19 De Baarnse moordzaak

Profiel van de moord:

Plaats en tijd: de tuin bij de villa van de familie d’U. in Baarn, dinsdagochtend 2 augustus 1960, omstreeks 01.00 uur.

Slachtoffer: Theo Mastwijk, een veertienjarige scholier uit Soest.

Daders : Henk W., zestien jaar oud, al dan niet in samenwerking met Bernard d’U., zeventien jaar, beiden middelbare scholieren.

Medeplichtige: Edward d’U., broer van Bernard d’U., zestien jaar.

Motief: Angst voor verraad van kruimeldiefstallen en het ontdekken van het feit dat ze Theo Mastwijk verbergen voor justitie. Eigenlijk is nooit ten volle opgehelderd wat zich tussen de jongens heeft afgespeeld.

Afloop: De meest geruchtmakende moordzaak van na de Tweede Wereldoorlog. Door een paar blunders van justitie bij de aanhouding van de verdachten – de oudste broer d’U. zag kans uit het voorarrest te ontsnappen – ontstond klassenjustitie. De verdachten kregen bij dit proces in 1963 straffen van negen tot zes jaar opgelegd en terbeschikkingstelling van de regering. Alle drie zagen af van hoger beroep.

Baarn, door Lennaert Nijgh – De jaren zestig beginnen niet zo vrolijk. In tegenstelling tot de toenemende welvaart gaat de toekomst van de mensheid er minder hoopvol uitzien. De VS en de Sovjet-Unie brengen in een steeds sneller tempo steeds zwaardere kernbommen tot ontploffing. Ouderen klagen dat ze het niet meer kunnen bijbenen. De opgroeiende kinderen lijken steeds onverschilliger en brutaler te worden. En het zijn er zovéél. Waar moet dat naartoe?

Jong zijn betekent in de jaren zestig dat iedereen met je bezig is. De jeugd is een item, zoals de vrouw dat later zal worden. Maar de jeugd is ook een probleem. Er wordt voortdurend gewaarschuwd. Uit de media vangen sommigen half verkeerd begrepen verhalen op over jeugdcriminaliteit. De televisie, dat wil zeggen één net in zwart-wit, krijgt de schuld. De vrije zaterdag krijgt de schuld. En de jeugd krijgt de schuld.

Uit de krant van toen. De president van de Amsterdamse rechtbank tegen een zenuwachtige verdachte: ‘Ga jij maar terug naar Suriname, je loopt hier alleen maar te lummelen en studeren doe je toch niet!’ In Amsterdam wordt tegen kernwapens gedemonstreerd. Althans, dat was de bedoeling. In de krant staat een foto: een grote, geheel in leder gehulde agent met een klein wit helmpje à la André van Duin, die met een lange wapenstok inslaat op iemand die op straat ligt. Het bijschrift: ‘Er was geen vergunning verleend’. Kleine dingen, maar tekenend voor deze sombere tijd, waarin iedereen overal voor wordt gewaarschuwd behalve voor fall-out.

Op 27 oktober vindt een metselaar in de tuin van een villa in Baarn een menselijk geraamte in een oude stapelput. Volgens de gerechtelijke patholoog-anatoom met de omineuze naam Zeldenrust is het skelet van een vrouw en dateert het uit de oorlog. Op 4 november 1961 is het schrikken geblazen. Het in Baarn gevonden skelet blijkt van veel recenter datum te zijn en de politie arresteert drie teenagers die ervan verdacht worden een vriendje te hebben vermoord. Dat komt er nu van! Dat krijg je met die films en die stripverhalen!

Het heeft niet eens veel gescheeld of dit was de perfecte moord geweest. Dr. Jan Zeldenrust was toen al een grootheid in zijn vak. Maar zelfs de grootste maakt wel eens fouten. Dit is het geraamte van een vrouw uit de bezettingstijd, zegt hij. Het komt wel meer voor in ons land dat indertijd clandestien begraven resten van onderduikers worden gevonden.

