11 Cochius, de fluitist van Hoog Catharijne

Iedereen die al geruime tijd in Utrecht komt, kan zich nog wel de ijle dwarsfluitklanken van Cochius herinneren. Hij stond vaak in Hoog Catharijne, vlak bij de stationshal: een imposante oude man met lang haar en een grijze baard in een regenjas, vaal en verschoten als die van een dakloze, maar met een prachtige dwarsfluit waarmee hij de meest feeërieke muziek wist te produceren. Veel mensen zagen hem niet eens, zoals men vaker zwervers negeert. Maar die muziek, daar kon niemand omheen…

Utrecht, tot 2001, van een van onze verslaggevers – Cochius was ongetwijfeld de bekendste straatmuzikant in Utrecht en zijn persoon een van de mysteries van de stad. Ieder die hem hoorde stond versteld van zijn kunde, vooral als men zijn verschijning daarbij in ogenschouw nam. Het was zonder twijfel een man van de straat, iemand die geen cent te makken had… maar die fluit dan? En wat hij speelde? Het waren steevast klassieke stukken die een deftig huiskamerconcert niet zouden misstaan.

En dat is niet voor niets. Nog in de eerste helft van de vorige eeuw is dat precies wat Cochius deed. Fluitist en tennisleraar Sygurd Cochius speelde op 11 november 1949 bij de rijke familie Kuiper thuis, in een bezetting met viool, piano, cello en alt. Voor de pauze werden er werken gespeeld van Platti, Händel, Beethoven en Mozart en na de pauze van Chopin, Debussy en Scarlatti. Hij was professioneel musicus in een gegoed milieu.

Hoe het precies gekomen is dat hij in het begin van de jaren zeventig straatmuzikant werd, is onbekend. Het is ongetwijfeld een weloverwogen keuze geweest. ‘Ik hou niet van geplande optredens,’ zou hij gezegd hebben. ‘Alles wat per ongeluk gaat, gaat goed.’

Cochius genoot vanaf die tijd publieke bekendheid door zijn straatoptredens op het Leidseplein en in Hoog Catharijne, waarbij steevast zijn dure dwarsfluiten door de politie in beslag werden genomen. Ondanks de honderden inbeslagnames bleef Cochius al die jaren doorspelen en hij werd daarmee een voorvechter onder de vrije straatmuzikanten.

Dakloos was hij niet, en ook niet arm. Hij woonde naar verluidt in een groot huis in Bussum, en verdiende goed aan zijn fluitconcerten op straat.

Zo halverwege de jaren 90 verdween hij opeens. Geruchten gingen dat hij overleden was, maar opeens was hij daar weer. In 2001 was het dan toch zover.

Hij overleed op vierentachtigjarige leeftijd. Zijn afscheid staat in het Utrechts Nieuwsblad (18 maart 2001) als volgt vermeld, met een speciale vermelding voor ‘Marcello’, nog zo’n kleurrijk en muzikaal figuur van de Utrechtse straten:

‘Veertig belangstellenden, onder wie zijn achtentachtigjarige zuster Kristal en (straat)vrienden, doen hem uitgeleide naar wat Cochius noemde “de volgende reis”. Op vierentachtigjarige leeftijd overleed hij afgelopen maandag aan een hartaanval in een Hilversums ziekenhuis.

[...] Wanneer Janssen naar zijn plaats terugloopt, staat plotseling Marcello van de Wal op, een al even excentrieke collega van de straatmuzikant. Hij loopt naar de kist en bedankt “meneer” Cochius voor al die jaren dat hij dat “aparte geluid” liet horen. “Als je door de stad liep en je hoorde het fluitspel dan wist je dat hij bij dat bankje op de Oudegracht stond,” memoreert de zanger en fluitist.

Een bekend klokkenopschrift: de levenden roep ik, de geesten jaag ik op de vlucht, de doden beklaag ik.

Terwijl hij zich zenuwachtig verontschuldigt voor eventuele fouten, slaat hij een partituur open en zingt op ontroerende wijze de aria “Benedictus” uit de Hohe Messe van J.S. Bach. Na de laatste klank knikt Marcello vriendelijk naar de baar en gaat weer zitten.’