22 Kapitein Bloed in Utrecht

Profiel van de moorden

Plaats, tijd en slachtoffers: 23 juli 1964, Rotterdam: Elly Hagers; 29 april 1967, Amsterdam: Coby v.d. Voort; 31 mei 1967, Utrecht: J.J.A. Donse; 12 augustus 1967, Heeswijk: R. de Bruijn. Zijn laatste slachtoffer, de Utrechtse weduwe W. Woortmeijer-Nikkel, overleeft een poging tot doodslag op 12 december 1967.

Dader: Hans van Z., (1942), bijgenaamd Kapitein Bloed.

Tweede dader, vervolgd wegens uitlokking tot moord: Arnoldus Johannes R., bijgenaamd ‘Ouwe Nol’. Ten tijde van de moorden 74 jaar oud, een onderwereldfiguur uit Utrecht. Hij wordt ervan beschuldigd Hans van Z. tot drie roofmoorden te hebben aangezet.

Motief : In drie gevallen roof, de slachtoffers zijn door Ouwe Nol aangewezen. Verder wordt Van Z. In hoge mate ontoerekeningsvatbaar geacht. De mogelijkheid bestaat dat Van Z. meer moorden heeft gepleegd dan de vier die hem ten laste zijn gelegd.

Afloop: In 1969 wordt Van Z. wegens drie van de moorden en diefstal met geweldpleging veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Van de moord op Elly is hij vrijgesproken en in het geval van de weduwe is poging tot doodslag niet bewezen geacht. Ouwe Nol is in hoger beroep tot acht jaar en terbeschikkingstelling veroordeeld.

Nachttrein

Mijn trein raast door de nacht

ik heb mijn dromen omgebracht.

De aarde onder mij trilde,

nimmer zal ik zijn wat ik wilde.

Mijn ogen willen de duisternis doorboren,

mijn oren de wereld horen.

Steeds sneller, sneller vooruit, waarheen, waar stap ik uit?

– Gedicht, door Hans van Z., gemaakt tijdens zijn observatieperiode in de psychiatrische kliniek.

Utrecht, door Lennaert Nijgh – Blauwbaard, Heer Halewijn, Jack the Ripper: de vrouwenmoordenaar schijnt een onsterfelijke figuur te zijn in de geschiedenis. In de verbeelding van het publiek wordt misschien ook een verband met seksuele onverzadigbaarheid gelegd. Hoe het ook zij, van alle criminelen mag de man die meer dan één vrouw van het leven berooft zich verheugen in een grote belangstelling, waar ongetwijfeld elementen als ‘lekker griezelen’ een rol in spelen.

In de Nederlandse geschiedenis komen we maar één zo’n man tegen: de in 1969 tot levenslang veroordeelde Hans van Z. Naast de Berkelse arts die in gevangenschap nogmaals een moord pleegde, is Van Z. de tweede gedetineerde die ook achter de tralies van zich deed spreken. Niet in de laatste plaats door in de gevangenis te trouwen.

Van Z. is afkomstig uit het gezin van een houtbewerker uit Montfoort. Hij is van jongs af aan een moeilijke jongen, niet in staat om contact te maken met andere kinderen. Ze mogen hem niet, hij is ongrijpbaar en achterbaks. Ook bij de onderwijzers maakt hij zich niet geliefd, hij spijbelt veel en liegt of het gedrukt staat. Alleen zijn moeder gelooft in hem. Ze weet zeker dat er een glorieuze maatschappelijke toekomst voor haar zoon is weggelegd: haar Hans wordt nog eens beroemd. Hans wordt een meneer, geen domme arbeider zoals zijn vader. Misschien ligt daar de wortel van het kwaad: verwachtingen waaraan de jongen nooit kan voldoen, het gebrek aan respect voor zijn vader.

Alles wat hij aanpakt mislukt hem, zal de president van de rechtbank later zeggen. Hij leert niet door, probeert verschillende baantjes, wordt er overal uitgegooid, hoewel men eerst een gunstige indruk van hem heeft.

Feit is dat Hans zich, waarschijnlijk als enige, scherp bewust is van zijn handicap. Hij vertoont als kind soms een gedrag dat aan een neiging tot zelfvernietiging doet denken: in volle vaart met zijn fiets tegen een muur rijden bijvoorbeeld. Op zijn vijftiende doet hij een zelfmoordpoging die ook mislukt. Acht jaar later valt vermoedelijk zijn eerste slachtoffer. Alles mislukt, behalve moord.