Bij de Baarnse politie werken twee rechercheurs met de bijna verzonnen klinkende namen Pit en Smit. Smit is een al wat oudere man met een merkwaardig geheugen voor kleine en schijnbaar onbetekenende dingen. Er is een restant textiel dat niet is aangetast door de ongebluste kalk. Smit heeft het gevoel dat hij dat motiefje kent. Pit en hij gaan daarmee tegen het oordeel van de toen al zeer gerespecteerde Zeldenrust in.

Waarschijnlijk hebben ze Pit en Smit een paar vervelende kerels gevonden destijds. Maar het laboratorium geeft hen gelijk: spijkerbroeken bestonden niet in de oorlog. Bovendien is er een restant van een overhemd met een opvallend dessin. Smit kan het niet uit zijn hoofd zetten: hij heeft dat motiefje ergens gezien.

Hij bladert in het opsporingsregister.

‘Is Theo Mastwijk al terug?’ vraagt hij.

Mastwijk staat bekend als ‘moeilijk geval’. Hij is onder toezicht geplaatst van de Kinderbescherming, heeft geen ambities en kan slecht leren. Hij spijbelt veel, liep van huis weg en raakte betrokken bij kleine diefstallen. Begin juli 1960 gaf zijn vader hem als vermist op. Rechercheur Pit zoekt de foto op die de politie heeft gemaakt toen hij was aangehouden op een gestolen bromfiets, op 20 juni van het jaar daarvoor. Hij draagt een overhemd met een opvallend motief. Pit knikt. ‘Theo is wel degelijk terug.’

In 1960 krijgt de Baarnse politie lucht van een paar inbraken en diefstallen van bromfietsen in de buurt; de naam Henk W. was toen al gevallen in verband met een inbraak in een leegstaand hotel en in een pakhuis, maar die ontkende toen zo zelfverzekerd dat ze hem weer lieten gaan. Hij heeft de politie in juli 1960 het verhaal verteld dat Theo Mastwijk, bang naar een inrichting te moeten, over de grens naar België was gevlucht.

Ook twee schoolkameraden van Henk worden ernstig aan de tand gevoeld: de broers Bernard en Edwin d’U.

De politie weet dat Henk W. met de jongens bevriend was en bovendien is Theo indertijd in de buurt van de ‘Chinese villa’ gezien, met die beerput in de tuin, en die moet alleen aan ingewijden bekend geweest zijn.

Bernard, inmiddels student, wordt in Amsterdam, na een nacht doorzakken in Leiden opgepakt. Edwin logeert bij familie in Den Haag, waar hij op verhaal komt na de schrik: hij stond erbij toen de timmerman het lijk vond. Edwin en Henk bekennen na uitgebreid verhoord te zijn. Vooral Edwin is intens opgelucht. Hij heeft erg geleden onder de afschuwelijke wetenschap. Maar Bernard blijft stug en strak volhouden dat hij van niets weet.

Mr. Overbeek, de officier van justitie in Utrecht, komt naar Baarn toe. Hij praat vergeefs een paar uur lang op de stugge jongen in. Het wordt twee, drie uur ’s nachts. Ga nou maar slapen, zegt Overbeek ten slotte, en dat Bernard kan worden teruggebracht naar zijn cel. Bernard verlaat de kamer met een agent. Tenminste, dat denkt mr. Overbeek. Even later zit hij zelf in moeilijkheden.

Het Baarnse politiebureau is geen paleis van justitie. Bernard stapt de gang op, waar hij niemand ziet. Hij loopt doodgemoedereerd door de niet afgesloten buitendeur weg.

