Chiloé

10


Golvende heuvels met bonte koeien in het weiland, doorkruist door landweggetjes waar een span ossen een boomstam voorttrekt, nederzettingen waar de tijd lijkt te hebben stilgestaan: als er ergens in Chili nog iets is te proeven van het oude plattelandsleven, dan is dat op het eiland Chiloé.

Op de kolonies zeevogels bij Pingüinera na, vind je er geen spectaculaire bezienswaardigheden. Toch is een kort bezoek aan de eilandenarchipel een aardige onderbreking op de reis tussen de grootse natuurspektakels in Zuid-Chili. Opmerkelijk is de vermenging van Mapuche en Spaanse culturele tradities.

Isla Grande de Chiloé is verreweg het grootste eiland in het gebied, en na Vuurland het een-na-grootste in Zuid-Amerika. Van noord naar zuid is het eiland 180 km lang. De bergen aan de kust langs de Stille Oceaan zijn nergens hoger dan 1000 m en toch hoog genoeg om op het eiland voor aanmerkelijke verschillen in neerslag te zorgen. De constante oceaanwind zorgt voor veel neerslag op het hele eiland, maar het meest aan de kust. Daarom zijn de meeste nederzettingen aan de Mar Interior te vinden, waaronder de hoofdstad Ancud. Een grijze wolkenmassa met af en toe een felle straal zonlicht, die het landschap een intense diepgroene kleur geeft; dat is het karakteristieke beeld door het hele jaar heen.

Boeren en vissers

De Spanjaarden, die halverwege de 16de eeuw bij het Canal de Chacao aankwamen, troffen aan de kust langs de binnenzee vissersgemeenschappen aan van Mapuches en Chonos. De twee inheemse volkeren leefden op het eiland vreedzaam naast en met elkaar. Ze leefden in cabís, permanente gemeenschappen van niet meer dan 400 personen, elk met een cacique aan het hoofd. Meerdere cabís vormden een stam.

Chiloé
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting: Boven, Onder.

In tegenstelling tot de Mapuches in de streek van Bío Bío, waren de chilotes, de bewoners van Chiloé, dus op vaste plaatsen gevestigd. Ze verbouwden verschillende soorten aardappels en maïs en hielden lama’s voor de wol. Die aardappels vormen, in allerlei soorten en maten, nog steeds het voornaamste gewas. Er zijn nu wat andere knolgewassen bijgekomen en de lama’s hebben plaatsgemaakt voor schapen.

De eerste nederzettingen van de Spanjaarden hadden in de 16de en vroege 17de eeuw te lijden van aardbevingen en van plunderingen en brandstichting door piraten. Toen de Mapuches ook nog eens het vasteland onder controle kregen, raakten de eilanden geïsoleerd. Ruim twee eeuwen lang bleef dat zo. De Spaanse bevolking overvleugelde langzamerhand de inheemse, vermengde zich daarmee en er ontwikkelde zich een mestiezencultuur.

Bruggenhoofd

Gedurende de 18de eeuw nam het strategische belang van Chiloé toe voor de Spaanse Kroon. Bij Ancud werd een fort gebouwd en een nieuwe nederzetting waar het eilandbestuur zich vestigde. Hiervandaan vertrokken diverse militaire expedities naar het vasteland van Zuid-Patagonië, naar de pampa’s in Argentinië en naar Vuurland.

Mede door de strategische positie was er tijdens de onafhankelijkheidsstrijd een sterke Spaanse troepenmacht op Chiloé, zodat de patriotten de grootste moeite hadden om hier de laatste haard van koloniaal verzet op te ruimen. Ook de chilotes zelf waren nogal koningsgezind. Zo bestond bijna een kwart van de soldaten die in 1820 succesvol verzet boden tegen de aanval van Lord Cochranes troepen uit mannen van het eiland. Uiteindelijk werd op Chiloé in 1826, acht jaar na de onafhankelijkheidsverklaring van Chili (!), de nieuwe nationale vlag gehesen.

Verval en nieuwe kansen

Eind 19de en begin 20ste eeuw onderging het eiland een ware metamorfose, dankzij de walvisvaart, de bosbouw, en later ook de veeteelt. Vrijwel gelijktijdig met het kappen van het oorspronkelijke woud ten behoeve van de uitbreiding van het nationale spoorwegnet, schoof de kolonisatiegrens van de kust op naar het binnenland. Onder meer werd er land in concessie uitgegeven aan Duitse, Italiaanse, Franse en Spaanse kolonisten. De aanleg van de spoorweg Ancud-Castro (1912) heeft verder bijgedragen aan de ontsluiting van het hoofdeiland.

De 20ste eeuw was over het algemeen een tijd van verval op Chiloé en dat is goed te zien aan de staat van de gebouwen en de huizen in de steden en dorpen. Pas de laatste 10–15 jaar is de economie sterk opgeleefd door de moderne visindustrie. Met name de kwekerijen van zalm en schaaldieren zorgen weer voor activiteit en werk. Voor het eerst sinds een eeuw neemt de bevolking weer toe.

