28

De rol van bruid ging Courtney Dasilva net zo goed af als alle andere dingen die ze deed. Ze was zo'n soort bruid die volwassen mannen in vervoering bracht en de minder barmhartigen - onder wie Helen zich met slechts een tikkeltje schaamte schaarde - tot kotsens toe afgunstig maakte.

De jurk, een creatie die de schouders bloot liet, van ivoorkleurig satijn, was zo vormgegeven dat het mogelijk was een smaakvol, maar tevens verleidelijk stukje knie en decolleté van de bruid te ontwaren. Hij was voor een duizelingwekkend bedrag gemaakt door een Italiaanse ontwerper op Madison Avenue, bij wiens naam iedereen oh en ah riep, maar die Helen niets zei. Het algehele resultaat deed vermoeden dat iemand de lieve Courtney in een blender had gestopt en haar vervolgens in de jurk had gegoten als een banaan-daiquiri. Zij was de room en zelfs een marsmannetje op vakantie zou in Helens vader, met zijn niet aflatende, dromerige grijns, de kat hebben herkend die ervan aan het snoepen was.

Ze trouwden op kerstochtend, om het bruidspaar en die speciale gasten die wat eerder waren gekomen, een paar dagen de tijd te geven om bij te bruinen. De ceremonie werd geleid door de Eerwaarde Winston Clover, die op een bekwame manier vrolijkheid en ernst vervlocht, en vond plaats in een met bloemen versierde belvedère met uitzicht op de baai. Over de rand van hun champagneglas bekeken ze na afloop een Barbadaanse kerstman, die over het turkooise water aan kwam roetsjen op een jetski. Hij parkeerde op het strand en schreed met druipende, blote benen tussen hen door, waarbij hij iedereen een zalig kerstfeest wenste en cadeautjes uitdeelde. Ze waren verpakt in het pakpapier van Saks op Fifth Avenue, waar ze door Courtney in eigen persoon zorgvuldig voor elke gast waren uitgezocht. Helen kreeg een make-up-tas met inhoud. Van namaak-hagedissenleer.

Er waren twintig gasten, en behalve haar zuster Celia, Bryan, en hun kinderen, kende Helen alleen haar vaders jongste broer, Garry, en zijn stomvervelende vrouw Dawn. Helen en Celia hadden hen de afgelopen drie dagen voornamelijk gemeden, een gewoonte waarin ze bedreven waren.

Garry had nooit echt goed begrepen wat de rol van oom inhield. Vanaf hun prille tienerjaren had hij altijd met hen geflirt, hen op de lippen gekust in plaats van op de wang als hij hen begroette en suggestieve opmerkingen gemaakt, die Dawn om de een of andere duistere reden bijzonder amusant leek te vinden. Onder elkaar noemden de zusters hen altijd Ego (Eeuwig Glazige Ogen) en Grijpgraag.

Het was fijn om Celia weer te zien en wat tijd met z'n tweeën door te kunnen brengen, want Bryan was het merendeel van de dag een plichtsgetrouwe vader voor Kyle en Carey. Hij was altijd met hen aan het zwemmen of zeilen of waterskiën, terwijl de zusters lui in hun ligstoelen aan het lezen of kletsen waren. Afgezien van de paar wandelingetjes naar zee om af te koelen, was de meest inspannende bezigheid die ze beiden verrichtten het wenken van Carl, de knappe jonge strandober, om nog een rumpunch te bestellen.

Helen had er natuurlijk niet aan gedacht badkleding mee te nemen, dus had ze in de cadeauwinkel van het hotel overhaast een zwarte bikini gekocht. Celia had één blik op haar geworpen toen ze hem aan had en verklaard het als een persoonlijke roeping te beschouwen Helen dikker te maken. De eerste paar dagen bestelde ze voortdurend koeken, sandwiches en ijsjes en dwong Helen die op te eten. Tijdens het diner verbood ze alles waarin minder dan een miljoen caloriëen zat en schopte haar stiekem onder de tafel als ze haar bord niet leegat. De campagne scheen nu iets te zijn versoepeld, wat eerder te danken was aan Helen» gebruinde huidskleur dan aan de paar pondjes die ze was aangekomen.

De gele jurk werd uitbundig bewonderd, hoewel de enige opmerking die bleef hangen van Courtney kwam, die opmerkte dat hij er zo 'comfortabel' uitzag.

