Het huis in Silverlake lag in het duister en de ramen waren zo leeg als de ogen van een dode. Het was een ouderwets bakstenen huis met een brede veranda en twee ramen op het hoge schuine dak. Er scheen geen licht achter de ruiten, zelfs niet boven de ingang. Het huis was gehuld in een onheilspellende duisternis waar zelfs het schijnsel van de lantaarnpaal niet doorheen drong. Bosch wist dat er iemand op de veranda kon staan zonder dat hij die zag.

'Weet je zeker dat het hier is?' vroeg hij haar.

'Het gaat niet om het huis,' zei ze. 'Erachter. De garage. Rijd een stukje verder totdat je op de oprit kunt kijken.'

Bosch gaf een stoot gas en de Caprice kwam in beweging en reed over de drempel van de oprit. 'Daar,' zei ze.

Bosch remde. Achter het huis lag een garage met een woongedeelte erboven. Aan de zijkant bevond zich een houten trap. Boven de deur brandde licht, net als achter de twee ramen. 'Oké,' zei Bosch.

Ze keken enkele ogenblikken naar de garage. Bosch wist niet wat hij dacht te zullen zien. Misschien wel niets. Het parfum van de hoer vulde de auto, en hij draaide het raam open. Hij wist niet of hij haar verhaal moest geloven. Hij wist alleen dat hij niet om versterking kon vragen. Hij had geen portofoon bij zich en er zat geen telefoon in de auto. 'Wat ben je van plan...? Daar heb je 'm!' zei ze opgewonden. Bosch had het gezien, de schaduw van een gestalte die achter het kleinste raam langsliep. Het toilet, dacht hij.

'Hij zit op de plee,' zei ze. 'Daar heb ik ook die spullen gezien.' Bosch wendde zijn blik van het raam af en keek haar aan. 'Wat voor spullen?'

'Ik, eh, heb in het kastje gekeken. Toen ik binnen was. Gewoon om te kijken wat hij had. Als vrouw moet je uitkijken. En toen zag ik al die spullen. Make-up-troep. Mascara, lipstick, poederdozen en zo. Toen had ik ineens door wie hij was. Hij gebruikte die spullen toch om ze mee te beschilderen als hij klaar was, als hij ze had vermoord?' 'Waarom heb je dat aan de telefoon niet gezegd?' 'Je vroeg er niet naar.'

Hij zag de gestalte achter de gordijnen van het andere raam langslopen. Bosch' hersenen werkten nu op volle snelheid en zijn hart schakelde over in de vijfde versnelling. 'Hoe lang geleden ben je weggerend?'

'Jezus, dat weet ik niet. Ik moest eerst helemaal naar Franklin lopen voor een ritje naar de Boulevard. Ik heb zo'n tien minuten in die auto gezeten. Ik weet het niet, hoor.'

'Doe eens een gok. Het is belangrijk.'

'Ik weet het niet. Meer dan een uur geleden.'

Verdomme, dacht Bosch. Ze heeft eerst nog even een klant afgewerkt voordat ze het nummer van het rechercheteam belde. Wat een oprechte bezorgdheid. Nu kan er wel een andere hoer binnen zitten, terwijl ik hier buiten toekijk.

Hij trok op en vond een plaatsje voor de auto naast een brandkraan. Hij zette de motor af, maar liet de sleutel in het slot steken. Hij sprong eruit en stak zijn hoofd door het open raam naar binnen. 'Hoor eens. Ik ga naar boven. Jij blijft hier. Als je schoten hoort of als ik binnen tien minuten niet terug ben, bonsje ergens op een deur en roep je de politie. Zeg maar dat een agent versterking nodig heeft. Er zit een klokje op het dashboard. Tien minuten.'

'Tien minuten, schat. Ga jij nou maar de held uithangen. Maar die beloning is voor mij.'

Bosch trok zijn wapen toen hij over de oprit rende. De trap aan de zijkant van de garage was oud en wankel. Hij nam hem met drie treden tegelijk, zo stil mogelijk. Desondanks had hij het gevoel dat hij zijn komst van de daken schreeuwde. Toen hij boven was, hief hij zijn pistool en brak er het kale peertje mee dat boven de deur brandde. Daarna deed hij een stap terug in het donker en leunde tegen de balustrade. Hij tilde zijn linkerbeen op en balde zijn volle gewicht en al zijn kracht samen in zijn hiel. Hij raakte de deur boven de klink.

