Tijdens de snelle rit terug door de woestijn was Charlie zenuwachtig en prikkelbaar, maar Susanna accepteerde dat als een natuurlijke reactie op het plotselinge en onverwachte nieuws van de dood van zijn vader. Terwijl ze haastig naar het westen reden schetste hij haar zijn plan in korte staccato zinnen. Hij zou haar bij haar flat afzetten om te pakken, haar Volvo nemen en ermee naar zijn huis rijden om een pak te halen voor de begrafenis. Met die financiële honden van crediteuren op zijn hielen voelde Charlie zich niet op zijn gemak bij de gedachte dat ze hem door Los Angeles konden zien rijden in zijn Ferrari of zelfs dat hij bij zijn flat op zou duiken, dus zou hij zo vlug mogelijk terugkomen en hun reis telefonisch regelen vanuit Susanna's flat. Vrijdagnacht zouden ze in het huis van Susanna doorbrengen, 's morgens vroeg naar het vliegveld vertrekken, op tijd in Cincinnati zijn voor het diner en om de nacht in een hotel door te brengen, de begrafenis bijwonen en onmiddellijk daarna terugvliegen naar huis. Wat het weekend in Palm Springs betrof, dat zou hij nog wel goedmaken met haar, beloofde hij.
Susanna was al helemaal gepakt toen Charlie kwam en hij liep direct naar de telefoon met zijn American Express Card in zijn hand. Hij reserveerde twee eersteklas zitplaatsen; daarna belde hij het Broadham-hotel in Cincinnati en besprak een tweepersoonskamer.
'Nee, alleen voor morgennacht. We vertrekken zondagmorgen vroeg weer.'
Zodra het straalvliegtuig loskwam van de startbaan op het vliegveld van Los Angeles sloeg Charlie snel achter elkaar twee Chivas achterover, draaide zich om op zijn stoel met zijn gezicht naar het raam en viel in slaap. In haar eentje knabbelde Susanna aan crackers met kaviaar en nam kleine slokjes verschaalde champagne. Ze voelde zich even duf als de wijn; al het sprankelende had haar verlaten. Al weer had Charlie Babbitt haar buitengesloten uit zijn leven. Charlie werd niet wakker toen het serveerwagentje met het diner voorbijrolde en Susanna wekte hem niet. Hij moest uitgeput zijn, met de zware last die hij droeg. Ze schikte zich in haar eenzaamheid, plukte wat aan haar kreeftsalade en at maar de helft van haar kip Cornwall.
Net toen ze begonnen te dalen deed Charlie zijn ogen open; hij rammelde van de honger. Toen de welgevormde roodharige stewardess met een ongelukkig gezicht uitlegde dat de pantry gesloten was en dat alle dienbladen en het eten al weggeruimd waren voor de landing, schonk Charlie haar zijn glimlach Nummer Een, de Vernietigende, en zei zacht met zijn innemendste stemgeluid: 'Jeetje, het spijt me dat ik u zoveel moeite bezorg. Ziet u, ik heb de hele dag niet gegeten en ik ben uitgehongerd...'
Binnen zes minuten was de stewardess terug met een afgeladen dienblad: koude garnalen, varkenshaas mignon met champignons (ik heb geen varkenshaas mignon gehad, dacht Susanna briesend), gebakken krieltjes, Cobb-salade, warme broodjes, chocolademousse en een cognac. 'Is het zo goed?' vroeg ze ademloos.
Deze keer spreidde de Vernietigende zich heel langzaam over Charlies gezicht uit tot hij in zijn ogen bovenkwam. 'U hebt mijn leven gered,' mompelde hij. 'Ik weet niet hoe ik u moet bedanken.'
Nee, dat zal wel niet, dacht Susanna in het Italiaans, terwijl ze toekeek hoe hij met smaak zijn eten wegwerkte. Dat zal vast wel niet.
Het hotel zelf was een verrassing voor Susanna. Het Broadham was groot en moest ooit elegant geweest zijn, maar het was oud. Er was nog steeds een slaperige, afbrokkelende waardigheid in het gescheurde marmer van de hal en stoffige, kapotte kristallen kroonluchters, die meer van negentiende- eeuwse rijkdom dan van moderne efficiency getuigden. Meestal was Charlie Babbitt uit op alles wat nieuw was...
glad, glanzend, opzichtig en eigentijds. Dit was heel anders. Toen ze zich eenmaal in hadden laten schrijven en naar hun sjofele kamer gebracht waren, voelde Susanna de vermoeidheid als een drukkende last. Het enige dat ze wilde doen was slapen; morgen zou het een zware dag worden, te beginnen met de begrafenis en vandaag was ook al niet makkelijk geweest. Ze kreeg een vage indruk van hoge plafonds met barsten in het stucwerk, kapotte vergulde lijsten en rafelige fluwelen gordijnen, maar het enige dat haar aantrok was de diepe oude badkuip en het tweepersoonsbed. Nadat ze zich langdurig in bad had laten weken, viel ze bijna onmiddellijk in slaap.
