EENENTWINTIG
Bosch moest even zoeken naar de goede sleutel, en toen hij die te pakken had, stak hij hem in het contact, maar draaide hem niet om. Hij vroeg zich af of hij zou proberen te rijden of dat hij eerst een kop koffie in de kantine moest halen. Hij keek door de voorruit naar de grijze kolos, het Parker Center. De meeste lichten waren aan, maar hij wist dat de kantoren verlaten waren. De lampen in de recherchekamers bleven altijd aan om de indruk te wekken dat de strijd tegen de misdaad nooit stopte. Het was bedrog.
Hij dacht aan de bank die in een van de verhoorkamers van BM stond. Dat was ook nog een alternatief. Tenzij die al bezet was, natuurlijk. Maar toen dacht hij aan Sylvia en dat ze naar het gerecht was gekomen, ook al had hij gezegd dat hij haar daar niet hebben wou. Hij wilde naar huis om bij haar te zijn. Ja, dacht hij, naar huis.
Hij greep de sleutel, maar liet zijn hand toen weer vallen. Hij wreef zijn ogen uit. Ze waren moe en er zwommen zo veel gedachten in de whisky rond. En ertussendoor klonk het geluid van de tenorsax. Zijn eigen geïmproviseerde riff.
Hij probeerde te denken aan wat Bremmer zojuist had gezegd, dat Bosch nooit zou raden wie zijn bron was. Waarom had hij dat op die manier gezegd? Hij vond dat intrigerender dan de vraag wie die bron dan eigenlijk was.
Het maakte niet uit, hield hij zich voor. Het was toch allemaal gauw voorbij. Hij liet zijn hoofd tegen het zijraampje vallen en dacht na over het proces en zijn getuigenis. Hij vroeg zich af hoe hij eruit had gezien, met alle ogen op hem gericht. Hij wilde nooit meer in die positie zijn, nooit meer in een positie waarin Honey Chandler hem met woorden in het nauw dreef.
Wie tegen monsters strijdt, dacht hij. Wat had ze ook al weer tegen de jury gezegd? Over de afgrond? Ja, waar de monsters leven. Is dat waar ze leven? In de duisternis? Het duistere hart, wist hij toen weer. Zo had Locke het genoemd. Het duistere hart klopt niet alleen. In gedachten haalde hij het beeld van Norman Church terug, hoe die door de kogel achteruit geslagen werd en hulpeloos en naakt op het bed neerviel. Hij zou de blik in de ogen van de stervende man nooit vergeten. Vier jaar later was het beeld zo helder als de dag van gisteren. Waarom was dat zo, wilde hij weten. Waarom herinnerde hij zich het gezicht van Norman Church en dat van zijn eigen moeder niet? Heb ik een duister hart, vroeg Bosch zich af. Heb ik dat?
De duisternis spoelde als een golf over hem heen en trok hem naar beneden. Hij verkeerde tussen de monsters.
Er werd op het glas geklopt. Bosch deed zijn ogen abrupt open en zag de wijkagent met zijn gummiknuppel en zaklantaarn naast de auto staan. Harry keek snel om, pakte het stuur beet en trapte op de rem. Hij vond niet dat hij zo slecht reed, en besefte toen dat hij helemaal niet had gereden. Hij stond nog steeds op de parkeerplaats van Parker Center. Hij boog zich voorover en draaide het raam open.
De jongen in het uniform was de parkeeragent. De laagst geklasseerde cadet van elke klas van de academie moest 's nachts de parkeerplaats van het Parker Center bewaken. Het was een traditie, maar het had ook een bedoeling. Als de dienders niet eens konden voorkomen dat er op de parkeerplaats van hun eigen hoofdkwartier werd ingebroken in auto's en andere misdrijven werden gepleegd, dan kon je je afvragen waar ze de misdaad dan wel een halt konden toeroepen.
'Rechercheur, alles in orde?' zei hij terwijl hij de wapenstok weer in de ring aan zijn riem liet glijden. 'Ik zag dat u werd afgezet en in uw auto stapte. Toen u niet wegreed, wou ik even kijken of alles in orde was.' 'Ja,' wist Bosch uit te brengen. 'Ik, eh, voel me best. Bedankt. Ik ben zeker in slaap gevallen. Het was een lange dag.' 'Ja, dat is zo. Voorzichtig dan maar.' 'Ja.'