Na een vermoeiende dag van onderuithangen, zwommen de zusters gewoonlijk op hun gemak naar een kleine ponton, die tweehonderd meter uit de kust verankerd lag. Daarop namen ze vervolgens plaats en bekeken, met hun benen bungelend in het balsemende water, de zoveelste uitbundige zonsondergang. Het werd hun avondritueel, en de enige concessie die ze op kerstdag deden was dat ze met glazen en een fles champagne in hun hand geklemd de zee in zwommen, terwijl de trouwpartij op de kust nog in volle gang was.

'Je mag haar niet, hè?' zei Celia, terwijl ze inschonk.

'Courtney? Ze is best aardig. Ik ken haar niet.'

'Ik mag haar wel.'

'Mooi zo.'

'En weet je? Volgens mij houdt ze echt van hem.'

'Wat dat in godsnaam ook mag inhouden.'

Helen nam altijd de rol van cynica op zich als ze met Celia samen was en zo'n opmerking zou normaal gesproken een goedmoedig verwijt uitlokken. Maar Helen had haar twee avonden geleden over Joels brief verteld en misschien gaf ze daarom nu geen antwoord. Helen begon zich algauw een beetje beschaamd te voelen onder de stilte. Ze keek haar zuster aan en glimlachte.

'Het spijt me. Kinnesinne, denk ik.' Ze nipte aan haar champagne.

'Het komt wel,' zei Celia alleen maar.

Helen lachte. 'Heb je het over mij? "De prins op het witte paard komt nog wel", bedoel je?'

'Ik weet gewoon dat het zo is.'

'Dat weet je.'

'Ja.'

'Dan ben je de tweede al. Onze nieuwe stiefmoeder heeft me gisteren verteld dat ze ervan overtuigd was dat ik, eenmaal terug in Montana, halsoverkop verliefd zou worden op meneer Marlboro.'

'Wat zei jij toen?'

'Ik heb haar verteld dat hij gestorven is aan kanker.'

'Helen, je bent vreselijk.'

'Eerlijk gezegd heb ik hem al ontmoet.'

Celia zweeg. Helen beroerde het donker wordende water met haar benen. Je kon nog steeds de ankerketting zien, die in een boog naar de zanderige bodem liep. Een school zilverachtige visjes dwarrelde eromheen. Ze keek opzij en zag dat Celia met grote ogen afwachtend naar haar zat te staren.

'Ik vind het vreselijk als je zo naar me kijkt.'

'Ja zeg, je kunt het hier niet zomaar bij laten.'

'Oké, hij is lang. En donker. En slank. En hij heeft de mooiste groene ogen die je ooit hebt gezien. Hij is de zoon van een belangrijke rancher en hij is lief en attent en zorgzaam. En hij is stapelgek op me.'

'Helen, dat is...' 'En hij is achttien.'

'O. Tja...'

'Tja,' aapte Helen haar na. Celia had haar preutse schooljuffen-gezicht weer opgezet, wat gegarandeerd het slechtste in Helen boven bracht.

'Ik bedoel, is het...' vervolgde Celia, nog steeds zoekend naar de juiste woorden. 'Heb je...'

'Heb ik met hem geneukt?'

'Helen! Je weet heel goed dat ik dat niet wilde zeggen.'

'Nou, het antwoord is nee, dat heb ik niet gedaan.' Ze zweeg. 'Vooralsnog.'

'Waarom ga je er toch in vredesnaam altijd vanuit dat ik geschokt zal zijn door dat soort zaken? Ben ik nou echt zo'n billenknijperige, bekrompen trut? Is dat het beeld wat je van mij hebt?'

'Nee, natuurlijk niet.' Ze stak haar arm uit en legde hem om de schouders van haar zuster. 'Het spijt me.'

Ze bleven even zwijgend naar de horizon zitten kijken. Het schilletje van de zon verspreidde voor het laatst een vurige gloed, terwijl het achter de indigo rand van de oceaan onderging.

'Ik bedoel, waarom zijn we hier?' zei Celia ten slotte.

'Hé zus, dat is de grote vraag.'

Celia ontplofte en duwde Helens arm weg. 'Val dood, Helen. Wanneer hou je nou eens op me belachelijk te maken!'

De champagnefles viel om en een deel van de inhoud ging verloren. Helen had haar zuster nog nooit zo boos gezien. Ze had die uitdrukking in ieder geval nog nooit gebezigd.

'Hé, het spijt me.'

'Ik bedoel, ik weet dat jij vindt dat Bryan en ik gewoon saaie, bekrompen yuppies zijn, en dat jij degene bent die werkelijk leeft, die altijd daar is waar het er werkelijk om spant, en allerlei gevaarlijke dingen doet...'

'Dat vind ik helemaal niet. Echt niet...'

