De terugrit naar Los Angeles ging vlug voorbij. De lucht die langs de Buick cabriolet stroomde was heet en droog, maar niet onaangenaam. Susanna zat naast Charlie voorin; Raymond zat achterin en keek beurtelings naar buiten naar het woestijnlandschap en naar een cowboyfilm op zijn kleine draagbare t.v.-toestel. De hand waar hij zo lelijk in gebeten had was nu netjes door Susanna verbonden. Van tijd tot tijd boog Raymond naar voren tussen de voorstoelen om Charlie eraan te herinneren dat hij beloofd had met hem naar een wedstrijd van de Dodgers te gaan. In Los Angeles. Gingen ze daarom niet allemaal naar Los Angeles? Om de Dodgers te zien spelen? Charlie Babbitt had het gezegd. Charlie had die belofte, die hij een week geleden gedaan had, bijna vergeten, maar nu bevestigde hij Raymond dat ze een bezoek aan het Dodger Stadion zouden brengen. 'Wat in het vat zit...' zei hij. Het zat beslist in het vat voor Raymond. Elke spier in Charlies lichaam schreeuwde om rust. Het leek of hij dagen niet geslapen had, want hij en Susanna waren de hele nacht met de liefde bezig geweest. Hoe vaak zouden ze tenslotte de gelegenheid hebben het bed in te duiken in een tweepersoonssuite in een chic hotel? Maar al was hij moe, Charlie voelde zich lekker. Hij had zijn borgtochtsom in zijn zak, zijn meisje weer aan zijn zij, zijn broer op de achterbank; het casino had hem niet in kleine stukjes aan de vissen gevoerd. Het leven was tenslotte toch zo beroerd nog niet.
Eén keer liet hij Raymond zelfs met de Buick rijden. Vijf minuten. Er was geen verkeer op de weg; de auto reed niet meer dan dertig kilometer per uur. Charlie had zijn voet op het gaspedaal, maar Raymond had het stuur in zijn handen en op de achterbank zat Susanna hysterisch te lachen.'Je zit achter het stuur, man. Let op de weg,' waarschuwde Charlie.
'Ik ben... een uitstekend... chauffeur,' zei Raymond. In Santa Monica zetten ze Susanna bij haar flat af en gingen op weg naar Charlies huis. Charlie woonde in een bescheiden flat in een van het miljoen flatgebouwen in Spaanse stijl waarmee de zijstraten van Los Angeles vol zijn. Ze zien er allemaal eender uit. Een hoge avocadoboom laat beurse, oneetbare vruchten vallen op de terracotta dakpannen. Een centrale binnenplaats met een zwembad omgeven door handvormige tuberoosbladeren en de ronde, blauwe bloemschermen als ze bloeien. Soms is het geen blauwe tuberoos; dan is het oranje clivia. Maakt niet uit.
Alle flats op de begane grond komen op de binnenplaats uit. Alle flats op de eerste en tweede verdieping komen uit op een balkon dat op het zwembad uitkijkt. Er is geen derde verdieping. De flats, waarvan het ontwerp geïnspireerd is op de Spaanse koloniale tijd, hebben allemaal muren van pleisterkalk, namaak bakstenen, open haarden en minuscule keukentjes. Het enige verschil is de huur en die is gebaseerd op de geografie; je betaalt voor de ligging van de buurt. Charlies flatje was aan de buitenkant van Brentwood, nog net zo dichtbij dat het dezelfde postcode had, dus de huur was astronomisch.
Charlie duwde de voordeur open voor Raymond en worstelde zich met de koffers in zijn handen langs hem heen, waarbij hij tegen de rugzak van Raymond opbotste. Raymond stond onbeweeglijk in de deuropening rond te kijken. 'Wonen we hier?' vroeg hij eindelijk. 'Ze hebben natuurlijk het bèd verzet.'
'Ray, ik woon hier,' antwoordde Charlie rustig. 'Waar woon ik?'
'Jouw kamer is daar.' Charlie wees naar het kleine extra kamertje, dat hij soms als logeerkamer en soms als kantoortje gebruikte. Er stond een bureau met wat mappen, een paar stoelen, maar het bed zat opgevouwen in een bedbank. Raymond schuifelde erheen om een kijkje te nemen. Onmiddellijk bezorgheid.
'Iemand heeft natuurlijk het bed gestólen. Mijn kamer... is... zonder... zonder... hij is bedloos. Ik zal... bèdloos... zijn... in...'