'Kunt u wel rijden?' 'Prima. Dank je.' 'Weet u het zeker?' 'Ik weet het zeker.'
Hij wachtte tot de agent wegliep voordat hij de auto startte. Bosch keek op zijn horloge en constateerde dat hij niet langer had geslapen dan een halfuur. Maar het dutje en het plotselinge wakker worden hadden hem opgefrist. Hij stak een sigaret op en stuurde de wagen Los Angeles Street in. Hij reed naar de oprit voor de Hollywood Freeway. Hij reed in noordelijke richting en draaide het raampje naar beneden zodat de koele wind hem wakker kon houden. De nacht was helder. Voor hem uit rezen de lichtjes van Hollywood Hills de hemel in, waar lichtbundels uit twee verschillende richtingen achter de bergen door de duisternis kliefden. Hij vond het een prachtig gezicht, maar hij werd er tegelijkertijd melancholiek van.
Los Angeles was de laatste paar jaar veranderd, maar dat was op zich niets nieuws. De stad veranderde altijd en daarom hield hij ook van de stad. Maar de rellen en de recessie hadden een ruwe stempel op het landschap gedrukt, het landschap van de herinnering. Bosch dacht dat hij de rooksluier nooit zou vergeten, die als een soort van supersmog die de avondwind niet kon verdrijven, boven de stad hing. De televisiebeelden van de brandende gebouwen en de plunderaars die, niet gestoord door de politie, hun gang gingen. Het was een zwarte bladzijde in de geschiedenis van het korps, die nog niet definitief was omgeslagen. De stad had zoveel moois te bieden, maar toch bood ze ook zo veel gevaar en haat. Het was een stad met een geschokt zelfvertrouwen, levend op een voorraad hoop. Bosch zag de polarisering tussen rijk en arm als een tafereel waarin een veerboot van wal steekt. Een overvolle veerboot die een overvolle wal verlaat, waarbij sommige mensen met één voet aan boord en met de andere aan wal staan. Het schip drijft steeds verder weg en het kan niet lang meer duren voordat degenen die ertussenin hangen, vallen. Intussen is de veerboot nog steeds overvol en zal ze bij de eerste golf kapseizen. De achterblijvers op de wal zouden dit met een hartelijk applaus begroeten. Ze baden om een golf.
Hij dacht aan Edgar en wat hij had gedaan. Hij was een van degenen die op het punt stonden te vallen. Daar was niets aan te doen. Hij en zijn vrouw, tegen wie Edgar niets durfde te vertellen over hun zorgelijke positie. Bosch vroeg zich af of hij het goed had opgelost. Edgar had het gehad over de tijd die zou komen dat Bosch iedere vriend nodig had die hij kon krijgen. Was het slimmer geweest om het deze keer over het hoofd te zien, om Edgar te laten gaan, niets aan de hand, gewoon doorspelen? Hij wist het niet, maar hij had nog tijd. Hij kon later beslissen. Toen hij door de Pas van Cahuenga reed, draaide hij het raam weer dicht. Het begon koud te worden. Hij keek in westelijke richting tegen de heuvels op en probeerde het onverlichte gedeelte te vinden waar zijn donkere woning stond. Hij was blij dat hij daar vannacht niet heen ging, dat hij op weg was naar Sylvia.
Hij was er om halftwaalf en gebruikte zijn eigen sleutel om binnen te komen. Er was nog licht aan in de keuken, maar de rest van de woning was donker. Sylvia lag te slapen. Het was te laat voor het nieuws en de late talkshows konden hem niet boeien. Hij trok zijn schoenen in de woonkamer uit om geen lawaai te maken, en liep door de gang naar haar slaapkamer.
Hij bleef in het pikkedonker staan, om zijn ogen te laten wennen. 'Hoi,' zei ze vanuit het bed, hoewel hij haar nog niet kon zien. 'Hallo.'
'Waar ben je geweest, Harry?'
Ze zei het lief en met de slaap nog in haar stem. Het was geen uitdaging of claim.
'Ik moest nog een paar dingen doen, en toen ben ik wat gaan drinken.' 'Nog leuke muziek gehoord?'
'Ja, ze hadden een kwartet. Niet slecht. Ze speelden een boel Billy Strayhorn.'
'Zal ik nog wat voor je klaarmaken?'
'Nee, ga maar slapen. Je moet morgen weer naar school. Ik heb toch niet zo'n honger en ik pak wel wat als ik zin heb.' 'Kom 's.'
