20 Brand in de Willemskazerne (met eene plaat)

Utrecht, oktober 1877 , v an een van onze verslaggevers – Vrijdagnacht even vóór halfvier werd te Utrecht brandalarm gemaakt. Weldra hoorde men de brandklok, blies de torenwachter, de verdere klokken deden zich horen, de kleppen werden geslagen, en de brandspuiten trokken naar een zich op de Wittevrouwenstraat bevindend perceel, bewoond door de grutter H. Pompe. De brandweer kweet zich goed van haar taak, zodat tegen halfvijf door de hulp der spuiten het gevaar scheen geweken te zijn. Omdat echter het achtergedeelte van het brandende perceel, zijnde het pakhuis met de grutmolen, aan de Willemskazerne grensde, had bereids de massa vonken van ’t brandende graan zich over de kazerne verbreid, nadat de gruttersmolen en ook de keuken van ’t pand van de apotheker, de heer De Graaf, daaraan belendende, verbrand waren. Weldra begon

Brand in de Kazerne.eps

de houten hoek van het dak der kazerne vuur te vatten, en vond de vlam zoveel voedsel, dat zelfs de stoomspuiten niet bij machte waren de voortgang van ’t vuur te stuiten,

Behalve dat de kazerne tot woning voor militairen diende, waren ook de magazijnen van genie, artillerie en infanterie in ’t gebouw geplaatst. Van dit alles kon men niets redden, maar men begrijpt dat dit alles enorme stof opleverde tot het aanwakkeren der vlammen. Spoedig stond dan ook ’t kolossale gebouw in brand, en mocht het de ijverigen pogingen van den brandweer, benevens den moed van de militairen van alle rangen slechts gelukken nog een deel van de magazijngoederen, o.a. ook de geweren, te redden, benevens een gedeelte van de meubelen der gehuwde onderofficieren. Men zag mi1itairen, die met onverdroten moed op hoge ladders, in de nabijheid van de vlammen, de kinderen uit de bovenste verdieping van de zijvleugel der kazerne haalden, die door de gehuwde onderofficieren bewoond werd. Met verachting van doodsgevaar heeft menig soldaat die nacht het zijne ertoe bijgebracht, om te redden wat nog te redden was. Behalve de boeken der administratie, is slechts weinig van de enorme waarde geborgen. Onder meer is de fraaie boekerij der officieren van de vestingartillerie vernield; en hebben vele militairen verliezen geleden. Vrijdagmorgen tien uur was ’t gebouw nog brandende en stegen dikke rookwolken uit de puinhopen, terwijl onderscheidene kozijnen nog knetterden.

Tegen vijf ure was de Commissaris des Konings op het terrein en de commissie over de gevangenis en de aan de kazerne grenzende cellulaire gevangenis tegenwoordig, waar zij de nodige maatregelen nam bij aldien de vlammen zich mochten uitbreiden. De verdere autoriteiten, de waarnemende burgemeester, mr. W.R. Boer, de Secretaris, jhr. mr. De Watteville, de weth. jhr. mr. De Muralt, hoofd van het brandwezen, de weth. mr. Royaards v.d. Ham, en zeer vele raadsleden, de Bevelhebber en de Plaatselijke commandant de chefs der schuiterij en der militaire korpsen, waren op het terrein.

De brand leverde tussen halfvijf en zes uur vooral een prachtig gezicht op; het was indrukwekkend toen ’t frontispies van boven het drie verdiepingen hoge gebouw naar beneden stortte, terwijl de vonken door de noordwesten wind verre weg werden gedreven en de gehele lucht als in een enorme vuurzee was herschapen. De vlammen werden uren ver gezien; men meldt ons o.a. uit Vreeswijk, dat men ze daar op de grote Lekbrug duidelijk kon waarnemen.

Zoals wij zeiden, vreesde men een ogenblik voor de cellulaire gevangenis. Aan de nabijgelegen gasfabriek waren allen op hun post.

De Willemskazerne is geheel uitgebrand; de magazijngoederen zijn grotendeels vernield; er was pas een nieuwe voorraad aangebracht van misschien ƒ 100.000 waarde: daaronder was ook afgekeurd goed, dat bewaard wordt totdat het door beter is vervangen. De leveranciers van dit afgekeurde goed hebben ’t voordeel dat ’t hun door ’t rijk moet betaald worden en dat zij nog een levering te goed hebben!