'In 1988.' Vulde Charlie aan met een glimlach, die Raymond iets scheen te kalmeren. 'Jij krijgt de wonderkamer. Waarin de bank in een bed verandert. Dan schuiven we het onder het raam. Je hebt graag dat het onder het raam staat. Precies... goed.'
Raymond dacht erover na en vond het aanvaardbaar. Maar meteen diende zich nog een probleem aan. 'Natuurlijk zijn mijn boeken...'
'Goed.' Charlie knikte beslist. 'We zullen boeken halen. Ga naar binnen om een lijst te maken. Van wat we nodig hebben.'
Dat ging er goed in. Raymond ging enthousiast zijn kamer binnen, liet zijn rugzak afglijden en diepte er het juiste opschrijfboek uit op. Hij vond het fijn om lijsten te maken; lijsten waren geruststellend, behalve de Lijst van Ernstig Letsel en de Lijst van Onheilspellende Gebeurtenissen. Charlie liep meteen naar zijn antwoordapparaat om zijn telefoontjes af te luisteren. De digitale teller gaf drie aan. Hij drukte op de terugspoel- en daarna op de afspeelknop. 'Dit is de bevestiging van het gesprek van de heer Raymond Babbitt met dokter Marston,' zei een stem met een afgemeten Brits accent. Blijkbaar een dure secretaresse. Morgenochtend tien uur. Roxbury Drive vier-vijf-nul. Tot dan.' Klik. Mooi. Hij had dit gesprek verwacht.
'Hoi, ik ben het.' Susanna's lieve stem kwam zacht uit de telefoon. 'Ik wou even... ik hoopte dat jullie goed thuisgekomen waren, jongens. Zodoende. Ik hoop dat alles goed is met jullie.' Klik. Alleen het horen van haar stem gaf hem al een fijn gevoel.
'Mag ik nu tv. kijken?' riep Raymond uit de kamer ernaast. 'Meneer Babbitt, met Walter Bruner.' De laatste boodschap kwam als een volslagen verrassing voor Charlie. 'Ik zit in het Bonaventure-hotel. Ik denk dat wij eens moeten praten.' Klik.
0, shit! Bruner! Charlie was niet klaar voor Bruner. Charlie voelde de moed in zijn schoenen zinken. Hij had niet verwacht dat de psychiater helemaal hierheen zou komen om hem op te sporen. Maar, bij nader inzien, waarom niet? Er stond hier meer dan drie miljoen op het spel. Voor zo'n bedrag zou Charlie met zijn neus een pinda helemaal naar Nieuw-Zeeland duwen. Met een balletrokje aan. Het was alleen maar dat Wallbrook nu zo ver weg leek, alsof het lang geleden was, in een ver verleden. Charlie associeerde Raymond niet meer met Wallbrook. Ze waren broers. Nadat Charlie dokter Bruner in diens hotel gesproken en een afspraak voor een bezoek gemaakt had, had hij alleen nog tijd om te douchen, zich snel te scheren en een sporthemd en spijkerbroek aan te trekken. Raymond zat in zijn kamer tevreden op zijn bedbank naar herhalingen van t.v.-spelletjes te kijken en maïs-chips te eten.
Toen dokter Bruner bij de flat aanbelde, liet Charlie hem met tegenzin binnen en keek over de schouder van de dokter om zich ervan te overtuigen dat Bruner geen knokploeg meegebracht had om Raymond met geweld weg te halen. Maar de dokter was helemaal alleen en hij leek zelfs niet boos te zijn. Hij kwam de flat binnen met een vriendelijke glimlach en één vraag. 'Raymond?' 'In die kamer.'
Dokter Bruner liep naar de deuropening van Raymonds kamer en keek naar binnen. Hij zag er gezond, ongedeerd en helemaal als Raymond uit. Hoewel dokter Bruner nota nam van het feit dat Raymonds hand verbonden was, zei hij niets. 'Kunnen we ergens onder vier ogen praten?' vroeg de psychiater. 'Buiten.'
De twee mannen stapten naar buiten de binnenplaats op en lieten de deur op een kier staan, zodat Charlie Raymond kon horen als zijn broer iets nodig had.
'Ik zal meteen ter zake komen,' zei de dokter resoluut. 'Op dit moment ontmoet mijn advocaat jouw advocaat. Om hem uit te leggen... hoe de feiten liggen.'
'Hoe de feiten liggen,' herhaalde Charlie, zonder zijn stem te verheffen.