De Nederlandse pers plaatste foto’s van Hans van Z. – met en zonder bril – en maakte de voor de hand liggende vergelijking met het negentiende eeuwse Mr. Jekyll and Mr. Hyde-verhaal. Pas in de jaren zeventig zou de persoonlijke levenssfeer van verdachte en veroordeelde personen worden ontzien. Maar anno 1967 mocht de burgerij zich nog uitgebreid vergapen aan deze Blauwbaard, die als een wat bolle kantoorbediende oogt, maar die charmant en welbespraakt kan overkomen als hij dat wil. Zijn moeder heeft hem afgeleerd ‘plat’ te spreken en hij weet ondanks zijn gebrek aan scholing toch enige talenkennis en omgangsvormen aan te leren. Onintelligent is hij beslist niet.

Merkwaardig voor een jongetje dat altijd gepest is: hij kan vrouwen bij de vleet krijgen. Wat zien die in hem? Waarschijnlijk heeft hij de eigenschap van de ware Don Juan: vrouwen laten hem koud en dat is dikwijls juist onweerstaanbaar. Hij voelt zich aangetrokken tot oudere dames en speelt een beetje voor gigolo. Is hij zo’n heetgebakerde minnaar? Volgens het psychiatrisch rapport eerder een gevoelloze, met biseksuele neigingen. Op zijn vijftiende heeft hij een kortstondige relatie met een oudere homoseksueel, iets wat nogal breed wordt uitgemeten in de pers; homoseksualiteit is in 1969 nog duidelijk een ‘afwijking’.

Bovendien denkt justitie even de dader van de nooit opgeloste moord op de Engelse filmregisseur Claude Berkeley te pakken te hebben.

In 1965 ontmoet Van Z. een twintig jaar oudere Italiaanse die door haar man in de steek is gelaten en gaat met haar samenwonen. Ze onderhoudt haar vriend een tijdje, die niets uitvoert. Ze hebben vaak ruzie. Hij doet ten slotte een poging haar te vermoorden: hij dekt de vloerbedekking af met plastic, graaft een kuil onder de vloer, na een paar planken te hebben losgehaald. Als zijn vriendin thuiskomt, gaat hij haar te lijf met een slagersmes. Ze ontsnapt ternauwernood. Een aanklacht dient ze niet in. Integendeel, de volgende dag komt ze weer bij hem terug!

In de bar van een Amsterdams hotel leert Hans van Z. Coby van der Voort kennen, een frivole dame die een heleboel vriendjes heeft. Er ontstaat een verhouding, hoewel Van Z. zijn Italiaanse vriendin ook niet loslaat. Hij ontdekt een manier van geld verdienen: pornografische foto’s. In 1966 werd het maken en verspreiden van ‘vieze plaatjes’ nog ernstig vervolgd door justitie. De beide vriendinnen werken mee als model. Maar dan wordt Coby jaloers. Ze schrijft hem brieven, valt hem lastig. Van Z. besluit haar te vermoorden.

Hij zoekt haar op en ‘heeft gemeenschap met haar’ zoals de kranten dat bij de verslaggeving over het proces in 1969 noemen. Hij pretendeert een seksueel opwindend pepmiddeltje te hebben, een soort xtc anno 1967. Maar het poeder dat hij in een glas water oplost bestaat uit vijfentwintig fijngestampte Soneryl slaaptabletten. Tien van die pillen zijn al genoeg om bewusteloosheid te veroorzaken. Ze drinkt blijkbaar niet alles op, want ze blijft bij kennis en loopt waggelend door de kamer. ‘Dat vond ik een naar gezicht en toen heb ik haar neergeslagen,’ zegt Van Z. later tegen zijn rechters.

Om er zeker van te zijn dat ze dood is, steekt hij haar ook nog een aantal malen met een mes. Twee steken doorboren bijna het hele lichaam. De verwondingen die Van Z. haar toebrengt zijn zo afgrijselijk, dat hij bij het politieverhoor een schrijfmachine vraagt omdat hij niet over zijn lippen kan krijgen wat hij gedaan heeft. Een paar bezittingen van het slachtoffer neemt hij mee en geeft die aan zijn Italiaanse vriendin. Het wapen waarmee hij deze moord pleegt is een stuk leidingbuis met lood. Het zal zijn handelsmerk blijven. Ook zijn latere slachtoffers slaat hij de hersens in met zo’n pijp. Het merkwaardige is dat hij voor iedere moord een nieuwe loden pijp gebruikt, die hij zorgvuldig zelf maakt.

