Charlie Babbitt stond klaar om keihard in de slag te gaan, om al de straattrucs, de sluwe manieren van aanval en verdediging te voorschijn te halen die hij in die tien jaar dat hij er alleen voor gestaan had geleerd had. Hij en Rain Man zouden deze ontmoeting winnen; dat wil zeggen, als Raymond zijn rol uit zijn hoofd geleerd had en wist hoe hij hem spelen moest. Die vermaledijde zieleknijpers zouden er gauw genoeg achter komen dat ze te veel hooi op hun vork genomen hadden, toen ze het opgenomen hadden tegen de gebroeders Babbitt. Wie had er tenslotte een meer gerechtvaardigde aanspraak op Raymond, het een of andere tehuis voor gehandicapten of zijn bloedeigen broer?
Maar toch, toen hij de knop van de lift indrukte in de ondergrondse garage van het Roxbury Drive-gebouw, moest Charlie zichzelf nog eens moed inspreken. Wie is nummer een? Wij zijn nummer een. Het gevreesde duo. Ze zagen er vlot uit in hun Italiaanse pakken uit Las Vegas, met de eendere stropdassen. Indrukwekkend, twee kerels om rekening mee te houden. Charlie dwong zich tot een glimlach en pakte zijn aktentas wat steviger onder de arm toen de lift kwam.
Op de deur van het kantoor zat een eenvoudige koperen plaat waarop stond PHILIP MARSTON, ARTS. Charlie duwde de deur open en hield hem open, zodat Raymond het eerst naar binnen kon. Raymond bleef, zoals gewoonlijk, in de deuropening staan, zodat hij de doorgang blokkeerde. Doordat Raymond hem in de weg stond, kon Charlie hem niet volgen de deur door; hij kon alleen maar over de schouder van zijn broer gluren.
'O, meneer Babbitt?' Die afgemeten Britse stem weer, die op de band van Charlies antwoordapparaat stond. Marstons elegante secretaresse, een knappe verschijning, die van top tot teen ouderwetse doelmatigheid uitstraalde. Het kantoor, dat volmaakt bij haar paste, ademde ook een sfeer van rustige, voorname luxe. Verschoten sits op de stoelen, maar waardevolle prenten aan de muur. Het onvermijdelijke aquarium met tropische vissen. Zou elke psychiater in Amerika een aquarium in zijn kantoor hebben, vroeg Charlie zich af. Raymond knikte. Hij was meneer Babbitt. 'Hebt u trek in koffie?' vroeg de jonge vrouw beleefd. Ze had een dienblad in haar handen, met twee kopjes, een porseleinen potje, room en suiker. Raymond schudde zijn hoofd. Geen koffie.
'Gaat u zitten, alstublieft. We zijn zo klaar.' En weg was ze, het privé-kantoor van Philip Marston, arts, in. Charlie volgde Raymond naar het kantoor en ze gingen zitten. Charlie greep deze gelegenheid aan voor een bemoedigend toespraakje-in-de-rust met zijn broer. 'Goed. weet je alles nog?' 'Natuurlijk weet je dat.'
'Nee, geen "natuurlijk". We zeggen niet voortdurend "natuurlijk."' 'Natuurlijk niet.'
'Dus. Alles blijft rustig. De handen zijn rustig. De stem is rustig. Niet in het rond zitten kijken.' En hier deed Charlie Raymonds angstige gedraai met zijn hoofd na. 'Geen aantekeningen. Geen snel gepraat. En, natuurlijk, geen wat?' 'Geen gefluister,' dreunde Raymond op. 'Niet spellen, niet werpen. Niet slaan.'