Van een isolement is allang geen sprake meer. Tussen de haventjes van Pargua, op het uiterste puntje van het schiereiland onder Puerto Montt, en Chacao op het eiland varen de ferryboten af en aan. Vrachtwagens vol verse oesters, opgekweekte zalm, zuivel en groenten gaan ieder uur richting het vasteland. Trucks met containers en auto’s van Chileense vakantiegangers gaan richting het eiland. Toch draait het dagelijkse leven in de dorpen en stadjes op het eiland een paar tandjes lager.

Tussenstop Ancud

Chacao is nauwelijks meer dan een wegdorp op de route naar Ancud. Er zijn twee wegen die naar Ancud leiden: de RN5 is de hoofdweg en verreweg het snelst, de kustweg over Caulín voert door de heuvels met fraai uitzicht op het Canal de Chacao. Caulín is bekend vanwege de oesterkwekerijen. Als het water laag staat en er een breed strand ontstaat, kun je de trossen oesters in de bedden bekijken. Bij hoog water kan de zee tot aan de boulevard komen. Ostras Caulín is een van de beste oesterrestaurants op het eiland, met-een eigen oesterkwekerij.

Een kleine 9 km voorbij Caulín kom je aan de kust in een rijk vogelgebied. In de zomer foerageren hier de zwartnekzwanen en van maart tot augustus de flamingo’s.

De Chilotes, een hardwerkend boerenvolk

Ruige, doorleefde koppen, roodgekleurd door het weerbarstige klimaat. Op de groentemarkt van Castro zijn het niet de vele soorten aardappels, in uiteenlopende kleuren en vormen die verrassen, en ook niet de scherpe geuren van de uien, de selderij en de koriander. Nee, het zijn de indrukwekkende gegroefde gezichten van de mensen die dagelijks de gang van hun stukje grond naar de markt maken. Deze mannen en vrouwen stammen af van de doorgewinterde Chonoen Mapucheboeren, maar hebben ook voorvaderen onder de even hard werkende Spaanse kolonisten.

In 1838 telde Darwin op Chiloé ongeveer 11.000 mensen met een Mapuche-achternaam, naast ruim 35.000 Spanjaarden. Die bevolkingsgroepen vermengden zich nadien steeds meer, en er ontstond een eigen chilote-cultuur, gebaseerd op een voor die tijd uitzonderlijke onderlinge gelijkheid. Rond 1900 was er alleen nog sprake van 90.000 mestiezen, waar de inheemse en de Spaanse bevolking volledig in waren opgegaan.

Bij gebrek aan voldoende werk togen veel van deze hardwerkende chilotes naar verre streken om daar te werken in de zoutpannen, in de bosbouw, de schapenteelt of als kolonist in de uithoeken van Midden-Chili tot Patagonië. Door het isolement waarin ze verkeerden maakten ze nog lang hun eigen huisraad en gebruiksgoederen. De geweven stoffen van zachte wol met fraaie motieven zijn bekend in heel het land. De Feria Artesanal, de kunstnijverheidsmarkt van Castro en ook die van Dalcahue puilen uit van de ambachtelijk vervaardigde artikelen, als hemden, poncho’s, mantels, truien, vesten en pantalons, tapijten en dekens, maar ook gevlochten manden, houtsnijwerk en keramiek. Het gebied rond Dalcahue en het nabijgelegen eiland Quinchao vormen het centrum van de wolverwerking. Plaatselijke lekkernijen zijn pan dulce, gezoet brood, en Licor de Oro, de plaatselijke likeur, die nog altijd volgens traditioneel recept wordt gemaakt.

Springplank

Met een kleine 27.000 inwoners is Ancud de tweede stad op Chiloé. Het gonsde eind 19de eeuw van activiteit en de stad bloeide als nooit tevoren tijdens de hoogtijdagen van de houtproductie. De opening van het Panamakanaal luidde echter een lange periode van verval in. En sinds Castro in 1982 de functie van hoofdstad overnam, is Ancud verder weggezakt in een kommervol bestaan.

De belangrijkste bezienswaardigheid nu is het Fuerte San Antonio, waarvan de bouw begon in 1770. Een serie zware kanonnen moest de haven verdedigen. Dit fort is door een ondergrondse gang verbonden met het kruithuis, de Polvorín del Fuerte, aan de Calle Baquedano. Deze hoofdstraat verbindt het Playa Arena Gruesa en de kustboulevard aan de noordkant van de stad met het oude centrum. De panden aan de Calle Baquedano staan er verveloos bij, maar de statige architectuur verraadt de voorname positie die deze straat vroeger heeft gehad.

De haven en de Calle Arturo Pratt vormen het economische hart van het stadje. Rond het middaguur bieden de vissers in de haven zelf de vangst van de dag te koop aan, alvorens met de vis en de schaaldieren naar de markt te gaan.

