6 Heksenjacht in Veenendaal
Veenendaal, tot op heden, door een van onze verslaggevers – In de loop der jaren is Veenendaal veranderd. De hardwerkende bevolking die haar wortels nog kan terugleiden tot de sigarenmakers, tabak- en textielwerkers, wordt langzaamaan een minderheid. Het oude dorp is inmiddels een stad van formaat geworden. De ligging nabij de A12, de snelweg naar Duitsland en het westen van het land, en de toenemende industrie in dat gebied dragen daar sterk aan bij. In het centrum verschijnt steeds meer moderne nieuwbouw en het oude zwembad wordt verbouwd tot een commercieel zwemparadijs…
Maar sommige dingen veranderen in Veenendaal blijkbaar nooit. De erotiekshop van Christine le Duc is maar enkele straatjes verwijderd van winkels die nog de sfeer ademen van een eeuw geleden, degelijke familiebedrijven waar ouderwetse hoedjes, lange bloemetjesjurken en lakschoentjes verkocht worden, en het zwemparadijs zal – als het aan de gemeenteraad ligt – nooit geopend zijn op zondag. Dergelijke zaken liggen heel gevoelig bij een groot deel van de mensen in die stad. In Veenendaal wordt op zondag de heg niet gesnoeid, en al zeker, zéker niet gevloekt.
Het zal u dan vast ook niet verbazen als ook het geloof in hekserij op deze plaats langer dan op andere plaatsen stand heeft gehouden. Nog geen dertig jaar geleden liepen er in Veenendaal nog bejaarde mensen rond met een vlierhouten kruisje aan een koordje om hun hals, dat hen tegen toverkunsten beschermen moest, omdat ze in hun jeugd door een heks of ‘toverkol’ betoverd zijn geweest. Zeg tegen de voormalige slachtoffers niet dat het onzin is. Ze zullen u
met ernst verzekeren dat het verwijderen van deze amulet of talisman ‘de duvel over ze zal halen’ en hoewel die toverheksen reeds lang de eeuwige rust zijn ingegaan en er dus geen reden voor angst meer bestaat, waart de angst voor de helse geest van die getekenden nog steeds in het bange hart van deze mensen rond.
De angst voor hekserij bleef, als we de verhalen mogen geloven, tot ver in de twintigste eeuw bestaan, en behoort voor sommige mensen wellicht nog steeds tot de alledaagse werkelijkheid. Een Veenendaalse vrouw was bevallen en na een paar dagen werd het kindje ernstig ziek. Niets baatte en ten einde raad bezocht men een zogenaamde ‘duvelbander’, de lokale variant van een exorcist. ‘Ga maar naar huis,’ zei hij, ‘de eerste die na achten bij je binnenkomt is de toverheks en dan zal het kind genezen.’
Men wachtte en wachtte en jawel, even over achten kwam de kraamhulp, net als iedere avond op die tijd, om het kind te verzorgen. De vrouw en haar familie stuurden haar onmiddellijk weg: ‘D’r uit, vieze toverkol!’ Of ze iets te maken had met de ziekte van het kind is nooit bewezen, maar zeker was wel dat het meisje haar laatste klant had gehad: niemand in Veenendaal wilde haar nog.
Later werd een kind uit de buurt ziek en toen ook daar de dokter faalde, haalde men die man er weer bij en opnieuw kreeg de voormalige kraamhulp de schuld. Hij gaf de raad het kussen te onderzoeken op verenkransen. Men maakte het open en haalde er een krans van veren uit. En op hetzelfde moment was het kind beter. De krans had zich bijna tot een kring gesloten. Was dat gebeurd, dan zou het kindje zijn gestorven. De hele buurt werd erbij gehaald, ieder moest het zien. Met ernstige gezichten keek men naar de betoverde veren. De kraamhulp kreeg de schuld en zou het in Veenendaal nog zwaar te verduren krijgen als ze er wilde blijven wonen. Dertig jaar later praat men er nog steeds over.
Een jong meisje werd eens ernstig ziek. In een bakkerswinkel had het meisje van een vrouw een paar koekjes gekregen en deze opgegeten. De vrouw stond bekend als toverheks. Een Veenendaalse duvelbander behandelde het geval, gaf een fles ‘met iets erin’ en het meisje genas.
