22

De twee weken die volgden op de arrestatie van Abe Harding waren de zwaarste in de hele carrière van Dan Prior en verreweg de bizarste. Overal in de omstreken leken wolvenroedels plotseling een ravage aan te richten, alsof ze wraak wilden nemen op het doden van het alfamannetje in Hope.

Een schapenboer ten noorden van Yellowstone verloor eenendertig lammeren in één nacht door toedoen van wolven die uit het park waren gedwaald. Ze aten er bijna niets van, doodden ze alleen maar en lieten ze achter. Een andere roedel doodde een paar volbloed veulens net ten oosten van Glacier. Een solitaire zwerver uit een roedel in Idaho doodde drie kalveren bij de Salmon River en liet een vierde zo verminkt achter dat het afgemaakt moest worden.

Bill Rimmer kwam zijn helikopter bijna niet meer uit. Binnen tien dagen had hij negen wolven afgeschoten en nog eens vijftien met pijltjes beschoten, voornamelijk pups, die werden verplaatst naar een gebied waar ze zich hopelijk geen problemen op de hals zouden halen. Het was Dan die de doodvonnissen moest tekenen en hij deed dat elke keer met het gevoel alsof hij persoonlijk gefaald had. Hij werd verondersteld verantwoordelijk te zijn voor het herstel van de wolvenstand, niet voor liquidatie van wolven. Maar hij had weinig keus. De bereidheid om 'letale controle' toe te passen was een onwrikbare belofte in het plan dat herstel van de wolvenstand überhaupt mogelijk had gemaakt. En vanwege het gebeurde in Hope, volgden de media iedere stap die hij zette.

Verslaggevers belden hem elk uur van de dag op. Thuis had hij zijn antwoordapparaat voortdurend aanstaan, behalve de avonden dat Ginny bij hem logeerde en zij voor hem antwoordde en deed alsof ze een afhaalchinees was of een tehuis voor geestelijk gestoorde criminelen, wat niet zo ver van de waarheid was. Op het kantoor handelde Donna de meeste telefoontjes van de media af, en verbond naar Dan alleen de journalisten door die hij kende of die belangrijk zouden kunnen zijn.

Niet alleen de lokale media legden plotseling een hernieuwde belangstelling voor wolven aan den dag, ook de nationale en zelfs internationale pers. Er was een telefoontje van een Duitse tv-verslaggever die maar niet ophield over Nietzsche, en allerlei diepe filosofische vragen stelde, die Dan niet kon begrijpen, laat staan beantwoorden. Nog surrealistischer was die man van het tijdschrift Time die zei dat ze erover dachten een omslagverhaal over Abe Harding te gaan maken.

'Is dat een grap?' zei Dan.

'Nee, natuurlijk niet.' De verslaggever klonk gekwetst. 'Is hij in zekere zin een van de laatsten die de waarden van het Oude Westen verdedigt? Ziet u hem niet op die manier; als een soort belegerde pionier?'

'Kan ik u onofficieel vertellen wat ik ervan vind?'

'Natuurlijk. Ga uw gang.'

'Ik zie hem meer als een soort belegerde klootzak.'

Dagenlang liep Dan te grinniken en zijn hoofd te schudden bij het idee dat er 'Abe Harding, Laatste Pionier' op het omslag van Time zou staan. Godzijdank moest het stuk nog gerealiseerd worden, waarschijnlijk omdat er op z'n minst een beetje medewerking van Abe zelf voor nodig was; en verslaggevers stonden op Abes voorkeurenschaal maar een fractie hoger dan wolven.

Nadat Abe een nacht in de gevangenis had doorgebracht, was hij beschuldigd van het doden van een dier dat op de lijst van bedreigde diersoorten stond, namelijk een wolf, en van het bezit en transport van de overblijfselen ervan. Een verdere beschuldiging van het aanvallen van een politieagent kwam te vervallen. Hij werd door een federale magistraat vrijgelaten, zonder borgtocht.

Schumacher en Lipsky, de twee agenten van Vis Wild die de bijeenkomst hadden bijgewoond, waren met een huiszoekingsbevel naar de ranch van Harding gegaan en werden daarbij, op diens eigen aandringen, begeleid door de steeds minder tot meewerken geneigde hulpsheriff. Craig Rawlinson had alleen maar moeilijkheden veroorzaakt door min of meer de kant te kiezen van de zonen van Harding, die vijandig en grof geweest waren. De agenten slaagden erin hun kalmte lang genoeg te bewaren om het geladen Ruger M-77-geweer te vinden waarmee Abe, zoals hij had toegegeven, de wolf had afgeschoten. Er werd prompt beslag op gelegd.

