|
|
Geschiedenis en politiek |
2 |
|
Geschiedenis
Ver voor de eerste Europeanen ten tonele verschenen, woonden er al mensen ten westen van de Zuidelijke Andes. Zelfs in gebieden met een weerbarstig klimaat, in de Atacama-woestijn en de Patagonische steppen, leefden nomadische volkeren.
De meest gangbare theorie is dat ze afstamden van de volksverhuizing die een kleine 20.000 jaar geleden, tijdens de laatste ijstijd, plaatsvond vanaf de Siberische toendra over de Beringstraat naar Noord-Amerika. Langzamerhand zakten ze steeds verder af, tot ze ergens tussen 15.000 en 12.000 v.Chr. het zuidelijke deel van het continent bereikten.
Sinds die tijd zijn er volkeren richting de Andes en verder zuidelijk naar Patagonië getrokken, altijd op zoek naar vruchtbare leefgebieden en dieren om in hun onderhoud te voorzien.
De noordelijke beschaving
Zo kwam een deel van de Aymara’s ongeveer 10.000 jaar geleden naar de regio van het latere Chili en bevolkte daar de Pacifische kust, een deel van het achterliggende hooggebergte en de valleien.
Duizend jaar later trok een grote groep jagers en verzamelaars naar de zoutvlakten en de oase van Atacama en naar de Loavallei. Zij vestigden zich daar in een aantal enclaves en combineerden economische activiteiten als veeteelt, landbouw, mijnbouw en handwerk. Deze nomaden, die ervaring hadden als woestijnbewoners, kregen later de naam Atacameños.
De eeuwen voor onze jaartelling vestigden de noordelijke volkeren zich vaker op vaste woonplekken en hielden ze zich bezig met landbouw. Uit noodzaak ontstond een gestructureerde samenleving met een duidelijke politieke en religieuze hiërarchie, waar de huidige ruïnes van forten, terrassen en irrigatiekanalen nog van getuigen, zoals bij Pukara de Quitor en het dorp Tulor in de buurt van San Pedro de Atacama. De bevolking legde zich toe op het vervaardigen van tapijten en kleding, het smeden van brons- en koperwerk, en op pottenbakken en manden maken.
De Atacameños beleefden in de 12de eeuw n.Chr. het hoogtepunt in hun cultuur en economie. De Ayamara’s iets later, zelfs nog ten tijde van de Inca-overheersing.
Langs de hele kust van het Kleine en Grote Noorden leefden de Changos, een kleiner volk van nomadische vissers. Ook zij wisten de komst van de Europeanen te overleven tot eind 19de eeuw.
De zuidelijke volkeren
In Zuid-Chili woonden meerdere nomadische volkeren, waarvan de Mapuches of Araucaniërs verreweg het belangrijkst waren. Ze waren rond de 12de eeuw n.Chr. uit het huidige Argentijnse deel van Patagonië naar de uitgestrekte bosgebieden aan de westkant van de Andes getrokken. Het waren jagers, maar de vruchtbare valleien van Centraal- en Zuid-Chili boden hen al snel de mogelijkheid om maïs, aardappels, bonen en quinoa, een inheemse graansoort, te verbouwen.
Oorspronkelijk kenden de Mapuches het matriarchaat. Gezinnen woonden verspreid en waren in kleine aantallen gegroepeerd rond een totem, die symbool stond voor een gemeenschappelijke voorvader. Pas tijdens de Spaanse overheersing ging de bevolking over tot het patriarchaat en werden de vaders de baas in het gezin.
De Mapuches zijn een van de weinige volkeren die de Spaanse kolonisatie hebben kunnen weerstaan. Dat heeft enerzijds te maken met de verspreide bewoning in relatief kleine dorpsgemeenschappen. Anderzijds zijn Mapuches legendarisch vanwege hun vechtlust en dapperheid in de strijd tegen de indringers; eerst de Inca’s en later de Spanjaarden.
In Chileens Patagonië lieten de Tehuelche zich nogal eens zien. Ze leefden voornamelijk in het steppegebied aan de oostkant van de Andesketen. Als het weer te guur was en de voedselvoorraad slonk, kwamen ze naar het wat aangenamere Chili om te overwinteren.
Op de eilanden voor de kust van Chili leefden de Chonos, een vissersvolk, dat in de meest barre klimatologische condities kon overleven. Ze hadden relaties met de inheemse bevolking van Vuurland: de Haush of Manek’enks en de Ona’s of Selk’nam, groepen die beide voornamelijk van de jacht leefden, en de Yaghans of Yamanás en de Alacalufes, die in hoofdzaak beide vissers waren.
De zuidelijke volkeren leefden een primitief en nomadisch bestaan. Opmerkelijk is dat ze zeer weinig kleren droegen in het barre, natte klimaat. Dat uiterlijk heeft sterk bijgedragen aan het exotische beeld dat het verre Patagonië en Vuurland meteen bij Europeanen opriep. Zo moeten de Tehuelche uitzonderlijk lang zijn geweest. In dierenvellen gehuld en de voeten beschermd met leren mocassins zagen ze er indrukwekkend uit. Voldoende om de mannen van Fernaõ Magalhães, Francis Drake en Thomas Cavendish de stuipen op het lijf te jagen en zo te verhinderen verder landinwaarts te trekken. Uiteindelijk bleken deze nomaden heel kwetsbaar voor Europese ziektes en legden zij snel het loodje tijdens en na de Europese kolonisatie.
De Rapa Nui op Paaseiland
Ongeveer in de 5de eeuw v.Chr. kwamen verscheidene Polynesiërs aan op het huidige Paaseiland en werden daar de eerste kolonisatoren. Zij leefden in grootfamilies, waarin minstens drie generaties bij elkaar woonden; erfopvolging geschiedde langs de mannelijke lijn. De taal die zij spraken was Vananga Rapa Nui en hun ceremoniële schrift het Rongorongo.
In het vulkanische steen van het eiland hakten zij beeltenissen uit van hun voorouders van gemiddeld vier meter hoog. Deze werden direct uit de rotshellingen van de vulkaan Rano Raraku gehakt en vervolgens met behulp van touwen en boomstammen naar de kust vervoerd om daar op rituele platformen geplaatst te worden.
Bezet door de Inca’s
In de 15de eeuw namen de Inca’s een fors deel van het huidige Chili in. De Inca’s beschikten op dat moment al over een immens rijk, dat zich uitstrekte over het zuiden van Colombia, het huidige Ecuador, Peru en een deel van Bolivia. Onder leiding van hun toenmalige heerser Pachacútec Inca Yupanqui en daarna zijn zoon Túpac Inca Yupanqui drongen zij via de Atacama-woestijn het centrale deel van het huidige Chili binnen. Ze bouwden een nederzetting in de buurt van het huidige Santiago. Vandaar uit bestuurden ze de onderworpen volkeren en coördineerden ze de handel.
Nadat de Inca’s het noorden van Chili hadden veroverd op de Atacameños en de Diaguita’s, bereidden zij militaire expedities voor om ook de Mapuches te verslaan, maar dat mislukte. Ze kwamen niet verder dan de rivier Maule.
De Inca’s staken veel energie in het aanleggen van wegen, bruggen en tambos (rustplaatsen, waar doorgaans ook voorraadschuren aan verbonden waren). In Norte Grande zijn daar op sommige plekken overblijfselen van te vinden, zoals bij Copiapó en het kleine stadje Diego de Almagro. Het is mogelijk om delen van de Camino del Inca te volgen.
Op enkele plaatsen liggen de resten van pukarás, verdedigingsforten, zoals de Pukará de Quitor in de omgeving van San Pedro de Atacama.
De Inca’s hebben ook begraafplaatsen (santuarios) achtergelaten. De opmerkelijkste vondsten uit het Inca-tijdperk zijn gedaan op enkele hoge toppen in het Andesgebergte. Overeenkomstig vondsten in het zuiden van Peru, vonden archeologische onderzoekers de bevroren lichamen van kinderen die blijkbaar door de Inca’s geofferd waren aan hun zonnegod, in een ritueel dat waarschijnlijk werd uitgevoerd ten behoeve van de vruchtbaarheid van gewassen, misschien wel ten tijde van grote droogten en misoogsten. De Inca’s kozen als locatie bergtoppen boven de 5000 m, om zodoende zo dicht mogelijk bij hun god te komen. Kinderen van nog geen 10 jaar oud werden uitverkoren om geofferd te worden en in een processie de berg opgevoerd, waar zij gedrogeerd werden en al dan niet gewelddadig om het leven werden gebracht. Waren ze nog niet dood, dan vroren zij wel dood in de barre kou op zo’n grote hoogte.