Hij liep naar het bed en kroop over het donzen dekbed. Ze stak haar hand uit, pakte zijn nek beet en trok hem naar beneden in een kus.
'Ja, je hebt gedronken.'
Hij lachte en zij ook.
'Ik ga mijn tanden wel even poetsen.'
'Wacht nog even.'
Ze trok hem weer naar beneden en hij kuste haar mond en hals. Ze rook zoet, melkachtig, naar slaap en parfum, waar hij zo van hield. Hij merkte dat ze geen nachthemd droeg, hoewel ze dat meestal wel deed. Hij liet zijn hand onder het laken glijden en streelde haar borsten en hals. Hij kuste haar opnieuw en drukte zijn gezicht in haar haar en nek. 'Sylvia, dank je wel,' fluisterde hij. 'Waarvoor?'
'Dat je er vandaag was. Ik weet wat ik had gezegd, maar het betekende toch iets voor me dat ik je zag zitten als ik keek. Het betekende een heleboel.'
Meer kon hij er niet over zeggen. Hij stond op en ging naar de badkamer. Hij trok zijn kleren uit en hing ze voorzichtig aan de haken op de deur. Hij moest ze morgen weer aan.
Hij nam snel een douche, schoor zich en poetste zijn tanden met de spullen die hij in haar badkamer had staan. Hij keek in de spiegel en kamde zijn vochtige haar met zijn handen achterover. En hij lachte. Misschien dat het door de whisky en het bier kwam. Maar hij betwijfelde het. Het kwam doordat hij zich gelukkig voelde. Hij had het gevoel dat hij niet op de veerboot zat met die krankzinnige meute, en ook niet op de oever met de woeste meute. Hij zat op zijn eigen bootje. Alleen met Sylvia.
Ze bedreven de liefde zoals eenzame mensen dat doen, in stilte, waarbij ieder in het donker zozeer zijn best doet om de ander het naar de zin te maken, dat ze allebei liggen te klungelen. Toch hield Bosch er een heilzaam gevoel aan over. Na afloop lag ze naast hem en volgde met haar vinger de lijnen van zijn tatoeage. 'Waar denk je aan?' vroeg ze. 'Niets. Gewoon, van alles.' 'Vertel me dan.'
Hij wachtte even voordat hij antwoord gaf.
'Vanavond kwam ik erachter dat iemand me had verlinkt. Iemand die me na stond. En, nou ja, ik zat te denken dat ik het misschien verkeerd heb. Dat ik niet degene ben die verraden is. Maar hijzelf. Dat hij zichzelf had verraden. En daarmee te moeten leven is al genoeg straf. Ik geloof niet dat ik hem nog meer hoef te straffen.'
Hij dacht na over wat hij in de Red Wind tegen Edgar had gezegd en besloot dat hij zou voorkomen dat hij naar Pounds ging voor een overplaatsing. 'Hoezo verlinkt?'
'Eh, heulen met de vijand. Zo kun je het noemen.'
'Honey Chandler?'
'Ja.'
'Hoe erg is het?'
'Niet al te erg, denk ik. Maar het gaat erom dat hij het heeft gedaan. Dat doet pijn, zal ik maar zeggen.'
'Kun je er iets aan doen? Niet aan hem, bedoel ik. Ik bedoel om de schade te beperken.'
'Nee. De schade die is toegebracht, is al geschied. Ik kwam er vanavond pas achter dat hij het was. Toevallig, anders had ik waarschijnlijk nooit aan hem gedacht. Nou ja, maak je er maar niet druk over.' Ze streelde zijn borst met haar nagels. 'Als jij je niet druk maakt, doe ik dat ook niet.'
Hij was heel blij dat ze wist waar de grens lag van wat ze hem kon vragen, en dat ze er niet over peinsde hem te vragen wie het was. Hij voelde zich volkomen op zijn gemak bij haar. Geen zorgen, geen ongerustheid. Het was zijn thuis.
Hij begon net weg te dromen toen ze opnieuw iets zei.
'Harry?'
'Hè?'