De wolf bracht de nacht door op een oude pizza in de vriezer in Dans garage en werd de volgende dag vervoerd naar het gerechtelijk lab van Vis Wild te Ashland in Oregon, waar een autopsie uitwees dat het hart en de longen van het dier volledig waren weggeblazen. Er waren fragmenten achtergebleven van een magnumkogel van 7 mm, waarvan het grootste gedeelte dwars door het achterste van het dier was gegaan en niet meer te vinden was.

De wetenschappers van Ashland deden dna-tests die uitwezen dat de wolf aan geen van de wolven die in Yellowstone of Idaho waren uitgezet, verwant was. Ze ontdekten een merkje in een oor dat aantoonde dat hij uit een afgelegen deel van British Columbia kwam, op meer dan driehonderd kilometer afstand. Ze ontdekten ook dat hij een teen miste aan zijn rechtervoorpoot en een litteken had dat erop wees dat hij ooit in een klem was gelopen en zichzelf had losgetrokken. Dit zou zijn vermogen om op herten of elanden te jagen kunnen hebben aangetast, opperde een van de wetenschappers, en hem naar het gemakkelijker alternatief van vee hebben geleid.

Abe beweerde aanvankelijk dat hij de wolf had afgeschoten toen hij die betrapte op het aanvallen van een kalf in een weide die maar twee honderd meter van zijn huis lag. Later gaf hij toe dat de wolf nog niet had aangevallen, maar dat hij het volgens hem van plan was. Hij zei dat er toen nog een andere wolf bij was en dat hij die ook graag had afgeschoten. Hij zei dat hij niet schuldig was en dat hij de zaak helemaal tot voor het Hooggerechtshof zou brengen om dat te bewijzen. Hij weigerde elke vorm van rechtsbijstand met als reden dat advocaten niets anders dan wolven in pakken waren.

Ondertussen droegen de zonen van Harding in afwachting van de ultieme steunbetuiging van Time hun steentje bij om van hun vader een volksheld te maken.

Ze hadden tweehonderd T-shirts laten bedrukken met het lugubere gezicht van Abe op de voorkant en S.W.A.T. (Schiet Wolven Altijd Team) Officieel Lid op de achterkant. Ze werden in 'De Laatste Toevlucht' verkocht voor vijftien dollar per stuk en waren in twee dagen uitverkocht. Een tweede partij van vijfhonderd stuks was ook bijna weg, hoewel de mokken - Abe Harding, Held van Hope - wat minder aftrek vonden. Bill Rimmer had voor Dan van beide producten een exemplaar gekocht en hoewel hij het T-shirt nog niet had gedragen, dronk Dan elke ochtend zijn koffie uit de mok.

In tegenstelling tot hun broers en zusters in de rest van de staat, gedroegen de resterende wolven in Hope zich onopvallend en daar was Dan dankbaar voor. Hij verdomde het om zich door Buck Calder te laten opleggen daar in actie te komen zonder bewijs dat de wolven de schade hadden aangericht. En er lag zo al genoeg op zijn bordje.

Tegenover elk telefoontje dat hij kreeg van een boze rancher die hem ervan beschuldigde slap te zijn, stond er een van een activist voor dierenrechten die hem een moordenaar noemde vanwege de negen wolven wier doodvonnis hij had getekend. Vier afzonderlijke processen waren aangespannen, twee van veeverenigingen, die een eind wilden maken aan het herstel van de wolvenstand omdat het een schending was van de grondwet, en twee van milieugroeperingen die een verbod wilden op 'elke volgende illegale uitoefening van letale controle'.

De dag na de bijeenkomst had Wolven op Aarde een team van activisten naar Hope afgevaardigd om een huis-aan-huisinspectie te doen. Dan kreeg een reeks woedende telefoontjes. Eén rancher zei dat als ze nog eens op zijn deur klopten, hij hen zou neerschieten. Hij noemde ze een 'bende langharige, communistische terroristen' en toen Dan erheen reed en de enquêteurs ontmoette, dacht hij dat de man wel een beetje gelijk had. Hij gaf de regionale coördinator van de groep in Missoula vriendelijk in overweging dat er zo al genoeg ellende was in Hope en dat de wolven misschien meer kans zouden maken als ze wat minder op de voorgrond hoefden te treden.

Het laatste wat Dan kon gebruiken was dat er nog meer problemen in Hope zouden ontstaan. Heimelijk dacht hij dat Abe hun misschien allemaal een gunst had bewezen door de naar alle waarschijnlijkheid grootste onruststoker te doden. Het had de angel enigszins weggenomen uit de woede van de ranchers over verloren kalveren en Helen op zijn minst een adempauze opgeleverd. Met een beetje geluk kon ze de rest van de roedel in de gaten blijven houden zonder zich nog meer problemen op de hals te halen.