Op de berg El Plomo werd in 1954 voor het eerst het lichaam van een kind gevonden van 8 à 9 jaar oud. De jongen was gekleed in fijne stoffen, gemaakt van de wol van vicuña en alpaca; aan zijn voeten droeg hij geborduurde mocassins. Zijn haar was gevlochten in meer dan 200 vlechtjes. Bij het lichaam lagen tasjes met cocabladeren en stukjes nagel en haarlokken, vermoedelijk van de jongen zelf, overgebleven van bepaalde initiatieriten. Deze voorwerpen wijzen op de religieuze en rituele omstandigheden van de dood van dit kind. De resten van het lichaam zijn overgebracht naar het Museo Nacional de Historia Natural in Santiago.
Veel later, in de jaren ’80, werden er nog drie kinderen in soortgelijke condities gevonden, op de vulkaan Llullaillaco, op de grens van Chili en Argentinië. Ook hier op een hoogte van ongeveer 5000 m.
De Inca’s werden uiteindelijk na een heerschappij van ongeveer 70 jaar over Chileens gebied verslagen door de Spanjaarden.
Het verzet van de Mapuche-indianen
Met name de Mapuches hebben altijd een harde strijd geleverd tegen de aantasting van hun rechten en ten behoeve van een grotere autonomie. Oorspronkelijk liep hun leefgebied van het dal van de Aconcagua (ten oosten van Santiago) tot aan het eiland Chiloé. Onder druk van de Spaanse aanvallen moesten ze zich terugtrekken naar het zuiden, maar ze wisten de Spanjaarden tot aan het einde van de Spaanse overheersing bij de Bío Bío rivier (vlak bij Los Ángeles) tegen te houden. Het keerpunt kwam toen Chili onafhankelijk werd en er zwaarbewapende legers naar het zuiden werden gestuurd om de Mapuches terug te dringen. Na een strijd van 23 jaar werd hun territorium uiteindelijk bezet. Tienduizenden doden en een verwoeste Mapuche-economie waren het resultaat. Nog vijf procent van het oorspronkelijke territorium hielden de Mapuches over. Door gebrek aan landbouwgrond trokken veel Mapuches naar de steden. Alleen tijdens het bewind van Salvador Allende (1970–1973) werd er een landbouwhervorming doorgevoerd waardoor ook de Mapuches een deel van hun grond terug konden vorderen. Dit werd echter onmiddellijk weer ongedaan gemaakt na de staatsgreep van Augusto Pinochet in 1973. Inmiddels woont meer dan de helft van de veronderstelde anderhalf miljoen Mapuches in de grote steden, waarvan meer dan een half miljoen alleen al in Santiago. Een nieuwe vijand doemde op toen de Chileense regering concessies op bossen ging verlenen aan grote internationale houtbedrijven. De aanplant van pijnbomen en eucalyptusbomen door die bedrijven bracht opdroging van waterbronnen en uitputting van de grond teweeg.
Sinds 1995 zijn de demonstraties van de Mapuchebeweging feller geworden, niet alleen ten behoeve van teruggave van territorium, maar vooral ook voor politieke rechten en een grotere autonomie. Daarbij stonden de Mapuches soms direct tegenover de houtondernemers, die soms snel ergens pijnbomen lieten planten, waarna de Mapuches deze onmiddellijk weer uit de grond rukten.
Soms richt het verzet van de Mapuches, die opkomen voor het behoud van hun cultuur en tradities, zich tegen prestigieuze toeristische projecten. De aanleg van luxe hotels, golfbanen en particuliere vliegvelden zien zij als een bedreiging voor het milieu en voor hun cultuurbehoud. Ook voeren ze met regelmaat acties tegen de aanleg van grote wegen en van stuwmeren. Maar deze projecten vinden, ondanks de vertragingen die deze projecten daardoor oplopen, meestal wel doorgang.
De koloniale samenleving
Een wereld vol fantastische verhalen over ongekende schatten lag voor de Spanjaarden in het verschiet toen ze zich meester hadden gemaakt van de hoofdsteden van de imperia der Azteken, in Mexico, en van de Inca’s, in de noordelijke Andes. Het duurde dan ook niet lang of ze gingen weer op pad om in naam van de koning nog meer land in te nemen en rijkdom te vergaren voor God en vaderland, en natuurlijk voor zichzelf.
De eerste Europeaan die in Chili voet aan wal zette, was trouwens geen Spanjaard.
In 1520 kwam de Portugese ontdekkingsreiziger
Fernão de Magalhães, bij ons beter bekend als Ferdinand Magellaan,
zoekend naar een doorgang naar de Stille Oceaan, als eerste aan in
het zuiden van Chili. Of was het de Vlaming Roldán de Argote
(Roeland van Brugge), die meevoer met de Portugees en in de latere
Straat van Magellaan tal van baaien en eilanden verkende?
( Klokke Roeland pp. 305–306)
In 1536 deden de Spanjaarden vanuit Peru de eerste poging om Chili bij hun imperium in te lijven. De expeditie stond onder leiding van Diego de Almagro en faalde jammerlijk. Ze vonden geen goud, alleen veel armoede en vooral vijandige indianen. De Almagro moest met zijn honderd manschappen onverrichterzake naar Peru terugkeren omdat het te onrustig was.
Vier jaar later was een legertje van 150 soldaten met als aanvoerder Pedro de Valdivia succesvoller. De officiële stichting van Santiago del Nuevo Extremo vond plaats in februari 1541. Valdivia vond dat er in de wereld geen betere plek bestond om een stad op te dragen aan apostel Jacobus, die naar zijn mening de conquistadores vergezelde en voor hen streed. Hij richtte bij die gelegenheid zijn zwaard ten hemel en zwoer het gebied tot de dood te verdedigen. De Spanjaarden ontwierpen de stad en begonnen met de bouw van de eerste publieke gebouwen.
Een halfjaar later kreeg Santiago de eerste serieuze aanval te verduren van de Mapuches. Valdivia was met een deel van zijn leger op verkenningstocht in het zuidelijke deel van Chili, toen indianenhoofdman Michimalongo met tienduizend manschappen de stad belegerde. Dankzij het meedogenloze optreden van Inés Suárez, de enige vrouwelijke conquistador in het leger van Pedro de Valdivia, die achter was gebleven voor de verdediging van de stad, bleef Santiago toen voor de Spanjaarden behouden.
Onder leiding van Pedro de Valdivia, inmiddels benoemd tot gouverneur, breidden de Spanjaarden hun invloedssfeer uit en werden de steden Concepción, Valparaíso en Valdivia gesticht. Toch leefden de kolonisten en soldaten voortdurend in angst voor aanvallen en overvallen van de Mapuches. Uiteindelijk moest Valdivia zijn meerdere erkennen in Lautaro, ooit z’n schildknaap, die in 1553 tijdens de grote veldslag met de legendarische Mapucheleider Caupolicán de zijde van de laatste koos.
Valdivia stierf in gevangenschap toen de Mapuches hem aarde lieten eten, de ene handvol na de andere. Zijn lichaam zwol op van de Chileense aarde, terwijl ze hem toeriepen: ‘Wil je goud? Eet goud. Vreet je vol aan goud.’
Inés Suárez: keihard en hondstrouw
‘Nauwelijks vijftig man zijn in Santiago achtergebleven. Bij het krieken van de dag slaat de schildwacht alarm… van alle kanten komen de Indiaanse eenheden tevoorschijn. De Spanjaarden horen de oorlogskreten en onmiddellijk daalt een regen van pijlen op hen neer. Aan het eind van de ochtend zijn verschillende huizen in de as gelegd en heeft de palissade het begeven. Op het plein wordt lijf aan lijf gevochten.
Dan rent Inés naar de hut die als gevangenis dienstdoet. Daar worden zeven Araucanische leiders bewaakt, die de Spanjaarden enige tijd eerder hadden gegrepen.
Ze vraagt, smeekt, beveelt de bewaker hen het hoofd af te slaan.
“Wat?”
“Hun hoofd!”
“Hoe?”
“Zo!”
Inés pakt hem het zwaard af en de zeven hoofden vliegen door de lucht. Het gevecht neemt een keer. De hoofden veranderen de belegerden in achtervolgers…’
Zo beschrijft de Uruguyaanse schrijver Eduardo Galeano in het eerste deel van zijn trilogie Memoria del Fuego (Kroniek van het Vuur), het heldhaftige optreden van Inés Suárez, zonder twijfel een van de opmerkelijkste vrouwen in de geschiedenis van Latijns-Amerika. Ze is de eerste die zich opgeeft voor het expeditieleger van Valdivia. Ze strijdt en slaapt aan de zijde van Pedro de Valdivia en neemt in de Slag om Santiago zijn plaats in. ‘Het is een kerel,’ roepen de verbaasde en gelukkige Spaanse soldaten als de indianen massaal op de vlucht zijn geslagen. Inés dwingt diep respect af bij de manschappen. En ze zal in haar verdere leven nog stevig van zich doen spreken.
Isabel Allende schetst in haar recente
roman Inés, vrouw van mijn hart, eveneens een indringend en
meeslepend beeld van deze bijzondere Chileense vrouw pp.