Charlie gaf zijn broer een goedkeurend knikje. 'En als ze naar je hand vragen?' Hij keek veelbetekenend naar Raymonds verbonden hand.Raymond legde zijn beide handen op een denkbeeldig stuur en beeldde zwijgend het besturen van een denkbeeldige auto uit. Volmaakt. Ze zaten gebeiteld. Glimlachend streek Charlie de revers van zijn broer glad en trok de knoop van zijn stropdas wat aan. 'Je gaat het maken,' zei hij zacht tegen hem. 'Je zult maken dat ik trots op je kan zijn.' Nu gespte hij Raymonds riem los en trok de band van zijn broek omlaag van zijn borst naar zijn middel. Hij gespte de riem weer vast. Hij haalde een kam te voorschijn en trok een nette scheiding in Raymonds haar en kamde het chique model er weer in. Kijk eens aan! Om door een ringetje te halen. Raymond pakte de kam uit de hand van zijn broer en haalde hem door Charlies haar, waarbij hij het hele model in de war maakte. Toen gespte hij Charlies riem los en trok de tailleband van zijn broek zo hoog op als hij hem krijgen kon. Zo! Om door een ringetje te halen. 'Potentieel,' zei Raymond.
Charlie grinnikte en deed zijn aktentas open. Al Raymonds spullen zaten erin, alles wat hij altijd meedroeg in zijn rugzak. 'Mooi, het zit hier allemaal in. Als je iets begint te missen, of eraan begint te denken, kijk je gewoon naar mijn aktentas. Dan weet je dat het in orde is en dat we het bij ons hebben. Zie je? De sokken, de tv., alle notitieboeken.' Hij haalde het rode eruit en liet het aan Raymond zien. 'Hier heb je bij voorbeeld de Lijst van Ernstig Letsel.' Charlie sloeg de bladzijden snel om, tot hij ten slotte bij zijn eigen naam kwam. 'Charlie Babbitt is nummer achttien. In 1988.' Naast Charlies naam had Raymond netjes een sterretje getekend, een asterisk, wat betekende: ziet voetnoot. Charlie keek onder aan de bladzijde. Daar stond het sterretje weer en ernaast de woorden: 'Het is Charlie Babbitt vergeven. 18 Juli 1988.' Vergeven. Charlie staarde naar de woorden tot ze wazig werden. Vergeven. Jezus, wat betekende dat veel! Hij wilde het ogenblik delen met zijn broer. Maar toen Charlie weer opkeek, zat Raymond naar het aquarium te kijken. 'Zielig,' mompelde Raymond tevreden. 'Zielige vissen.' 'Hoe... hoeveel hoor je?' vroeg Charlie zacht. Maar Raymond, die helemaal in de vissen verdiept was, antwoordde niet. 'Ray, kijk me eens aan.'
Iets van de dringende klank in Charlies woorden moest tot Raymond doorgedrongen zijn, want hij keek op van de vissen en keek zijn broer aan. Charlies woorden kwamen er langzaam en met grote moeite uit, heel anders dan zijn gewone brutale en zelfverzekerde manier.
'Als ik... iemand nodig had... om mee te praten. Over iets belangrijks... alleen maar voor vandaag...' Hij keek Raymond recht in de ogen. Hoeveel kon zijn broer begrijpen van wat Charlie probeerde te zeggen? 'Kun je naar me luisteren? Wil je proberen echt te luisteren? Voor één keertje maar?' Raymond hield zijn hoofd schuin en dacht over de vraag na. Toen begon hij te knikken en hij knikte bijna een minuut lang, terwijl Charlie geduldig wachtte tot hij op zou houden. Toen hij ten slotte ophield, sprak Charlie heel zacht, maar de pijn in zijn ogen was onmiskenbaar. Dit was van het grootste belang voor hem.
'Ray, ik weet niet wat ik wil. Dat zit vast in de familie, hè?' Het bittere grapje ontging Raymond, maar Charlie had ook niets anders verwacht. 'Er is niets op de wereld dat ik wil,' vervolgde Charlie met een stem die een beetje haperde. Hij voelde zich zo verward, zo verloren, zo wanhopig. Alles wat hij zichzelf nooit toegestaan had te voelen. Charlie Babbitt had altijd geweten niet alleen wat hij hebben wilde, maar ook hoe hij kon zorgen dat hij het kreeg. Nu lag zijn hele waardenstelsel in stukken aan zijn voeten. 'Dus... waar moet ik heen?' vroeg hij Raymond. Er waren vragen waarop Raymond Babbitt het juiste antwoord wist. Hoeveel tandestokers liggen er op de vloer? Hoe laat gaat Wapner de lucht in in de centrale tijdzone? Oostelijke zone? In de zone langs de Grote Oceaan? Hoeveel geld had een zekere deelnemer gewonnen bij Rad van Avontuur en wanneer en met welk goed antwoord? Maar hij wist geen antwoord op de vraag van Charlie Babbitt.