'Jawel. En het is altijd net alsof jij de enige bent die gevoelens heeft die tellen, de enige die passie kent en verdriet, de enige die geleden heeft toen mama en papa gingen scheiden, terwijl ik gewoon Juffie Tuttebel ben, met mijn eeuwige glimlach en mijn knusse gezinnetje en huisje en mijn knusse leventje. Maar zo is het niet, Helen. Het komt voor dat andere mensen gevoel hebben en gekwetst raken, wist je dat?'

'Dat weet ik, dat weet ik.'

'O ja? Ik heb borstkanker gehad, twee jaar geleden.'

'Wat heb je gehad?' 'Maak je geen zorgen, het gaat goed. Ik was er op tijd bij, het is helemaal weg nu.'

'Mijn God, Celia. Daar heb je nooit iets over...'

'Waarom zou ik? Je hoeft er niet in te zwelgen. Je gaat gewoon door met je leven. Dat is het verschil tussen ons. Ik heb het je nu alleen maar verteld om je duidelijk te maken dat je niet een soort alleenrecht hebt op verdriet. Dus, alsjeblieft. Je kunt niet verwachten dat iedereen voortdurend overloopt van medelijden met jou.'

'Dat doe ik ook niet.'

'Dat doe je wel. Dat doe je echt. Het is alsof je denkt dat jou een soort tragisch lot beschoren is of zo. Maar dat is flauwekul. Het is misgelopen tussen jou en Joel en dat is erg naar. Maar misschien was het ook niet de bedoeling dat het goed zou gaan. In feite is het misschien wel een groot geluk dat je daar nu achter bent gekomen. Mama en papa heeft het negentien jaar gekost om het te ontdekken.'

Helen knikte. Ze had gelijk. In alle opzichten.

'Je bent nog maar negenentwintig, Helen. Wat is er nou eigenlijk mis, verdomme?'

Helen haalde haar schouders op en schudde haar hoofd. Het huilen stond haar nader dan het lachen, niet uit zelfmedelijden, maar uit schaamte. Over het feit dat Celia kanker had gehad, over alle andere rake opmerkingen die ze had gemaakt. Celia merkte kennelijk dat ze een gevoelige snaar had geraakt. Ze bond in en glimlachte en nu was het haar beurt om een arm om Helen heen te leggen. Helen legde haar hoofd op de schouder van haar zuster.

'Ik kan er niet over uit dat je het me nooit hebt verteld.'

'Waarom zou je iedereen ongerust maken? Het gaat goed met me.'

'Hebben ze het weggesneden?'

'Ja. Kijk.'

Ze rolde haar badpak naar beneden. Boven haar linkertepel zat een klein, roze litteken.

'Netjes, hè? Bryan vindt het sexy.'

'Je bent ongelooflijk.'

Celia lachte. Ze fatsoeneerde zich weer en pakte de champagnefles op. Er zat nog een beetje in, maar ze hadden er geen van beiden trek in. Ze zette hem weer neer en legde haar arm opnieuw om Helens schouders. De lucht begon af te koelen.

'Hoe heet hij?'

'Wie?'

'Meneer Marlboro Junior.'

'Luke.' 'Luke.'

'Hm-hm.'

'Heeft hij te gekke handen?'

'Hij heeft prachtige handen.'

'En hoe zit het met zijn lijf?' zei Celia veelbetekenend. 'Is dat ook prachtig?'

'Jazeker.'

Ze lachten alletwee.

'Dit heb ik van hem gekregen.' Ze liet Celia de kleine zilveren wolf zien. Ze had hem voortdurend om haar hals gedragen sinds ze hem gekregen had.

'Mooi.'

Celia wiegde haar en streelde haar haren, zoals Helen haar met haar kinderen had zien doen. In stilte keken ze naar een pelikaan die aan kwam zweven en tussen de palmbomen verder op het strand landde.

Celia zei: 'Weet je, wat ik daarnet zei, waarom zijn we hier, daarmee bedoelde ik: wat zijn we hier in Barbados aan het doen?'

'Wat?'

'Het huwelijk, godallemachtig. Courtney is vijfentwintig, papa is vijfenzestig, of zoiets? Toch? En wat doet het er eigenlijk toe? Als ze elkaar nou gelukkig maken. Weet je dat hij boeddhist is geworden?'

'Papa? Een boeddhist? Je meent het.'

'Echt waar. Ze zijn het allebei.'

'Mijn hemel, en ze werkt bij een bank! Heeft ze hem echt bekeerd tot het boeddhisme? Niet te geloven. Weet mama ervan?'