93–94
Indios de Guerra, oorlogsindianen, noemden de Spanjaarden de inheemse volkeren die zich bleven verzetten tegen hun autoriteit. De nieuwe machthebbers kregen de Mapuches er niet onder, maar slaagden er op den duur wel in ze terug te dringen ten zuiden van de Río Bío Bío.
In het noorden en midden van het land, en in de Centrale Vallei ten zuiden van Santiago, deelden de koloniale bestuurders het grondgebied op in encomiendas. Militairen, notabelen en adellijke families uit het moederland, die zich op de een of andere manier verdienstelijk maakten in de kolonie, kregen deze grote lappen grond in beheer, inclusief de zorg voor de inheemse bevolking die erop leefde. De bevolking was verplicht een groot deel van de dag op het land te werken in ruil voor een karige vergoeding. In ruil voor hun managementtaken mochten de encomenderos een deel van de opbrengst houden; de rest moesten ze afdragen aan de vertegenwoordigers van de koning.
De eerste anderhalve eeuw leverde Chili als kolonie weinig op. Er waren veel aantrekkelijker delen van het koloniale imperium, dat bestuurd werd vanuit Mexico en Lima. Er was weinig animo bij de Spanjaarden om zich in deze uithoek te vestigen. Mede door de strijd met de Mapuches en ziekten liep de Spaanse bevolking zelfs terug tot nog geen vijfduizend mensen. Een paar nederzettingen hadden enige betekenis als stad of bestuurscentrum. In de eerste plaats de hoofdstad Santiago natuurlijk. Toch had ook daar rond 1615 slechts de helft van de pakweg 350 huizen een pannen dak.
Andere plaatsen van enig belang waren Valparaíso, vanwege de haven, Concepción en Valdivia als handelsnederzetting en bruggenhoofd in het zuiden en La Serena, op de vitale route naar Lima, waar de onderkoning zetelde.
Pas laat in de 17de en vooral tijdens de 18de eeuw kreeg Chili economisch meer betekenis. Op de encomiendas verrezen haciënda’s, grote herenboerderijen met allerlei voorzieningen zoals paardenstallen, een smederij, een klaslokaal en een kerkje. De haciënda kreeg de functie van plattelandsdorp, de don was baas en peetoom tegelijk; en vaak tevens vader en grootvader van de nazaten die hij en zijn zoons bij de inheemse vrouwen verwekten. Deze nieuwe bevolkingsgroep, de mestiezen, kwam goed van pas, want steeds was er een groot tekort aan arbeidskrachten om het zware werk op het land en de haciënda te verrichten.
De ontwikkeling van landbouw en veehouderij zorgde voor stevige economische groei, waardoor er snel behoefte kwam aan meer arbeidskrachten. Tegen het eind van de 18de eeuw kwamen de eerste groepen immigranten uit Europa.
Opmaat naar de onafhankelijkheid
Rond 1800 telde Chili ongeveer een miljoen inwoners. De kolonie was sterk hiërarchisch georganiseerd. Het bestuur, de rechterlijke macht en de sleutelposities in de economie waren zonder uitzondering in handen van Spanjaarden. Direct daaronder stonden de criollos, de in Zuid-Amerika geboren kinderen van Spaanse ouders. Zij hadden veel minder privileges dan hun vaders en konden bijvoorbeeld niet toetreden tot het bestuur. In deze groep ontkiemden de eerste vrijheidsidealen, geïnspireerd als ze werden door de nieuwe ideeën uit Europa over de grondrechten van het individu en de maatschappelijke orde. Ze stoorden zich steeds openlijker aan de arrogante houding van de Spaanse aristocratie en notabelen. De Noord-Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd was voor menig criollo een lichtend voorbeeld.
Onder de mestiezen, inmiddels de grootste bevolkingsgroep, leefde eveneens het gevoel ongelijk en onrechtvaardig te worden behandeld, maar de vrijheidsambities waren minder sterk. Op de onderste trede in de samenleving stond de inheemse bevolking, die nagenoeg rechtenloos was en op allerlei manieren te maken had met discriminatie.
Hollanders en Zeeuwen hebben even geprobeerd om in Zuid-Chili een bruggenhoofd te vestigen. Ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog vielen ze voortdurend Spaanse bezittingen aan in Zuid-Amerika. De West-Indische Compagnie (WIC) wilde graag steunpunten aan de kust van de Stille Oceaan om de Kaaproute veilig te stellen.
De eerste die neerstreek op de Chileense kust was de kaapvaarder Sebastiaan de Cordes. In 1600 maakte hij zich moeiteloos meester van Castro op het eiland Chiloé, omdat de nederzetting nauwelijks werd verdedigd. Uiteindelijk werden de Hollanders weggejaagd door de bevolking en een paar soldaten. Dat gebeurde mede dankzij Inés de Bazán, die als een van de weinigen verzet bood tegen de bezetters en plunderaars. Zo zou ze het kruit van de Hollanders nat hebben gemaakt en hun geweren onklaar, zodat haar medestrijders de aanval konden inzetten.
De Cordes bleef zoeken naar een geschikte plek voor een nederzetting en dacht die even later te hebben gevonden bij het huidige Valdivia. Net nadat de Spanjaarden de locatie hadden moeten verlaten, vanwege voortdurende aanvallen van de Mapuche-indianen, zagen de concurrenten uit de Lage Landen hun kans schoon. Sebastiaan de Cordes landde een paar honderd meter van de huidige Mercado Fluvial. Ze bleven een paar maanden in een kamp dat opgetrokken werd van de palissaden die de Spanjaarden hadden achtergelaten.
Door slim te onderhandelen met de Mapuches en hun de nodige toezeggingen te doen, hadden ze geen last van de inheemse bevolking. Van de Hollandse aanwezigheid zijn geen blijvende sporen meer te zien. Want uiteindelijk moesten ze vluchten voor een overmacht aan Spaanse troepen, die vanuit Concepción waren gestuurd om de nederzetting te heroveren.
Op het hoogtepunt van de Hollandse macht op de wereldzeeën organiseerde de WIC een nieuwe expeditie naar Chili. Deze stond onder leiding van de ervaren VOC-generaal Hendrik Brouwer. Zijn assistent was Elias Herckmans (1596–1644), zeeman, schrijver en dichter, die het tot gouverneur van Paraïba in Noord-Brazilië had gebracht.
In het voorjaar van 1643 kwam de kleine vloot op Chiloé aan, waar ze de Spanjaarden versloegen. Maar het ging om de volgende stap, het veel strategischer gelegen Valdivia. Daar zou Brouwer, net als De Cordes eerder had gedaan, steun regelen van de inheemse stammen. Dat ging niet goed. De indianen verjoegen de Hollanders. Kort daarna stierf Brouwer aan een tropische ziekte. Hij is bij Valdivia begraven. Herckmans nam het bevel over, maar was als leider veel te mild. De indianen geloofden hem niet meer, nadat ze in de gaten kregen dat het de vreemdelingen om edelmetalen was te doen, en niets anders. Noodgedwongen dropen Herckmans en zijn mannen af, terug naar Brazilië.
De vonk in het kruitvat
De maatschappelijke omwenteling en politieke machtsverschuivingen in Europa als gevolg van de napoleontische oorlogen zetten ook de koloniën in Midden- en Zuid-Amerika in vuur en vlam. Moederland Spanje moest z’n meerdere erkennen in de nieuwe grootmachten Groot-Brittannië en Frankrijk. Begin 19de eeuw verschenen er steeds vaker Engelse schepen aan de kusten van de Spaanse koloniën om de belangrijke havens en steunpunten aan te vallen.
Toen de Franse troepen in 1808 Spanje binnenvielen, innamen en daarbij koning Ferdinand II tot troonsafstand dwongen, viel de koloniale bestuursrelatie met het moederland weg. Zoals voorzien in de wet zouden de koloniën tijdelijk hun eigen boontjes moeten doppen. Maar de criollos namen het heft in handen, aangevoerd door liberale en intellectuele voormannen als Bernardo O’Higgins en José Miguel Carrera. Carrera had de leiding van de junta, die in 1810 de macht overnam van de Spaanse gouverneur. O’Higgins werd echter de grote man van de bevrijdingsstrijd.
Verraad
De strijd tussen de royalisten, de voornamelijk conservatieve kringen die de Spaanse koning trouw bleven, en de patriotten duurde ruim twintig jaar en ontwrichtte de koloniale samenleving totaal. In het land werden diverse veldslagen geleverd. De kolonie was verdeeld in gebieden en steden die óf in handen waren van de royalisten óf van de patriotten.