En Charlie Babbitt wist het. Maar toch, hij klampte zich wanhopig vast aan wat hij van Raymond had dat uitsluitend van hem was. Vergiffenis. Niemand was ooit van de Lijst van Ernstig Letsel af gekomen behalve Charlie Babbitt. Dat moest toch iets betekenen. En het stond daar, zwart op wit in het rode notitieboek. Charlie las het verlossende woord nog eens.
De secretaresse van dokter Marston kwam de kamer weer in. Ze zag de twee broers naast elkaar zitten. De oudste van de twee zag er onberispelijk uit; zijn haar was netjes gekamd, zijn ogen keken intelligent de wereld in. Maar de jongste, die autistische jongen, met dat verwarde haar, gekleed in een karikatuur van een pak als dat van meneer Babbitt, zat met doffe ogen in een rood opschrijfboekje te staren. Arme stumper. 'Als u klaar bent, meneer Babbitt, zal de dokter nu met uw broer praten,' zei ze zakelijk. Tegen Raymond. Raymond knikte en stond op. Hij trok zijn jasje recht, zoals hij Charlie zo vaak had zien doen. Hij draaide zich om naar zijn broer en wenkte hem met een hoofdbeweging. Tegen Charlie zei de secretaresse op een lief, neerbuigend mama-toontje: 'Zullen we voor jou eens iets halen? Appelsap? Seven-Up?'
Even kon Charlie niet anders dan haar aanstaren, terwijl een ironische lachbui in hem opwelde, die hij met moeite wist te onderdrukken. Hij stond op, streek zijn haar glad, liet zijn broek zakken naar de normale taillehoogte en pakte zijn aktentas.
'Whisky-soda,' zei hij tegen de verbijsterde secretaresse toen hij langs haar heen het heilige der heiligen van dokter Marston binnenging. Maar inwendig was het gelach gemengd met een gevoel van triomf. Hij had Raymond zo ver gebracht; alleen hij had zijn leven op een punt gebracht waar hij een wereldwijze Britse secretaresse voor de mal kon houden. Drie ironische hoeraatjes voor Charlie Babbitt! Hij voelde zich bemoedigd, klaar voor alles wat er op hem af zou kunnen komen.
Dokter Bruner zat bij dokter Marston in het kantoor. Ze zaten te wachten, de deskundigen.
'Goedemorgen, Raymond,' zei dokter Bruner. 'Wat een mooi pak. Heel gedistingeerd.'
Op dat compliment gaf Raymond geen antwoord, maar zijn ogen schoten van de ene kant naar de andere kant in het kantoor van Marston: de Degas aan de muur, de hoge boekenkasten, propvol dikke boeken. Honderden en nog eens honderden boeken.
'Raymond, dit is dokter Marston.' In tegenstelling met zijn elegante omgeving, leek dokter Marston een heel gewone vent te zijn. In plaats van een pak droeg hij gewoon een vrije- tijdshemd en een broek, geen stropdas, geen jasje, en hij had zijn mouwen opgerold. Hij was jonger en knapper dan dokter Bruner.
'Zijn die... zijn die allemaal van u?' vroeg Raymond. 'Hij bedoelt de boeken,' hielp Charlie. 'Hij zat al de boeken te bewonderen.'
'O, dus jij houdt van boeken?' De stem van dokter Marston was warm en geruststellend.
'O, Raymond is dol op lezen,' zei dokter Bruner. 'En hij onthoudt ieder woord. Het is echt opmerkelijk.' Raymond zei niets en het leek Charlie het beste dat hij zelf ook zijn waffel hield. Dicht.
'Dat is nogal een verband, Raymond,' zei dokter Bruner. De moed zonk Charlie in de schoenen. Daar gaan we. 'Hoe heb je je hand bezeerd?'
Er viel een pauze waarin Charlie zijn adem inhield. Als Raymond het verhaaltje niet precies zo vertelde als ze het gerepeteerd hadden...