Hij had haar niet gezien sinds de avond van de bijeenkomst en was enigszins ongerust over haar geworden. Ze had drie dagen niet gebeld, noch een van de berichten die hij voor haar had achtergelaten, beantwoord. Hij had op het punt gestaan naar haar toe te rijden toen ze opbelde om te zeggen dat ze griep had gehad, maar nu weer in orde was. Ze had een beetje neerslachtig geklonken, maar Dan stelde zich voor dat ze nog niet helemaal beter was. Calders zoon, Luke, had voor haar gezorgd, zei ze, en was heel lief geweest.

Dan kon een steek van jaloezie niet onderdrukken.

Hij wist niet zeker of het wel een goed idee was dat Luke haar hielp met het vangen en opsporen van wolven. Na de vijandigheid op de bijeenkomst en nadat haar brievenbus was vernield, was het goed dat ze daarboven niet in haar eentje zat. Maar het feit dat de helper de zoon van Buck Calder was, leek op de een of andere manier riskant. Hij had dat een paar dagen geleden met zoveel woorden tegen Helen gezegd door de telefoon, toen ze er voor het eerst over had gesproken.

'Is dat niet een beetje als de vijand in de armen sluiten?'

'Ik sluit niemand in de armen, als je het niet erg vindt.'

'Helen, ik bedoelde het niet letterlijk...'

'Hij springt me alleen maar bij. Je zou hem verdomd dankbaar moeten zijn.'

'Maar wat als hij Calder vertelt waar je klemmen zijn of...'

'Doe mij een lol, Dan. Dat is belachelijk.'

Er viel een ongemakkelijke stilte. Sinds ze ziek was geweest, was ze anders als ze met elkaar spraken, hetzij prikkelbaar, hetzij afstandelijk.

'Het spijt me,' zei hij. 'Het is een goed idee.'

Ze antwoordde niet. Hij stelde zich voor hoe zij daar zat, helemaal alleen daarboven in een hut, door niets anders omringd dan bos en duisternis.

'Helen, is alles goed?'

'Prima,' snauwde ze terug. 'Hoezo?'

'Niets. Je klinkt alleen niet zo gelukkig.'

'Is dat verplicht? Staat het in mijn functieomschrijving? "Biologen in tijdelijke overheidsdienst moeten op elk moment van de dag vrolijk zijn"?'

'Zonder meer.'

Hij dacht dat hij een snuivend lachje hoorde. Er viel weer een stilte. Wat vriendelijker vervolgde ze: 'Het spijt me, Dan. Ik denk dat ik een beetje last heb van een tekort aan engelen.'

'Ik maak me ongerust over je.'

'Dat weet ik. Dank je.'

'Oké. Luister, ik heb een nieuwe sneeuwscooter voor je gevonden.'

'Op dezelfde plaats waar je mijn pick-up hebt gevonden?'

'Nee. Het is een nieuwe. Nou ja, bijna. We zullen hem gauw nodig hebben. Ik dacht dat ik hem misschien in het weekend kon brengen?'

'Tuurlijk.'

Hij had haar gezegd dat ze voorzichtig moest zijn en, nadat hij had opgehangen, bleef hij even aan haar zitten denken, terwijl de Held van Hope, Abe Harding, hem kwaad aankeek vanaf zijn koffiemok.

Hij zou haar weer een etentje aanbieden, deze keer in een chiquere gelegenheid. Hij had met niemand een afspraakje gehad sinds hun

maaltijd in Nelly's Restaurant. Hij had uiteindelijk voldoende moed verzameld om Sally Peters weer te vragen met hem uit te gaan en was weer gedwongen geweest het af te zeggen. Toen hij de volgende dag belde om zijn excuses aan te bieden, had ze tegen hem gezegd dat hij een beklagenswaardige en zielige man was en dat hij eens moest gaan leven.

Dan moest toegeven dat ze er niet ver naast zat.

Kathy bevrijdde Buck Junior uit zijn autozitje en hees hem op haar heup. Even verderop in de straat werd de oudste inwoner van Hope, Ned Wainwright, geïnterviewd door weer zo'n irritante tv-ploeg. Het dorp had er twee weken lang van gekrioeld en de mensen begonnen er een beetje genoeg van te krijgen, Kathy niet uitgezonderd.

Terwijl ze over het trottoir in de richting van Paragon liep, hoorde ze Ned oreren over de reden waarom de overheid van wolven hield.

'Dat is zo duidelijk als wat. Ze willen dat ze alle herten en elanden uitroeien, zodat er voor ons niets overblijft om op te jagen. Dan zullen ze zeggen dat niemand nog geweren nodig heeft, omdat er niets meer is om op te jagen en ze zullen geweren verbieden. Daar is alles om begonnen, om ons onze geweren af te pakken.'

Kathy had haar hele leven nog nooit zoiets doms gehoord, maar de tv-verslaggever knikte, als betrof het het evangelie. Toen ze langsliep, glimlachte iemand van de ploeg naar haar. Ze glimlachte niet terug.

'Hebben jullie niet iets belangrijks te verslaan?' zei ze, en verdween voordat hij kon antwoorden in de cadeauwinkel.