In het hart van Ancud zijn de Mercado en de Feria Rural y Artesanal altijd levendige en interessante plekken. Vooral de laatste is een bezoek waard. Je krijgt er een goed beeld van de variatie aan zeevruchten en landbouwgewassen die het eiland voortbrengt. Op de eerste verdieping zitten restaurantjes, die de verse visgerechten meteen uitserveren.

Aan het centrale Plaza Libertad vind je het gemeentehuis, de moderne kathedraal (de oude is ingestort tijdens de aardbeving van 1960) en het Museo Azul de las Islas de Chiloé, in de volksmond het Museo Regional. In dit ondergewaardeerde museum is veel te zien van de tradities en gewoonten van de chilotes. Zo is er een replica van de Goleta Ancud, de schoener, die in 1843 de eerste Chileense kolonisten naar de zuidelijkste delen van het land bracht. Indrukwekkend zijn de foto’s over het dagelijkse leven van de chilotes, de aparte demonen en andere religieuze voorwerpen, die getuigen van een diepe devotie. Eind 1998 is de restauratie van dit fraaie houten gebouw afgerond.

Museu Azul de las Islas de Chiloé, Calle Libertad, di.–vr. 10.30–17.30, za.–zo. 10–14, en in de zomer open tot 19.30 uur. Entree: 600 C$.

Humboldt- en Magellaanpinguïns

Humboldtpinguïns zijn ongeveer 60 cm groot. Hun gewicht varieert gedurende het jaar van 3 tot 5 kilo. Ze nestelen in holen die ze uitgraven in de mest (zogenaamde ‘guano’). Meestal worden er 2 eieren gelegd en in goede jaren worden ook beide kuikens grootgebracht. Helaas worden deze pinguïns in hun bestaan bedreigd door de afbouw van die mest en door de overbevissing.

Humboldtpinguïns hebben een brede zwarte band in de vorm van een omgekeerde paardenhoef over hun borst. Hun borst is bedekt met enkele zwarte vlekjes, in een voor elke pinguïn uniek patroon. Ze lijken sterk op zwartvoetpinguïns. De belangrijkste verschillen: Humboldts zijn kleiner, hebben verhoudingsgewijs langere vleugels en een smallere witte band op hun kop. De kuikens zijn minder zwart, en hebben nog geen typerende zwarte band en vlekken.

Magellaanpinguïns zijn ongeveer 60 cm groot. Ook hun gewicht varieert gedurende het jaar. Ze wegen van 4 tot 6 kilo. Ze nestelen zich gewoonlijk onder struiken of in holen en maken gebruik van de vele planten. Ze zijn zo bedreven in het verstoppen van hun nesten, dat je midden in een kolonie kunt staan zonder het te merken.

Er worden jaarlijks 2 eieren gelegd en in goede jaren worden beide kuikens ook grootgebracht. De broedtijd duurt 39 tot 42 dagen en wordt gelijk verdeeld onder de twee ouders in periodes van 10 tot 15 dagen. Na het uitkomen van de eieren worden de kuikens ongeveer 29 dagen om de 2 tot 3 dagen gevoed en door beide ouders afwisselend bewaakt. De kuikens ruien en verlaten het nest na 60 tot 70 dagen.

Pinguïns op de rotsen in de Pacific

Een bijzonder uitstapje vanuit Castro voert langs de kust en door de rollende heuvels naar de pinguïnkolonie bij Puñihuil. Volg vanuit het stadscentrum de Costanera naar het zuiden. Na 7 km kom je langs het strand bij Lechagua, waar in de zomer de jeugd van Castro te vinden is.

Rijd door naar het dorpje Pilluco, waar je een groots uitzicht hebt op de kust aan de ene en de groene heuvels aan de andere kant. Vervolgens ga je via Pumillahue, grotendeels parallel aan de kust, naar het vissersdorp Puñihuil. Je rijdt met de auto het strand op en wordt ontvangen door de plaatselijke vissers, die hun traditionele werk afwisselen met het rondvaren van toeristen langs de pinguïnkolonies op de rotsen vlak voor de kust.

De Islotes de Puñihuil zijn drie uit zee oprijzende rotsen, merendeels gehuld in de nevel.

Van september tot maart hebben Magellaan- en Humboldtpinguïns hier hun bivak opgeslagen. Het is zeer uitzonderlijk dat beide soorten samen deze plek delen. De vaartocht rond de donkere rotsen, net achter de branding in de oceaan, is een machtige ervaring. De beste tijd van de dag is niet te laat in de ochtend en aan het eind van de dag, als de volwassen pinguïns nog niet allemaal het water in zijn op zoek naar voedsel. Ze klimmen tegen de steile wanden naar de spelonken en plateautjes waar ze hun nesten hebben. Rond de rotsen is ook volop leven van zeeotters, robben, meeuwen en pelikanen. Opmerkelijk zijn ook de lange slierten zeewier die rond de rotsen met het water meegolven. Op de plaatselijke markt gelden ze als een lekkernij.

