23 De steen des aanstoots in Amersfoort
Al van oudsher vinden we enorme zwerfkeien, verspreid over de provincie Utrecht. In de Domstad liggen er een paar langs de Oudegracht, vastgeklonken met zware kettingen. In Lage Vuursche vormt een aantal een hunebed en ook in Montfoort vind je ze. Rond dergelijke stenen doen altijd de vreemdste verhalen de ronde, over reuzen, kabouters en heidense godsdiensten. Maar de belangrijkste vraag, en de reden voor al die verhalen, is natuurlijk: ‘Hoe zijn die stenen daar gekomen?’
Amersfoort, tot op heden – Van de ijstijd had men vroeger nog nooit gehoord, maar men wist wel dat een mensenhand, of zelfs de kracht van lastdieren niet genoeg was om de kolossen van hun plaats te krijgen. Tegenwoordig zijn er natuurlijk technische middelen, waardoor bijvoorbeeld in Amersfoort aan de stadsring een ware ‘keientuin’ kon worden aangelegd, met mysterieuze stenen uit heel Nederland, en zelfs daarbuiten.
Amersfoort profileert zich al sinds de jaren 60 als de ‘keistad’, en houdt in september de jaarlijkse ‘keistadfeesten’. Dit is omdat van één kei – die in het centrum van Amersfoort – in ieder geval wel pijnlijk duidelijk was hoe die daar gekomen was, met alle gevolgen van dien...
Op de Varkensmarkt in Amersfoort, op een deftig voetstuk, stond in de zeventiende eeuw een enorme zwerfkei. Hij had een omtrek van ruim vijf meter, woog meer dan zevenduizend kilo en was wel twee meter hoog. Toen aan het begin van de Hollandse Oorlog, in 1672, Franse troepen voor het eerst in Amersfoort kwamen, zagen ze de steen en stelden ze de bekende vraag: Comment ce caillou est-il venu ici? (Hoe is die kei hier gekomen?)
Er moet schoorvoetend gereageerd zijn.
Dan kan niet anders, want destijds was men niet zo trots op deze herinnering aan een stukje stadsgeschiedenis. Na enig aandringen – de Fransen waren hier tenslotte om oorlog te voeren – ging er iemand overstag en werd hun het verhaal verteld over de zonderlinge jonkheer Meijster en wat hij voor de stad had betekend.
Het was elf jaar geleden geweest, eind mei 1661, dat Everard Meijster, de rijke eigenaar van huize Nimmerdor, met een paar gasten op weg was naar de Amersfoortse berg. Al wandelend bereikten zij de top. Daar zag een van hen een reusachtige kei liggen, zo groot als hij nog nergens had gezien.
‘Hoe zwaar zou hij zijn?’ vroeg hij.
‘Ze schatten hem op twintigduizend pond,’ verzekerde de gastheer.
‘Dan ligt hij hier veilig,’ zei de andere, ‘want niets kan hem van zijn plaats krijgen.’
‘Denk je dat?’ vroeg de jonkheer. Hij kreeg een glinstering in zijn ogen.
‘Weet je het zeker? Ik wil wedden dat ik hem in één dag van hier naar Amersfoort kan krijgen.’
‘Onmogelijk!’
‘Wedden?’
‘Voor drieduizend gulden.’
‘Goed!’
Die keitrekking was een kolfje naar de hand van jonker Meijster. Hij sloot een dealtje met een magistraat van de stad; men gaf hem toestemming om de steen ter gelegenheid van de vrede met Portugal op zijn kosten naar de Varkensmarkt te laten slepen. En sindsdien staat de steen daar op de Varkensmarkt…
Zo moet het toen verteld zijn aan de Fransen, want de rest was natuurlijk te pijnlijk.
Wat hun niet verteld werd, was wat voor een vreemde man die jonkheer Everard Meijster eigenlijk was. Het zal een combinatie van verveling, arrogantie en zijn joviale persoonlijkheid geweest zijn, dat hij met zijn plan de burgers van Amersfoort in de hele buurt een slechte naam bezorgde. De dag van de keitrekking zou een ongekende feestdag worden. Overal liet hij aanplakken en zelfs door herauten met trompetten uitbazuinen, dat op dinsdag 7 juni 1661 de ‘kei der keien’ zijn koninklijke intocht in de stad zou houden. Onder buitengewone belangstelling vond de keitrekking plaats. Het wemelde er van vreemdelingen, die van heinde en verre naar de Amersfoortse berg gestroomd waren, om van ’t vertrek getuige te zijn en de stoet verder op zijn tocht te begeleiden. Niet minder dan vierhonderdzes man waren in touw om het logge gevaarte op een houten onderstel te hijsen en het daarna voort te trekken. Trompetters, zangers en muzikanten gingen voorop. Toen kwam de jonker zelf, uitgedost als een vorst, op zijn paard voor de lange stoet keitrekkers. Een wagen met bier en een andere met krakelingen vormden de achterhoede. Onderweg werden overal strooipenningen gegooid, waarop de roemruchte daad vereeuwigd stond, en zo nu en dan ging de bierkan onder de trekkers rond.