'In papa's auto,' zei Raymond, net zoals ze het gerepeteerd hadden. 'Toen ik het portier dichtsloeg, kwam ik er met mijn hand tussen. Hier.' En hij wees naar de rug van zijn hand. 'Juist.' Marston ging met zijn rug tegen de leuning van zijn stoel zitten en nam hen allebei taxerend op. Toen sprak hij rechtstreeks tot Charlie. 'Meneer Babbitt, zoals u weet is dit vanmorgen geen gerechtelijke handeling. Geen advocaten, geen rechter, alleen de mensen die... om Raymond geven.' Pas op. Iets in de stem van dokter Marston bracht Charlie in hoogste staat van paraatheid en deed al zijn wantrouwen bovenkomen.
'Het valt niet mee om dit te zeggen, meneer Babbitt,' vervolgde de dokter, 'maar...'
'U hebt een besluit genomen,' viel Charlie hem kwaad in de rede. Zijn mond was een strakke lijn en zijn lichtbruine ogen schoten vonken van woede. Hij keek nijdig naar Marston en daarna naar Bruner; ze waren hem aan het insluiten, net als hij altijd gedacht had. Ze dachten dat hij geen kans zou hebben tegen hen. Nou, dan zaten ze er verdomd ver naast! Hem zouden ze niet intimideren.Dokter Marston schudde zijn hoofd, maar toch las Charlie het teken aan de wand, eenvoudig en duidelijk. Je verliest, klootzak, stond er. Ze zouden hem zelfs geen kans geven. Ze stelden er geen belang in hoe ver Raymond gekomen was of hoe hij nu met de wereld en zichzelf kon leven. Je verliest. Nou, hij mocht doodvallen als hij het zo gemakkelijk op zou geven. Er waren nog een paar ronden te boksen voor Charlie Babbitt uitgeteld was.
'Ik ben geen rechter en jury,' zei Marston zacht. 'Ik ben dokter. Die een aanbeveling doet aan een hof. Wallbrook is een uitstekende voorziening,' vervolgde Marston. 'Dokter Bruner is een gerespecteerd vakman. Erg gerespecteerd, moet ik u zeggen. De afwijking van uw broer is levenslang. En nauwkeurig gedocumenteerd, kan ik eraan toevoegen.' Charlie stond op. Zijn gezicht stond ondoorgrondelijk, zijn stem was ijskoud. 'Mooi. Kom mee, Ray, deze knapen verspillen onze tijd. Laten we een partijtje gaan honkballen. Ik zie u wel voor de rechter, heren.'
'Wacht even, jongen,' zei dokter Bruner. 'Deze man probeertje te helpen om iets te begrijpen. Niemand hier is je vijand.'
'Ja, dat klopt.' Charlie sprak op afgebeten, verachtelijke toon. 'Niemand wil mij opsluiten voor de rest van mijn leven.' Nu gaf hij zijn woede de vrije loop. 'Maar als ze dat wel zouden doen, dan is er maar één in deze kamer, in deze wereld die naast me zou staan! Die man daar!' Alle ogen wendden zich naar Raymond, die het t.v.-toestelletje uit Charlies aktentas gevist had en met volle overgave bezig was een ander kanaal op te zoeken. Hij zag er nauwelijks uit als een held.
'En als jullie denken dat jullie hem mij afkunnen nemen, dan wordt het een gevecht op leven en dood!' 'Hou op met je verkooppraatjes, Charlie,' zei dokter Bruner rustig, maar met veel gezag. 'weet je, jongen, je kunt van je vader zeggen wat je wilt, maar hij was niet te trots om de waarheid onder ogen te zien. Watje broer betreft.' 'Trots, hè?' gromde Charlie driftig. 'De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. Ray is met mij in zes dagen verder gekomen dan met u in twintig jaar, godverdomme! En dat kunt u niet verwerken! En zó is het!'
De manier waarop Marston en Bruner elkaar aankeken sprak boekdelen. Toen wendde dokter Marston zich tot Raymond. 'Ray, dat moet nog eens een trip geweest zijn met je broer. Wat is er gebeurd?'