Een boottochtje van 30 tot 45 minuten, inclusief gids, kost per persoon circa 3000 C$.

Península de Lacuy

Rijd na dit bezoek terug in de richting van Pumillahua, tot aan de hoofdweg. Op de T-kruising naar het westen in de richting van Quetalmahue en na een paar kilometer kom je bij het Museo Puente Quilo. Het particuliere museum is een beetje amateuristisch, maar de plek geldt niettemin als de belangrijkste archeologische vindplaats op het eiland, met resten van bewoners die hier 4000 v.Chr. al leefden van het verzamelen en vissen.

Quetalmahue leeft van de oesters en de verwerking van zeewier.

Je kunt nu doorrijden naar het uiterste puntje van het Península de Lacuy. Na een paar kilometer loopt er een weg naar de oceaankust en Playa Guabún. Dit witte strand, omsloten door begroeide rotsen, is de mooiste badplaats in deze contreien. Fuerte Agüi, op de punt van het schiereiland, recht tegenover Ancud, is alleen al een bezienswaardigheid voor het uitzicht. Bij helder weer kijk je over de brede baai met de stad Ancud tot aan de vulkanen op het vasteland. Het fort uit de 18de en begin 19de eeuw bewaakte, samen met Fuerte San Antonio, de ingang tot de baai en de haven van Ancud. Maar er is weinig van het verdedigingswerk overgebleven. Let erop dat de wegen op het schiereiland van slechte kwaliteit zijn. Een 4wd is aanbevolen!

Hoofdstad Castro

De hoofdstad van Chiloé is de afgelopen decennia een levendige stad geworden. Het ligt strategisch aan het grote fjord en tegenover de eilandenarchipel. Met vereende krachten proberen het stadsbestuur en de zakenwereld de plaats van nog geen 30.000 inwoners een stadsere uitstraling te geven. Zo zijn er het hele jaar door festivals en evenementen. Het in 1988 geopende Museum van Hedendaagse Kunst heeft Castro cultureel op de kaart gezet. Toch blijven de palafitos,de kleurrijke huisjes op palen aan de oever van het fjord, de voornaamste attractie.

Santiago de Castro is in 1567 gesticht door Martín Ruiz de Gamboa. Lange tijd was de nederzetting ondergeschikt aan het veel strategischer gelegen Ancud. Daarom konden Hollandse piraten als Sebastiaan de Cordes en Hendrik Brouwer zich aan het begin van de 17de eeuw moeiteloos meester maken van de nederzetting ( pp. 4647).

Pas aan het eind van de 19de eeuw groeide Castro uit tot een noemenswaardige plaats, dankzij de enorme opleving van de houtproductie en de aanleg van de spoorweg vanuit Ancud. De stad heeft de vorige eeuw haar portie rampspoed wel gehad met eerst een grote brand in 1930, die een groot deel van het oude centrum verwoestte,en vervolgens de aardbeving van 1960. In 1982 werd de stad uitgeroepen tot hoofdplaats op het eiland. Dat laatste heeft nieuwe impulsen gegeven aan de economie en het culturele leven.

Castro
Klik op een van de volgende deelkaarten voor een vergroting: Boven, Onder.

La Plaza de Armas

Een wandeling in de nabijheid van het grote plein brengt je langs de bezienswaardigheden. Grote monumentale bouwwerken heeft ook Castro niet, maar de houten pastelkleurige houten Iglesia de San Francisco mag er zijn. De huidige kerk stamt uit het begin van de 20ste eeuw, nadat de oorspronkelijke kerk in 1902 voor de tweede keer was afgebrand. Aan de buitenkant is de kerk nog niet eens zo indrukwekkend, maar vanbinnen des te meer, vooral als het zonlicht door de gekleurde ramen naar binnen valt en voor een intense, warme gloed zorgt. Voor de bevolking van Castro was het een onvergetelijk moment toen reispaus Johannes Paulus II hier in 1987 de mis opdroeg aan de Heilige Franciscus.

Iglesia de San Francisco, Plaza Central, geopend dagelijks 10–19 uur. Missen: dagelijks om 19, in de zomer om 20, op zon- en feestdagen om 9, 11 en 19 uur.

In een zijstraat aan de zuidkant van het plein bevindt zich het Museo Regional de Castro, met veel aandacht voor de architectuur en de ambachtelijke bewerking van hout. Verder krijg je een aardig beeld van de volkscultuur, de mythologie en enkele bijzondere archeologische vondsten op de eilanden.

Museo Regional de Castro, Calle Esmeralda, geopend ma.–za. 9.30–13 en 15–18.30, zo. 10.30–13, in de zomer de gehele dag tot 20 uur. Toegang: een vrijwillige bijdrage.