De figuur van José Miguel Carrera was omstreden. Veel criollos moesten niets hebben van zijn autocratische wijze van optreden. De junta zelf was niet overtuigd van zijn militaire capaciteiten. Ze zagen liever Bernardo O’Higgins als legeraanvoerder. De royalisten maakten gebruik van de onenigheid binnen de gelederen van de patriotten en drongen de troepen van La Patria Vieja (het oude vaderland), zoals die korte periode van de eerste republiek al heette, steeds verder terug. Uiteindelijk konden ze in 1814 de macht heroveren, nadat O’Higgins met zijn leger was verslagen bij Rancagua, even ten zuiden van Santiago. Hij wachtte vergeefs op versterkingen die door Carrera waren toegezegd.
Bernardo O’Higgins, vader des vaderlands én bastaard
Hij is onmiskenbaar de grootste historische figuur in Chili: Bernardo O’Higgins (1778–1842), voorganger in de vrijheidsstrijd, president en staatsman. Er is geen persoon waar zo veel straten, pleinen, scholen en instituten naar zijn vernoemd. Boekenkasten vol zijn er inmiddels over de nationale held geschreven en recentelijk is er weer een nieuwe televisieserie over hem gemaakt. O’Higgins blijft de Chilenen boeien, en niet alleen vanwege zijn betekenis als staatsman. Minstens zo interessant is zijn privéleven, omgeven door tal van verhalen en geheimen.
De grote paradox in O’Higgins’ leven was dat deze vader des vaderlands zelf officieel geen vader had. Hij was een onechte zoon van de Ier Ambrosio O’Higgins, gouverneur van Chili (1788–1796) en Isabel Riquelme. Zelf hield Bernardo er ook jarenlang een ‘onmogelijke’ relatie op na met zijn grote liefde Rosario Puga en moeder van zijn enige kind Demetrio. Rosario was reeds op jonge leeftijd getrouwd, maar verliet haar man voor Bernardo. Een voor die tijd even schaamteloze als moedige stap. Bizar genoeg mocht Demetrio ook pas na de dood van zijn vader zijn familienaam dragen. Dat was toentertijd het lot van de huachos, de bastaarden, die in de hogere Chileense kringen sociaal volstrekt niet werden geaccepteerd. Volgens nogal wat studies over Bernardo O’Higgins lag daarin de verklaring voor de verbeten manier waarop hij bezig was met wat hij zelf zag als zijn lotsbestemming.
De Spaanse restauratie duurde een paar jaar en was genadeloos voor de patriotten. Die moesten óf vluchten óf ze belandden in gevangenschap op de Islas Juan Fernández. Bernardo O’Higgins wist te ontkomen naar Mendoza in Argentinië. Daar sloot hij zich aan bij de Argentijnse libertador José de San Martín, die bezig was een bevrijdingsleger te vormen om de Spanjaarden definitief uit Zuid-Amerika te verdrijven. Dat kon alleen door Lima aan te vallen. O’Higgins kreeg de leiding van de Chileense divisie.
De veldtocht van het bevrijdingsleger dwars door de Andes behoort tot de hoogtepunten in de krijgsgeschiedenis van dit continent. De Spanjaarden werden compleet verrast. Op 12 februari 1818 wonnen de patriotten de Slag bij Chacabuco, vlak bij de Chileense hoofdstad. De genadeklap deelden ze datzelfde jaar uit aan de Spaanse troepen en de royalisten in de Slag bij Maipú. Nu was de onafhankelijkheid definitief gevestigd. San Martín werd gevraagd als eerste president, maar hij schoof Bernardo O’Higgins naar voren. Die werd de eerste president van de Republiek Chili.
Guerra del Pacífico, de natie versterkt
De gehele 19de eeuw lag Chili overhoop met de buurlanden Bolivia en Peru. Aanvankelijk vormden de invasie en annexatie van Peru door Bolivia, en de vorming van een confederatie tussen die twee landen, de aanleiding. De Chileense regering wilde geen sterke buur, vlak bij het voor de mijnbouw zo belangrijke noorden; helemaal niet nadat er rijke voorraden salpeter in de Atacama-woestijn waren gevonden. Dit mineraal, op natuurlijke wijze afgezet op de bodem van de zoutmeren, was onontbeerlijk voor het verhogen van de vruchtbaarheid op de Europese akkers. Al in de jaren ’30 van de 19de eeuw maakte Chili aanspraken op het lege gebied, dat voor een groot deel in de buurlanden lag. De Chileense troepen brachten de legers van hun noorderburen een smadelijke nederlaag toe, maar Bolivia behield de Atacama-woestijn. Wel spraken de twee landen af dat de Chileense nitraatondernemingen ongestoord hun werk konden doen, tegen afdracht van exportbelasting.
Naarmate de belangen van de politieke elite in Santiago in de nitraatwinning toenamen, werd een definitieve oplossing voor hen urgenter. Een stevige verhoging van de exportbelasting door de Bolivianen vormde de directe aanleiding voor de annexatie van Antofagasta en omgeving in 1879. Peru koos de kant van Bolivia en daarmee was de ‘Pacifische Oorlog’ of ‘Salpeteroorlog’ een feit.
De marine gaf de doorslag. Opnieuw was die van Chili sterker, net als bij de onafhankelijkheidsstrijd. En nog niet eens vanwege het materiaal, want daarin waren de opponenten in balans. Het waren vooral het strategische inzicht en de heldenmoed van mensen als Arturo Prat, die de doorslag gaven. In de Slag bij Iquique op 21 mei 1879 verloor hij het leven, nadat hij zich weigerde over te geven aan de commandant van het zware, met staalplaten bepantserde Peruaanse vlaggenschip de Huáscar. Zelf had hij het commando over het oude, houten oorlogsschip Esmeralda; geen partij voor de Peruanen dus. Maar met het zwaard in de hand, strijdlustig en tot op het laatst zijn manschappen aanvoerend, ging hij ten onder.
In oktober van hetzelfde jaar veroverde de Chileense marine de Huáscar. Daarmee was het voornaamste wapen van de Peruanen onschadelijk gemaakt. Chileense troepen konden nu aan land gaan bij Arica, waar ze de vijand met overmacht versloegen. Omdat de Peruaanse autoriteiten weigerden de nederlaag te erkennen en opgezweept door de nationalistische sentimenten in Santiago, trok het Chileense leger op richting Lima.
De oorlog duurde bijna vier jaar voort, ten koste van vele duizenden doden en gewonden aan beide kanten. Pas in 1883 erkende Peru zijn nederlaag. Chili kreeg er een derde van zijn grondgebied bij, waaronder de Boliviaanse kust. Sindsdien heeft Bolivia geen eigen haven meer.
Onrustige beginjaren van de republiek
Maar het bleef onrustig in de jonge natie. In het zuiden waren nog hardnekkige haarden van Spaans verzet, terwijl de bestuurlijke en maatschappelijke hervormingen, die O’Higgins inzette, weerstand opriepen. Zo verzetten de grootgrondbezitters en de Kerk zich hevig tegen de vermindering van hun invloed volgens de grondwet, én tegen de stevige verhoging van de belastingen.
Cruciaal in de militaire strategie was de opbouw van een zeemacht. De Argentijnen en de Engelsen hielpen daarmee. Zo konden ze opstomen naar zowel de koloniale hoofdstad Peru als de versterkte steden in het zuiden, die nog in Spaanse handen waren. De geallieerde vloot stond onder leiding van admiraal Lord Thomas Cochrane. In 1820 nam hij Callao in, de belangrijke haven van het onderkoninkrijk Peru, waarmee de dagen van de Spaanse overheersing definitief waren geteld.
In datzelfde jaar nam de marine ook Valdivia in, een van de twee voornaamste bastions van conservatisme in het zuiden. De laatste, Ancud op Chiloé, werd pas in 1826 door admiraal Lord Cochrane veroverd. Daarmee was Chiloé het laatste bruggenhoofd van het Spaanse koloniale imperium in Zuid-Amerika.
Uiteindelijk groeide de financiële crisis als gevolg van de oorlog tegen de Spanjaarden en de royalisten O’Higgins boven het hoofd. In 1823 geloofde hij het verder wel en trad af. Zijn laatste jaren sleet hij in vrijwillige ballingschap in Lima.
De strijd tussen conservatieve en liberale stromingen bleef het land in zijn greep houden. Een handvol nieuwe grondwetten en tien regeringen later, kwam de conservatief Diego Portales. Met strakke hand bracht hij begin jaren ’30 van de 19de eeuw eindelijk weer wat rust. Die periode ging de geschiedenis in als de Autocratische Republiek. De grootgrondbezitters kregen het voor het zeggen en niet te vergeten de Kerk op moreel gebied. Ze werden ondersteund door hoge officieren in de strijdkrachten.