Bruner knikte en stak zijn hand in zijn zak. Hij haalde er een officieel uitziend document uit en stak het Charlie toe, die ernaar keek, maar het niet aanraakte. 'Dit is een tijdelijke ondertoezichtstelling, die jou, op straffe van rechtsvervolging, verbiedt Raymond ergens anders heen te brengen. Tot na de hoorzitting.'
De dokter keek de jongeman scherp aan, maar Charlies gezichtsuitdrukking veranderde niet. Hij mocht barsten als hij van plan was zich door deze zieleknijper van zijn stuk te laten brengen.
'Weet je, Charlie,' vervolgde dokter Bruner, 'als de hoorzitting voorbij is, zal Raymond gedwongen in Wallbrook opgenomen worden. Voor de eerste keer in zijn leven. En dat heeft hij aan jou te danken.'
Charlies kin ging strijdlustig omhoog. 'Dat maakt de rechter uit, niet?'
'De rechter luistert naar de psychiatrisch onderzoeker. Zijn naam is dokter Marston. Je zult hem morgenochtend ontmoeten.'
'Fantastisch. Misschien dat die knaap niet vooringenomen is.' Maar Charlie kreeg weer dat zware, moedeloze gevoel, diep in zijn buik. Ze begonnen hem met zijn allen in te sluiten; die zieleknijpers trekken allemaal één lijn. 'Ik heb hem dozen vol dossiers over Raymond gegeven,' zei dokter Bruner, met de schaduw van een glimlach. 'Dozen vol. Dit is geen dubbeltje op zijn kant, jongen. Het is een formaliteit. Je broer is een ernstig... gehandicapt individu. Is dat je niet opgevallen?'
'Nou, u zou hem nu eens moeten zien,' blafte Charlie heftig. 'Wat hij kan. Hij... hij glimlacht, verdomme!' 'Ik weet het,' antwoordde Bruner. 'Susanna heeft het me verteld.'
Susanna? Wat was er in godsnaam aan de hand? 'Ik heb haar vandaag opgezocht,' legde de psychiater uit. Zij denkt dat Raymond vooruitgegaan is.' Hij glimlachte. 'Ze denkt zelfs dat jij vooruitgegaan bent. Ik hoop dat ze gelijk heeft. Wat jou betreft. Watje broer betreft, tsja, ik weet dat het makkelijk is je door je enthousiasme mee te laten slepen.
Verandering van omgeving, nieuwe avonturen, en het kan erop lijken dat ze opbloeien. Tijdelijk.'
Charlie voelde de boosheid in zich opwellen. Wat wist deze knaap van de dagen die hij met Raymond doorgebracht had? Geen fluit! Hij was er niet eens bij geweest! Hij had helemaal niets gezien!
'Ze blijven op een punt in hun ontwikkeling steken,' vervolgde de dokter. 'En daarna krijgen ze een terugval. Iemand die zijn hele leven al autistisch geweest is genees je niet in één vakantie, Charlie.' Hij schudde zijn hoofd. 'Maar toch,' zei Charlie, 'is het pas afgelopen als het afgelopen is.'
De glimlach van dokter Bruner verdween en er kwam een nieuwe, strenge uitdrukking voor in de plaats. 'Het is van het begin af een verloren zaak geweest, Charlie. Toen je vader mij als trustee aanstelde, heeft hij mij volledige vrijheid van handelen gegeven. Dat betekent dat ik je geen cent hoef te betalen, of je de voogdij over Raymond krijgt of niet.' Dat was een rake klap en je kon aan Charlies gezicht zien dat hij erdoor verrast was en dat hij hard aangekomen was. Maar hij zei niets, vastbesloten om tot elke prijs kalm te blijven. 'En daardoor heb ik de kansje te verrassen,' vervolgde dokter Bruner. 'Ik ben hierheen gekomen met een chequeboek. Het is van Raymond. En ik ben bereid een cheque voor je uit te schrijven. Een heel, heel grote.' 'En hoe dat zo?'
'Ik denk dat je geen schijn van kans hebt, Charlie. Maar ik ben niet bereid dat risico te nemen. Het leven en geluk en welzijn van je broer zijn hiermee gemoeid. Die zijn heel kostbaar voor mij. Ik ben niet van plan ermee te gaan gokken, hoe veilig de kansen ook zijn.'
'U koopt me af.' Er speelde een cynische grijns om Charlies lippen. Hij is bang dat ik een reële kans heb.