Haar moeder was maar niet opgehouden over al die geweldige nieuwe spullen die Ruth had ingekocht voor de voorbereidingstijd van Kerstmis en uit loyaliteit had Katy besloten hier zoveel mogelijk cadeautjes te kopen. Het was nog een beetje vroeg om daar al aan te denken, maar ze was op orde gesteld. Ze had deze ochtend uitgekozen omdat het de dag was dat haar moeder ging winkelen in Helena.

Ruth begroette haar hartelijk en stond erop de baby bij zich te houden terwijl Kathy wat rondneusde.

'Word je niet gek van al die tv-mensen?' zei Kathy.

'Helemaal niet. Ze kopen dingen. Alles met een wolf erop.'

'Daar had ik niet aan gedacht. Dan is er tenminste iets goeds aan.'

Ze had in een mum van tijd gevonden wat ze wilde. Ze kocht een extravagant leren vest voor Clyde, een houten kistje met koperbeslag voor haar vader om zijn sigaren in te bewaren en een paar mooie zilveren kettingen voor haar moeder en Lane. Ze kocht voor Bob, de man van Lane, een boek over indiaanse kunst en een hoedenlint van gevlochten paardenhaar voor Luke.

Ruth wilde haar korting geven. Kathy wilde daar niet van weten. Maar ze aanvaardde het aanbod van een gratis kop koffie en ging aan de bar zitten met Buck Junior op haar knie, terwijl Ruth de koffie maakte.

'Weet je, al die wolvenspullen die we hebben verkocht, het was je moeders idee om ze in te kopen.'

'O ja?'

'Hm-Hm. Ze is zo slim.'

'Dat is ze zeker. Altijd geweest.'

'Ik aanbid haar gewoon.'

Ze praatten een tijdje over Kathy's moeder en gingen toen over op de ouders van Ruth, onderwijl hun koffie drinkend. Haar vader was lang geleden gestorven, zei ze. Haar moeder was hertrouwd en had nu een druk sociaal leven in New Jersey.

'Ze is precies het tegenovergestelde van Eleanor,' zei Ruth. 'Je moeder lijkt altijd zo kalm en beheerst. De mijne is als een tornado. Ik herinner me dat ze op een keer, na een vreselijke ruzie, naar boven rende en zichzelf opsloot in de badkamer, waar ik haar uit moest zien te praten. Ik was vijftien of zo. En toen ik daarmee bezig was, dacht ik, wacht eens even, dit is de omgekeerde wereld, ik word verondersteld hier de tiener te zijn.'

Toen het tijd was om te vertrekken, strekte Buck Junior zijn armpjes uit naar Ruth en nam zij hem weer in haar armen. Hij leek behoorlijk verliefd en kon niet van haar haar afblijven.

'Hij houdt van vrouwen,' zei Kathy.

Ruth lachte. 'Het lijkt er wel op.'

'Vind je niet dat hij op zijn grootvader lijkt?'

'Bedoel je...'

'Ik bedoel qua uiterlijk.'

'O,' lachte Ruth. Toen fronste ze haar wenkbrauwen en bekeek hem kritisch.

'Weet je? Ik zou zeggen dat hij meer op je moeder lijkt.'

Buck Calder ging aan het eind van een van de lange houten banken achter in de veilinghal zitten en keek over de rijen witte hoeden heen neer op de arena waar een troep Black Angus-vaarzen, die zojuist was verkocht voor een belachelijk hoge prijs, weigerde weg te gaan.

Ze waren zwaargebouwd en klungelig en Buck begreep niet waarom iemand die bij zijn verstand was, ze zou willen kopen. Er waren enkele dingen in het leven waarbij de omvang beslist telde, maar koeien hoorden daar niet bij. Je betaalde alleen maar voor extra botten. Het was wonderlijk dat sommige mensen dat nog steeds niet doorhadden. Zolang een dier maar groot en zwart was (de enige modieuze kleur tegenwoordig, zoals bij alles), dachten ze automatisch dat ze iets goeds te pakken hadden.

De jonge rancher die naast hem zat, op zijn paasbest gekleed, grijnsde. Buck nam aan dat hij er net zo over dacht.

'Godzijdank zijn er nog stomkoppen op de wereld,' zei Buck en zag de grijns van de man verdwijnen.

'Huh?

'Je goeie geld uitgeven aan zulke bottenzakken.'

'Ik heb ze zelf gefokt.'

'O.'

Hij probeerde iets te bedenken om te zeggen maar de man was al opgestaan en wrong zich langs hem om weg te gaan. Ach wat, dacht Buck, en keek weer neer op de arena.