Bij een zwaar ziek kind werd een dokter gehaald die ten einde raad gezegd zou hebben: ‘Jullie moeten maar eens “raad” doen.’ Hiermee bedoelde hij dat er hogere machten in het spel waren en dat hij de zieke daarom uit handen moest geven, aan iemand die omgang met deze krachten gewend was. Ze gingen met het zieke kind naar een man die onmiddellijk meeging en aanstonds begon te ‘zuiveren’. In minder dan geen tijd liep er daarna rond het huis een troep van wel honderd katten. Op zolder heerste een lawaai van jewelste en later bleek alles overhoop te zijn gehaald, hoewel er niemand op zolder geweest was. De duvelbander zei dat ze rustig naar bed konden gaan. Het kind kreeg na afloop van de zuivering van de duvelbander een amulet om de hals en klaar was Kees. Gelukkig maar, want tot driemaal toe had een toverheks het arme patiëntje te pakken gehad.
Een boerenvrouw van het Benedeneinde was de beruchtste van allemaal. Zij werd door bijna iedereen geschuwd. Men stookte de kinderen op om hardop te zeggen: ‘Je kunt me niet betoveren,’ als ze haar tegenkwamen. Dan kon ze het niet. Ze sloeg nu haar slag hier, dan weer daar. Op zekere dag zei iemand: ‘We zulle het er is aflere.’ De ouderen in Veenendaal kennen nog wel de romantische bruggetjes van ’t Beneden- en ’t Boveneinde. De man legde onder twee van die bruggetjes een vlierhouten kruis en men wachtte af tot ze haar visite beëindigd had. Om thuis te komen moest ze over één der bewuste bruggetjes en zie: ze kon er niet over. Noch over het ene, noch over het andere. Het mensje had de hele nacht tussen beide bruggen gelopen en haar zoon moest de volgende morgen met z’n bootje komen om haar op te halen. Het gebruik van vlierhout tegen heksen is wijdverbreid, maar in de Nederlandse folklore vindt men deze kruisjes typisch voor Veenendaal. Om te weten of een vrouw een heks is, legde men hier ook wel een kruisje van vlierhout onder haar stoel, zodat ze niet meer kon opstaan.
Door de Zandstraat stroomde in de vorige eeuw een smerige, kwalijk riekende veengrift. Aan de overkant daarvan woonden een broer en een zuster, Jan en Emma. Die goede zielen werden door de Veenendaalers gevreesd als de pest. Jan kon zich veranderen in een wolf en zou zich in die gedaante ’s nachts bij maanlicht naar het oude kerkhof aan de Kerkerwijk begeven. En Emma kon toveren. De kinderen riepen haar na, overal waar ze ging, maar ze schijnt een goed mens geweest te zijn.
Er zou vroeger dus nogal wat hekserij in Veenendaal geweest zijn. Aan het Benedeneinde woonden er zelfs twee heksen naast elkaar. De één betoverde alleen maar bomen en struiken en karntonnen. Kwam ze langs een boom of struik dan verdorde deze op slag en in de karnton vormde zich geen boter. De andere vrouw beperkte zich tot mensen en vee. De patiënten kregen dan hevige kramp in de buik.
Met zo iemand ging men dan ook naar de duvelbander: Hent Sirie uit het nabijgelegen Wageningen, of ‘d’n blaauwe’, afkomstig uit Veenendaal zelf. Over Hent Sirie, die tevens veearts was, werden in 1962 en 1963 nog verhalen verteld waarin hij afwisselend Sirus, Hein Sire, en Sirius werd genoemd, en op De Klomp bij Veenendaal, of te Amerongen woonde. Hent Sirie zou eens van zo’n behekst slachtoffer uit Veenendaal gezegd hebben: ‘Ze heeft een basiliek in.’ De afgezant kreeg een fles mee met iets erin. Dat moest in één slok ingenomen worden. Het resultaat was verbluffend: het slachtoffer begon hevig te braken en in de pot lag de bloedrode basiliek! Een basiliek is vermoedelijk een zeer kleine variatie op de basilisk, de koning der hagedissen, een hellebeest, zoals dat ook ooit de werfkelders van Utrecht onveilig maakte.
In januari 1918 heeft de politie eens geprobeerd de heksenjacht in Veenendaal stop te zetten. In een huiskamer in Opheusden was een merkwaardig gezelschap bijeen om te achterhalen welke heks een driejarig kind had betoverd. De oud-koloniaal Jan Prent, de duvelbander uit Veenendaal was erbij, een Bijbellezer en een aantal assistenten. Jan had een zwarte kip meegenomen, die met veel kabaal levend in een pot met kokend water werd gestopt. Hierdoor zou de heks helse pijnen lijden en bovendien gedwongen zijn het vertrek binnen te komen. De assistenten hadden zich aan weerszijden van de deur opgesteld met knuppels om de eerste de beste die over de drempel zou komen af te rossen. Maar de enige die binnenkwam was de politie die een inval deed. In Arnhem werd de schuldige tot een maand gevangenisstraf veroordeeld. Langs deze weg hoopte men blijkbaar het uitoefenen van magische en antimagische praktijken tegen te gaan.