Celia lachte. 'Dat hij een zwever is geworden? Geen sprake van. Maar even serieus, Helen. Courtney is het beste dat hem ooit is overkomen. Weet je wat hij gisteren tegen me zei? Hij zei: "Courtney heeft me geleerd wat het geheim van het leven is.'"

'Laat hij ons ook delen in die kennis?'

'Hij zei dat ze hem heeft geleerd om te zijn.'

'Om wat te zijn?'

'Je moet er geen grapjes over maken. Het is belangrijk. Gewoon te zijn. In het moment te leven. En weet je? Ze heeft volkomen gelijk. En als er iemand is die dat zou moeten doen, dan ben jij het wel.'

'Vind je?'

'Ik ben ervan overtuigd. Als je zuster, therapeute en boeddhistische raadsvrouw zeg ik: gun jezelf eens iets. Breng eens wat lol in je leven. Leef gewoon in het moment en laat alles op zijn beloop. Ga terug naar Luke, en, nou ja, je weet wel...'

'Neuk met hem?'

'Helen, je bent vreselijk.'

Helens kamer bevond zich aan het uiteinde van een langwerpig gebouw van twee verdiepingen hoog. Hij had een balkon met uitzicht op de baai. Ze liet die nacht, toen het feest afgelopen was, de deuren openstaan en lag te luisteren naar het af en aan ruisen van de golven op het strand. Ze speelde met de zilveren wolf om haar hals, terwijl ze aan haar zuster dacht.

Het was een openbaring voor haar geweest. Helen voelde zich er schuldig over dat ze haar zuster altijd had onderschat en ze was een beetje geïntimideerd door het feit dat iemand haar zo feilloos doorhad. Wat Celia had gezegd over haar 'tragische lot' en ongelimiteerd zwelgen had de ijskoude precisie van een scalpel.

Wat betreft haar advies over Luke had Helen meer twijfels. Celia had het luchtigjes gegeven, maar Helen wist dat ze het meende. Het probleem was alleen dat het gebaseerd was op een eenzijdig beeld. Het ging uit van de behoeften van Helen, niet van die van Luke.

In alle verhoudingen die Helen met mannen had gehad, was zij altijd degene geweest die erop had gerekend gekwetst en in de steek gelaten te worden. Het leek alsof ze daartoe voorbestemd was. En het gebeurde zonder mankeren telkens weer. Waarschijnlijk vervulde het zichzelf, dacht ze. Mannen schenen die dingen aan te voelen. Maar nu, met Luke, was dit allemaal veranderd.

Misschien lag het gewoon aan zijn leeftijd, dat wist ze niet, maar ze was totaal niet benauwd dat hij haar zou kwetsen of in de steek laten, eerder dat het andersom zou zijn. Toen ze echter had geprobeerd hem te waarschuwen, had hij gezegd dat het hem niet kon schelen. Dus waarom haar dan wel? Was het niet voldoende om eenvoudigweg te beminnen en bemind te worden? Want ze beminde hem, dat wist ze, en niet alleen omdat hij haar van de wanhoop had gered. Ze beminde hem om hemzelf, maar op een manier die nieuw voor haar was en merkwaardig bevrijdend.

Verder merkte ze tot haar eigen verbazing dat ze naar hem verlangde, lichamelijk, bijna net zo hevig als hij ongetwijfeld naar haar verlangde.

Die laatste avond in de hut had ze hem haar jurk laten openritsen en haar borsten laten kussen en in plaats van zich verstandig te gedragen en hem met zachte dwang tegen te houden, had ze moedwillig zijn overhemd open geknoopt en hem meegevoerd naar het bed. En terwijl ze zich bewust afsloot voor elke vermanende gedachte, had ze zijn hand tussen haar benen geleid en zijn riem losgegespt en hem, heet en hard, in haar handen gehouden. Hij was razendsnel klaargekomen en had zich erg geschaamd en ze had hem gekust en gewiegd en gezegd dat dat niet nodig was. Het was prachtig, had ze gefluisterd, en heerlijk voor een vrouw om te weten dat ze zo werd begeerd.

Buiten bewogen en klepperden nu de palmbomen en op het warme briesje werd het ritme meegevoerd van reggaemuziek, afkomstig van een feestje ergens langs de baai. Helen ging op haar zij liggen en sloot haar ogen, wensend dat Luke daar bij haar lag. Ze haalde zich hem voor de geest, vijfduizend kilometer verderop in de kou en de sneeuw, tot ze weggleed in een droomloze slaap.