De president had vrijwel onbeperkte volmachten, hoefde niet naar het Congres te luisteren en zijn positie was onaantastbaar. Toch was dit politiek en economisch gezien een vrij stabiele periode. Naast de traditionele landbouweconomie, gebaseerd op de productie van graan en leer voor de export, kwam de mijnbouw op. Zilver en steenkool waren de eerste mijnbouwproducten, maar toen de overvloedige salpeter- en kopervoorraden in Norte Chico waren ontdekt, werd de infrastructuur in razend tempo uitgebreid. Chili was een van de eerste landen in Zuid-Amerika met spoorwegen en telegraafverbindingen.
Door de inspanningen in het noorden verloor Chili wel een groot gedeelte van Patagonië aan Argentinië. Met dat buurland werd in 1881 overeenstemming bereikt over het verloop van de grens langs de waterscheiding in de Andes. Chili kreeg Paaseiland erbij. In het zuiden werden de opstandige Mapuches eindelijk onderworpen aan het centrale gezag. Nu lag dat deel van het land verder open voor kolonisatie en ontwikkeling.
Aan het einde van de 19de eeuw nam de buitenlandse invloed in Chili toe. Duizenden Europeanen, Duitsers voorop, emigreerden naar de kustgebieden, de vruchtbare valleien en naar de meren in Zuid-Chili. Daar legden ze de basis voor de moderne landbouw, fruitteelt, visserij, bosbouw en industrie. Een stad als Valdivia aan de kust, plaatsjes als Puerto Octay, Frutillar en Puerto Varas rond Lago Llanquihue, zijn opgebouwd door ondernemende Duitse immigranten. Ze ademen nog altijd de Duitse cultuur.
Met het uitgeven van grond aan de Duitse immigranten en het binnenhalen van Duitse investeringen in de landbouw en de industrie dacht president José Manuel Balmaceda Fernández weerwoord te geven aan de toenemende Engelse greep op de economie. Britse ondernemingen waren behalve in de nitraatmijnbouw zeer nadrukkelijk aanwezig in de havens, de handel, het bankwezen en de nutsbedrijven van grote steden als Santiago en Valparaíso.
Klassieke machtsstrijd
Balmaceda was de eerste democratisch gekozen president, nadat in 1884 het algemeen kiesrecht was ingevoerd en er een parlement was gevormd; een primeur voor Zuid-Amerika en een illustratie van de modernisering die Chili onderging.
Toch smeulde de machtsstrijd tussen enerzijds de oude, conservatieve grootgrondbezitters, kerkelijke autoriteiten en bankiers en anderzijds de liberale kringen van handelaren, industriëlen, vrije beroepen en intellectuelen.
President Balmaceda, zelf liberaal, maar tevens een rechtgeaarde autocraat in de lijn van Diego Portales een halve eeuw eerder, had moeite met de nieuwe machtsverhoudingen. Zijn autoritaire optreden bij zijn eigen achterban, vooral toen hij zich mengde in de verkiezingen voor het Congres en zelf zijn ministersploeg wilde samenstellen. De liberalen en conservatieven in het Congres vormden een front tegen de eigenzinnige president. Het conflict escaleerde in 1891 toen Balmaceda de begroting weigerde aan te passen, zoals gewenst door het Congres, en dus handelde in strijd met de grondwet.
De president had de steun van de op Duitse leest geschoeide landmacht, het Congres daarentegen van de sterk Brits georiënteerde marine. Een burgeroorlog, en strijd tussen de twee belangrijkste legeronderdelen, was het gevolg.
In Iquique richtten de congressionalisten een regering in ballingschap op, waarbij ze zich verzekerden van de inkomsten uit de nitraatmijnen. De marine stoomde op naar Valparaíso onder het commando van Jorge Montt. Twee bloedige veldslagen waren nodig om het pleit in het voordeel van de congressionalisten te beslechten. Balmaceda vluchtte naar de Argentijnse ambassade en sloeg de hand aan zichzelf, nadat hij een emotionele afscheidsbrief aan ‘zijn’ volk had geschreven.
Parlementaire republiek
Na de overwinning op Balmaceda brak een democratische periode aan onder de naam de Parlementaire republiek. Het Congres was de baas, wat niet betekent dat er geen botsingen waren met de president. Onder Jorge Montt, die zelf president was van 1891 tot 1896, ging het de goede kant op. Hij werkte behoorlijk samen met het Congres, verbeterde de sociale voorzieningen en het onderwijs, en ging verder met de uitbouw van de infrastructuur.
Dankzij de export van nitraat en later koper vond er enige mate van industrialisering plaats, maar de hele economie was wel sterk afhankelijk van de export van mijnbouwproducten. Die sector was ook nog eens in handen van buitenlandse ondernemingen, zodat de Chilenen overgeleverd waren aan de ups en downs van de wereldmarkt en de belangen van buitenlandse investeerders. Wat dat betekent, ervoeren ze toen er in 1914 kunstmest op de markt kwam en de handel in nitraat volledig ineenstortte. De koperindustrie kon dat deels compenseren, maar deze was in handen van twee Amerikaanse bedrijven, Kennecott en Anaconda. De winsten verdwenen naar het buitenland.
Inmiddels was de samenleving en daarmee de politieke arena grondig veranderd.
Met de mijnbouw en de industrie was de arbeidersbeweging opgekomen, en daarmee linksgeoriënteerde politieke partijen. Daar gingen massale stakingen aan vooraf in onder meer de haven van Valparaíso en het noordelijke mijngebied, die in een aantal gevallen meedogenloos werden neergeslagen door politie en leger.
Naast de conservatieven en liberalen kreeg Chili in 1920 als een van de eerste Latijns-Amerikaanse landen een communistische partij, de Partido Comunista Chileno (PCC). De uitgedijde middenklasse verenigde zich in de Radicale Partij, een afsplitsing van de liberalen.
Sterke mannen
De verkiezing van Arturo Alessandri tot president in 1920 markeerde de nieuwe realiteit; de grote massa van arbeiders en de lagere middenklasse in de steden waren doorslaggevend voor de vraag wie het land mocht besturen. Alessandri was de eerste Chileense president, die niet afkomstig was uit de voorname families.
Dat leverde natuurlijk spanningen op. De immens populaire Alessandri kwam met een uitgebreid programma hervormingsmaatregelen, zoals de invoering van inkomstenbelasting, arbeidswetgeving en de scheiding van Kerk en staat. Dat zagen de conservatieven niet zitten. Waar mogelijk zaten ze hem dwars en met steun van hun gunstig gezinde legerkringen dwongen ze de president om te vertrekken.
Na een uiterst chaotisch jaar met verschillende regeringen kon hij weer z’n intrek nemen in zijn geliefde Monedapaleis. Alessandri wist zich nu verzekerd van de steun van Carlos Ibañez del Campo, in die tijd de machtigste figuur binnen de Chileense strijdkrachten. Met zijn steun kon de president zijn hervormingsplannen doorvoeren en de grondwet veranderen met opnieuw meer macht voor de president ten opzichte van het Congres.
Onenigheid tussen de twee sterke mannen leidde in 1927 tot een legercoup van Carlos Ibañez. Hij ontpopte zich tot een klassieke dictator, onderdrukker van de vrijheid van meningsuiting en de macht van het parlement; een autocraat in hart en nieren dus, maar wel een die stond voor de modernisering van de economie. Landbouw en industrie konden zich uitbreiden, het onderwijs werd verbeterd.
De crisisjaren waren dramatisch voor Chili, opnieuw bleek de grote afhankelijkheid van de mijnbouwsector. De dictator moest aftreden en het land raakte anderhalf jaar stuurloos. Als redder van de natie slaagde Alessandri er in 1932 opnieuw in terug te komen aan de macht. Hij kon eindelijk zijn ambtstermijn afmaken. Voorlopig was een eind gekomen aan de politieke rol van het Chileense leger.
Rechts versus links
De rest van de 20ste eeuw ging het in de politieke arena om de klassieke strijd tussen rechts en links, waarbij de Radicalen als centrumrechtse middenklassenpartij steeds meer opschoven naar het rechtse blok. Later kwam daar, in het midden van het politieke spectrum, de jonge christendemocratische partij bij. Die was als volkspartij wat meer linksgeoriënteerd. De middenpartijen bepaalden welke regering er kwam. Tot begin jaren ’60 was dat rechts, met dan weer presidenten uit de Radicale Partij, dan weer uit de Conservatieve Partij. Zij legden de nadruk op versterking van de economie, door stevig te investeren in de basisindustrie, de energievoorziening en in de visserijsector.
De Duitssprekende minderheid wist te bewerkstelligen dat Chili gedurende de Tweede Wereldoorlog tot januari 1943 neutraal bleef; daarna koos Chili de kant van de geallieerden.
Na de oorlog werd de Amerikaanse invloed steeds sterker, maar ook links won terrein. Tijdens de Koude Oorlog leidde dat tot verscherpte tegenstellingen. Zo leidde een snel ingevoerde wet op de bescherming van de democratie tot grootscheepse vervolging van leden en sympathisanten van de communistische partij; geheel in lijn met de McCarthy-paranoia in de VS. Op links was arts en socialist Salvador Allende Gossens een rijzende ster. In 1958 verloor hij nipt van de conservatieve Jorge Alessandri. Inderdaad: de zoon van Arturo.