Eén blok naar het oosten vanaf het plein, aan de Calle Serrano, is het Centro Cultural Comunitario gevestigd, met regelmatig interessante exposities, voorstellingen en optredens. Op de eerste verdieping zit het Archivo Bibliográfico y Documentación, het belangrijkste historische en literaire archief van Chiloé, dat ooit begon met de privécollecties van drie regionale schrijvers.

Archivo Bibliográfico y Documentación, Calle Serrano 320, geopend 9.30–13 en 15.30–19 uur.

Via de naar beneden aflopende Calle Blanca kom je bij de haven. Hiervandaan vertrekken de snelle boten voor excursies in het fjord en naar de eilanden. Boeren en vissers, afkomstig van de tientallen grote en kleine eilanden in de archipel, brengen er dagelijks hun waar aan land. Met een grote catamaran kun je vanhier ook rechtstreeks naar Chaitén varen, op het vasteland aan de Carretera Austral.

Aan de noordkant van de haven ligt de oude kade van de stad met enkele gerestaureerde huizen en de stoomlocomotief die dienstdeed op de lijn Castro-Ancud.

Aan de boulevard ten zuiden van de haven is de Gran Plaza Ferial gevestigd, een van de grootste markten voor souvenirs in Zuid-Chili. Dit is een prima plek om de traditionele kunstnijverheid van de chilotes te bewonderen. Naast de markt is de bouw van het nieuwe stadsmuseum in volle gang.

Aan het eind van de boulevard staat een rij huizen op palen, met daarin enkele restaurants. Het mooiste plekje voor een foto van de karakteristieke huizen op palen, de palafitos,heb je vanaf de mirador (uitkijkpunt) op het samenkomen van de Avenida Pedro Aguirre Cerda en Calle Portales. Tegen het eind van de middag komt het water langzaam omhoog.

De houten kerken van Chiloé

Door hun architectuur en materiaalgebruik behoren de parochiekerken van Chiloé en omgeving tot het Chileense en zelfs mondiale culturele erfgoed. Zestien van deze bouwwerken, die behoren tot de Escuela Chilota de Arquitectura Religiosa, staan op de werelderfgoedlijst van UNESCO.

De oudste zijn helemaal van hout, inclusief de fundering en de pinnen bij de verbindingen. Samen met enkele exemplaren in Scandinavië, Duitsland en de VS behoren ze tot de enige overgebleven houten kerken uit de 18de eeuw.

Op Chiloé heeft iedere parochie zijn eigen houten kerk. Met hun ranke toren, wel steeds anders van opbouw en vorm, zijn ze het oriëntatiepunt in het gebied. Dat was ook precies de bedoeling van de jezuïeten, die met de bouw van de eerste kerkjes begonnen. Ze wilden de voor de kolonisten zo belangrijke binnenzee rond de eilanden met deze toonaangevende religieuze architectuur omvormen tot een Jardín de la Iglesia, vrij vertaald een ‘kerkentuin’.

Qua opbouw zijn de kerkgebouwen vrij identiek en gebaseerd op klassieke stijlfiguren. Toch heeft iedere kerk duidelijk andere accenten. Zo heeft die van Achao, de oudste, flauwe romaanse bogen in de galerij en een timpaan dat vloeiend overgaat in de toren. De kerk van Dalcahue is veel meer geënt op de Renaissance, met variaties in de bogen en fraaie omlijsting van de hoofdvlakken en de toren. Bij latere kerken, zoals die van Chonchi en Tenaún, komt het fronton helemaal los van de toren en is een fries aangebracht. De bogen in de zuilengalerij zijn vlakker.

De tand des tijds en het natuurgeweld hebben hun tol geëist van de kerkjes op en rond Chiloé. Daarom is in 1993 een aparte stichting opgericht, die de restauratie en conservatie begeleidt. Financiering komt behalve van de Chileense overheid, van de UNESCO, de Europese Unie en grote internationale particuliere stichtingen. De Universidad de Chile heeft een zeer professionele website opgezet voor de stichting met veel informatie: www.iglesiasdechiloe.uchile.cl. Een andere goede website is: www.nuestro.cl (ook Engelstalig).

Museum voor Moderne Kunst

Sinds de opening in 1988 hoort het MAM, Museo de Arte Moderno, op het lijstje van verplichte bezoeken in Castro. Niet alleen de collectie, die geldt als een van de betere in Chili, maar ook de architectuur van het museum is bijzonder.

Het museum is gevestigd in een groep originele houten gebouwen, die ten behoeve van de nieuwe functie zijn aangepast en uitgebreid. Van de lente tot de herfst (oktober–maart) zijn er tal van eigentijdse exposities te zien. In het complex hebben een paar geïnviteerde kunstenaars tijdelijk hun atelier: de Talleres en Residencia.

Museo de Arte Moderno, Pasaje Diaz 181, geopend jan.–feb. 10–18, nov./dec./mrt. 11–14 uur. Gesloten van maart tot oktober; bezoek op afspraak.