Zonder op te kijken van zijn teeveetje zei Raymond: 'Ik heb papa's graf gezien. En ik heb gekaart. En ik heb Charlie Babbitt uit gemaakt met honkballen. En ik heb de auto bestuurd...' 'Zoooo, nee maar!' Dokter Marston lachte. 'Het duizelt me van dat reisje van jou.' Hij vroeg Charlie: 'Hij heeft autogereden?'
Voor Charlie het uit kon leggen, viel Raymond in de rede. Hij kwam nu helemaal los en vertelde enthousiast over de afgelopen, opwindende dagen. 'Hard! En ik heb een prostituée ontmoet en...'
'Vertel me eens over die dame.' Dokter Marstons wenkbrauw schoot plagend omhoog.
'Die dame heet Iris. Ze is mooi.'
Charlie begon zich onbehaaglijk te voelen. Niets van wat Raymond eruit flapte had deel uitgemaakt van het zorgvuldig gerepeteerde kletspraatje. Gokken, snelle auto's en vrouwen van lichte zeden. Dat waren nauwelijks zaken die getuigden van broederliefde en zorg voor de autistische man. Het liep allemaal helemaal verkeerd! Zó was het in werkelijkheid niet! Maar hij durfde Raymond niet in de rede te vallen; Joost mocht weten waar dat weer toe zou kunnen leiden. 'Waar heb je Iris ontmoet, Raymond?' vroeg dokter Bruner. 'Waar je de drankjes drinkt.'
'In een bar,' zei Bruner en Raymond knikte. Een bar. 'Hoe wist je dat ze een prostituée was, Raymond?' 'Dat zei Charlie Babbitt. Hij zei een prostituée is aardig voor mannen voor geld. Hij zei dat geld de mensen aardig maakt. Hij gaf me geld om aan haar te geven...' Nu was Charlie wel verplicht tussenbeide te komen. 'Ze zou alleen maar met hem dansen. Het was volslagen onschuldig!' 'Weet jij wat Raymond doen zou als een mooi meisje haar armen om hem heen sloeg?' vroeg Bruner streng.
'Hij zou met haar dansen!' schreeuwde Charlie.
Zowel Marston als Bruner glimlachte, maar Raymond zei rustig: 'Ik heb met Susanna gedanst.'
Het was moeilijk te zeggen wie meer verbaasd was, de dokters of Charlie. Susanna? Waarom had ze hem dat niet verteld?
'Niet zoals Charlie Babbitt,' voegde Raymond eraan toe. Alle hoofden draaiden Raymonds kant op en dokter Marston vroeg: 'Wat betekent dat, Raymond?'
Dat was een verontrustende vraag. Raymonds handen zochten elkaar en werden ineengewrongen, een zeker teken dat hij onrustig was en angstig begon te worden. Hij begon heel snel te spreken; de woorden tuimelden nu eens haastig over elkaar heen, dan weer vielen er angstige pauzes tussen. 'Charlie Babbitt... hield me akelig vast. Hij bleef me maar vasthouden... vooruit, broers... doen dit soort dingen, en... het is geen... homogedoe...' Terwijl hij sprak, werd Raymond steeds zenuwachtiger en zijn kleine lijf begon te kronkelen en te beven. 'Ernstig letsel... ernstig letsel en ik zou... en ik zou Ernstig Letsel nummer één zijn in... in... 1988... en...' Nu draaide Raymond zich om en keek Charlie recht aan. 'En... we zijn... geen... we zijn geen... broers.' 0, Jezus! Ik heb het verpest op alle mogelijke manieren. Ik heb het allemaal fout gedaan, alles! dacht Charlie met een plotseling, verlammend inzicht. Voor de eerste keer zag hij de andere kant van de medaille, de slechte uitwerking die hij op Raymond gehad had tegelijk met de goede. Hardop zei hij, met intens verdriet: 'Ik dacht... dat het me vergeven was.' 'Soms,' zei Raymond.
Soms. Met een zucht die uit het diepst van zijn hart kwam wendde Charlie zich tot dokter Bruner en probeerde het uit te leggen. 'Ik heb het fout gedaan. Ik heb geprobeerd hem te dwingen me te omhelzen. Ik dacht dat ik... degene was... die door kon breken... kon maken dat hij zijn broer zou omhelzen... een meisje kussen.'