De volgende dag stort de hele pers van Nederland zich op het geval, aangevoerd door De Telegraaf . Het is deze krant, eerder dan de Waarheid of Het Vrije Volk , die de suggestie doet: het is doorgestoken kaart. Aanvankelijk luidt het verhaal dat de verdachte zo sterk is als een beer en met geweld de agenten van zich af heeft gehouden en dat er zelfs geschoten is. Dat Bernard sterk is, dat is waar, maar er was gewoon niemand. Op de foto van Bernard, die in de kranten staat en die op televisie wordt vertoond, maakt hij met zijn voor de ontgroening kaalgeschoren kop een lugubere, monsterachtige indruk. Het beest is los! De woedebuien, waarmee van hogerhand al het lagere personeel en de onfortuinlijke het bos rond Baarn in gedreven worden, zijn bijna voelbaar. Er wordt langer dan vierentwintig uur gezocht. Inmiddels wordt dan al duidelijk waarop de algemene opwinding in het land is terug te voeren: het sociale verschil tussen daders en slachtoffer.

Dat het gezin d’U. met acht personen (vader, moeder en zes kinderen) een huis met tweeënveertig kamers bewoont, dat valt om te beginnen al niet zo best in het Nederland van 1961, waar nog grote woningnood heerst. Na anderhalve dag uitputtend zoeken is het volgens een woordvoerder van de politie vrijwel zeker dat de jongen in het buitenland zit. De journalisten laten zich door, volgens hen, personeelsleden van de villa van alles wijsmaken: er bestaan geheime gangen, die buiten de hekken uitkomen, er zijn fantastische bergplaatsen.

De vlucht van Bernard krijgt een spectaculair slot. Tot het uiterste getergd hebben de mensen deze zware dienst gedraaid, onder de spottende blikken van heel Nederland. Sommige politieagenten raken zo doodop en hebben zo weinig geslapen, dat ze met een brandende sigaret in hun mond in slaap vallen. Maar ze zijn klaarwakker als ze van pers en publiek te horen krijgen dat de gezochte al een halve dag bij zijn ouders thuis zit. Het Beest: een jongen van achttien die vierentwintig uur door de regen zwerft en die ten slotte huilend de beschutting van het ouderlijk huis zoekt; voor zover een huis met tweeënveertig kamers zoiets kan zijn. Men roept niet meer om het hoofd van Bernard d’U. Men roept om dat van mr. Overbeek.

Het drama heeft zich als volgt afgespeeld. De vrienden Edwin, Bernard en Henk hadden zich aan inbraakjes schuldig gemaakt en Henk misschien aan nog meer. Begin 1960 komt Theo in beeld. Hoe, is niet precies bekend. Hij is ‘wegens huiselijke moeilijkheden onder toezicht geplaatst’. Het grapje met de brommer, die overigens niet door Henk of de anderen is gestolen, brengt hem in moeilijkheden. Het is nodig om te bedenken dat het 1960 is, toen had de jeugd nog niets te vertellen. Op het politiebureau hebben ze Theo op een vaderlijke, maar barse manier de oren gewassen en er natuurlijk iets dreigends aan toegevoegd in de orde van ‘Jij gaat naar een tehuis!’

Wat Theo voor een jongen geweest is weten we niet precies. Hij behoort tot de kennissenkring van Henk. De jongens kennen hem niet, misschien kennen ze dat soort mensen helemaal niet. Waarom heeft Henk toen aan Theo voorgesteld hem te laten onderduiken? Omdat Theo anders iets ging verraden – maar dat hád hij al gedaan – en Henk, die immers was verhoord voor de diefstalletjes, wist dat dus ook. Is er meer geweest, iets waarmee Theo Henk chanteerde, zoals zijn raadsman tijdens het proces beweert?

De enige voor wie Mastwijk gevaarlijk kan zijn, is Henk. De hoge positie van de broers is in feite nooit in gevaar, alleen realiseren ze zich dat misschien niet. Henk, de timmermanszoon, zal over lijken gaan om hogerop te komen, maar hij kan ook diep vallen. ‘Allemaal onzin,’ zal de president later zeggen. ‘Dat is nog geen reden om iemand te vermoorden!’

Daar is nooit een antwoord op gekomen van de jongens. Het is wel uiterst merkwaardig, deze al dan niet helemaal vrijwillige ballingschap van Theo Mastwijk op het torenkamertje. Ze hebben hem geblinddoekt naar de villa gebracht. Waarom geblinddoekt? Hij is er al eens meer geweest, op een feestje van Bernard.