Niet ver van het MAM ligt het Parque Municipal, dat het derde weekend van februari in het teken staat van het Festival Costumbrista. Dat is de beste tijd en de beste gelegenheid om te proeven van de chilotecultuur in al zijn uitingsvormen. Je kunt er genieten van traditionele gerechten als curanto, milcao en asado. Ze worden klaargemaakt in grote potten en grills op open vuur. Er is muziek en dans, en er zijn tal van stalletjes met ambachtelijke producten.

Uitstapjes langs de kust

Wie een dag te besteden heeft en wat meer wil zien van de karakteristieke kerkarchitectuur en de volkscultuur kan een bezoek brengen aan het plaatsje Dalcahue en Isla Quinchao. Reken op 5 à 6 uur voor de hele excursie, inclusief de overtocht per veerboot.

Dalcahue

Op nog geen halfuur rijden van Castro ligt Dalcahue, dat voor z’n bestaan nauw verbonden is met het water. Je vindt er visverwerking, scheepswerven en de veerboot naar Isla Quinchao zorgt voor aardig wat verkeer. Toch heb je het idee dat het plaatsje van nog geen 4000 inwoners zijn beste tijd heeft gehad. Als er geen groepjes toeristen rondwandelen, zijn de straatjes van het oude centrum nagenoeg verlaten.

De Iglesia de Nuestra Señora de los Dolores staat heel strategisch op een heuvel naar de binnenzee gekeerd. In de parochie zijn enkele fraaie religieuze kunststukken te bezichtigen.

Iglesia de Nuestra Señora de los Dolores, het museum is dagelijks geopend van 9–18 uur.

Dalcahue en omgeving zijn bekend om de geweven wollen stoffen. In het speciale marktgebouw aan de kade brengen de ambachtslieden en boerenvrouwen uit de verre omgeving hun mooiste artikelen aan de man. Vanouds zijn de donderdag en de zondagmorgen de marktdagen van de Feria Artesanal. Op het plein voor het gemeentehuis en de havenautoriteiten ligt de koopwaar dan uitgestald en er wordt druk onderhandeld over de prijs. De rest van de week heeft de markt een bescheidener omvang en is de verkoop in handen van familieleden en vrienden. Het restaurant Brisas is een aanrader om de plaatselijke gerechten te proeven.

Een stukje verderop aan de kade is een Museo Histórico Etnográfico opgezet in een karakteristiek pand. Er is vooral aandacht voor de cultuur van de inheemse bevolking, de Chonos en Huilliches; het geheel komt echter niet erg professioneel over.

Isla Quinchao

Op nog geen 10 minuten varen van Dalcahue ligt het Isla Quinchao, dat algemeen wordt gezien als de bakermat van de chilote-cultuur en vooral van de bouwstijl. De inheemse bevolking had er meerdere nederzettingen, en daar kwamen in de 18de en vooral de 19de eeuw steeds meer kolonisten bij. Curaco de Vélez, de oude havenplaats waar de boten aanleggen, is de geboorteplaats van Carlos Miller Norton; de piloot die als eerste met een vliegtuigje over de Straat van Magellaan op en neer vloog.

De hoofdweg slingert zich door de heuvels naar Achao, de hoofdstad van de archipel.

Naar verhouding staat er nog veel van de oude bebouwing overeind, vooral langs de levendige kade. Toch is de Iglesia Santa María de Loreto het kroonjuweel; de oudste en zonder twijfel de mooiste kerk van Chiloé. De jezuïeten begonnen met de bouw van deze volledig houten kerk in 1764 en deze werd drie jaar later afgerond na hun verbanning uit Zuid-Amerika. De kerk is al sinds 1951 nationaal monument en kreeg in 2000 van de UNESCO tevens het predicaat werelderfgoed.

Iglesia santa maria de loreto, dagelijks geopend 10–13 en 14.30–18.30 uur. De mis is om 19 en op zondag om 11 uur.

Van Achao is het ruim 10 km naar Quinchao, waar de grootste kerk staat. Opvallend zijn de brede bogen en de zakelijke afwerking van timpaan en toren; nogal onconventioneel voor het eind van de 19de eeuw toen de kerk zijn huidige vorm kreeg. Het interieur is uiterst sober en dus een groot contrast met de kerk in Achao. Op 8 december staat de kerk in Quinchao in het teken van de pelgrimage ter ere van La Virgen de la Gracia.

Tenaún

Aan de kust van het grote eiland, ten oosten van Dalcahue, ligt een aantal kleine vissersplaatsen, waarvan Tenaún het interessantst is. Dit is de weg naar Quemchi, dus je kunt op deze manier ook terugrijden naar de hoofdweg en naar Ancud.

Eerst kom je bij Quiquel, een ingeslapen, maar mooi gelegen dorp aan de baai. De vloedgolf van 1960 heeft ook hier aardig huisgehouden; toch vind je er nog authentieke palafitos, huizen op palen.