Zo naderde de stoet de stad. Men wilde onder de Roodetorenpoort doorgaan, maar die bleek te laag. De kei kon er niet door. En wat de Trojanen voor hun paard gedaan hadden, dat deden de Amersfoorters voor hun kei... ze braken snel een boog van de poort weg. En zo bereikte men uiteindelijk de Varkensmarkt, en hier werd de kei geplaatst.
Die arme Amersfoorters! Zij hadden inderdaad het paard van Troje binnen hun muren gehaald. Door alle bekendheid die de jonkheer aan de intocht had gegeven, en door de zotte manier waarop deze was ingericht, regende het in de wijde omtrek al snel spotprenten, schimpliedjes, zelfs spotpenningen over de domme bevolking van Amersfoort en hoe ze zich letterlijk voor het karretje van de gekke jonkheer hadden laten spannen. Zo was het werkelijk gegaan, maar dat wilde men de Fransen niet vertellen.
Maar het mocht niet baten. De Fransen namen in 1672 Amersfoort in, en kregen toen uiteindelijk toch de hele waarheid te horen. Ook zij gebruikten daarna het verhaal om de lokale bevolking belachelijk te maken.
Toen de Fransen in november 1673 vertrokken, waren de Amersfoorters het zat: ze wilden voor eens en voor altijd van de steen af. Vlak bij de kei groeven ze een diepe kuil, ze gaven hem een duwtje en begroeven zo de schande van de stad. Op die plaats zetten ze een boom met een toepasselijk gedicht.
Hier ligt nu Meijsters kei. Men heeft hem hier doen zinken.
Nu zal dit zotte werk niet meer bij vreemden stinken.
Waardoor zo lang die kei van Meijster was vermaard
Tot spot en schand; maar nu men weder meer bedaard
In plaats der groote kei een meiboom heeft geplant,
Nu triomfeeren weer de wijsheid en ’t verstand.
Sinds die tijd is de kei, maar niet de bijnaam van de Amersfoorters, verdwenen. Maar tijd heelt alle wonden en zo kwam het dat rond 1900 opnieuw interesse ontstond voor de oude kei die op de Varkensmarkt begraven zou liggen. De kei zou in 1859 nog even opgedoken zijn bij het leggen van gasbuizen, maar was sindsdien verdwenen, en men wist eigenlijk ook niet precies meer waar hij lag. Er was al herhaaldelijk geprobeerd de Amersfoortse kei op te graven, maar zonder succes.
Op 2 mei 1903, zaterdagochtend omstreeks zes uur, na verscheidene dagen vruchteloos zoeken, was het eindelijk zover. De Varkensmarkt moest opnieuw bestraat worden en de lokale oudheidkundige vereniging had het initiatief genomen tot een grootscheepse zoektocht. In de boeken staat dat de kei werd opgegraven door een loonwerker, Hendrik de Goede, bijgenaamd ‘Spekkie’. De kei werd daarna feestelijk door de stad gereden. Op alle kruisingen en op de pleinen verkondigde een sierlijk uitgedoste heraut, voorafgegaan door drie trompetters, op welk uur dit zou plaats hebben. Opnieuw waren honderden vreemdelingen naar de stad gekomen en weer waren zij er getuige van hoe de Amersfoorters de kei door de straten trokken, maar dit was een namaakkei van bordpapier. De echte werd door een tractor naar zijn nieuwe standplaats vervoerd. Daar staat hij nog, aan de Stadsring (hoek Arnhemsestraat).
Over de gekke jonkheer Everard Meijster doen meer vreemde verhalen de ronde. Hij zou na zijn stunt met de Amersfoortse kei zijn thuisstad ontvlucht zijn, om in Utrecht te gaan wonen. Hij kocht er een huis, waar hij tot nagedachtenis van de Amersfoortse daad een krakeling aan de deurbel liet hangen. Bovendien wist hij het Utrechtse bestuur te bewegen de naam van de straat te veranderen in de naam ‘Keistraat’. Zijn streken waren er nog veel meer, maar het gaat te ver die hier te noemen. Hij stierf te Utrecht op 23 december 1679 en ligt begraven op het Domkoor achter het monument van de admiraal Van Gent, waar men – zo wordt gezegd – eens zijn stem heeft gehoord terwijl hij een van zijn zotte invallen uit het verleden wilde verdedigen.