mijn moeder noemt dat soort ogen slaap kamerogen.'
'Slaapkamerogen?' zei Bill.
'Ja. De eerste keer dat ik haar dat hoorde zeggen was ik nog klein en dacht ik dat ze slaperig of zo bedoelde. En op een dag hoorde ze me tegen Eddie Horowitz, de buurjongen, zeggen dat hij slaapkamerogen had en gaf me een klap.'
Bill Rimmer lachte hard. Hij leek een aardige vent.
Calders schoonzoon had het kantoor in Helena gebeld toen zij en Dan net op het punt stonden naar de hut te vertrekken en de Toyota aan het inladen waren met Helens uitrusting en de grote hoeveelheid levensmiddelen die ze zojuist in de supermarkt hadden gekocht. Het stond nog steeds allemaal achter in de auto opgestapeld.
Nu stonden ze rondom het veronderstelde wolvenslachtoffer terwijl de sprinkhanen over hun laarzen sprongen.
Bill Rimmer zat er op zijn knieën naast en onderzocht het op zijn gemak. Helen stond naast Dan die het met een videocamera opnam. Calder en zijn schoonzoon stonden tegenover hen aan de andere kant van het karkas te wachten op het oordeel.
Het was een farce. Dan dacht er duidelijk ook zo over. Ze had even een blik van verstandhouding met hem gewisseld toen Clyde het zeil wegtrok en de vliegen in voldoende mate opvlogen om te kunnen zien wat er van het kalf over was. Dat was zo weinig dat niemand zou kunnen zeggen hoe het aan zijn eind was gekomen. Het kon evengoed afgeschoten zijn als gestorven aan een gebroken hart.
Een paard hinnikte ergens onder hen en Helen keek naar beneden in de geul en zag Calders zoon naar hen toe komen rijden tussen de rotsen. Ze had hem bij het huis gezien maar niemand had de moeite genomen hem voor te stellen. Ze was meteen onder de indruk geweest van zijn knappe uiterlijk en vroeg zich af waarom hij zich op de achtergrond had gehouden en had geluisterd terwijl zijn vader en Clyde het woord voerden.
Een keer had Helen hem erop betrapt dat hij haar aanstaarde met die felgroene ogen en ze had geglimlacht maar hij had meteen een andere kant op gekeken. Ze waren hem voorbij gereden toen hij op zijn paard naar boven ging en Dan had haar verteld wie hij was.
Luke steeg van zijn paard toen hij nog een eindje uit hun buurt was en bleef daar naast zijn paard staan terwijl hij zijn hals streelde. Helen glimlachte weer en deze keer knikte hij even naar haar voordat hij zijn blik afwendde naar de anderen rondom het karkas.
Rimmer was inmiddels gaan staan.
'En?' zei Calder.
Rimmer haalde diep adem voordat hij antwoordde.
'U zegt dat Nat Thomas dit vanochtend nog heeft gezien?'
'Zo'n drie uur geleden.'
'Dan begrijp ik niet hoe hij kan beweren dat dit dier door een wolf werd gedood.'
Calder haalde zijn schouders op. 'Ervaring, vermoed ik.'
Rimmer negeerde de belediging. 'Ziet u, meneer, er is gewoon niet genoeg om je op te baseren. We kunnen het meenemen en het laten onderzoeken...'
'Ik denk dat Nat daar de man voor is,' viel Calder in de rede.
'Dat is uw beslissing, meneer. Maar eerlijk gezegd denk ik niet dat zo'n onderzoek ons een stap verder zal brengen. Dan en Helen hebben allebei behoorlijk wat vee-plunderingen gezien. Dan?'
'Ik ben bang dat ik hiermee moet instemmen.'
'Is dat even een verrassing,' zei Calder sarcastisch. 'Juffrouw Ross? Zou u een mening durven geven?'
Helen voelde opnieuw de kracht van zijn strakke blik en ze schraapte haar keel, in de hoop dat aan haar stem niet te horen zou zijn hoezeer hij haar op de zenuwen werkte.
