15 De weerwolven bij Wiesel
I n het voorgaande verhaal maakten we al kennis met een weerwolf. De woeste Veluwe werd op meer plaatsen geplaagd door dit duivelsgebroed, zoals in de bossen tussen Wiesel en Elspeet, bij de berg die bekendstond als de ‘Hoge Duvel’. Er loopt tegenwoordig een fietspad, dus roep daar vooral geen ‘griepke grauw’. De Roode Heggen liggen iets ten zuidwesten van de ‘Hoge Duvel’, langs hetzelfde fietspad.
Wiesel, in lang vervlogen tijden, door Gust. van de Wall Perné – Er was eens een boer uit Nunspeet die in Wiesel hakhout kwam halen; maar toen hij de wagen hoog had opgetast en huiswaarts wilde keren, kon zijn paard niet voort en merkte hij dat het dier ziek was geworden. Zo kwam het dat hij zijn paard in Wiesel liet en een veearts ging halen, na eerst aan een daar wonende boer verzocht te hebben de wagen met hout voor hem naar Nunspeet te rijden. Deze boer zond zijn knecht met zijn paard. De knecht spande de zwarte voor de wagen en reed weg. De zon brandde fel, en boven de hei stond een laaiende gloed van trillende middaghitte. Zo reed hij naar Nunspeet. De vlammende toortsen van de zon waren al lang uitgeblust en de vuren van het avondrood smeulden zelfs niet meer, toen hij in de nacht op het losse paard huiswaarts keerde. Een enkele ster stond te pinken tussen wat zacht zwevende, tere nachtwolken. Het was stil overal. De dorpjes en buurten waar hij door reed, lagen al te slapen tegen de heuvelhellingen. Het ketsen van de hoeven sloeg de stilte stuk en in het bos schreeuwde de boshaan: ‘Krie-oe, k-krieg-oe.’ Dat hoorde de boerenknecht wel, maar hij was een onverschillige jonge kerel en hij schreeuwde terug, zodat de slapende echo’s ervan wakker schrokken. Diep in de nacht kwam hij eindelijk bij de Hoge Duvel. Hij herinnerde zich de verhalen die hij gehoord had over de boze geest Osschaert die daar huisde en een plaag was voor heel de omtrek, totdat de heilige hermiet die aan het Uddelermeer woonde, met een ijzeren kruis de kwelduivel teruggedrongen had op de Hoge Duvel, waar hij negenennegentig jaar blijven moest. De boer bij wie de knecht diende, had de boze Osschaert wel in de struiken horen snurken, en ook wel een blauw licht op de Hoge Duvel gezien. En de buurman had er eens honend geroepen:
Griepke, griepke grauw
als je me griepen wilt, griep me dan gauw
Toen was er een groot zwart monster met vreselijke zwaarte boven op hem gesprongen. Hij had de klauwen in de rug gevoeld en dacht het te zullen besterven. Hij had gelopen met de laatste kracht van de wanhoop, tot het monster eensklaps losliet, want verder dan de Hoge Duvel kon het niet komen. De knecht geloofde van al die verhalen ‘heel niemendal’ en had erom gelachen. Nu hij de berg op reed wilde hij toch weleens zien wat er van al die zotte praat waar was. Gebeurde er iets, dan was het nog niet erg. Als hij aan de andere kant de voet van de berg bereikt had, zou de kwelgeest hem toch moeten loslaten. En boven op de berg gekomen riep hij uit alle macht:
Griepke, griepke grauw
als je me hebben wilt, griep me dan gauw...
Er sloeg een vlam uit de wei omhoog, een dreunende slag volgde. Het paard steigerde hoog op, zodat de jongeman, als hij een minder goed ruiter geweest ware, eraf gestort zou zijn.
Tegelijkertijd zag de knecht achter zich een groot zwart gevaarte op hem afkomen dat met vurige klauwen naar hem greep. Hij zette het paard in draf en met de oren in de nek stormde het met zijn berijder de berg af. De boze Osschaert bleef achter. Wel was de ruiter wat geschrokken, maar zich bij de eik aan de voet van de berg veilig achtend, nu het monster hem niet verder volgen kon, keerde hij zich op het paard om en lachte de kwelduivel honend uit.
Daar stootte de geest een woedend gebrul uit dat ver in het rond weerklonk en uit het bos dat ter weerszijden van de weg gelegen is en de Rooie Heg genoemd wordt, sprongen een aantal weerwolven met groen lichtende ogen tevoorschijn. Nu was het lachen uit en de roekeloze knecht werd door een grote angst bevangen. Het schichtige paard stormde als een wervelwind over de weg. Het hoofd vooruitgestrekt, de neusvleugels trillend van angst. De galop van zijn neerbeukende hoeven sloeg de kluiten en keien uit de grond. Het werd een duivelse rit op leven en dood. In duizelingwekkende vaart sleurde het paard zijn berijder langs takken en struiken en de man zette het tot nog grotere spoed aan, tegelijk doodsangsten uitstaande dat de krachten van het vermoeide dier uitgeput zouden zijn vóór het einde van de weg.
De weerwolven huilden als een dolle
verschrikking vlak achter hen aan; maar de vlugge zwarte won
eindelijk iets op de achtervolgers, die een vreselijk gehuil
aanhieven en de vervolging sneller en sneller voortzetten. Nu
scheen het paard uitgeput te zullen neerstorten. Telkens struikelde
het, maar schoot dan weer vooruit. In de verte zag de ruiter de
veilige hoeve al, maar de weerwolven wonnen terrein. Hij hoorde hun
gehuil steeds dichterbij komen en voor het laatst zette hij de
trouwe zwarte tot uiterste spoed aan. Het dier wankelde, struikelde
weer; de ruiter hield het nog op. De takken striemden de man in het
gelaat. In een razende vaart reden ze het erf op en met de laatste
en uiterste krachtsinspanning, droeg het kloeke dier zijn berijder
tot op de deel. Het was hoog tijd. Toen de knecht de grote
deeldeuren snel dichtsloeg en er de boom voor schoof, waren de
spookwolven op geen twee vademen meer van hem af. Hij hoorde hen
buiten spijtig janken. Het trillende paard zag met verwilderde ogen
rond, of het zijn eigen stal niet herkende en het was zo nat
bezweet dat het wel geleek of het uit het water kwam. De knecht
klopte het arme dier vriendelijk en dankbaar op de hals, verzorgde
het goed en ging toen naar bed. Maar de volgende dag vond de boer
zijn Zwarte dood op het stro liggen.
’s Nachts, toen iedereen sliep, had, ook al stond er een
paardenhoofd boven op de stal, de nachtmerrie toch nog binnen weten
te komen, om zich te wreken op het onschuldige dier. De boer
ontstak in hevige woede, toen zijn knecht hem het verhaal van de
vreselijke rit vertelde en hij stuurde hem om zijn roekeloosheid op
staande voet weg.
De Osschaert was een geest die bijvoorbeeld in het Belgische Hamme, bij Dendermonde, heeft gespookt. Wat hij bij Wiesel deed, is me onbekend. Het moet een enorme verschijning geweest zijn. In de Hyde in Maldegem lag zijn kist, die wel zeven meter lang was.