Quetalco ligt op een driesprong, met onder meer de route binnendoor naar Quemchi.

Aan de ingetogen architectuur zou je het niet zeggen, maar in het verleden was dit een missiecentrum. Aan de kade staan enkele historische gebouwen als stille getuigen van de vergane glorie.

Het volgende plaatsje San Juan is vanouds bekend vanwege de scheepswerven en de visserij. In de monding van de baai ligt nog een eeuwenoud kunstmatig koraalrif, door de vissers aangelegd om bij eb de vissen te vangen. Voor de kust ligt een vogelreservaat met veel zwartnekzwanen en meeuwen.

De karakteristieke chalets aan de hoofdstraat en de kleurrijke kerk maken van Tenaún een apart plaatsje. Vanwege de beschutte ligging was deze vissersplaats al in de 18de eeuw een handelscentrum. De unieke Iglesia de Nuestra Señora del Patrocino de Tenaún, gewijd aan de beschermvrouw van het plaatsje, stamt uit 1837 en is in de 19de eeuw nog een keer grondig verbouwd.

Via Cola en eventueel nog een uitstapje naar het vissersplaatsje Quicaví, allebei met weer een eigen houten parochiekerk, kun je vervolgens doorrijden naar Quemchi. In de volkscultuur van Chiloé staat het kustgebied – in het bijzonder de grotten – bij Quicaví bekend als de plek waar de heksen samenkwamen.

Quemchi is het regionale centrum en op Chiloé bekend vanwege de textielnijverheid. Op de markt kun je de mooiste geweven stoffen kopen.

Langs het fjord naar Chonchi

Aan het fjord ten zuiden van Castro ligt het oude havenstadje Chonchi met architectuur uit de 18de en 19de eeuw. Op 4 km van Castro kom je eerst door het dorp Nercón, waar ze de laatste week van januari het Festival del Cordero vieren. Tijdens dit grootse boerenfeest is er volop gebraden vlees en wordt er muziek gemaakt en gedanst. Op de plek waar de jezuïeten al een kerkje hadden gebouwd, staat de Iglesia de Nuestra Señora de Gracia de Nercón. Vervolg de weg zuidwaarts langs het water. Je kunt de hoofdweg aanhouden, direct door naar Chonchi, of de route langs de kust blijven volgen. In dat laatste geval kun je het fort bij Rauco en de Marina Quinched bezoeken. Fuerte Tauco bij Rauco is in 1780 opgeleverd en beschermde de ingang van het fjord naar Castro. Je hebt er een fraai uitzicht op de eilanden. Marina Quinched is de plek om een boottochtje te maken of zelf te kajakken op het rustige water van het Canal Lemuy. De bootjes liggen klaar aan de steiger.

De Koning van de Cipressen

In Chonchi lijkt het of de tijd heeft stilgestaan. Het is een van de plaatsjes waar de originele bebouwing uit de 18de en 19de eeuw nog overeind staat, ondanks de verwoestende aardbeving van 1960 en een forse brand in 2002. Chonchi ligt geplooid op de heuvel aan de haven, die in een ver verleden vol lag met boten om het gekapte hout af te voeren. Calle Centenario is de hoofdstraat, die van het hoogste terras op de heuvel naar de baai loopt.

Ook hier is de basis voor de nederzettting gelegd door de jezuïeten. In 1754 bouwden ze een kerkje. Tien jaar later werd het plaatsje officieel gesticht. De bloeitijd kwam in de 19de eeuw met de houthandel. De naam van Ciriaco Alvarez, El Rey de Ciprés (de Koning van de Cipressen) is voor altijd met de hoogtijdagen van de houtproductie verbonden. Hij werd schatrijk en liet een paar fraaie gebouwen in het plaatsje optrekken.

De Iglesia de San Carlos de Borroneo is de grote trekpleister. De kerk is onlangs gerestaureerd. Een storm had de toren in 2002 weggeblazen, maar deze staat er weer fier bovenop.

In de hoofdstraat, richting de waterkant, kom je een fraai gerestaureerd pand tegen met daarin gevestigd het Museo de las Tradiciones Chonchinas. De eerste verdieping is ingericht als een herenhuis uit de 19de eeuw. Een verdieping hoger zijn veel foto’s en voorwerpen uit de hoogtijdagen van de houtproductie te zien.

Museo de las Tradiciones Chonchinas, Calle Centenario 116, geopend ma.–vr. 9–18, zo. 9–13; in de zomer ma.–za. 10–19 en zo. 10–14 uur. Entree: gratis.

Aan het water staat de Mercado Municipal, waar de plaatselijke souvenirs en specialiteiten te koop zijn. De kleine restaurants hier serveren een goede maaltijd, vers en volgens traditioneel recept gemaakt.

Isla Lemuy

Tegenover Chonchi ligt Isla Lemuy, het op twee na grootste eiland van de archipel. Vanuit Chonchi gaan er boten rechtstreeks naar het havenplaatsje Ichuac.