'Ik ben er verantwoordelijk voor dat Raymonds geld zo uitgegeven wordt dat hij er profijt van heeft. En hij zal zijn geld nooit beter kunnen besteden.' 'Hoeveel?'
'Tweehonderdvijftigduizend dollar. En geen voorwaarden.
Gewoon aanpakken en... wegwezen.' Dokter Bruner haalde het chequeboek te voorschijn en een Mont Blanc-pen met een massief gouden punt, schreef de cheque uit en overhandigde hem hoffelijk aan Charlie.
Charlie nam de cheque met een ernstig gezicht aan en las hem aandachtig. Hij was heel mooi geschreven; het handschrift van dokter Bruner was bijna calligrafie. 'Charles Babbitt,' stond er, 'de som van tweehonderdvijftigduizend dollar en geen cents.' Schitterend. Zonde om zoiets moois te verzilveren. Even mijmerde Charlie over het goede leven dat je met een kwart miljoen dollar zou kunnen kopen. Toen scheurde hij de cheque, zonder een woord, langzaam in vier precies gelijke stukken en gaf ze beleefd aan dokter Bruner terug. Het gesprek was afgelopen.
Natuurlijk had Raymond het muurvast in zijn hoofd zitten dat het vandaag de dag was dat ze naar het Dodger Stadion gingen om de honkbalwedstrijd te zien. En toen Charlie gedwongen was hem te vertellen dat er in de héél nabije toekomst geen honkbalwedstrijd was, raakte Raymond daardoor natuurlijk zo van streek dat hij zich diep in zichzelf terugtrok en een van zijn denkbeeldige hoofdklasse-wedstrijden begon te werpen.
Hier was een scenario-voor-het-ergste-geval werkelijkheid geworden. Over een paar uur moesten ze in het kantoor van dokter Marston zijn om een onderzoekspsychiater te bewijzen dat Raymond Babbitt beter afwas bij zijn broer Charlie Babbitt, dat Charlie Babbitt wonderen - mirakelen bijna - bewerkt had bij zijn autistische broer. En hier zat uitgerekend die zelfde autistische broer stevig opgesloten in een van zijn groteske fantasieën.
'Frank Robinson, drie slag!' riep Raymond vanaf de werpheuvel. Hij was heel boos op Charlie Babbitt. Charlie Babbitt had het beloofd. 'Harmon Killebrew, drie slag!' 'Luister,' legde Charlie voor de zesde keer uit, 'we kunnen vandaag niet naar de wedstrijd van de Dodgers. We hebben de hoorzitting, de grote hoorzitting!'
'Henry Aaron, drie slag!' Raymond was aan een reeks winnende worpen bezig, waarbij hij de grote jongens een voor een uit maakte, als ze in het slagperk kwamen. Zijn rechte bal was niet te raken, zijn curve ball was de schrik van het veld. 'Ray, hou alsjeblieft eens even op!' smeekte Charlie. Raymond stopte midden in een worp, één voet in de lucht, de denkbeeldige bal stevig in zijn denkbeeldige handschoen geklemd.
'Het spijt me van de wedstrijd. En als de ene kerel zegt dat het hem spijt, zegt de andere kerel...' 'Pete Rose, drie slag!'
'Prima.' Charlie haalde bitter zijn schouders op. 'Je bekijkt het maar.'
'Babe Ruth, drie slag!'
'Oké,' gromde Charlie, wiens geduld op was. 'Zo is het wel genoeg!'
Maar Raymond wierp harder en sneller dan ooit. 'Mickey Mantle, drie slag!' Hij was bezig de supersterren uit te maken; de legendarische slagmannen boezemden hem geen angst in.
'Ray, hou op, heb ik gezegd!' Charlie deed een paar stappen in Raymonds richting, in een wanhopige poging hem terug te halen uit zijn fantasie. 'Charlie Babbitt, drie...'
'Foutbal!' riep Charlie en daarop hield Raymond onmiddellijk op. Foutbal? Geen drie slag? Een lang ogenblik stonden de broers oog in oog, toen hief Raymond zijn ene voet op en begon aan een van zijn lange wind-ups.
'Wil je mij uit maken?' vroeg Charlie op hoge toon. 'Laten we het dan echt doen.'
En hij leidde de verbaasde Raymond het huis uit, de hoek om en twee straten door naar de speelterreinen in het park daar dichtbij. Onderweg kochten ze een verpakking met zes blikjes bier voor Charlie.