'Je kunt niet zeggen dat het geen wolf was, maar er is niets over dat erop wijst dat het er wel een was. Heeft een van u naar afdrukken gezocht voordat de grond zo vertrapt was als nu?'
'Tuurlijk heb ik dat gedaan,' zei Clyde afwerend. Hij wierp een snelle blik naar zijn schoonvader. 'De grond is te hard. Te veel rotsblokken en rommel.'
'Of fecaliën misschien? U weet wel, uitwerpselen...'
'Ik weet heus wel wat fecaliën zijn.' Hij lachte een humorloos lachje. 'Die lagen er ook niet.'
Dan zei: 'Meneer Calder, als u ons het eerst had gebeld, hadden we misschien...'
'Het is mijn zaak wie ik het eerst wil bellen, meneer Prior,' snauwde Calder. 'En met alle respect, ik denk dat de mening van Nat Thomas een stuk objectiever is dan die van anderen hier in de omgeving.'
'Wat ik bedoel is dat ik kan begrijpen waarom u Nat ook wilt laten komen kijken, maar als...'
'O, kunt u dat?'
'Ja, meneer.'
'Ik krijg anders de indruk dat die overheidsmensen geen sikkepit begrijpen. U laat die wolven los, laat ze onze huisdieren doden en nu ons vee, en probeert het dan te laten voorkomen alsof zij niet de boosdoeners zijn.'
'Meneer, ik...'
'Maak mij niet tot uw vijand, Prior. Dat is geen goed idee.'
Hij wendde zijn blik af naar het dal en geruime tijd zei niemand iets. Van ergens ver boven hen klonk de roep van een arend. Calder schudde zijn hoofd en keek naar de grond terwijl hij met zijn laars tegen wat salie schopte. De sprinkhanen sprongen alle kanten op.
Helen vond het verbazingwekkend. Hier stonden ze, allemaal volwassenen, en hij maakte hen net zo timide als ondeugende schoolkinderen die bij het schoolhoofd op het matje zijn geroepen. Maar ze bleven allemaal naar hem kijken en wachtten tot hij zou spreken en ten slotte leek hij tot een soort conclusie te zijn gekomen.
'Oké,' zei hij en na nog een ogenblik keek hij op naar Dan. 'Oké. U zegt dat deze jonge vrouw zich hier fulltime mee bezig gaat houden.' Hij keurde Helen geen blik waardig toen hij dit zei, maar wees slechts met zijn kin in haar richting.
'Ja, meneer.'
'Dan is het haar geraden het goed en snel te doen. Want ik verzeker u, meneer Prior, als ik nog een kalf verlies, zullen we zelf moeten optreden.'
'Tja, ik hoef u vast niet te herinneren aan de wet betreffende...'
'Nee meneer, dat hoeft u om de duivel niet.'
Ze keken elkaar met felle blik aan, geen van beiden bereid om als eerste zijn blik af te wenden. Helen zag dat Dan ziedend was. Ze had hem nog nooit zo kwaad gezien. Het zou haar niet hebben verbaasd als hij over het karkas heengestapt zou zijn en de rancher een kaakslag had verkocht. Toen liet Calder plotseling zijn blinkend witte tanden zien, wendde zich tot Helen en schakelde opnieuw zijn charme in, alsof er niets was gebeurd.
'Dus u gaat boven bij Eagle Lake zitten?'
'Ja. 'k Ga er nu meteen naartoe.'
'Het kan daarboven wel een beetje eenzaam worden.'
'O, ik ben eraan gewend alleen te zijn.'
Calder keek haar aan alsof hij zeggen wilde: Hoe kan dat nou f Zo'n lekker ding als jij. Het was alsof een wellustige oom een hand op je knie legde.
'Nou, Helen, je moet maar eens bij ons komen eten en vertellen hoe de zaken ervoor staan.'
Ze schonk hem een montere glimlach.
'Dank u,' zei ze. 'Dat zou leuk zijn.'