Vijfenhalve week zit Mastwijk daar, zonder dat de andere gezinsleden iets merken. Het huis is wel heel groot, maar er zijn, behalve vader en moeder, zes kinderen en wellicht nog personeel. Maar niemand komt ooit op de zolder. ’s Avonds wordt Theo op het dak gelucht; al die tijd vertoont hij geen teken van ongeduld en probeert niet te vluchten. Hij krijgt eten, bijna alleen brood met jam. Ze hebben het plan om hem in een vermomming met geverfd haar naar het buitenland te smokkelen. Aan dat geverfde haar is al te zien dat het toch een beetje een kinderachtig bedenksel blijft.

Tegen eind juli is er nog niets gebeurd en dan beginnen de broers in de problemen te komen: want niettegenstaande het volkomen gebrek aan contact dat ze blijkbaar met hun ouders hebben, gaan ze wel braaf mee op vakantie naar Zwitserland! Nu blijkt ook dat het immense huis leeg achterblijft, er komt alleen een ploeg schilders. Ze moeten Mastwijk wegwerken en op 31 juli ontstaat – hoe en door wie dan ook – het plan hem te vermoorden. Wie het bedacht heeft, dat blijft in nevelen gehuld. Volgens de psychiatrische rapporten: alle drie.

Ze wilden het zo ‘clean’ mogelijk doen, daarom denken ze eerst aan gif. Het gebruik van de oude beerput als graf voor het slachtoffer is niet zo moeilijk en Edwin is met het ongebluste kalk-plan komen aanzetten. Het is vreemd dat nergens in de procesgang iemand hem daarover is gaan ondervragen. Hoe komt hij daar nu eigenlijk bij? Ongebluste kalk ontwikkelt grote hitte en bijtend gas, als er water bij komt. Misschien heeft Edwin ergens gelezen of gehoord dat een menselijk lichaam daarin geheel oplost. Dat is dus niet zo, zelfs textiel niet helemaal. Door het halen van de kalk en het openleggen van de put scheppen ze de bewijzen van moord. Een schoolvoorbeeld van moord. De vergiftigingspoging – volgens Bernard onschuldige tabletten opgelost in bier – haalde niets uit. Toen ze gingen kijken hoe het met het slachtoffer stond en deze zijn hoofd uit het zolderluik stak, schrokken de drie zo enorm, dat ze alle trappen afholden naar de kelder.

Nogmaals: het heeft allemaal iets weg van een stel kinderen dat rovertje speelt en het is over dit deel van de gebeurtenissen dat Edwin later zegt: ‘Ik had het gevoel dat het niet echt gebeurde.’ Toch is Theo Mastwijk vermoord, door Henk en Bernard samen, nadat ze hem naar het schuurtje hadden gelokt ‘om zich te wassen’.

Ze verspraken zich tijdens het verhoor een paar maal en zeiden ‘om gewassen te worden’. Een psychologische verspreking, die niet zonder betekenis was. Omdat wurgen, wat ze gerepeteerd hadden, niet lukte, sloeg óf Henk óf Bernard het slachtoffer op het hoofd met een groot hakmes dat in het schuurtje hing. Beiden hebben stijf volgehouden dat de ander het deed.

Nadat ze Theo in de put hadden laten zakken, gooiden ze de ongebluste kalk en een paar emmers water over hem heen en sloten de put met een deksel en zand af. Dat karwei in het holst van de nacht zal ze waarschijnlijk voorgoed bijblijven; hoe we ons die vakantie in Zwitserland moeten voorstellen weet ik ook niet. Een maand later, als ze terug zijn, laten ze nog wat water door een gat in de put lopen en spreken er vervolgens niet meer over. Na een jaar hebben ze de put nog een keer opengemaakt om de resten van Theo weg te werken, maar wat ze aantreffen is zo weerzinwekkend dat ze het plan opgeven.