Om een overwinning van links te voorkomen, kozen centrumrechtse en conservatieve kiezers bij de volgende verkiezingen massaal voor de christendemocraat Eduardo Frei. Zij kwamen echter bedrogen uit, want Frei kwam met een uitgesproken progressief programma. De twee hoofdpunten waren een ingrijpende agrarische hervorming, die erop neerkwam dat alle landgoederen groter dan 180 ha konden worden onteigend, en de ‘Chilenisering’ van de waardevolle koperindustrie. De staat kreeg 51 procent van de zeggenschap daarover en wist zich zodoende te verzekeren van voldoende inkomsten om het sociale programma te financieren. Frei zette op dat terrein in op betere arbeidsvoorwaarden, de vaststelling van een wettelijk minimumloon en beter onderwijs.
Radicale veranderingen
Halverwege de jaren ’60 nam rechts het roer weer over en werden de sociale programma’s stopgezet. Langzamerhand polariseerde de samenleving, met als logisch gevolg dat links, verenigd in de Unidad Popular (Volksfront) simpelweg op basis van een getalsmatige overmacht – hoe klein ook – van de sympathiserende kiezers de macht kon grijpen. Salvador Allende was in 1970 de eerste socialistische president van Chili. De onrechtvaardigheid in de samenleving en de uitzichtloosheid voor de arme kleine boeren en de afgepeigerde arbeiders vormden voor zijn regering de voornaamste argumenten om in te zetten op radicale veranderingen. Eerst werd de koperindustrie volledig genationaliseerd zonder enige vorm van compensatie. ‘De Amerikaanse multinationals hebben lang genoeg verdiend aan de exploitatie van Chili’s minerale rijkdommen en het volk uitgebuit,’ was de reactie van de president. Later kwamen ook banken, verzekeringsmaatschappijen, vervoersondernemingen en industrieën in handen van de staat. De aangescherpte landhervormingswet pakte de grootgrondbezitters aan: iedere haciënda groter dan 80 ha werd onteigend, waardoor er in één klap een einde kwam aan het grootgrondbezit, dat de maatschappelijke verhoudingen in Chili zo lang had bepaald.
Even had Allende het economische tij mee; de economie groeide, de salarissen en lonen stegen en meer mensen kwamen aan het werk. De overheid pompte een vermogen in de economie met de sociale programma’s, die onder meer lage prijzen garandeerden voor openbaar vervoer, brandstoffen en basisvoedselproducten, en het opkopen van private ondernemingen. De staatsschuld steeg enorm, wat geen probleem was zolang de koperprijs hoog bleef. Toen deze in 1972 dramatisch daalde, en de wereldeconomie inzakte, kwam de regering in de problemen. De inflatie schoot omhoog en dus de kosten van levensonderhoud. Binnen enkele maanden was er een economische crisis; mensen verloren hun baan, de prijzen schoten omhoog, er ontstond zelfs voedselschaarste, mede bewust gecreëerd door de bazen.
De oppositie spon garen bij het zware weer waarin de Volksfrontregering was beland, mede door de spanningen binnen de coalitie. Vooral de Movimiento de Izquierda Revolucionaria (MIR), die nog radicalere hervormingen wilde, was voor Allende een nachtmerrie. Internationaal verhoogde de Amerikaanse regering de druk op Allende, geschokt als ze was door de ‘schaamteloze’ nationalisatie van Amerikaanse ondernemingen en bang als ze was voor de totale marxistische machtsovername.
De Chileense regering werd op alle mogelijke manieren gedwarsboomd. Ze kon geen leningen meer krijgen bij internationale banken, de export van Chileens koper werd geboycot. Later is bekend geworden dat de CIA achter de schermen een aanslag op Allende voorbereidde en bovendien de oppositie hielp met een destabilisatieprogramma van ongeveer 8 miljoen dollar om de Chileense regering ten val te brengen.
In het najaar van 1972 liepen de spanningen verder op door een staking van transportbedrijven, waardoor het goederenverkeer helemaal stil kwam te liggen. Ondanks pogingen van de regering om zelfs historische treinen in te zetten voor het transport nam de schaarste in de winkels en op de markt dramatische proporties aan. Er heerste chaos door illegale grondbezettingen, terroristische acties van grootgrondbezitters en aanslagen van daarop reagerende linkse groeperingen.
In de zomer van 1973 escaleerde de situatie nadat Allende de presidentsverkiezingen weer had gewonnen, maar de oppositie de meerderheid in het parlement had.
Het land bleek niet meer bestuurbaar. Er braken opnieuw bazenstakingen uit, de onrust onder de middenklasse en de strijdkrachten nam toe, mede door opruiende berichten in de media. Om de rust en orde te herstellen, moest Allende zijn kabinet enkele keren veranderen. Op het laatst hadden drie hoge militairen zitting in het kabinet. Generaal Augusto Pinochet was op de achtergrond al een machtsfactor van betekenis, die de president ogenschijnlijk steunde. Wat Allende niet wist, was dat er in het diepste geheim een legercoup werd voorbereid, waar alle onderdelen van de strijdkrachten en de politie aan meededen.
Allende
Voor velen is Salvador Allende de martelaar en nog altijd de volksheld. Voor anderen de man die Chili bijna in de afgrond sleurde met z’n economische wanbeleid en de toenemende invloed van de communisten in zijn regering.
Feit is dat zijn regering in zwaar weer terechtkwam toen de grote buitenlandse multinationals werden genationaliseerd en het grootgrondbezit vrijwel werd afgeschaft. Ondanks de steun die Allende genoot van het gewone volk, kon hij niet op tegen de goed georganiseerde conservatieve oppositie uit binnen- en buitenland.
Allende was een realist. Hij wist voor welke koers hij koos en wat daar de gevolgen van konden zijn. Hij heeft meermalen gezegd dat hij het de moeite waard vond te sterven waarzonder het niet de moeite waard is te leven.
‘Ik zal niet aftreden. Geplaatst in een historisch ogenblik, zal ik de trouw van het volk met mijn leven betalen,’ sprak hij in zijn radiotoespraak, vlak nadat hij van de coupplegers te horen had gekregen dat hij het land moest verlaten.
‘En ik zeg u dat ik de zekerheid heb dat het zaad, dat wij het waardige bewustzijn van duizenden en duizenden Chilenen hebben aangereikt, niet voorgoed zal kunnen worden weggemaaid. Zij zullen ons kunnen onderwerpen, maar de sociale processen worden niet tegengehouden door de misdaad of door het geweld.
Arbeiders van mijn vaderland: ik geloof in Chili en in zijn toekomst. Anderen zullen dit grijze bittere moment te boven komen, waarop het verraad probeert ons zijn wil op te leggen. Geef niet op te beseffen dat, veel eerder vroeg dan laat, de brede landen zich opnieuw zullen openen waarlangs de vrije mens gaat om een betere maatschappij te bouwen. Leve Chili, leve het volk, leve de arbeiders! Dit zijn mijn laatste woorden. Ik heb de zekerheid dat mijn offer niet vergeefs zal zijn.’
De radio viel weg, de bommen vielen, Allende was dood...
Militaire dictatuur
In de vroege morgen van 11 september 1973 namen tanks in de straten van Santiago strategische posities in. De omgeving van het presidentiële paleis werd hermetisch afgesloten. President Allende kreeg de opdracht zelf af te treden in ruil voor een vrijgeleide naar het buitenland. Dat weigerde hij tijdens een emotionele radiotoespraak, waarin hij in bedekte termen afscheid nam van het Chileense volk. Vroeg in de middag bombardeerde de luchtmacht het paleis en trokken speciale eenheden het gebouw binnen, dat op een aantal plekken in brand stond. Allende lag in zijn werkkamer, ‘zijn hoofd bijna doormidden gekliefd’ door het schot waarmee hij zelfmoord had gepleegd. Althans zo luidde het relaas van de brigadegeneraal die de aanval leidde. Dat is altijd de officiële verklaring gebleven.
Vuile oorlog
Chili werd de dagen na de coup op een brute wijze gewaar wat de militairen in petto hadden. Willekeurige aanhoudingen op straat, gerichte razzia’s in woonbuurten, op scholen en universiteiten, bij bedrijven en overheidsinstellingen; stelselmatig pakten ze iedereen op, die actief sympathiseerde met het Volksfront. Het Chileense volk begon aan de zwartste episode van zijn geschiedenis. Zo’n zevenduizend mensen werden gedetineerd, het merendeel opgesloten in het voetbalstadion van de hoofdstad. Een deel werd daar, na te zijn verhoord, geëxecuteerd. Een ander deel kwam terecht in de speciale martelcentra op diverse plekken in het land en is nooit meer teruggekomen. In het hele land namen de militairen en de politie sleutelposities in. De avondklok werd ingesteld. Het Congres werd ontbonden, oppositiepartijen en vakbonden werden verboden, de media aan banden gelegd. Een waar schrikbewind heerste in het land met de geheime dienst Dina als meest gevreesd instituut. Duizenden Chilenen vluchtten naar het buitenland, vooral naar Mexico, Spanje en Frankrijk, maar ook in België en Nederland kwamen Chileense ballingen terecht.