Het was een zanderige ruimte met een doorsnee van ongeveer zeven meter en omringd door hoge, witte hekken. Op dat ogenblik renden twee jonge cowboys de arena rond om te proberen de onwillige vaarzen te verdrijven, die onder de spotlichten stonden als acteurs die hun tekst kwijt waren. De cowboys gebruikten lange, witte stokken met oranje vlaggen aan het uiteinde om de vaarzen te slaan en te porren. Maar dat leek bij de dieren geen andere beweging op te wekken dan die van hun ingewanden. Een van de cowboys gleed uit in het product daarvan en viel op zijn gezicht en het publiek brulde zijn waardering.

In een hokje achter in de arena boog de veilingmeester, een vriendelijke jongeman met een snor en gekleed in een rood hemd, zich voorover naar zijn microfoon.

'U kunt niet zeggen dat we hier geen goede voorstelling op de planken brengen, mensen.'

Buck ging maar drie of vier keer per jaar naar het veilingterrein van Billings, maar hij genoot elke keer weer. Het was een eind weg, ruim drie-en-een-half uur rijden, en de prijzen die je maakte waren niet beter dan op veilingen dichter bij huis. Maar het was goed om er even uit te zijn, de markt te onderzoeken en over het algemeen de contacten daar te onderhouden. Het contact dat hij met het meeste plezier onderhield was dat met Lukes voormalige logopediste, Lorna Drewitt.

Ze lunchten gewoonlijk en namen daarna voor een paar uur een kamer in een motel en dat was ook vandaag de bedoeling. Buck keek op zijn horloge. Het was kort na twaalven, wat prettig was, want de twee jonge stieren die hij vanmorgen had meegebracht in de oplegger; waren nu aan de beurt. Ze waren niet helemaal in goede conditie geweest voor de jaarlijkse Calder-stierenverkoop in de lente.

De vaarzen vonden ten slotte de uitgang en meteen daarna kwam de eerste stier van Buck binnen. Hij kwam zo snel naar binnen stormen dat de arme, met stront bedekte cowboy achter een van de gietijzeren schilden moest wegduiken die daar juist voor zulke gelegenheden waren aangebracht. De kop van de stier sloeg met een weergalmend gekletter tegen het metaal. Het enige dat er nog aan ontbrak was damp uit zijn neusgaten. Buck had zin om olé! te roepen.

Veertig minuten later sleepte hij trots zijn lege oplegger de weg op onder het grote groengele bord waarop stond: Welkom bij de grootste veiling van het noordwesten. Op het bord stond een man afgebeeld die met zijn hoed zwaaide en Buck was zo tevreden met zichzelf en de prijs die hij had gemaakt voor zijn stieren, dat hij bijna terugzwaaide.

Het motel waar hij Lorna Drewitt zou ontmoeten bevond zich vlak naast snelweg 90 en hij deed er maar vijf minuten over om er te komen. Hij verborg zijn truck met oplegger in een onopvallend hoekje van de .parkeerplaats, voor het onwaarschijnlijke geval dat een bekende hem zou zien, en begaf zich toen naar het motel.

Lorna was er al. Ze zag er parmantig en mooi uit terwijl ze in de lobby de Billings Gazette zat te lezen. Het was ongeveer zes jaar geleden dat ze hierheen was verhuisd, na die betreurenswaardige dag toen Luke hen had betrapt in haar kantoor (hoewel de jongen nog te nat achter de oren was om enige notie te hebben van wat er gaande was). Nu ze de dertig naderde, zag Lorna er aantrekkelijker uit dan ooit.

Toen ze hem zag, stond ze glimlachend op en liep naar hem toe, terwijl ze de krant opvouwde. Hij sloeg zijn armen om haar heen en zij boog haar hoofd naar achteren en liet hem haar hals kussen.

'God, wat ruik jij lekker;' zei hij.

'Jij ruikt naar koeien.'

'Stieren, liefje. Volbloed Calderstieren.'

Het motel had een restaurant dat niet al te slecht was. Ze namen steak en een fles Napa Valley-merlot en bleven knietje vrijen en elkaar onder de tafel strelen tot Buck het niet langer kon uithouden. Zonder naar de rekening te vragen, legde hij een briefje van honderd dollar op tafel en leidde haar naar de kamer waarvan hij de sleutel al had.

Later, terwijl ze lagen op wat er over was van het beddengoed, vertelde Lorna hem dat dit de laatste keer was dat ze dit kon doen. Buck hees zich op één elleboog overeind en keek haar fronsend aan.

'Wat?'

'Ik ga trouwen.'

'Wat? Wanneer?'

'Volgende maand.' 'Jezus. Wie is het?'

'Buck, je weet wie het is.'

Dat was zo. Het was Phil. Ze gingen al vier jaar samen uit.

'Nou en, waarom moeten de dingen veranderen als je gaat trouwen?'

'Buck, waar zie je me in godsnaam voor aan?'

Buck wist zeker dat daar een antwoord op was, maar juist nu kon hij er niet op komen.