Mevrouw d’U. wil graag kalkoenen houden. Dat probeert ze, maar de vogels gedijen slecht. Haar overbuurvrouw, die zelf kalkoenen houdt, geeft haar raad. ‘O, maar je hebt ze aan de verkeerde kant van het huis, ze krijgen hier geen zon genoeg!’ zegt deze. Ze lopen om het huis heen. ‘Hier zou je een grote ren neer kunnen zetten,’ zegt de overbuurvrouw. ‘Alleen die oude put zit in de weg.’ En mevrouw d’U. neemt het besluit de put te laten opruimen.

Edwin legt in het najaar een kraan aan in het schuurtje. Maar het water kan niet weg, de afvoer naar de put is immers verstopt.

Of de metselaar nu komt om de afvoer weer aan te sluiten op de beerput, dan wel om het bovengronds uitstekende deel te egaliseren, maakt niet veel uit. Merkwaardig is dat Edwin alle kans heeft om nog iets te doen aan het stoffelijk overschot, zijn broer te bellen of wat dan ook, maar hij doet niets, hij staat erbij en kijkt ernaar en zegt later alleen: ‘Ik moest het doen, ik kon niet anders.’

De advocaten leggen een bekwaam rookgordijn, wat mede mogelijk wordt gemaakt doordat de zaak in drie aparte processen dient, maar de officier laat zich niet intimideren. De ongebluste kalk, het openleggen van de put, door die toebereidselen hebben de drie zelf de bewijzen voor moord geschapen. Het maakt niet veel uit wie wat gedaan heeft; er is sprake van gedeelde schuld.

Edwin heeft op de uitkijk gestaan, zijn broer zegt op het laatste moment te zijn weggelopen, Henk bestrijdt dat.

Dr. Zeldenrust komt nog even revanche halen voor zijn vergissing: hij haalt ter rechtszitting een menselijke schedel vol rode lijnen tevoorschijn en houdt een lang en eetlustbenemend verhaal. Theo is niet aan schedelletsel overleden. Hij is levend begraven in de ongebluste kalk.

Het doet er voor de officier niet veel toe. Het is en blijft moord.

De vonnissen luidden uiteindelijk: negen jaar voor Bernard en Henk en zes voor Edwin, met terbeschikkingstelling. De jongens tekenen geen beroep aan.

De door het OM gevolgde manier van procederen draagt achteraf bekeken nog de sporen van de ongelukkige vlucht van Bernard uit het politiebureau; evenveel straf voor de jongen uit de villa als voor de ‘kleine man’.

Dat is, ook na zoveel jaren, wat de meeste mensen bijbleef van de Baarnse moordzaak: het gerucht over klassenjustitie, dat nooit volledig de kop is ingedrukt, alle zorgvuldigheid van de rechtbank ten spijt.

De zaak maakte op mijn generatie geweldige indruk. Ik herinner me dat er leeftijdgenoten waren die ’s nachts niet meer konden slapen, nachtmerries kregen. Alsof we medeschuldig waren. Dat kan veroorzaakt zijn door het gedrag van sommigen van onze opvoeders. Ik zie nog de woedende blik, waarmee onze klassenleraar ons aankeek als de Baarnse moordzaak ter sprake kwam. Het was een hele generatie, de losgeslagen jeugd, die terechtstond. Wij waren ook kinderen uit de betere families, ook uit villawijken. Dat betekende niet dat we niet deugden! Jongeren moesten onder de duim gehouden, je zag wat er anders kon gebeuren! We zwegen schuldbewust. Wij haalden ook dingen uit, joyriding bijvoorbeeld. We jatten ook hier en daar wel eens iets. De gedachte dat het ons had kunnen gebeuren. Alsof er een koude windvlaag langs je heen ging.

In 1967 was ik op een feestje in Baarn, ergens in een druivenkas. Met leerlingen van het Baarns Lyceum. Ik probeerde werk te maken van een meisje, maar moest die poging staken toen ik zo onvoorzichtig was over de zaak te beginnen in nogal negatieve termen. De aristo’s sloten zich als een koude, stalen ring. Ze vielen de Clan af.

Ik voelde weer die windvlaag.