De deur zwaaide met een harde knal open. Bosch schoot gebukt de drempel over, in de voorgeschreven gevechtshouding. Hij zag de man meteen, in de kamer naast een bed. De man was naakt en had niet alleen een kaal hoofd, maar had ook verder nergens haar. Hij keek in de ogen van de man en zag de angst die ze vulde. Bosch schreeuwde schril. 'Politie! Sta stil, godverdomme!'

De man verstijfde maar even, bukte zich toen en stak zijn rechterarm uit naar het kussen. Hij aarzelde een ogenblik, maar zette de beweging toen door. Bosch wist niet wat hij zag. Wat deed hij in vredesnaam? De tijd leek stil te staan. De adrenaline spoot door zijn lijf en hij zag alles loepzuiver in slow-motion gebeuren. Bosch wist dat de man zich naar het kussen bukte om iets te pakken om zich te bedekken, of om... De hand dook onder het kussen. 'Niet doen!'

De hand greep naar iets wat onder het kussen lag. De man had zijn ogen niet van Bosch afgewend. Toen besefte Bosch dat er geen angst in zijn ogen stond te lezen, maar iets anders. Woede? Haat? De hand kwam onder het kussen vandaan. 'Nee!'

Bosch vuurde een schot af. Hij had het pistool met twee handen vast, maar toch voelde hij de terugslag. De naakte man schoot overeind en viel achterover. Hij botste tegen de houten wand achter hem, stuitte naar voren en viel spartelend en rochelend op het bed. Bosch haastte zich naar het bed.

De linkerhand van de man ging opnieuw naar het kussen. Bosch hief zijn linkerbeen en zette dat op de rug van de man. Hij duwde hem tegen het bed. Hij haalde de handboeien van zijn riem, greep de tastende linkerhand en boeide die. Daarna de rechter. Achter de rug. De naakte man lag te kokhalzen en kreunde.

'Ik wou niet... ik wou niet,' zei hij, maar de rest van zijn woorden gingen verloren in een bloedige hoestbui.

'Je wou niet doen wat ik zei,' zei Bosch. 'Ik zei toch datje stil moest staan!' Sterf nou maar, vent, dacht Bosch, maar hij zei het niet. Dan maak je het ons allemaal een stuk makkelijker.

Hij liep om het bed heen naar het kussen. Hij tilde het op, keek even naar wat eronder lag en liet het toen weer vallen. Eventjes sloot hij zijn ogen. 'Godverdomme!' riep hij tegen de achterkant van het hoofd van de naakte man. 'Waar wasje nou mee bezig, verdomme? Ik had een pistool en jij, jij probeert... Ik zei toch datje stil moest staan!' Bosch liep om het bed heen zodat hij de man in zijn gezicht kon kijken. Er stroomde bloed uit zijn mond op de groezelige witte lakens. Bosch wist dat de kogel de longen had geraakt. De naakte man was een stervende man geworden.

'Je had niet dood gehoeven,' zei Bosch tegen hem. Toen was de man dood.

Bosch keek de kamer rond. Er was verder niemand. Hij had geen andere hoer besteld. Daarin had hij zich vergist. Hij ging naar het toilet en opende het kastje onder de wasbak. Er lag inderdaad make-up, zoals de hoer had gezegd. Bosch herkende een paar merken. Max Factor, L'Qréal, Cover Girl, Revlon. Het leek allemaal precies te kloppen. In de deuropening van het toilet keek hij naar het lijk op het bed. Het rook nog steeds naar kruit. Hij stak een sigaret op. Het was zo stil in de kamer dat hij de verse tabak kon horen branden toen hij de kalmerende rook zijn longen in zoog.

Er was geen telefoon in de woning. Bosch ging op een stoel in het keukentje zitten wachten. Hij keek naar het lijk aan de andere kant van de kamer en voelde dat zijn hart nog steeds snel klopte en dat hij licht in het hoofd was. Hij besefte ook dat hij niets voelde voor de man op het bed. Helemaal niets, geen medelijden, schuldgevoel of verdriet. Hij probeerde zich te concentreren op het geluid van de sirene die nu in de verte klonk en steeds dichterbij kwam. Na een tijdje kon hij horen dat het meer dan één sirene was. Het waren er een heleboel.