Een hete julidag, het soort dat de honden doet hijgen met lange, droge tongen en de katten zich opkrullen op een schaduwplekje om uren te slapen. Kinderen gaan naar buiten om balspelletjes te doen, maar hun enthousiasme vervliegt al gauw en op het laatst liggen ze op het gras met hun blikjes fris en praten ze over honkbal in plaats van het te spelen. Een stel jongens, tien, misschien elf jaar oud, lag op die manier gewoon maar een beetje op het gras. Ze waren naar het park gekomen om een paar hoge ballen te slaan, maar de hitte was hun de baas geworden. Nu lagen ze lui op het veld cola te drinken en naar de topploeg uit de buurt te kijken die aan het basketballen was. Hun honkbal en knuppel lagen vlak bij hen vergeten op de grond.
'Hé, jongens,' riep Charlie. 'Mogen wij even jullie knuppel en bal gebruiken? Voor tien dollar?'
Voor tien dollar? Meende hij dat? Natuurlijk, meneer! De kleinste van de twee jongens pakte de bal op en gooide hem naar Raymond. Hij ving hem onhandig in beide handen, waarbij het verband hem in de weg zat, maar op de een of ander manier lukte het hem de bal vast te houden en hij klemde het kostbare voorwerp tegen zijn borst. Hij had in zijn tijd menige hoofdklasse-wedstrijd geworpen, maar nog nooit had hij een echte honkbal in zijn handen gehouden. Hij bestudeerde hem met ontzag.
Charlie pakte de knuppel op en wees naar een leeg honkbalveldje daar vlakbij. 'We zijn daar hoor, jongens.' Met de knuppel en de blikjes bier rende hij naar het honkbalveldje. Raymond dribbelde achter hem aan met ogen groot van verbazing.
Charlie knielde om de thuisplaat af te stoffen. Raymond kwam door de gaasafrastering en liep het veld op. 'Wacht even, Ray. De heuvel is daarginds! Jij bent toch de werper?'
De werper? Raymond Babbitt de werper? De gedachte dat dat werkelijkheid zou worden verlamde hem en hij bleef als aan de grond genageld staan, totaal verbijsterd. 'Vooruit, broer, daar gaan we! De umpire kan niet de hele dag blijven wachten.' Charlie hurkte achter de plaat en werd de achtervanger in Raymonds ploeg. Met aarzelende stappen liep Raymond op de heuvel af. Charlie stompte in zijn blote hand alsof het een handschoen was en schreeuwde zijn versie van de aanmoedigende woorden die werpers verwachten te horen van hun achtervangers.' Sta er niet naar te staren of het verdomme een handgranaat is. Je weet watje ermee doen moet. Keihard deze kant uit.' Raymond keek met grote ogen om zich heen op het lege veld zonder te weten welke beweging hij moest maken. Of hoe hij hem moest maken.
'Negende inning,' riep Charlie, die nu de sportverslaggever werd, om de sfeer voor hem op te roepen. 'De stand bij deze klassieke herfstontmoeting is blijven steken bij drie-drie. De Cincinnati Reds zijn nog maar één nul verwijderd van het einde van veertig jaar van vernedering.' Raymond trok Charlies aandacht en hield die vast. 'En nu hebben ze hun sterkste troef uitgespeeld,' kondigde Charlie aan. 'De man die hen zo ver gebracht heeft. Raymond Babbitt. De legendarische Rain Man. Gevraagd het nog één keertje te doen.'
In antwoord op de vraag in de ogen van zijn broer knikte Charlie. Je kunt het, Ray. Je kunt het, Rain Man. 'Eerste opwarmworp nu. Hij begint aan de wind-up...' Raymond stond met zijn handen in zijn zij. Zoals altijd als hij aan het werpen was maakte hij een vreemde schoppende beweging. Hij hief zijn arm op en wierp de honkbal hard. De bal vloog hoog op, minstens tweeënhalve meter boven Charlies hoofd, kwam kletterend in de backstop terecht en viel op de grond.
'Fantastisch!' gilde Charlie. 'Onhoudbaar! Die man gooit als de bliksem!'
Raymond liet zijn tanden zien in zijn starre glimlach. De inning ging door, nog maar één nul te gaan. Een gelijke stand, een loper die de winnende run zou kunnen maken op het derde honk, twee andere lopers op het tweede en eerste. Zou het hem lukken? Zou Rain Man de gevreesde slagman, Charlie Babbitt, uit kunnen maken?