Luke had zijn hele leven nooit meer dan een paar maten operamuziek gehoord, meestal op de radio als hij naar een ander station op zoek was. In het algemeen had hij niets tegen klassieke muziek. Zij was soms best mooi. Maar hij had het altijd een nogal stom idee gevonden dat mensen tegen elkaar zongen in plaats van praatten. Soms praatten ze ook, maar dan werd het er alleen maar gekker op als ze weer in gezang uitbarstten.

Sinds hij in zijn eentje in de hut verbleef, had hij de gewoonte aangenomen muziek op te zetten als hij terugkeerde van een speurtocht. Normaal gesproken koos hij een van de albums die Helen gewoonlijk draaide, Sheryl Crow, Van Morrison of Alanis Morissette, die hem allemaal op de een of andere manier het gevoel gaven dat zij er was. Maar vandaag was hij in zijn poging iets anders te vinden gestuit op haar box met opera-c.d.'s en uit pure nieuwsgierigheid had hij de eerste de beste opgezet: Tosca.

Hij stak de lantaarns aan, bracht de kachel aan de praat en zette wat sneeuw op om te laten smelten en iets warms te kunnen drinken. Na een volle week leek het bijna de gewoonste zaak van de wereld om met Buzz in de hut te verblijven, hoewel er bijna geen minuut verstreek zonder dat hij aan Helen dacht. Op kerstdag had ze haar voicemail gebeld en een lang bericht voor hem achtergelaten, waarin ze van alles vertelde over het huwelijk en haar stiefmoeder. Tot slot had ze gezegd dat ze hem erg miste en hem een prettig kerstfeest gewenst.

Het kerstfeest op de ranch van Calder was niet veel prettiger geweest dan gewoonlijk. Zijn oudere zuster Lane was naar haar schoonouders gegaan, dus bleven alleen Kathy en Clyde en Lukes ouders over. Zijn vader was slechtgehumeurd en sloot zich op in zijn werkkamer. De vrouwen kletsten in de keuken en Clyde werd dronken en viel in slaap voor de televisie. Luke speelde het grootste deel van de tijd met de baby, tot hij vond dat hij met de smoes kon aankomen dat hij Buzz nog eten moest geven en Helens voice mail moest beluisteren, en wegvluchtte naar de hut. Hij had haar bericht tientallen keren afgespeeld.

Ze had sindsdien niet meer gebeld. Hij controleerde nu weer of er berichten waren, maar er was er alleen een van Dan Prior. Ze zouden 's ochtends gaan vliegen en hij moest van Dan om zeven uur op het vliegveld zijn. Dan zei ook dat hij eindelijk de uitslag gekregen had van de DNA-test op het jonge mannetje met de halsband en dat de gegevens interessant waren, omdat eruit bleek dat zijn genen verschilden van die van de andere, wat betekende dat hij een zwerver was.

Tegen de tijd dat Luke thee had gezet en aan een stuk van zijn moeders kerstcake begon, was de hut opgewarmd en de opera in volle gang. De Italiaanse dame, die klonk als iemand met wie je maar beter geen ruzie kon krijgen, was om de een of andere reden volkomen over haar toeren en liet het eruit knallen. Hoewel Luke er geen woord van verstond, merkte hij dat hij ervan genoot.

Hij deed zijn parka uit en was net gaan zitten op Helens bed om zijn laarzen los te maken, toen hij een geluid hoorde dat aanvankelijk de gedachte bij hem opwekte dat iemand in het orkest een blunder had gemaakt. Het kon ook zijn dat de cd-speler defect was. Toen hield het op. Buzz had het klaarblijkelijk ook gehoord en leek merkwaardig opgewonden.

'Het is Tosca,' vertrouwde Luke hem toe, terwijl hij zich weer met zijn laarzen bezighield. 'In het Italiaans.'

Pas toen hij het geluid een tweede maal hoorde, herkende hij het. Hij liep naar het raam en keek naar buiten. De eerste sterren vertoonden zich net in een heldere, roze lucht. Er was nog genoeg licht om de wolf te kunnen zien.

Het was het alfawijfje. Ze stond aan de rand van het bos aan de overkant van het bevroren meer waar Luke ooit, het leek wel een mensenleven geleden, Helen had bespied. De witte vacht van de wolf stak af tegen de donkere bomen. Hij kon haar halsband heel duidelijk zien en terwijl hij naar haar keek, tilde ze haar kop op en huilde. Het was een soort huilen dat hij nooit eerder had gehoord. Het begon met geblaf, als van een hond. Luke ging snel Helens verrekijker pakken.