Economisch wonder
Met ijzeren hand hervormde de militaire regering de economie. De meeste genationaliseerde ondernemingen en staatsbedrijven werden geprivatiseerd, de overheid werd grondig gesaneerd, subsidies en importtarieven werden afgeschaft. Alles geheel volgens het recept van de monetaristen, een neoliberale economische school, die z’n goeroe had in de persoon van Milton Friedman. Deze hoogleraar aan de Universiteit van Chicago had de nieuwe sleutelfiguren op de ministeries van Economische Zaken en Financiën als student gehad. Met de ‘Chicago boys’ aan het roer ontwikkelde de Chileense economie zich tot de meest open markt van Midden- en Zuid-Amerika.
Eind jaren ’70 waren de macro-economische cijfers zo gunstig, dat in internationale kringen lovend werd gesproken van het Chileense economische wonder. In die kringen was weinig oog voor de keerzijde van dat wonder. Kind van de rekening was de stadsbevolking, zoals gewoonlijk de arbeiders, maar nu ook de gewone ambtenaren en de middenstand. De armoede onder de arme stadsbevolking nam schrikbarende vormen aan; in dat opzicht kreeg Chili weer alle karakteristieken van een derdewereldland. Vijftig procent van de rijkdom was in handen van slechts tien procent van de bevolking.
Pinochet was op het hoogtepunt van zijn macht. Hij voelde zich zelfs zo sterk dat hij in de Grondwet van 1980 had laten vastleggen dat hij tot 1988 zou aanblijven. Dan kreeg de bevolking in een referendum het laatste woord om te bepalen of de militaire regering door moest gaan of dat er verkiezingen zouden komen.
In de jaren ’80 keerde het economische tij. De schuldencrisis, die in de rest van Latijns-Amerika nog veel harder toesloeg, trok Chili mee. Het vertrouwen daalde, de export liep terug, bedrijven gingen over de kop en de werkloosheid liep snel op.
Al snel kreeg Chili weer te maken met de eerste grootschalige protesten, deze keer van de allerarmsten in de sloppenwijken van de grote steden. Pinochet kon die niet neerslaan, omdat de wereld nadrukkelijk meekeek. De internationale verhoudingen waren veranderd. Chili lag onder vuur bij mensenrechtenorganisaties en buitenlandse regeringen, zelfs de Amerikaanse, drongen bij Pinochet aan op democratische hervormingen.
De Chileense leider voorzag nog geen vuiltje aan de lucht en verwachtte het referendum ruim te kunnen winnen. Dat bleek een grote misrekening, want na een succesvolle ‘No’ campagne van de gezamenlijke oppositie koos een meerderheid van de Chilenen voor verandering. In het jaar dat volgde tot aan de nieuwe presidentsverkiezingen liet de dictator nog wel even snel een amnestiewet vastleggen om zichzelf en zijn militaire bondgenoten in de toekomst te vrijwaren van eventuele aanklachten wegens schending van mensenrechten.
December 1989 was voor Chili een memorabele maand. De oppositie, verenigd in de Concertación de los Partidos por la Democracia met hun kandidaat de christendemocratische leider Patricio Aylwin, won overtuigend de verkiezingen.
Drie maanden later kreeg het land weer een democratisch gekozen bestuur.
Een nieuw begin
De overgang verliep verder vrij geruisloos door de economische wind, die de nieuwe regering mee had. Onder het motto ‘Groei met gelijkwaardigheid’ zette de democratische regeringscoalitie het neoliberale economische beleid voort, maar met aanpassingen. Zo kregen bepaalde sectoren, zoals de landbouw, de tuinbouw en de visserij enige bescherming, zodat investeringen – vooral ook buitenlandse – daar plaats konden vinden. De economie stond er florissant voor, hetgeen de Chileense regering aardig wat krediet in binnen- en buitenland opleverde. Aylwin kon daardoor werken aan de verbetering van het onderwijs en de gezondheidszorg voor de ‘gewone’ Chilenen; twee sectoren die tijdens de dictatuur ernstig waren verwaarloosd.
Met de nodige omzichtigheid pakte Aylwin de kwestie van de mensenrechten aan. De ‘Nationale Commissie voor Waarheid en Verzoening’ ging onderzoek doen naar de moorden en verdwijningen tijdens het militaire regime. Toen het rapport van de commissie in 1991 uitkwam, was dat enerzijds een grote overwinning voor de democratische rechtsstaat, maar anderzijds een bevestiging van de tragische periode, die het volk achter de rug had. Ruim 2000 moorden door leger en politie werden bewezen geacht, zeker 1000 mensen waren ‘verdwenen’, en velen waren gemarteld en gevangengezet. Nabestaanden van de slachtoffers kregen enige vorm van compensatie. Het grote probleem was echter om de schuldigen te berechten.
Het fenomeen Pinochet
In december 2006 overleed de Chileense oud-dictator Pinochet. De emotionele reacties van zowel voor- als tegenstanders tot zelfs bij zijn begrafenis maakten duidelijk wat deze man heeft losgemaakt in de kwart eeuw dat hij het wel en wee van de Chilenen bepaalde. Nog altijd is zijn persoon uiterst controversieel. Er zijn er die hem op handen dragen omdat hij het land heeft gered van de chaos en het communisme. Er zijn er die hem haten tot op het bot voor wat hij de linkse slachtoffers van zijn regime heeft aangedaan.
Pinochet zag het als zijn heilige missie om het vaderland te ‘verlossen’ van de ‘marxistische samenzwering’. Tot aan zijn dood heeft hij volgehouden slechts zijn plicht te hebben gedaan. Hij heeft nooit spijt betuigd. Vooral dat laatste nemen zijn slachtoffers en de nabestaanden van hen die omkwamen hem kwalijk.
De man was een potentaat van de allerbovenste plank, en manipulator bovendien. Alleen al de perfide wijze waarop hij zijn juridische vervolging en berechting dacht te ontspringen is legendarisch. Eerst drukte hij de amnestiewet erdoor en toen hij zijn ambt als opperbevelhebber in 1998 beëindigde, liet hij zich benoemen tot Congreslid voor het leven. Zijn positie was schijnbaar onaantastbaar, zoals bleek toen hij datzelfde jaar in Londen werd gearresteerd op last van de Spaanse onderzoeksrechter Baltasar Garzón, die hem de marteling van en moord op Spaanse burgers ten laste legde. Het politieke en juridische steekspel waarbij de Britse, Spaanse en Chileense regering waren betrokken, was maandenlang voorpaginanieuws in de hele wereld. Zijn vriendschap met Iron Lady Margareth Thatcher en zijn slechte gezondheid – voorgewend of niet, wie zal het weten – voorkwamen dat de Britse regering hem meteen uitleverde. Na een halfjaar kon hij eindelijk vertrekken naar Chili onder voorwaarde dat hij daar zou worden berecht. Eenmaal op zijn geboortegrond kon hij plotseling lopen als een kievit. Zijn trouwe aanhangers bereidden hem een grootse heldenontvangst. Onder het motto ‘hij is een schurk, maar wel ónze schurk’ was de stemming kortstondig in zijn voordeel. Het Congres wilde hem levenslange immuniteit garanderen, president Lagos durfde zijn handen niet te branden.
Halverwege 2000 draaide de stemming om door de discussies die weer oplaaiden over het uitblijven van straffen voor de begane misdaden. Pinochet kreeg nu in eigen land aanklachten voor moorden en vermissingen aan zijn broek en het spel over zijn ‘slechte’ gezondheid begon opnieuw. Totdat in 2002 de Hoge Raad hem niet in staat achtte om berecht te worden wegens zijn geestelijke gezondheid. De gewezen dictator legde zijn functie als Congreslid neer, vermoedelijk als onderdeel van de ‘deal’. Nog eenmaal schoffeerde hij zijn tegenstanders met de mededeling dat hij de politiek verliet met een ‘schoon geweten’.
Mensenrechten
De verwerking van het verleden, met name de kwestie van de moorden en de verdwijningen tijdens de dictatuur, bleef een belangrijk aandachtspunt in de jaren ’90 en de eerste jaren van het nieuwe millennium. De achtereenvolgende regeringen van christendemocraat Eduardo Frei jr. en socialist Ricardo Lagos hadden de handen vol aan het dossier Pinochet, ook al boekten ze vooruitgang om andere militairen en politiefunctionarissen voor de rechter te brengen. Zo was er in 1995 een grote doorbraak met de veroordeling van generaal Manuel Contreras en brigadier Pedro Espinoza, alsmede voormalige leden van de carabineros en de geheime politie. Enkele officieren kregen levenslange gevangenisstraf wegens bewezen betrokkenheid bij martelingen en moorden.