Vanuit Puerto Huichas, 5 km ten zuiden van Chonchi, gaat er een veerboot naar Puerto Chulchuy, de grootste haven op het eiland. De drie plaatsjes op het eiland, Ichuac, Aldachildo en Detif hebben alle drie een kerk die tot nationaal monument is verklaard.

Het landschap op Isla Lemuy is de moeite waard. De kustweg bij San Agustín biedt een fraai uitzicht op de archipel. Bij helder weer kijk je zelfs zo ver dat je de vulkaan Michinmahuida op het vasteland kunt zien. De dichtstbijzijnde eilanden zijn Isla Chelin en Isla Quehui.

Vanaf San Agustín kun je in zuidelijke richting rijden naar Detif over een smalle strook land met aan weerszijden een geweldig uitzicht over het water met, als je geluk hebt, spelende tonijnen.

Terug op het hoofdeiland Chiloé kun je doorrijden naar Queilen, vanaf Chonchi ongeveer 65 km. Je passeert diverse gehuchten aan het water en opvallende begraafplaatsen met kleine mausolea, die dienen als beschutting tijdens het bezoek aan het graf van een dierbare.

Queilen heeft nog geen 2000 inwoners. De landengte waar dit vissers- en voormalige houthakkersdorp op ligt, heeft strand aan beide kanten. Vooral het langgerekte strand aan de westkant, met schilderachtige vissershuisjes en Isla Tranqui vlak voor de kust, mag er zijn. In het Refugio para Navegantes is een museum ondergebracht met historische beelden van dit plaatsje, dat ooit door de jezuïeten is gesticht.

Parque Nacional Chiloé

Een fors deel van de westkust op Chiloé is beschermd natuurgebied. Parque Nacional Chiloé valt uiteen in een noordelijk deel dat vanuit Ancud en Chepu te bereiken is, en een zuidelijk deel, te bereiken via Chonchi en Cucao. Dat zuidelijke deel is verreweg het grootst en interessantst. Het ligt ingeklemd tussen de Stille Oceaan en de Cordillera de Piuchén, weliswaar een bescheiden bergrug van net 800 m, maar voldoende hoog om te zorgen voor een bijzonder microklimaat. Er valt veel regen, waardoor de vegetatie het hele jaar door diepgroen is. Het landschap wordt doorsneden door een tiental rivieren. Dit wateren bosrijke gebied heeft als enige de kaalslag van het houttijdperk overleefd. Langs de rivieren groeit Chileens bamboe. Het woud vormt de habitat van onder meer herten en vossen. De colocolo, ook wel monito del monte (‘bergaapje’) genoemd en familie van de buideldieren, leeft in het riet bij de rivier. De waterrijke plekken trekken wateren steltvogels aan, die hier foerageren op hun reis langs de Chileense kust. De wateren voor de kust zitten gedurende de zomermaanden vol met robben, zeeleeuwen en pinguïns.

Het bijna 20 km lange witte zandstrand en de duinen bij Cucao zijn vrij uniek voor dit deel van Chili. Ze zijn gevormd door de vloedgolf, die in 1960 volgde op de aardbeving. Al met al is dit nationaal park een prachtig gebied dat tijdens de zomermaanden januari en februari, als het relatief droog en warm is, aardig wat wandelaars trekt.

Vanuit Cucao kom je gemakkelijk in het zuidelijk deel van Parque Nacional Chiloé. Heel lang geleden was het een indianendorp. In de 17de eeuw kreeg het bezoek van jezuïeten, die het dorp opnamen in hun missie‘ronde’ over het zuidelijk deel van het eiland. Ook Charles Darwin heeft de kust bij Cucao aangedaan en bestudeerd. De ontdekking van goud aan het eind van de 19de eeuw trok honderden goudzoekers aan, die hun kampementen opsloegen op de oevers van de riviertjes. Algauw bleek dat er geen rijke goudaders te vinden waren.

De vloedgolf van 1960 heeft alle stille getuigen van het verleden in het plaatsje weggevaagd. Cucao is na de verwoesting weer aardig opgekrabbeld, mede dankzij de bezoekers van het nationaal park. Er zijn een paar plekken waar je kunt overnachten en eten. Zo is Parador Darwin een van de vaste ontmoetingsplekken waar reizigers elkaar bijpraten, waar je paarden kunt huren en eventueel een gids kunt regelen. Ten noorden van Cucao, over de brug, is het Centro de Información Ambiental gevestigd. Hier zitten de parkwachters en kun je informatie inwinnen over wandeltochten en verblijf in het natuurgebied. Behalve bij het informatiecentrum zijn er campings bij de dorpsgemeenschappen Chanquin en Huentemó in het park zelf.

Parque Nacional Chiloé, Centro de Información Ambiental in Cucao. Informeer bij CONAF op de website www.conaf.cl.