In de loop van 1967 sluit Van Z. vriendschap met de Utrechtse heler en brandkastenkraker Arnoldus R., in de wandeling bekend als ‘Ouwe Nol’. Hans kent hem wel, vier jaar eerder ontmoette hij Nol, toen deze dronken over straat zwalkte. Een indrukwekkende figuur, deze bijna twee meter lange man, die in de buurt populair is als cafézanger, de kindervriend uithangt en vol grappen en grollen zit. Wat zeer zeker indrukwekkend en lang is: zijn strafblad, dat zo’n vierendertig vonnissen vermeldt wegens vrijwel alles wat verboden is: diefstal, oplichting, geweldpleging, mishandeling. Bijna een derde van zijn leven heeft hij achter tralies doorgebracht. Een rechercheur die hem betrapte bij een kraak schoot hij neer, in 1929 haalde hij de kranten door een poging tot doodslag op een wethouder van Arnhem. Hij is sluw, een oude vos die zijn streken nog lang niet kwijt is. Hans van Z. ziet bijna een vaderfiguur in hem, is bang en gefascineerd tegelijk. Hij raakt totaal in de ban van Ouwe Nol. In een moment van dronkenschap vertelt hij Nol dat hij Coby van der Voort heeft vermoord. Ouwe Nol moet meteen begrepen hebben hoe gespleten deze jongen in elkaar zit en hoe hij daar gebruik van kan maken. Het lijkt een boosaardig sprookje of een fantasyverhaal: de krankzinnige geleerde en het aan hem onderworpen monster, een robot die hij op commando moorden kan laten plegen.

Tweemaal doodt en berooft Van Z. iemand, dit keer zijn de slachtoffers mannen. De tachtigjarige, half invalide winkelier in feestartikelen Donse sterft op 31 mei 1967 . De alleenwonende boer Reyer de Bruijn volgt op 12 augustus. Als het waar is wat Van Z. later vertelt, zou dit gruwelijke verhaal ook het obligate einde hebben gekregen van zo’n horrorfilm: het monster keert zich ten slotte tegen zijn meester en doodt hem. Is Van Z. na de moord op De Bruijn werkelijk van plan om Ouwe Nol te vermoorden?

Het loopt mis met de pornohandel; een week voor de aanslag op de weduwe Woortmeijer wordt Van Z. tot een maand voorwaardelijk veroordeeld. De Amsterdamse mevrouw Woortmeijer is een ‘ouwe vlam’ van Nol en ze zit er warmpjes bij. Van Z. dient zich met een vals persoonsbewijs bij haar aan als ‘iemand van de belastingen’. Wat hij zelf niet goed kan verklaren, is waarom het hem niet lukte haar te doden. ‘Ik kon het geestelijk niet opbrengen,’ zegt hij. ‘Ik wist dat er geen volgende moord zou zijn.’

De Utrechtse recherche koestert al verdenkingen in de richting van Ouwe Nol en Van Z. in verband met de roofmoorden op Donse en De Bruyn, maar kan geen bewijzen vinden. Een getuige heeft een auto gezien op het erf van de vermoorde boer De Bruijn, een Mercedes, bouwjaar 1952.

Alle wagens van dat type worden opgespoord, een erg tijdrovend karwei: het zijn er drieduizend. Later blijkt dat het geen Mercedes geweest is. Maar de weduwe Woortmeijer kan een goed signalement opgeven en de arrestatie van Hans van Z. is een kwestie van uren. Eerst ontkent hij, maar als het vervalste persoonsbewijs en het geld van achter een spiegel in zijn kamer tevoorschijn komen, geeft hij bijna opgelucht toe.

Wanneer pleegde Hans van Z. eigenlijk voor de eerste keer een moord? De aanklacht in 1969 beschuldigt hem ook van de dood van de Rotterdamse Elly Hagers in 1964. Na zijn aanhouding bekent hij deze moord ook, maar later trekt hij zijn verklaring weer in.

Veel mensen bij het justitiële apparaat zijn ervan overtuigd dat Van Z. de sleutel is op een groot aantal onopgeloste moorden. In februari 1969 heeft Van Z. onder zware bewaking zelfs een ‘tournee’ door Nederland gemaakt. De samenwerking tussen de verschillende politiekorpsen moet wel heel miniem geweest zijn, dat er geprobeerd werd op zo’n manier uit te vinden of Van Z. iets te maken kon hebben met zulke uiteenlopende zaken als de moord op de dertigjarige filmregisseur Claude Berkley in september 1965 en op de oude mevrouw Van Piggelen in april 1967. Maar er konden geen aanwijzingen gevonden worden, ook niet in de zaak Elly Hagers.

Op dinsdag 11 februari begint in Utrecht het proces tegen Van Z. De dagbladpers, nooit te lui om naar superlatieven te grijpen, heeft dit keer niet het proces, maar de verdachte het etiket ‘van de eeuw’ opgeplakt. De aanklacht omvat viermaal moord – het na kalm en zakelijk beraad opzettelijk van het leven beroven van iemand – en eenmaal poging tot moord. Om zeker te zijn van zijn zaak vordert de officier ook nog eens subsidiair het een en ander: doodslag en diefstal met geweldpleging.