Nu ging Charlie, in zijn andere rol als Raymonds achtervanger, de bal terughalen en liep naar de heuvel met een ernstig gezicht, drie man op de honken en twee uit. Alleen deze laatste Yankee-slagman stond nog tussen hen en het wereldkampioenschap, waarvoor ze zo hard gevochten hadden in. Zowel de sportwereld als de supporters hielden hun adem in
terwijl de werper en de achtervanger de hoofden bij elkaar staken om hun strategie af te spreken.
'Een manier om ze in de war te brengen, Ray,' mompelde Charlie, alsof iedereen probeerde hen af te luisteren. 'Bij de volgende nu eens geen wind-up.' 'Geen wind-up?' Raymond keek verschrikt. 'Alle honken bezet,' herinnerde Charlie hem. Raymond liet zijn ogen over de honken gaan en knikte. Charlie nam Raymond bij de arm en leidde hem van de werpheuvel af naar voren, tot halverwege de thuisplaat. 'Nu gaan we met de bal... helemaal... hierheen.' En Charlie maakte een nieuwe heuvel door met de zijkant van zijn schoen aarde op een hoop te schuiven. Raymond had er geen idee van wat er gebeurde; hij keek over zijn schouder naar de echte werpheuvel meters verderop.
Charlie legde de strategie uit. 'Op deze manier hoefje niet zo hard te gooien. De vanger kan die keiharde ballen van je niet verwerken, zie je? Dat zou niemand kunnen.' Raymond knikte. Logisch. Charlie ging terug naar de plaats van de achtervanger en hurkte neer.
'Oké,' riep hij. 'Nu een heel zachte, voor de verandering. Leg hem daar maar neer. Lekker makkelijk. Denk erom, geen wind-up.'
Raymond gooide een slap balletje dat in de nabijheid van de plaat terechtkwam. Charlie stak zijn duim op; je hebt de schrik erin gebracht bij hen, Ray. De Yankees doen het in hun broek.
'Alles onder controle,' gilde hij. 'Zo gaat ie goed.' Charlie rolde de bal terug naar Raymond, pakte de knuppel op en woog hem op zijn hand. Hij liet de knuppel door de lucht zwiepen in oefenslagen. Nu was hij zowel verslaggever als slagman. Hij stapte strijdlustig op de plaat af. 'Nu komt de pinch-hitter voor de Yankees aan slag. En wie wordt dat...? Ja! De Hamer! Charlie Babbitt. En met één zwaai zou de Hamer een beslissende wending in het spel kunnen brengen. Het publiek wordt wild.' Charlie maakte wat supportersgeluiden en begon toen te scanderen. 'Ha-mer! Ha-mer!'
Op de heuvel controleerde de werper de lopers om zich ervan te overtuigen dat ze niet bezig waren een honk te stelen. Nu keek hij richting slagman met een vastberaden trek op zijn gezicht. Dit moest de laatste nul worden. Het kampioenschap was nog steeds onbeslist.
'Dus het komt hierop neer: kracht tegen kracht. De gebroeders Babbitt gaan het allemaal beslissen en wat wil je nog meer? De werper strekt zich uit...'
Raymond strekte zich uit, wierp en liet de boogbal ongeveer een meter buiten de plaat neerkomen. Desondanks gaf de Hamer een machtige zwaai en... miste.' 'Eén slag!'
Raymond begon een beetje te dansen van opwinding toen Charlie achter de bal aanging.
'De Rain Man knabbelt aan die buitenhoek,' galmde Charlie met zijn beste verslaggeversstem. 'Hij is vandaag in een ongelooflijke vorm. Charlie zal nu alles moeten geven...' Charlie stapte terug in het slagperk en maakte zich klaar voor de slag. Hij greep zijn knuppel wat hoger vast en verplaatste zijn voeten een paar centimeter. Het opstrekken. De wind-up. Hier komt de worp. De zachte bal vloog door de lucht, recht op de plaat af. De Hamer sloeg hard, meters ernaast, terwijl de bal een paar centimeters voor de plaat neerviel. 'Twee slag!'