Naast haar lag Charlie uren wakker; hij rookte de ene Lucky Strike na de andere en staarde het donker in.
Zondagmorgen was een nog grotere verrassing. Toen Susanna uit de kleedkamer van de suite te voorschijn kwam in een ingetogen tweedelige zwarte japon en donkere kousen vond ze Charlie voor de spiegel bezig zijn stemmige stropdas te strikken. Hij zag er... anders uit. Ze probeerde haar vinger op het verschil te leggen.
Charlie had een pak aan dat ze nog nooit eerder gezien had en het had iets - de conservatieve snit, misschien, of de donkere visgraatstof - dat hem van een opzichtige knaap uit Los Angeles in trendy importkleding veranderde in een jonge zakenman van de oostkust, wiens rechtschapenheid en nuchterheid nooit in twijfel getrokken konden worden. Geen enkele handelaar in gebruikte auto's uit Hollywood had er ooit zo uitgezien. Pas toen hij zijn altijd aanwezige zonnebril opzette herkende Susanna iets van de oude Charlie Babbitt. Toch was het vreemdste ervan dat deze nieuwe waardigheid geen toneelspel leek te zijn of gewoon weer een oppervlakkig facet van zijn veelsoortige persoonlijkheid. Het leek Susanna heel echt.
De auto die hij gehuurd had stond klaar voor de vergulde draaideur van het hotel. Het was een mooie zwarte Lincoln, heel geschikt voor de gelegenheid, maar wel weer een verrassing - hoewel Susanna bij nader inzien nooit echt verwacht had dat Charlie naar het kerkhof zou racen in een rode Cadillac cabriolet.
Ze zaten zonder te spreken naast elkaar terwijl de auto geruisloos door de straten van de binnenstad van Cincinnati snorde op weg naar de buitenwijken. Beton, steen en staal maakten spoedig plaats voor gras en bomen, kleine identieke vrijstaande huisjes en, verder uit het centrum, grote goed onderhouden huizen op ruime afstand van elkaar achter elektronisch bediende hekken, totdat de Lincoln ten slotte tussen stenen muren door het kerkhof op reed. Memorial Park, aangelegd in 1835, was een plaatje, met glooiende heuvels en groene uitgestrekte gazons, bezaaid met cypressen en wilgen en bevolkt door welvarende zielen die in hun marmeren tombes of onder granieten grafstenen geduldig op de dag des oordeels wachtten.
Bij de top van een heuvel, op een van de meest uitgelezen plekjes in het park kwamen de begrafenisgangers bij elkaar. Een stuk of twaalf mannen en vrouwen met wit haar en ernstige gezichten stonden rond een open graf geschaard. Behalve het hete, heldere blauw van de zomerlucht was de enige kleurige noot in het tafereel het paars van de gewaden van de Episcopale dominee en het diepe rood van een enorme krans scharlakenrode rozen, waarop in gouden letters het eenvoudige opschrift 'Sanford Babbitt' stond.
Toen de auto stopte, stapte Charlie uit en streek de kreukels uit zijn pak. Alle ogen werden op hem gericht en staarden hem aan.
'Ik geloof dat je verwacht wordt,' zei Susanna rustig. Charlie rechtte zijn schouders en liep langzaam de heuvel op in een cocon van stilzwijgen. Susanna volgde hem op korte afstand. Ze gingen aan één kant staan toen de eenvoudige begrafenisdienst begon en namen niet deel aan de liturgische antwoorden of het gezang, hoewel Susanna niet kon voorkomen dat ze een kruisje sloeg toen de dominee de woorden 'Ik ben de Opstanding en het Leven' uitsprak. Die reactie zat er bij haar ingeslepen.
Het was een korte dienst, die snel voorbij was. Charlie wierp een handvol aarde op de kostbare bronzen doodskist van zijn vader zonder met zijn ogen te knipperen of een traan te laten. Op een knikje van hem wandelde Susanna langzaam de heuvel af naar de auto, maar Charlie sprak een van de aanwezigen aan en ze schudden elkaar de hand. Dat moest meneer John Mooney zijn, de advocaat van de oude heer Babbitt. Ze kon niet horen wat de twee mannen zeiden, maar ze zag dat Mooney een sleutelring te voorschijn haalde, er twee sleutels afhaalde en ze aan Charlie gaf, die ze in zijn borstzakje liet glijden.