Ze kleedden zich aan, in het afnemende licht van de parkeerplaats, en kusten elkaar ten afscheid.

'Bel me niet op, oké?' zei ze.

'Ai, liefje. Laat me je tenminste opbellen.'

'Doe het niet.'

Hij reed terug over de snelweg, terwijl hij steeds meer medelijden met zichzelf kreeg. Granietkleurige regenwolken snelden laag over zijn voorruit en de oplegger schudde in de koude noordenwind.

Alles leek de laatste tijd verkeerd te gaan.

Eerst Ruth die zich met Eleanor associeert en daardoor in gewetensnood komt en nu Lorna die daar ook last van heeft. Dan had je nog al die halvegaren die hem maar bleven bellen over dat wolvengedoe. Nu hij er nog eens over nadacht, was eigenlijk alles in orde geweest, totdat die verdomde wolven waren gekomen.

Het werd tijd om serieus te worden en ze uit de weg te ruimen.

Het eerste deel van zijn plan was al ten uitvoer gebracht: Luke werkte voor Helen Ross. En hoewel Buck er nog niet in was geslaagd informatie van de jongen bijeen te sprokkelen over de plaats waar het ongedierte zich ophield, was het slechts een kwestie van tijd. Als hij de informatie had, zou hij iemand nodig hebben die ernaar zou kunnen handelen.

En dat was, naast het verkopen van stieren en het ontmoeten van Lorna, waar hij vandaag voor wilde zorgen.

Toen hij zijn plannen smeedde was hem een oude vallenzetter die lang geleden bij de rivier van Hope woonde, in gedachten gekomen. Een van die legendarische kerels die je tegenwoordig niet meer tegenkwam. Bucks vader huurde hem altijd als ze last hadden van ongedierte, meestal coyotes, maar soms een poema of een rondhangende grizzly.

Buck herinnerde zich dat hij een zoon had die in dezelfde branche werkte. Maar hoe hij ook zijn best deed, de naam wilde hem niet te binnen schieten.

Toen had hij twee avonden geleden bij een biertje in 'De Laatste Toevlucht' terloops aan Ned Wainwright, die op zijn minst negentig was, gevraagd of hij zich die naam kon herinneren.

'Lovelace. Josh Lovelace. Goh ja, die is wel twintig, dertig jaar geleden overleden.'

'Er was ook een zoon, niet?'

'Hm-hm. J.J. Verhuisde naar Big Timber. Ouwe Josh ging daar ook heen toen hij te oud werd om zichzelf te redden. Daar hebben ze hem begraven.'

'Woont de zoon daar nog steeds?'

'Geen idee.'

'Moet nu zelf al enigszins op leeftijd zijn.'

'Waar heb je het over, Buck Calder? Hij is zeker twintig jaar jonger dan ik. Nauwelijks uit de luiers.'

De oude man lachte amechtig en begon te kuchen. Buck bood hem nog een biertje aan en bracht hem toen veilig thuis.

Hij had een J.J. Lovelace in het telefoonboek gevonden en had meermaals gebeld. Er werd nooit opgenomen. Dus had Buck, met het adres in zijn zak, besloten vanuit Billings op de terugweg daar eens langs te gaan om te zien of hij hem kon vinden.

In een zwartgallige stemming reed hij naar een zwarte horizon en zag ten slotte het bord met Big Timber voor zich opdoemen. Hij deed zijn rechter richtingaanwijzer aan en sloeg de snelweg af.

Hij stopte bij een benzinestation en vroeg het kind achter de toonbank welke richting hij uit moest. Tien minuten later hobbelde zijn truck met oplegger over de kuilen van een kronkelig zandpad.

Het begon te schemeren en licht te regenen. Na ongeveer viereneenhalve kilometer ging de weg door een populierenbos, waarvan de laatste gele bladeren zwiepten in de wind. Daarachter vonden zijn koplampen een roestige, groene brievenbus met 'Lovelace' erop.

De oprijlaan zag er te verraderlijk uit voor zijn opleggen dus parkeerde hij, sloeg de kraag van zijn jas op tegen de regen en de wind, en ging te voet verder.

Het met diepe voren doortrokken paadje steeg steil omhoog langs de kant van een geul, waarin water klaterde dat Buck alleen maar kon horen, want het ging schuil achter dik wilgenkreupelhout. Na ongeveer zevenhondervijftig meter zag hij boven hem een laag, houten huis dat tussen bomen was gelegen op de helling van een heuvel. Er brandde licht binnen. In de nabijheid ervan stond een trailer tussen de bomen, van het soort waarin je kon wonen. Hij was zilverkleurig en had geronde uiteinden, waardoor hij op de een of andere manier een sinistere aanblik bood, als een buitenaards ruimteschip.

Hij verwachtte dat er honden zouden blaffen. Maar het enige geluid dat er klonk toen hij in de richting van het huis klom, was dat van de wind en het tikken van de regen op zijn hoed.