Raymond trilde intussen van opwinding. Toen Charlie voor de tweede keer uithaalde en miste, sprong hij op en neer op zijn plaats. Dit was het ongelooflijkste dat ooit met hem gebeurd was, nog geweldiger zelfs dan het dansen met Susanna in de lift. Zelfs mooier dan het kaartentellen. Dit was de hoofdklasse, het wereldkampioenschap met Rain Man Babbitt op de heuvel. Die de grote jongens, de sterren, uit maakte. 'Bij deze zat de Hamer er vèr naast. Raymond Babbitt beheerst het spel vanmiddag volkómen. 'De teller staat nu op twee slag tegen de slagman...'
Raymond pakte de bal op, maar hij begon niet aan zijn wind- up. In plaats daarvan stond hij zijn hoofd te schudden. 'Wat is er?' vroeg zijn achtervanger, terwijl hij naar de heuvel toe kwam om te beraadslagen.
'Verkeerd teken,' zei Raymond. 'Mag ik hem de harde, hoge geven?' De vanger dacht er even over na, toen haalde hij zijn schouders op. 'Ach wat? Waarom niet?'
Charlie ging terug in het slagperk, klaar om uit te halen. Dit zou de grote slag kunnen zijn. Hij had al twee slag tegen en de Reds konden het kampioenschap wel eens winnen. Het kwam nu op hem aan, de Rain Man.
De Rain Man nam een lange wind-up en haalde uit om een lange, harde te werpen. Hij kwam in de verste verte niet bij de plaat, niet bij Charlies hoofd; desondanks nam de slagman een fanatieke duik en rolde in het zand om niet door de bal getroffen te worden. Eerste wijd.
'Nou, het is broer tegen broer,' kondigde Charlie aan, terwijl hij de bal terughaalde. 'Maar nu de wereldtitel op het spel staat moeten ze niets van elkaar hebben. De stand is één wijd- twee slag tegen de slagman.' Hij rolde de bal naar Raymond en pakte zijn knuppel weer op. In de slaghouding riep hij naar Raymond en nu sprak hij met zijn eigen stem. Niet langer Rain Man en de Hamer. Dit was Charlie Babbitt en Raymond Babbitt, één tegen één.
'Dit wordt hem, Ray. Dit is mijn bal. Ik ga dat kreng naar Kansas slaan!'
Charlies woorden, de klank van zijn stem, deden Raymond aarzelen. Hij keek naar zijn broer, die daar machtig uit stond te halen met zijn knuppel. En een begin van angst begon aan hem te knagen. Raymond deed een stap of twee van de heuvel af.
'Blijf daar staan als een man, verdomme! Laat ons die regenboog eens zien. Ik ga er een ritje mee maken, Ray. We gaan de stad in, sukkel!'
Zenuwachtig stapte Raymond weer op de heuvel en nam een lange wind-up. Hij gooide de bal naar Charlie met inzet van al zijn krachten.
Het was een lange, langzame bal. Wonderlijk genoeg zeilde hij recht over de slagzone, waar een blinde slagman hem nog te pakken had kunnen krijgen. Nog wonderlijker: Charlie sloeg ernaar met alles wat hij had... en miste totaal. Totaal!
Je hoorde hoe de knuppel door de lucht kliefde en daarna... niets. Charlies uithaal deed hem rondtollen en liet hem plompverloren op zijn achterwerk vallen, in het zand boven op de plaat. De Hamer, de trots van de Yankees had de plank misgeslagen. Charlie was uit door drie slag en Raymond had het hem geleverd. Charlie kon het niet geloven; hij kon het verdomme niet geloven. Hij had gemist! Drie slag. En uit. De laatste nul. Het spel was uit. Het kampioenschap was voorbij. En Raymond Babbitt, Rain Man Babbitt, was overeind gebleven, had het kampioenschap voor de Reds gewonnen. Rain Man had de Hamer uit gemaakt! Met een overwinningskreet sprong Raymond in de lucht, de overwinnaar. Hij maakte een klein overwinningsdansje op de provisorische heuvel.
Maar toen hij Charlie in het zand zag zitten, met een gezicht alsof hij zijn beste vriend verloren had, verdween Raymonds opgetogenheid. Hij schuifelde langzaam naar hem toe met een vraag in zijn donkere ogen. Charlie keek op en zag tot zijn stomme verbazing dat Raymond over hem heen gebogen stond. Toen ging Raymond naast hem op de plaat zitten. Daar zat de ene broer naast de andere, ieder in zijn eigen wereld... Plotseling voelde Charlie dat een hand zijn gezicht aanraakte. Raymonds hand. Raymonds hand die werkelijk naar hem uitgestoken werd en hem aanraakte. En Raymonds stem, zachtjes: 'C-h-a-r-l-i-eeeee.' Het duurde maar een ogenblik, toen was de hand weer weg. Had hij het zich verbeeld? Het gevoel in zijn borst was heel echt.