Buzz was gespannen als een veer. Hij jankte zachtjes en Luke beval hem stil te zijn, hoewel het waarschijnlijk niet uitmaakte omdat de Italiaanse dame alles overstemde. Luke dimde langzaam de lantaarns en probeerde een beter zicht te krijgen door de deur zachtjes een stukje te openen. Hij had hem nog geen duimbreed geopend of Buzz drong langs hem. Voordat Luke hem kon vastpakken, was de hond buiten en stormde als een wervelwind naar beneden, op het meer af. Luke liep achter hem aan naar buiten.

'Buzz! Nee!'

Maar schreeuwen had geen zin. De wolf hield op met huilen en bleef doodstil staan, met haar staart omhoog, terwijl ze keek naar de naderende hond. Buzz was waarschijnlijk toch al verloren, maar als de hele roedel daar was, zouden ze hem ongetwijfeld in stukken scheuren.

Luke speurde snel het bos af door de verrekijker. Als de andere er al waren, vertoonden ze zich nog niet. Hij begon de helling af te lopen, maar hij zakte tot aan zijn knieën weg in de sneeuw. Hij kon onmogelijk snel genoeg naar beneden komen om nog van enig nut te zijn. Hij kwam met moeite overeind en keek weer door de verrekijker.

Buzz was het ijs van het meer nu bijna overgestoken en de wolf stond hem daar nog steeds op te wachten. Wat was de hond in godsnaam aan het doen? Hij maakte niet de indruk boos te zijn of zoiets, het was meer alsof hij een oude makker ging begroeten. Hij ging nu met grote sprongen de helling op aan de overkant en bevond zich nog maar een meter of tien onder de wolf, toen deze plotseling langzaam begon te kwispelstaarten. Buzz minderde vaart en zakte de laatste paar meter steeds dieper door zijn poten, totdat hij over zijn buik naar voren gleed. Toen hij bij haar was gekomen, rolde hij meteen om en ging op zijn rug onder haar liggen, terwijl de wolf gewoon bleef kwispelen met haar staart alsof het een vlag was, en op hem neerkeek.

Luke wachtte tot ze de hond zou bespringen en zijn keel open zou rijten. Maar dat deed ze niet. Ze keek alleen maar naar de nederige Buzz. Hij tilde zijn snuit op en likte haar, zoals Luke de wolvenpups had zien doen in de zomer, als ze om voedsel bedelden bij de volwassenen. Hij zou toch wel weten dat hij niet zozeer een maal kon verwachten, als wel er eerder zelf een was?

Toen zakte de wolf door haar poten en legde al kwispelstaartend haar borst plat op de sneeuw en haar kop op haar naar voren gestrekte poten. Luke kon zijn ogen niet geloven. Ze wilde spelen. En zodra Buzz dat begreep, stoof ze weg en rende plagerig in kringetjes om hem heen, haar staart op een grappige manier tussen haar poten, terwijl de hond vergeefs probeerde haar te pakken te krijgen. Toen bleef de wolf staan en zakte weer door haar poten en Buzz deed hetzelfde. Zodra een van hen een beweging maakte, stoven ze er weer vandoor, alleen was het ditmaal de wolf die de achtervolging inzette.

Dit deden ze minutenlang om de beurt en algauw moest Luke zo hard lachen dat hij in de sneeuw moest gaan zitten om met zijn ellebogen op zijn knieën de verrekijker in balans te kunnen houden.

Toen veranderde de wolf plotseling van koers en stevende op het bos af. Buzz bleef even staan en zag er een beetje verloren uit. Luke stond op en riep hem, maar het arme beest had te veel lol en zette in plaats daarvan een wilde achtervolging in en verdween in het bos.

Achter hem in de hut denderde Tosca onverdroten voort. De avond viel snel. Plotseling leek het spelletje van de wolf helemaal niet zo grappig meer.

De wolvenjager hoorde de muziek ook. Hij was hogerop in het dal, op weg naar de plek waar hij de derde wolf op kerstdag had gedood.

Hij had de sporen van de jongen verscheidene dagen gevolgd en er zorgvuldig zijn ski's en stokken in gezet, zodat alleen een ervaren spoorzoeker als hij kon zien dat er meer dan één persoon die kant op was gegaan.

Het had iets plezierig ironisch om naar de wolven te worden geleid door iemand die eropuit was hen te redden. Voordien, toen de vrouw erbij was, had Lovelace het te riskant gevonden. Sommige van die biologentypes konden bijzonder slim zijn. De jongen was gewoon een amateur, maar hij deed het niet slecht. Eigenlijk ontging hem vrijwel niets.