Charlie Babbitt kwam de heuvel van zijn vaders graf aflopen zonder één keer om te kijken. Toen hij naast Susanna in de auto ging zitten zei hij alleen: 'De plannen zijn veranderd, goed? We blijven nog een nacht in Cincinnati. Er is iets wat ik doen moet voor we weggaan.'
'Waar gaan we nu heen?' vroeg Susanna toen Charlie de sleutel in het contactslot stak.
'Je ziet het wel als we er komen.'
'Waar is "er"?' hield ze aan.
'East Walnut Hills.'
Walnut Hills is een wijk van Cincinnati waar weinig bezoekers zijn en weinig verkeer. De huizen zijn indrukwekkend, bijna herenhuizen. Ze staan allemaal op minstens vier hectare en buren praten er niet over de schutting met elkaar en lopen niet heen en weer tussen elkaars keukens. Zo'n soort buurt is het niet; het is een soort buurt dat fluistert: 'Geld', omdat het beneden zijn waardigheid is het te schreeuwen. 'Dit is het: oost, west, thuis best,' zei Charlie sarcastisch. Susanna was onder de indruk toen ze uit de auto stapte voor de enorme residentie van Sanford Babbitt met de stenen zuilen; het huis waar Charlie grootgebracht was tot die geheimzinnige en afschuwelijke dag toen hij, een jongen nog, van huis was weggegaan.
Charlie klom uit de Lincoln en droeg de koffers de treden van het bordes op.
'Ik had geen idee... dat je... uit zo'n omgeving kwam,' zei Susanna ademloos. Ze was nog bezig het nieuwe en vreemde in zich op te nemen, het allemaal een plaats te geven in haar gedachten - dit alles en een Charlie Babbitt die ze niet kende.'Dank je,' zei Charlie kortaf. 'Zo bedoelde ik het niet.'
Maar Charlie luisterde niet. Hij had de koffers neergezet en liep naar twee auto's die naast elkaar onder de overkapping, die van het huis naar de garage leidde, geparkeerd waren. Een van de auto's was een kastanjebruin-met-zilveren Rolls Royce, maar het was de andere auto waar Charlie zijn ogen niet van afkon houden.
Het was een Buick Roadmaster cabriolet uit 1949, het laatste goede jaar voor de Brontosaurus-met-staartvinnen-ontwerpen uitkwamen. De cabriolet, die in een zachte roomkleur gespoten was, kon bogen op een glanzende laklaag die met de hand in de was gezet en uitgewreven was tot hoogglans. Alles eraan was volmaakt, van het keurig gepoetste chroomwerk tot de helderrode leren stoelen, van de agressieve bumpers tot het sabeltand-radiatorscherm, van de ronde openingen in de motorkap, het handelsmerk van Buick, tot de sportieve schuine stand van de voorruit. Het was een schoonheid, iets speciaals, en op Charlies gezicht stond zijn speciale liefde ervoor te lezen.
De aanblik van de tweekleurige Rolls verblufte Susanna. 'Was hij effectenmakelaar?'
'Investeringsbankier,' antwoordde Charlie zonder zijn ogen van de Buick cabriolet af te wenden. 'Die kleden zich beter.' Zijn hand streek liefkozend over de motorkap van de auto. Susanna wendde haar eerbiedige aandacht van de Rolls af en bekeek met genoegen de Buick. 'Dat is nog eens een auto,' zei ze goedkeurend.
'Ik heb deze auto mijn hele leven gekend,' zei Charlie zachtjes en hij voegde eraan toe: 'Ik heb er maar één keer in gereden.' Iets in de manier waarop hij dat zei maakte dat Susanna hem scherp aankeek. Maar hij beantwoordde haar blik niet en zei niets meer.
In een groot bloembed met een rand stenen eromheen stond een schitterende verzameling rozestruiken. Susanna, die van bloemen hield, zag dat er zeldzame variëteiten bij waren. Maar ze hingen slap, met stoffige bladeren; de bloemblaadjes werden bruin aan de punten.'Iemand zou deze rozen water moeten geven. Ze gaan allemaal dood.'
Charlie wierp een minachtende blik op de rozen, zo vernietigend dat hij de struiken ter plekke dood had kunnen maken. 'Maak je daar geen zorgen over,' snauwde hij. Weer een verrassing. Welke grief kon hij in vredesnaam hebben tegen rozestruiken?