'Ik hèb een meisje gekust!' zei Raymond triomfantelijk. Een zucht van verbazing ging door de kamer. 'Heb jij Iris gekust?' vroeg Charlie ongelovig.
Raymond schudde zijn hoofd. 'Susanna. In de lift. Nadat we gedanst hadden.'
Er viel een korte stilte terwijl de drie mannen dit mirakel overdachten. Toen zei dokter Marston vriendelijk: 'Dus jij hebt een meisje gekust. Vertel me eens, Raymond, wat voor gevoel was dat?' 'Het was nat.'
Dat was een hele mooie. Charlie veroorloofde zich een triomfantelijk lachje, dat Marston zag en begreep. 'Raymonds afwijking is misleidend,' zei de dokter tegen Charlie. 'Voor ons allemaal. We willen allemaal die ene zijn. Dat maakt deel uit van je charme, Raymond.' Raymond knikte instemmend.
' Je vond het fijn om een poosje weg te zijn uit het tehuis, hè? Was het leuk?' Weer een knik.
'Maar nu is het tijd om terug te gaan,' zei Marston met zachte, maar besliste stem.
Helemaal niet! Over Charlie Babbitts lijk! 'Hoor eens!' Charlie sprong overeind, met een woedend gezicht. 'We hebben het geld van de dokter niet nodig en zijn vaderlijk advies evenmin. Doe je ogen open! Ray en ik, wij redden het prima.'
Dokter Bruner, die een poosje niets gezegd had, boog voorover en keek Raymond doordringend aan. Hoe prima redden ze zich eigenlijk? Het werd tijd om dat uit te zoeken. 'Vertel me nog eens, Raymond. Hoe heb je je hand bezeerd, echt?'
Raymonds ogen ontweken de blik van de dokter. 'Natuurlijk was het portier van papa's auto... en het was...' brabbelde hij.
'"Natuurlijk" betekent dat hij bang is,' zei Bruner tegen Marston. 'Bijna alsof hij...'
'Hij liegt,' viel Charlie hem in de rede. 'Voor mij. Het was helemaal mijn fout. Het gebeurde toen ik mijn armen om hem heen geslagen had. Ik hield hem te stijf vast en ik wilde hem niet laten gaan. Ik dacht dat als ik hem maar gewoon vasthield... in mijn armen... we echt contact zouden krijgen.
Dat hij... misschien... zou begrijpen dat ik om hem geef. Maar hij werd gek. Beet bijna zijn eigen hand af.' Charlie wendde zich tot dokter Marston; zijn ogen en stem smeekten. 'Mijn fout. De mijne. Ik heb ervan geleerd. Ik beloof...' Maar dokter Bruner stond op, terwijl hij bedroefd zijn hoofd schudde en Charlie wist met een afschuwelijke zekerheid dat hij verloren had. Het was zowat voorbij. 'Je wilt wel, Charlie, maar het water is te diep.' Bruner had gelijk, zowel in theorie als in de praktijk. Raymonds afwijking was iets dat alleen deskundigen ten volle konden begrijpen of behandelen. Zelfs met alle goede wil van de wereld ging dit Charlies krachten te boven. Maar er zat ook ironie in dit gebeuren, kostelijke ironie. Het meest indrukwekkende facet van Raymonds optreden op deze hoorzitting was niet dat hij gedanst had, of autogereden, of gekaart, of een meisje gekust. Nee, het was dat hij gelogen had. Gelogen om Charlie Babbitt, zijn broer, te beschermen. Omdat autistische mensen niet liegen. Liegen veronderstelt een doel, een bedoeling, een oogmerk dat bereikt moet worden, iets om te winnen, een reden om te liegen. Autistische mensen zoals Raymond, zelfs op hoog niveau functionerende autisten, hebben niets van dit alles. Ze maken geen plannen; ze vertellen geen leugens.