Lovelace kon altijd zien waar hij was gestopt om ontlasting op te pakken of een geurmarkering of iets dergelijks te onderzoeken. Hij moest voorzichtig zijn, voor het geval de jongen ooit op zijn schreden zou terugkeren, maar dat was nog niet gebeurd en zelfs al zouden ze elkaar tegen het lijf lopen, hij zou er nooit achter komen wat de wolvenjager in zijn schild voerde. Hij zou hem hoogstwaarschijnlijk beschouwen als een of andere rare, oude snuiter die zijn benen aan het strekken was in het bos. Maar het was toch beter uit het zicht te blijven.

De werkwijze van de jongen was niet veel anders dan wanneer de vrouw erbij was. Hij werkte op dezelfde uren, ging op dezelfde avonden in het donker speuren, en deed hetzelfde soort werk, sporen terugvolgen om plekken te vinden waar een prooi was gedood en monsters nemen van het karkas. De vrouw en hij waren tot nu toe nooit teruggegaan naar dezelfde plek. En dit simpele feit had Lovelace zijn derde wolf opgeleverd.

Een roedel wolven kon een karkas in één enkele keer bijna tot op het bot uitkleden, en niet meer dan een paar restjes overlaten voor de raven en coyotes. Zo nu en dan lieten ze het echter halfafgekloven achter of verstopten stukken vlees onder de sneeuw om zich op een later tijdstip nogmaals te goed te doen. Dit soort overblijfsels had Lovelace gehoopt te zullen aantreffen en op kerstavond had de jongen hem er nietsvermoedend heen geleid.

Het was een oude elandstier. De jongen had de normale handelingen verricht: een aantal tanden getrokken, wat bot afgezaagd, en was toen vertrokken. Lovelace vond de plek waar de wolven een deel van het vlees hadden verborgen, en plaatste pootstrikken op de meest voor de hand liggende toegangswegen. Hij had liever halsstrikken gebruikt, maar zelfs als je ze omboog om ze te blokkeren, konden ze af en toe een wolf verwurgen en hij wilde nog niet het risico lopen de gehalsbande wolven te doden.

De plek was iets dichter bij de hut van de vrouw dan hem lief was, maar het leek Lovelace de moeite van het proberen waard. Hij vertrok in de windrichting om anderhalve kilometer van de plek verwijderd zijn tent op te slaan en de nacht buiten door te brengen. Toen hij bij zonsopgang skiënd terugkeerde, bleek de kerstman zo gul te zijn geweest hem niet met één wolf, maar met twee te hebben bedeeld: een vrouwelijke pup en het jonge mannetje met de halsband.

Ze zaten ineengedoken en hielden hem heimelijk in de gaten, terwijl hij zijn ski's afdeed en zijn bijl en twee zwarte zakken uit zijn rugzak haalde. Toen hij op hen afkwam durfden ze hem geen van beide in de ogen te kijken.

'Hé, wolf,' zei Lovelace zachtjes tegen de pup op een geruststellende, melodieuze toon. 'Wat een mooi meisje ben jij, hè? Mooi, hè?'

Hij bleef op een kleine afstand van haar staan, want een ineengedoken wolf kon soms een uitval doen. Hij bracht de bijl boven zijn hoofd en terwijl hij dat deed, keek de pup naar hem op en iets in haar gouden ogen deed hem weifelen. Maar het was maar voor even. Wat hij daar ook mocht hebben gezien, hij bande het uit zijn geest en doorkliefde haar schedel met twee snelle slagen.

Haar poten waren nog aan het stuiptrekken toen hij haar kop snel in een van de zakken stopte, om te voorkomen dat haar bloed de sneeuw bevlekte. Hij verwijderde de strik van haar poot en terwijl hij over haar heen gebogen stond, wond hij licht hijgend het ijzerdraad op met zijn handen, waarbij zijn adem in wolken rondom hem opsteeg. Het gekras van een raaf schraapte over de stilte van de dageraad in het bos en de wolvenjager keek omhoog en zag twee zwarte gedaanten boven hem cirkelen in het geschubde vissenbuikzilver van de lucht.

Hij keek neer op de wolf met de halsband.