Men berekent dat de schade voor ’t rijk enige tonnen gouds, misschien niet ver van ’t miljoen zal belopen, omdat voor ’t gebouw enige tonnen en voor ’t verlies in de magazijnen evenzeer enige tonnen gouds te stellen zijn.

De minister van Oorlog heeft op het gemeentehuis een conferentie gehad met het dagelijks bestuur, teneinde voor de kazerneering der troepen en de berging van materieel stedelijke gebouwen in gebruik te nemen.

Z. Exc. de minister, vergezeld van zijn adjudant, benevens verschillende hoofd- en mindere officieren heeft het brandende terrein bezocht, benevens de voorlopige bergplaatsen; ten 3.25 ure is de minister weder naar ’s Hage vertrokken.

De gehele nacht, en de daaropvolgende morgen hebben de twee stoombrandspuiten nog gewerkt, om de nog smeulende balken nat te houden; tegen elf uur zijn beide spuiten vertrokken.

Men beweert dat het bataljon mineurs en sappeurs naar Nijmegen zal vertrekken, teneinde aldaar voorlopig garnizoen te houden.

Waarschijnlijk zal aan onderofficieren en minderen van de drie verschillende wapens, gelogeerd geweest in de Willemskazerne, verlof worden gegeven zolang nog niet in de behoefte aan logies als anderszins genoegzaam is voorzien; aan de gehuwden, die in de kazerne woonden, is machtiging verleend een woning te huren voor rekening van het rijk.

Alhoewel geen mensenlevens te betreuren zijn, hebben vooral van de mineurs vele manschappen lichte kwetsuren aan het hoofd en de handen bekomen.

Een man, die een zwaar brandzeil op ’t hoofd bekwam, moest worden weggevoerd.

Onder de mindere militairen, die bij de brand in de Willemskazerne verliezen hebben geleden, behoort de kantinehouder Monné van het bataljon mineurs en sappeurs, die behalve zijn militaire goederen, ook al het meublement met de consumptie vernietigd zag.

Uit de brand heeft men nog kunnen redden het kostbare materieel van de veldtelegrafie.

Onder de vele staaltjes van verwarring zag men dat toen de militairen vrijheid van beweging hadden, en allen naar binnen stormden om nog te redden wat zij konden, er een aankwam zorgvuldig een gewonen bloempot in een papier dragende. Men droeg, sleepte, wierp, wat men kon, maar meestal bleef ’t belangrijkste de vlammen ten prooi. De manschappen hebben zeer veel schade aan hun kleding bekomen.

Even als te Vreeswijk had men ook te IJsselstein duidelijk de vlammen gezien.

Een ogenblik vreesde men dat het vuur naar de cellulaire gevangenis zou overslaan, of dat althans de Ridderschapstraat niet zou kunnen behouden worden. Daarom werd naar Amsterdam om hulp geseind:

‘Hevige brand in een huis Wittevrouwenstraat te halfvier uren; heeft verder aangestoken de Willemskazerne, die nu in brand staat en niet te blussen is, maar grote vrees voor aangrenzende straten. Kunt gij dadelijk hulp aanbrengen voor rekening der stad Utrecht...’

Onze Burgemeester antwoordde onmiddellijk dat hulp zou worden verleend.

Om 7.15 werden deze berichten hier ter stede bezorgd. Om 7.35 stonden twee stoomspuiten met een extra hoeveelheid slangen, bespanning en bemanning aan het Rijnspoorwegstation gereed, waar zich ook de Burgemeester bevond en de commandant der brandweer, die het materieel zou begeleiden.

Hoe nu spoedig weg te komen? Zowel om met een extra trein te vertrekken, als om met de gewone trein van 8.10 te gaan; moest van de directie te Utrecht door den stationschef vergunning worden gevraagd. Inmiddels had deze het overige spoorwegmaterieel beschikbaar gesteld, zodat 8.10 uur de gevraagde hulp opgeladen tot vertrek gereed stond. Even voordat de trein zich in beweging zou stellen, kwam het volgende telegram uit Utrecht:

‘Wij zijn de brand bijna meester, ontvang dank voor bereidwilligheid, hulp thans onnodig.’ De spuiten werden dus afgeladen en naar de kazerne teruggebracht.