'Maak je je zorgen over het proces, over hoe het pleidooi zal gaan?' 'Niet echt. Ik vind het niet prettig om te kijk te zitten aan die tafel terwijl iedereen mag komen vertellen waarom ze denken dat ik heb gedaan wat ik deed. Maar ik maak me geen zorgen over de uitkomst, als je dat bedoelt. Het betekent niets. Ik wil alleen maar dat het voorbij is, en het kan me niet meer schelen wat ze doen. Er is geen jury die kan sanctioneren wat ik wel of niet heb gedaan. Er is geen jury die me kan vertellen of ik wel of geen gelijk had. Snap je? Dit proces kan nog wel een jaar zo doorgaan en dan weten ze nog niet wat er die avond is gebeurd.' 'En het korps? Maakt het hun wat uit?'
Hij vertelde haar wat Irving hem die middag had verteld over wat de uitkomst van het proces zou betekenen. Hij vertelde niet wat de adjunctkorpschef had gezegd over zijn moeder. Maar Irvings verhaal kwam weer in hem op en voor het eerst sinds hij in bed was gaan liggen, had hij zin in een sigaret.
Hij stond echter niet op. Hij zette de aandrang van zich af, en ze lagen een tijdje zwijgend naast elkaar. Bosch lag met open ogen in het donker. Hij dacht aan Edgar en vervolgens aan Mora. Hij vroeg zich af wat de zeden- agent op dit moment aan het doen was. Lag hij in zijn eentje in het donker? Was hij op jacht?
'Ik meende wat ik eerder vandaag zei, Harry,' zei Sylvia. 'Wat dan?'
'Dat ik alles van je wil weten, je verleden, de goede en de kwade dingen. En ik wil datje alles van mij weet... Negeer het niet. Het kan slecht voor ons zijn.'
Haar stem klonk niet zo slaperig lief meer. Hij zei niets en sloot zijn ogen. Hij wist dat dit belangrijker voor haar was dan wat dan ook. In het verleden was ze met lege handen blijven staan in relaties waarin de verhalen over het verleden niet als de bouwstenen voor de toekomst waren gebruikt. Hij strekte zijn hand uit en wreef met zijn duim over haar nek. Ze rook altijd poederig na het vrijen, dacht hij, hoewel ze nog niet eens naar de badkamer was geweest. Dat was hem een raadsel. Het duurde even voordat hij antwoordde.
'Je moet me accepteren zonder verleden... Ik heb het van me afgezet en ik wil er niet meer naar kijken of erover vertellen of er zelfs maar aan denken. Ik probeer mijn hele leven al aan mijn verleden te ontsnappen. Begrijp je? En alleen omdat een advocate me er in een rechtszaal mee om de oren slaat, hoef ik nog niet...' 'Wat? Vertel het me dan?'
Hij antwoordde niet. Hij draaide zich naar haar om en kuste en omhelsde haar. Hij wilde haar gewoon vasthouden en voor deze afgrond wegtrekken.
ik houd van je,' zei ze.' ik houd van jou,' zei hij.
Ze trok hem dichter naar zich toe en legde haar gezicht in zijn nekholte. Haar armen hielden hem stevig vast, alsof ze bang was. Het was de eerste keer dat hij het tegen haar had gezegd. Het was de eerste keer dat hij het tegen iemand had gezegd zolang als hij zich kon herinneren. Misschien had hij het nog nooit gezegd. Het gaf hem een goed gevoel dat hij een bijna tastbare verantwoordelijkheid op zich had genomen. Het was beangstigend, maar opwindend. Hij dacht aan zichzelf in de spiegel, lachend.
Ze drukte zich nog steeds tegen hem aan en hij voelde haar adem in zijn nek. Na een tijdje werd haar ademhaling regelmatiger, een teken dat ze sliep.
Bosch lag wakker en hield haar zo nog een hele tijd vast. De slaap bleef uit en de slapeloosheid bracht een realiteit die hem het prettige gevoel van een paar minuten geleden afpakte. Hij dacht na over wat ze had gezegd over verraad en vertrouwen. En hij wist dat de geloften die ze vanavond hadden gedaan, uiteen zouden spatten als ze op bedrog waren gestoeld. Hij wist dat het waar was wat ze had gezegd. Hij moest haar vertellen wie hij was als de woorden die hij had gezegd, ooit meer dan woorden moesten worden. Hij dacht aan wat rechter Keyes had gezegd, dat woorden uit zichzelf mooi of lelijk waren. Bosch had het woord liefde in de mond genomen. Hij begreep dat hij het mooi of lelijk kon maken. De ramen van de slaapkamer lagen aan de oostkant van het huis en het eerste ochtendlicht klampte zich net vast aan de randen van de jaloezieën toen Bosch eindelijk zijn ogen sloot en in slaap viel.