De manier waarop de pers een belangrijk proces in 1969 beschrijft, bestaat inmiddels niet meer. Een proces als dit gaat in de rechtbankverslagen af en toe op een stierengevecht lijken en het is ook niet ongewoon als een krant aan het einde een soort recensie schrijft over de procesvoering. Er wordt in de zaak heel wat toneelgespeeld. Pers en lezer krijgen echt waar voor hun geld. Een officier van justitie die op de eerste dag al pijnlijk door de president wordt teruggefloten. Hevige aanvaringen tussen de verdedigers van de beide verdachten, woedeaanvallen van Hans van Z. En niet te vergeten de man die de show steelt als geen ander: scheldend, tierend en brullend. De parketwacht moet een aantal malen deze held op pantoffels in bedwang houden: Ouwe Nol.

Een zaak als deze, met twee verdachten, wordt vaak opgesplitst omdat de ene verdachte dan kan getuigen in het proces tegen de andere. Daar zit een aantal juridische haken en ogen aan vast, onder andere het feit dat een verdachte mag liegen en een getuige onder ede staat.

Het zou in dit artikel te ver voeren om de zaak-Ouwe Nol uitvoerig te behandelen. Voor het Openbaar Ministerie was dat een moeilijker affaire dan de moorden van Hans van Z.

Opzettelijke uitlokking tot moord is een niet zo veel voorkomend delict.

Het is iets anders dan medeplichtigheid; wie opzettelijk een misdrijf uitlokt wordt bestraft alsof hij het zelf begaan heeft. Maar de bewijzen zijn moeilijker te leveren.

Dit is het proces van de psychiaters. Al snel wordt duidelijk dat Van Z. inderdaad heel vreemd in elkaar zit. Hij heeft het over paranormale ‘droombeelden’ waarin hij details gezien heeft die eigenlijk alleen aan de dader van de betreffende moord bekend kunnen zijn. Hij raakt buiten zichzelf van woede als de officier hem niet serieus neemt. Zijn laatste woorden zijn bijzonder eigenaardig: hij zegt onder meer: ‘De sfeer van deze zitting heb ik ervaren als iets heel kostbaars. […] Er is mij de mogelijkheid gegeven te praten en mijzelf te kunnen zijn en aan mijzelf te beantwoorden.’

De conclusie van prof. dr. J. Kloek en de arts J.G. Schnitzler komt hierop neer: Van Z. is zo gestoord, dat er van toerekeningsvatbaarheid amper sprake is. Maar in Nederland zijn helaas nog geen inrichtingen die een dergelijk iemand kunnen behandelen.

Dat is ongeveer het punt waarop ‘de goegemeente’ afhaakt. Voor de meeste mensen is Van Z. in de eerste plaats een moordenaar en een beest. Ook al waren zijn slachtoffers niet alleen maar vrouwen en is dat beeld min of meer op het geval Coby van der Voort gebaseerd. Ten tijde van dit proces ontsnappen er met enige regelmaat verpleegden uit inrichtingen als de Mesdagkliniek. En dat Van Z. niet levenslang in een kerker wordt geworpen maar verpleegd, strookt niet met de ideeën die het grote publiek heeft. Niet alleen het grote publiek, overigens. Van Z. voert tijdens zijn detentie nog een proces tegen twee van de rechercheurs die het onderzoek tegen hem geleid hadden en zich in een vaktijdschrift erover beklagen dat niet alles is uitgezocht wegens gebrek aan mankracht. Van Z. zou wel degelijk Claude Berkeley hebben vermoord en nog een aantal anderen.

Hans van Z. wordt tijdens zijn straftijd gevolgd door sommige media alsof hij een televisiester is. Kort na het proces doet hij in een inrichting een zelfmoordpoging, die bijna slaagt. Hij trouwt met een meisje dat bij de voorloper van de huidige Pieter Baanstichting werkt. Dat past weer helemaal bij het beeld van de onverzadigbare vrouwengek. Hij zou een voorkeursbehandeling genieten, een herenleventje leiden. Er worden zelfs vragen in de Tweede Kamer gesteld. Zijn proefverlof, alles tot en met zijn vrijlating in 1986 wordt in de kranten gezet.

Er is eigenlijk maar één conclusie mogelijk: de man is niet hard genoeg gestraft naar het oordeel van het publiek. Dat prof. Kloek met een term als infantilautisme op de proppen komt, interesseert de toeschouwer niet.

Bij de zaak Hans van Z. begint het onbegrip. De psychiaters kunnen niet vertellen waarom Van Z. die moorden pleegde. Ze kunnen evenmin uitleggen waarom ‘normale’ mensen dat niet doen.