Privatisering en modernisering van het bestuur, verbetering van de gezondheidszorg en het onderwijs en vooral armoedebestrijding stonden de afgelopen vijftien jaar hoog op de agenda. Freis kabinet lanceerde een nationaal programma voor het uitbannen van de armoede. Lagos ging met veel aplomb de strijd aan met de werkloosheid. En met resultaat. De werkgelegenheid is sterk toegenomen, evenals de lonen en de salarissen. Chili geldt samen met Brazilië als de economische tijger van Latijns-Amerika. Toch bleek tijdens de economische crisis in Azië in 1998 hoe kwetsbaar de overwegend op export gerichte economie nog altijd is.
Dankzij de economische groei is de sociale zekerheid verbeterd en zijn de pensioenen royaler geworden. De infrastructuur is verder gemoderniseerd, het openbaar vervoer efficiënter gemaakt. Met de aanleg van nieuwe wegen en tunnels onder bijvoorbeeld de oude rivierlopen zijn het verkeersinfarct waar Santiago mee kampte en zeker ook de enorme milieuvervuiling aangepakt.
Onderwijs
De vooruitgang op sociaal gebied gaat minder snel. De gezondheidszorg in ziekenhuizen en klinieken is sterk verbeterd en veel toegankelijker voor mensen met een krappe beurs. De leerplicht is uitgebreid van acht naar twaalf jaar en er is veel moeite gedaan om onderwijzers en leraren te werven. Een universitaire studie is niet uitsluitend meer weggelegd voor kinderen van de rijken sinds de overheid in ruime mate beurzen verschaft. Toch is het verschil in kwaliteit tussen het openbare en particuliere onderwijs nog altijd zorgwekkend, hetgeen zorgt voor de structurele tweedeling in de samenleving. Wie geld heeft, kan goed onderwijs krijgen.
De laatste jaren nemen de protesten tegen de achterstand in het openbare onderwijs toe. Manifestaties van de pinguïnos – zo genoemd vanwege hun schooluniformen – zijn vrijwel dagelijks in het nieuws. Scholieren en studenten leggen het onderwijs plat, leerkrachten gaan in staking voor betere salarissen en pensioenen, meer beurzen en betere onderwijsvoorzieningen. Ze willen vooral dat de decentralisatie van het onderwijs, ingevoerd onder het militaire regime van Pinochet om het ‘linkse’ staatsonderwijs te ontmantelen, ongedaan wordt gemaakt. Sinds de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het besteden van de onderwijsgelden, is het onderwijs verslechterd, zeggen ze. Opmerkelijk is dat de studenten en leerkrachten van de openbare scholen en universiteiten steeds vaker bijval krijgen van hun collega’s bij de particuliere onderwijsinstellingen. De solidariteit neemt toe.
Emancipatie
Voor het zwaar katholieke Chili is de legalisering van echtscheiding een enorme doorbraak geweest. Sindsdien hoeven echtgenoten bij het huwelijk niet meer opzettelijk hun naam verkeerd te spellen, zodat een eventuele scheiding op juridische gronden gemakkelijker is uit te spreken. Het heeft prompt geleid tot een extreme steiging van het aantal echtscheidingen; in 2007 bijvoorbeeld 40 procent meer dan de jaren ervoor. Zo hoog was de ‘nood’ dus blijkbaar.
Ook veilig vrijen met condooms is tegenwoordig een issue waar openlijk over kan worden gesproken. Tegelijkertijd toont de actuele discussie over de vrije beschikbaarheid van de morning-afterpil aan meisjes vanaf 14 jaar aan hoe streng katholiek de Chilenen, en vooral hoe machtig de katholieke Kerk en de conservatieven nog zijn. Abortus en de gelijke behandeling van homoseksuelen blijven helemaal uiterst gevoelige onderwerpen.
Op het gebied van de vrouwenemancipatie zijn er wel successen geboekt. Ricardo Lagos was de eerste president die vrouwen in zijn kabinet opnam en op hoge posten bij ministeries en de rechterlijke macht benoemde. De gelijke behandeling is nu bij wet geregeld. De overwinning van de socialiste Michelle Bachelet bij de presidentsverkiezingen van januari 2006 is natuurlijk de beste illustratie van de grote veranderingen die in korte tijd in Chili hebben plaatsgevonden.
Als gescheiden moeder en vooral als slachtoffer van de dictatuur belichaamt president Bachelet veel van waar de Chileense samenleving mee worstelt: de sociale emancipatie en het verwerken van het traumatische verleden. Dat zijn de twee grote thema’s in haar beleid. Ze heeft de afgelopen jaren geprobeerd Chili socialer en rechtvaardiger te maken. Haar vader is door de militairen vermoord en samen met haar moeder heeft ze in haar studententijd persoonlijk de repressie moeten ondergaan.
Het verleden de juiste plek geven blijft bijzonder moeilijk in het nog altijd gespleten Chili. Dat heeft Bachelet moeten ervaren. De amnestiewetgeving is een hot issue. Intussen lopen veel beulen en moordenaars nog vrij rond. Het verleden komt wel steeds openlijker in het publieke debat terug, bijvoorbeeld met het inrichten van een museum voor de slachtoffers van de dictatuur en de nieuwe feiten rond de moord op de populaire zanger Victor Jara en de lijkschouwing die volgde.
Toekomst
De economische crisis als gevolg van de wereldwijde recessie heeft de sociale hervormingen zo goed als onmogelijk gemaakt. Bovendien zijn de grote problemen structureel van aard en moeilijk aan te pakken zolang de socialisten en de christendemocraten in de brede regeringscoalitie tot elkaar zijn veroordeeld. Daarom zijn de presidentsverkiezingen van december 2009 interessant, zeker nu er een nieuwe, jonge politieke leider binnen de Concertación is opgestaan.
Volgens plan zou Eduardo Frei, leider van de christendemocraten (DC), de volgende presidentskandidaat van de Concertación zijn. De 36-jarige Marco Enriquez-Ominami uit de socialistische partij (PS) heeft zich daar niet bij neergelegd en is uit de partij gestapt om als onafhankelijke kandidaat de verkiezingen in te gaan. Enriquez-Ominami is vooral mateloos populair onder de jonge kiezers, omdat hij hun taal spreekt en zich bedient van moderne sociale communicatienetwerken als Facebook en Twitter. De onafhankelijke kandidaat heeft milieu, sociale en vooral onderwijshervormingen als speerpunten in zijn beleid. De snelheid waarmee de jonge politicus inliep op de gedoodverfde ‘winnaars’ Frei en Sebastián Piñera belooft veel voor de verkiezingsstrijd. Chili is weer eens rijp voor politieke verandering, zo zeggen de commentatoren. Aanvankelijk werden daarom aan de succesvolle en schatrijke zakenman Sebastián Piñera van de rechtsliberale Renovación Nacional (RN) de beste kansen toegedicht. Met de opmars van Enriquez-Ominami is dat niet meer zo zeker.
Bestuur en politiek
Staatsvorm:
Presidentiële republiek.
President:
Michelle Bachelet, gekozen in 2006 voor vier jaar (Partido Socialista).
Regeringscoalitie:
Partido por la Democracia, Partido Demócrata Cristiano, Partido Socialista, Partido Radical.
Overige politieke partijen in het parlement:
Unión Demócrata Independiente, Renovación Nacional.
Wetgevende macht:
Congreso Nacional, bestaande uit twee kamers met als leden:
• 48 senatoren, waarvan 38 gekozen en 10 benoemd, allen voor acht jaar;
• 120 gedeputeerden, gekozen voor vier jaar.
Staatkundige indeling van Chili:
12 regio’s plus de hoofdstadregio (Santiago), verdeeld in
51 provincies. De regio’s zijn genummerd van noord naar zuid:
I. |
Tarapacá, hoofdstad Iquique |
II. |
Antofagasta, hoofdstad Antofagasta |
III. |
Atacama, hoofdstad Copiapó |
IV. |
Coquimbo, hoofdstad La Serena |
V. |
Valparaíso, hoofdstad Valparaíso |
VI. |
Libertador General Bernardo O’Higgins, hoofdstad Rancagua |
VII. |
Maule, hoofdstad Talca |
VIII. |
Bío-Bío, hoofdstad Concepción |
IX. |
La Araucanía, hoofdstad Temuco |
X. |
Los Lagos, hoofdstad Puerto Montt |
XI. |
Aysén del General Carlos Ibáñez del Campo, hoofdstad Coihaique |
XII. |
Magallanes y Antártica Chilena, hoofdstad Punta Arenas |
XIII. |
Santiago, hoofdstad Santiago |