Er hingen geen gordijnen voor de ramen van het huis en Buck zag dat het licht kwam van een enkel peertje dat boven de keukentafel hing. Er was geen teken van leven daarbinnen, en evenmin in de trailer. Hij ging naar de keukendeur en klopte aan. Terwijl hij op een antwoord wachtte, draaide hij zich achteloos om - en kreeg bijna een hartaanval.

Hij keek recht in de loop van een twaalf-kaliber jachtgeweer.

'Jezus!'

De man aan het andere eind ervan droeg een lange, zwarte parka met opgeslagen capuchon. In de schaduw van de capuchon ontwaarde Buck een benig gezicht met een grijze baard en vijandige, zwarte ogen. Om alle twijfels omtrent zijn identiteit weg te nemen, hoefde hij alleen maar zijn jachtgeweer voor een zeis te verwisselen.

'Meneer Lovelace?'

De man bevestigde noch ontkende het, liet Buck gewoon in het ongewisse.

'Hé, het spijt me echt dat ik zomaar onaangekondigd langskom, maar ik was bang dat mijn oplegger de oprijlaan niet zou overleven.'

'U blokkeert het weggetje daarbeneden.'

'O ja? Het spijt me. Ik ga hem verplaatsen.'

'U gaat nergens heen.'

'Meneer Lovelace, mijn naam is Buck Calder, uit Hope.'

Hij overwoog even zijn hand uit te steken, maar besloot dat niet te doen. De gekke monnik zou kunnen denken dat hij naar het geweer graaide.

'Uw vader, Joshua, placht wat klussen te doen voor mijn vader toen ik klein was. Eigenlijk ben ik er zeker van dat we elkaar moeten hebben ontmoet, maar heel lang geleden.'

'U bent de zoon van Henry Calder?'

'Ja, meneer, dat ben ik.'

Dit leek enige indruk te maken. Lovelace, aangenomen dat hij het was, liet zijn geweer een stukje zakken. Hij was nu gericht op Bucks kruis.

'Uw vader is min of meer een legende bij ons in de buurt,' zei Buck.

'Wat komt u hier doen?'

'Nou ja, ik begrijp dat u in dezelfde branche werkzaam bent als uw vader destijds. Of bent geweest.'

Lovelace zei niets.

'En, nou ja...' Buck wierp een blik op het geweer. 'Meneer Lovelace, zou u misschien uw vuurlijn een beetje kunnen bijstellen?'

Lovelace keek even naar hem, alsof hij overwoog of Buck de prijs van een jachtgeweerpatroon waard was. Toen zwaaide hij de loop de lucht in, vergrendelde het geweer en beende langs Buck het huis in. Hij liet de deur achter zich op een kier en Buck wachtte buiten even, zich afvragend of dit als een uitnodiging kon worden opgevat om hem te volgen.

Hij besloot dat dat zo was.

Lovelace legde zijn geweer op de tafel en schoof de capuchon van zijn hoofd. Het huis was koud, dus hield hij zijn jas aan. Sinds Winnie was gestorven was het hem te veel moeite om de kachel in de woonkamer aan te steken. Hij liep het huis door naar zijn valstrikkenkamer aan de achterkant en hoorde dat Calder hem volgde.

De valstrikkenkamer was eigenlijk niet meer dan een garage, maar de laatste tijd bracht hij daar het grootste deel van zijn tijd door. Hij had er een elektrisch kacheltje gemonteerd en sliep er zelfs 's nachts, op een matras die hij uit de trailer had gehaald. Niet dat hij veel sliep. Het was meer een kwestie van liggen wachten op de ochtendschemering. Hij wist dat het idioot was en dat hij eraan zou moeten wennen om de slaapkamer opnieuw te gebruiken zonder Winnie, maar hij kon er zich niet toe zetten.

De slaapkamer; de keuken, het hele huis waren nu leeg zonder haar en toch op de een of andere manier gevuld met haar aanwezigheid. Hij had de meeste spullen van haar proberen weg te bergen, maar het had geen zin. Alles, zelfs de open plekken die ze achterlieten, herinnerden hem aan haar. Het was veiliger om hier in de achterkamer te blijven, die altijd zijn territorium was geweest en niet het hare. Ze had altijd geweigerd er binnen te komen met als reden dat het er te erg stonk, naar aas en dode dieren, wat hij wel wilde geloven, hoewel hij het zelf niet rook. Hij merkte dat die kerel van Calder het wel rook en deed alsof hij er geen last van had.

Lovelace ging op een vouwstoeltje zitten bij de kachel, trok de plastic emmer met de hertenkop erin tussen zijn benen en ging weer aan het werk. Toen hij Calders truck had horen afremmen en stoppen op het weggetje, had hij hem voor de helft gevild. Niet slecht, dacht hij, voor een oude buizerd van negenenzestig om dat nog te kunnen horen.