Zowel dokter Bruner als dokter Marston herkende dat onmiddellijk, hoewel Charlie dat niet weten kon. En beide dokters realiseerden zich dat er een echte band ontstaan was tussen de gebroeders Babbitt, dat Raymond werkelijk contact gekregen had met een ander mens. Het was een wonder. Een wonder misschien, maar wel tijdelijk. Net als de kikker in de put in het klassieke algebra-vraagstuk kan iemand die autistisch is zo nu en dan een paar sprongetjes omhoog maken, naar de bovenrand van de put, maar het kan niet anders of hij valt weer terug. In het vraagstuk komt de kikker ten slotte uit de put, maar in werkelijkheid lukt dat de autistische mens nooit. De put is te diep, de kikker te zwaar gehandicapt.
Aan dokter Bruner nu de taak Charlie dit te bewijzen. Hij liep naar Raymond toe, die het kostbare teeveetje dat Charlie
voor hem gekocht had zenuwachtig vastklemde, en boog zich over zijn stoel heen. 'Raymond. Wat wil je?'
De reactie was snel en voorspelbaar. Raymond werd onmiddellijk nog meer in verwarring gebracht. Hij wrong zijn handen meedogenloos. Zijn kleine lijf trilde en maakte krampachtige bewegingen in zijn stoel. Zijn ogen rolden van de ene kant naar de andere.
Als Bruner een levende, ademende demonstratie wilde van een gehandicapt persoon, dan had hij die. Maar hij wilde meer. Hij wilde het feit eens en voorgoed duidelijk maken, niet alleen aan zijn collega Marston, maar ook aan Charles Babbitt. Er bestond geen genezing voor een afwijking zoals die van Raymond. Iets anders te geloven, iets anders te hopen, was zowel vruchteloos als schadelijk en van geen enkel nut voor Raymond Babbitt. 'Zeg me eens, Raymond, wat wil je?' Luider nu. Raymond kronkelde zich in zijn eenzame doodsangst; hij was niet in staat te denken of te spreken. Hij probeerde Charlie aan te kijken, maar Bruner was omgelopen naar de andere kant van zijn stoel om Charlie aan Raymonds blik te onttrekken.
Raymond maakte jammerende geluidjes en had moeite met ademhalen. Hij was in hoog tempo bezig alle greep op zichzelf te verliezen, zich terug te trekken in die verborgen wereld van beschermende rituelen, waaruit Charlie hem met zoveel moeite had geprobeerd weg te trekken. 'Kijk me aan!' beval dokter Bruner. 'Wat wil je?' 'Hou op!' gilde Charlie wanhopig. 'Het maakt hem gek! En dat weet hij!' Met een woedende blik naar Bruner beriep hij zich op dokter Marston.
Maar Marston zat met wetenschappelijke nieuwsgierigheid naar Raymond te kijken. 'Wat is het? Waar komt dit door?' 'Vragen naar wat hij wil,' antwoordde Charlie. 'Daar houdt hij niet van.'
Dokter Bruner hield aan; hij was van plan deze demonstratie tot het uiterste voort te zetten, om de hopeloze diepte van Raymond Babbitts handicap te peilen en bloot te leggen als bewijs.
'Je moet het me vertellen, Raymond,' hield hij aan, toen Raymond begon met het paranoïde gefluisterfluisterfluister. 'Je moet het me nú vertellen. Wat wil je?' Raymond was weg, helemaal weg, zo ver in zijn eigen binnenste dat niets hem op dit ogenblik kon bereiken. Hij gleed van zijn stoel op de vloer, nog steeds fluisterend, op zijn knieën, en wiegde voorover en achterover, voorover en achterover, terwijl zijn donkere ogen absoluut niets zagen. En nu begonnen zijn tanden te klapperen en begon zijn hele lichaam te rillen, alsof een ijzige kou uit de diepte der aarde door Raymonds vlees drong tot in het merg van zijn arme botten. 'Het is niet dat hij er niet van houdt,' legde dokter Bruner aan dokter Marston uit. 'Het maakt hem bang. Verlamt hem. Omdat hij het niet weet.'
Tijdens dit alles ging het gefluister van Raymond door, maar nu werd het iets luider, nauwelijks genoeg om gehoord te worden. Maar ze konden het horen.
'C-h-a-r-l-i-e... C-h-a-r-l-i-e... C-h-a-r-l-i-e...' spelde Raymond. Het was een magische bezwering, een beschermende bezwering.