Deze had zich gedeeltelijk van hem afgewend en hield hem vanuit zijn ooghoek in de gaten. Hij was ouder, drie of vier jaar, schatte Lovelace. Hij bloedde hevig uit de plek waar het ijzerdraad van de strik zijn poot was binnengedrongen toen hij zich had geprobeerd los te worstelen. Zodra Lovelace hem zou hebben gedood, zou de halsband een ander signaal gaan uitzenden, dat ongetwijfeld argwaan zou wekken. Lovelace kon het ding verbrijzelen en zich ervan ontdoen, zodat het signaal eenvoudigweg zou verdwijnen. Maar dat zou de jongen ook kunnen verontrusten en in ieder geval de vrouw, als die terugkwam. Het zou ertoe kunnen leiden dat ze hun werkwijze zouden veranderen, en dingen gingen doen die hij niet kon voorzien.

Het was onbehoorlijk, en al helemaal op kerstdag, om een gegeven wolf in de bek te kijken, maar hij had besloten de drie wolven met de halsbanden tot het laatst te bewaren en daar zou hij zich aan houden. Hun tijd kwam nog wel.

Hij gooide de tweede zak over de kop van de wolf en bond zijn snuit vast met touw, zodat hij niet kon bijten. Toen ging hij schrijlings over hem heen zitten om hem op de grond te drukken terwijl hij de strik losmaakte. Het ijzerdraad was tot op het bot doorgedrongen boven de linkerklauw van de wolf. Hij kon zien waar het dier aan zichzelf had geknaagd om los te komen. Zou hij nog een paar uur de tijd hebben gehad, dan had hij waarschijnlijk zijn eigen voet eraf gebeten. Lovelace had dat al eens meegemaakt.

Het duurde even voordat hij het draad uit de wond had getrokken, maar hij speelde het toch klaar. Toen haalde hij de knoop uit het touw, stapte achteruit en trok de zak weg. De wolf krabbelde overeind en vluchtte zwaar hinkend het bos in. Vlak voordat hij verdween bleef hij staan en keek even achterom naar hem, alsof hij zich iets wilde inprenten.

'Zalig kerstfeest,' riep Lovelace.

Het verborgen vlees was onaangeroerd. Het was nog steeds mogelijk dat de wolven zouden terugkomen. Hij stelde de strikken opnieuw in en bracht de dode wolf regelrecht naar de mijn, waar hij haar de schacht ingooide om zich bij haar broers te voegen. Drie dood, nog vijf te gaan.

Dat was twee dagen geleden. Sinds die tijd had hij de strikken gecontroleerd bij zonsopgang en zonsondergang en ze telkens leeg aangetroffen. De plek was zo langzamerhand te veel verpest door zijn geur en het werd tijd om ze te verwijderen. Hij was op weg om dat te gaan doen, toen hij de muziek hoorde.

Hij bleef staan luisteren en hoorde op hetzelfde moment het geblaf van de wolf, even later begeleid door gehuil. Het was een onwaarschijnlijk duet in een schemerig bos. Toen hoorde hij de jongen de hond roepen en hij begreep dat er iets mis was.

In welke mate, ontdekte hij pas een halfuur later toen hij de slachtplek naderde en het gejank hoorde. Het klonk niet als dat van een wolf, en toen hij hem ontdekte in het schijnsel van zijn zaklantaarn, leek hij ook niet op een wolf.

De hond was in dezelfde strik gerend waarin de wolvenpup twee dagen geleden was gevangen. Het moest nog maar net gebeurd zijn, want hij bewoog zich als een bezetene in het rond, waarbij het ijzerdraad steeds strakker om zijn poot getrokken werd. Toen zag het lelijke mormel hem en begon te kwispelstaarten.

Lovelace deed snel zijn zaklantaarn uit. De jongen was waarschijnlijk al naar de hond op zoek en de sporen zouden hem regelrecht hierheen leiden. Als hij ergens in de buurt was, had hij het gejank vast al gehoord. Misschien zou het beter zijn om als de donder zijn biezen te pakken. Maar dan zou de jongen de strikken vinden en kwam de hele rotzooi aan het licht. De wolvenjager vervloekte zichzelf. Hij had het risico van het gebruik van die strikken nooit mogen nemen. Wie had ooit verwacht dat hij die verdomde hond zou vangen?

Toen hoorde hij ergens in het bos onder hem de jongen roepen. Hij tuurde langs de bomen naar beneden en ving een glimp op van een bewegende zaklantaarn. Als de hond nu zou blaffen, was hij gesjochten.

Hij kon maar één ding doen. Hij klikte de bindingen van zijn ski's open en stapte eruit. De hond jankte zachtjes.

'Hé, hond,' zei hij, op dezelfde zachte melodieuze toon die hij gebruikte als hij aan kwam lopen om een gevangen wolf te doden. 'Braaf nu. Brave hond.'