'Biertje van me?' Charlie grijnsde naar Raymond als een boer die kiespijn heeft. Hij pakte zijn zespak, haalde er twee ijskoude blikjes uit, trok ze open en stak zijn broer er een toe. Raymond staarde naar het blikje in zijn hand. 'Ze hebben natuurlijk het glas verloren.'
'Ja, nou.' Charlie glimlachte vol genegenheid naar zijn broer. 'Glazen zijn voor meisjes, Ray. Mannen drinken hun bier zó.' Hij gooide zijn hoofd achterover en nam een lange teug uit het blikje. Raymond keek aandachtig naar hem en volgde toen zijn voorbeeld. Toen hij het blikje weer liet zakken trok hij een vies gezicht.
'weet je, Ray, ik probeerde echt de bal te raken,' zei Charlie bedroefd. 'Maar...'
'Ik had een goeie bal geworpen,' zei Raymond.
De tranen sprongen in Charlies ogen en hij knipperde ze weg.
'Een verdomd goeie worp!' stemde hij in. Hij nam nog een lange slok van zijn bier en veegde zijn mond af aan zijn mouw. 'Jongens, wat zonde dat hij er niet bij was en het niet zien kon,' zei hij zachtjes. 'Dat jij mij uit maakte.'
Hij en Raymond keken elkaar aan, maar het was duidelijk dat Raymond het niet begreep.
'Ik heb het over papa, Ray.'
Raymond dacht even na. 'Papa hield jou vast. Hij gaf je een kusje.'
Kuste mij? Nee! Maar... 'Deed hij dat echt?'
'Deed hij dat echt,' bevestigde Raymond.
Ja, nou ja... toen ik klein was, misschien. Hij wist alleen niet wat een... winnaar... ik worden zou. Het is echt zonde dat hij vandaag niet hier was. Dan had ik het hem kunnen laten zien,' zei Charlie bitter.
'Papa wist het. Van dat laten zien.'
Nu was het Charlies beurt om er niets van te begrijpen en Raymond zag dat.
'Ik zei: "Waar is mijn broer, Charlie Babbitt?" En papa zei: "Hij is in Californië. En op een goede dag..."' Raymond brak zijn zin af. Charlie zette het ijskoude blikje bier aan zijn lippen, een lange, gulzige teug.
'Op een goeie dag zal hij ze allemaal eens wat laten zien.' De hemel werd donker, licht, donker en weer licht en de wereld draaide ondersteboven. De wrok die Charlie tien jaar lang gekoesterd had gleed weg uit zijn hart en zakte weg in het zand, tegelijk met het gemorste bier uit het blikje in zijn krachteloze vingers. Zijn vader had van hem gehouden. Hij zal ze allemaal eens wat laten zien. Dat had Sanford Babbitt gezegd. Hij had dus toch van zijn zoon gehouden en Charlie had het nooit geweten en nu was het te laat. Te laat. Voor het eerst in zijn leven dacht Charlie niet aan de pijn die zijn vader hem gedaan had, maar aan de pijn die hij zijn vader gedaan moest hebben. Zo veel pijn zo veel jaren lang.
Eerst van Raymond, dan van de dood van zijn vrouw, dan van Charlie, op wie al zijn teleurgestelde hoop en verwachtingen gebouwd geweest waren. En allemaal voor niets. Omdat er geen echte band tussen vader en zoon geweest was. Charlies lippen trilden en hij keek de andere kant op. Toen hij weer naar Raymond keek, zat die met grote, ongeruste ogen naar hem te kijken. Raymond. Zijn broer. Zijn Rain Man. Charlie bracht zijn gezicht dicht bij dat van Raymond en keek diep in zijn ogen. Zijn voorhoofd raakte bijna het voorhoofd van zijn broer aan.
En Raymond bewoog zijn hoofd naar dat van Charlie toe, zodat hun voorhoofden elkaar raakten. Tweemaal op één dag had Raymond hem aangeraakt. De twee broers keken elkaar in de ogen. En, wat de dokters ook zeiden of ooit zouden zeggen, ze vonden elkaar. Een echte band. 'Geheime zoen,' fluisterde Charlie.
'Eigenlijk ben ik een uitstekend chauffeur,' zei Raymond.