Terwijl hij verderging met de hertenkop, vertelde Calder hem over de problemen die ze in Hope hadden gehad met wolven. Er was geen andere stoel, dus leunde hij met zijn rug tegen de werkbank die de lengte van één muur besloeg. Onder het praten bleef zijn blik door de kamer dwalen, over de muren en de houten balken van het dak, allemaal versierd met slingers van klemmen, ijzerdraad, strikken en de huiden en schedels van dieren. Lovelace herinnerde zich de vader van de man, Henry Calder. Zijn eigen vader noemde hem altijd 'Koning Henry' en maakte grapjes over zijn arrogantie.

Lovelace herinnerde zich dat hij tijdens een zomer in de vroege jaren vijftig had geholpen op het landgoed van de Calders, toen de buffelbesstruiken in de hoger gelegen delen van het bos geen vrucht droegen en de grizzly's naar beneden kwamen om de koeien te besnuffelen. Zijn vader en hij hadden drie volwassen beren gevangen en vier of vijf welpen afgeschoten.

Hij herinnerde zich niet dat hij deze man die daar tegen hem aan stond te ouwehoeren ooit had ontmoet, maar Buck Calder zou in de jaren vijftig ook nog maar een kind zijn geweest en Lovelace werkte in die tijd hoe dan ook meestal ver van huis, in Mexico en Canada. In '56 was hij met Winnie getrouwd en verhuisd naar Big Timber en daarna was hij nauwelijks meer in Hope geweest.

'Dus wat denk je ervan?'

'Het doden van wolven is illegaal.'

Calder glimlachte veelbetekenend en leunde achterover; met zijn armen over elkaar. Hij had iets zelfgenoegzaams dat Lovelace niet beviel.

'Wie zal erachter komen?'

'Ze zullen ze in de gaten houden als haviken.'

'Dat is zo.' Calder knipoogde en grijnsde. 'Maar u zou de beschikking krijgen over inlichtingen van ingewijden.'

Hij wachtte op een reactie maar Lovelace speelde het spelletje niet mee. Hij wachtte tot het hem verteld zou worden.

'Mijn zoon helpt een biologe. Hij weet waar de wolven zijn, wat ze doen, de hele rataplan.'

'Het lijkt erop dat u dan geen hulp nodig hebt.'

'Nee, behalve dat de jongen meer op hun lijn zit dan op de mijne.'

'Waarom zou hij dan informatie gaan prijsgeven?'

'O, ik vind er wel wat op om die te krijgen.'

De hertenkop was bijna gevild. Lovelace legde zijn mes neer en pelde de huid als een masker behoedzaam van de rauwe, roze schedel.

'Ik zie dat u ook een dierenopzetter bent,' zei Calder. 'Wij jagen behoorlijk veel. Doet u het ook voor andere mensen?'

'Alleen voor vrienden.'

Dat was niet waar. De enige vrienden die ze ooit hadden gehad waren die van Winnie. In geen maanden was een van hen langsgekomen. Niet dat het hem kon schelen.

'Dus, meneer Lovelace. Wat zegt u ervan?'

'Waarvan?'

'Wilt u ons helpen? Zegt u maar hoeveel u ervoor vraagt.'

Lovelace stond op en pakte de emmer. Hij nam hem mee naar de roestvrijstalen gootsteen aan het andere eind van de werkbank en goot het bloed weg. Hij maakte de messen schoon terwijl hij erover nadacht.

Drie jaar geleden had hij voor het laatst een zwarte klus gedaan en illegaal wolven gedood. Twee jaar geleden had hij voor het laatst legaal wolven gedood, in Alberta. Na hem jarenlang aan zijn kop te hebben gezeurd om met pensioen te gaan, had Winnie hem ten slotte overgehaald. Vervolgens, net toen hij eraan gewend raakte, er zelfs schik in begon te krijgen, had ze zes maanden geleden kanker gekregen. Haar kleine lijf bleek erdoor overwoekerd. Binnen drie weken was ze dood.

De waarheid was dat hij zichzelf nu moest bezighouden. Dit was het eerste aanbod van werk dat hij had gehad sinds de begrafenis. De klemmen die van de dakspanten neerhingen, waren met roest bedekt. Maar dat kon hij gauw genoeg herstellen.

Hij droogde de messen en spoelde het bloed uit de gootsteen.

'Wat is dat ijzerdraad daar, met al die kleine stukjes metaal eraan?' zei Calder. 'Als u het niet erg vindt dat ik het vraag.'

Hij wees naar de muur aan het andere eind van de kamer, boven de diepvriezers, waar Lovelace zijn sleepkettingen, haken en opgerolde ijzerdraad ophing.

'Om pups te vangen. Mijn vaders idee. Hij noemde het De Wolvenlus.'