'Hij weet het,' zei Charlie, terwijl hij rakelings langs dokter Bruner heen liep om bij zijn broer te komen. Charlie knielde naast zijn broer op de vloer en stak zijn hand uit om hem zachtjes aan te raken. Maar voor zijn hand bij Raymonds gezicht kwam herinnerde Charlie het zich en trok hem weg. 'Ray. Kijk me aan. Alsjeblieft!' smeekte hij. Tergend langzaam hief Raymond zijn bevende hoofd op en keek zijn broer in het gezicht. Ze waren maar enkele centimeters bij elkaar vandaan.
'Vertel me eens, Ray.' Charlie zei het heel zachtjes, bijna fluisterend. 'Want ik wil het echt weten. Wat wil je?' Raymond keek Charlie in de ogen. 'Wat wil jij, Charlie Babbitt?'
Charlie glimlachte naar zijn broer en schudde zijn hoofd. 'Nee, wat wil jij, Charlie?'
Raymond aarzelde heel even, toen zei hij: 'Nee. Wat wil jij, Charlie?'
'Ik wil... jou.'Charlie stond op en keek de beide dokters aan, de sjacherende straatvechter en de geleerde mannen. 'Dus,' bekende hij met een wrang glimlachje. 'Ik heb mijn broer nodig.' Het was voor het eerst in zijn hele leven dat hij toegaf iemand nodig te hebben. En hij wist in zijn hart dat het geweigerd zou worden.
'C-h-a-r-l-i-eeee,' zei Raymond, omdat Charlie daar altijd om moest lachen. 'C-h-a-r-l-i-eeee.'
Charlie liet zich weer op zijn knieën vallen, dicht bij Raymond. Een sterk gevoel van genegenheid overspoelde hem en, vreemd genoeg, gaf het gevoel hem kracht en deed het hem tegelijk de strijd opgeven. Het gevecht was nu echt voorbij. En Charlie was niet de verliezer; Raymond was de winnaar. In het gevecht om Raymond dat tussen hen plaatsgevonden had, had dokter Bruner hun Raymond op zijn slechtst laten zien, net zoals Charlie hem op zijn best had laten zien. En dat was allebei Raymond: de beste èn de slechtste. Raymond zou teruggaan naar Wallbrook, waar ze wisten wat hij nodig had en voor hem zouden zorgen. Maar hij zou teruggaan met herinneringen die hij daarvoor niet gehad had, ervaringen waaraan hij terug kon denken en die hij opnieuw kon beleven. De honkbalwedstrijd, toen Rain Man de Hamer uit gemaakt had. Dansen in een lift. Een kus. De grote en glorieuze overwinning aan de blackjacktafels in Las Vegas. En herinneringen aan een broer, Charlie Babbitt. Nee, Charlie. 'Luister eens,' zei Charlie langzaam tegen Raymond, 'misschien halen ze je wel bij me vandaan.'
Iedereen zag dat Raymond daarover nadacht. Toen stak hij zijn hand in zijn zak en haalde zijn portefeuille te voorschijn. Hij haalde er die verbleekte en verkreukte foto uit, die nu ook nog vol watervlekken zat van zijn verblijf op de bodem van een badkuip. Het was een schattige foto - de achttienjarige Raymond en de tweejarige Charlie. Rain Man en Charlie. Broers. Hij gaf Charlie de foto en stak zijn hand uit om Charlies vingers eromheen te sluiten. Hij raakte Charlie aan. Charlies hand in die van Raymond. In stilte tikten de seconden voorbij. Tranen welden op in Charlies ogen. Tranen van verdriet en genegenheid. Tranen om het afscheid van een
broer, zelfs al wist hij zeker dat dit niet de laatste keer was dat ze bij elkaar geweest waren, dat Charlie hem op zou komen zoeken en dan - wat zouden ze daarvan genieten! De gebroeders Babbitt, kerel, het dappere duo, de onverslaanbare combinatie, zouden er weer op uitgaan!
Toen dokter Bruner zag dat de broers elkaars handen vasthielden en dat hun voorhoofden elkaar raakten, glimlachte hij. Die twee waren maar een week samen onderweg geweest, maar zelfs in die heel korte tijd had Raymond Charlie blijkbaar veel goed gedaan.