Susanna volgde Charlie de treden naar de voordeur op en wachtte terwijl hij de sleutels opdiepte die Mooney hem gegeven had. Toen ze naar binnen gingen, viel haar mond open bij zoveel pracht. Een hoge hal die naar een voorname trap aan het eind ervan leidde bevatte een indrukwekkend stel tweeënhalve meter hoge spiegels in vergulde baroklijsten, die tegenover elkaar hingen, zodat ze Charlie en Susanna steeds opnieuw weerspiegelden tot in het oneindige, als een spiegel op een renaissance-schilderij. Het huis was verlaten; het was zondag en zelfs de kern van vast personeel had een vrije dag gekregen ter herinnering aan Sanford Babbitt. Charlie duwde de deur naar de woonkamer open. Een sterke geur sloeg hun tegemoet, een geur die bestond uit citroenolie- meubelwas, de muffe geur die in een kamer komt te hangen die niet gebruikt en niet gelucht wordt en het stof dat zich in de plooien van de gordijnen vastzet, hoe vaak ze ook gestofzuigd worden. De kamer was een geweldige ruimte, een wijde oceaan van kostbare oosterse tapijten waarop statige zware antiek mahonie meubels zeilden, majestueus als luxe passagierschepen van de Cunard-lijn.
Aan de muren was een verzameling olieverfschilderijen plechtig opgehangen in vergulde houten lijsten; ze hadden geen speciale verdienste en waren geschilderd door conventionele kunstenaars, die geen durf of originaliteit bezaten. Toch straalden ze macht en rijkdom uit, oud geld en diepe zwarte stilte. Je kon je in zo'n kamer geen gelach voorstellen of boos schreeuwende stemmen of woorden van hartstocht en liefde. Het was een kamer voor gelegenheden, niet voor gevoelens. Toch waren er gevoelens geweest, en nog wel bittere. Charlie Babbitt bleef lang in de deuropening staan; zijn ogen onderzochten de kamer centimeter voor centimeter. De uitdrukking op zijn gezicht was ondoorgrondelijk, zodat Susanna vroeg: 'Wat is er?'
Hij keek niet naar haar en sprak meer tot zichzelf dan tot het meisje. 'Toen ik hem vertelde dat ik wegging... stond ik... hier. Hij zat... in die stoel.' Hij schudde zijn hoofd, alsof hij er de schimmen uit wilde verdrijven. Daarna nam hij Susanna bij de hand en leidde haar rond door het huis. Hij liet haar alles zien: de enorme keukens (er waren er twee en ze waren allebei bemand geweest met personeel); de eetkamer met zijn muurkandelaars en laaghangende kroonluchter boven een lange tafel waaraan twintig mensen een plaats konden vinden; de indrukwekkende bibliotheek met hoge boekenkasten langs de wanden, waarin in leer gebonden boekwerken stonden, goud op snee; de eindeloze serie grote slaapkamers op de bovenverdieping, allemaal met een open haard, marmeren schoorsteenmantel en hemelbed, allemaal met een badkamer met marmeren tegels.
Toch was de kamer die Susanna het meest bekoorde de eenvoudige slaapkamer op de tweede verdieping die Charlie als jongen gehad had. Het was een jongenskamer als uit een film: stapelbedden, honkbalvaantjes aan de muren, glanzende modellen van gevechtsvliegtuigen zoals Migs en F-14's. Alles was precies zo gelaten als het was toen Charlie van huis weggegaan was, tot de slordige kleren in zijn kast toe. Het was moeilijk voor Susanna om de Charlie Babbitt die zij kende - snel pratend, flitsend en onverstoorbaar - in verband te brengen met stapelbedden en een gehavende oude boekenkast gevuld met oude favorieten zoals Schateiland en Robin Hood. Moeilijk maar bekoorlijk en op de een of andere manier ontroerend. Dit was een kant van Charlie Babbitt die niemand in Los Angeles kende behalve zij.
Rommelend in Charlies kast trok Susanna er oude kartonnen dozen met allerlei rommel uit en ging op de vloer zitten om erin te snuffelen. Foto's, albums met handtekeningen, een poster van Kiss, oude singletjes. Dat was leuk, een privé-uitstapje te maken door het verleden van haar minnaar. Ze keek op en zag dat Charlie met een liefhebbende grijns op haar neerkeek.
'Nou, dat is een raar gezicht.'
'Voor zo'n gekke griet heb je leuke oren,' merkte hij op. 'Ik ben niet gek, ik wil het gewoon weten. Jij was zijn enig kind. Jij kwam toen hij... hoe oud was? Vijfenveertig of zoiets. Hij dacht waarschijnlijk dat hij nooit een zoon zou krijgen.' Aarzelend beet Susanna op haar lip, toen vervolgde ze: 'Dus hij moest wel van je houden...' Charlie bukte zich en begon de punten van haar oren te strelen.
'Dus waarom haatte hij je dan?' vroeg ze zonder omwegen. 'Roze oren... en ze zijn een beetje puntig... op dit plekje.' Met vochtige kleine hapjes volgden zijn lippen het spoor van zijn vinger en Susanna wist wat Charlie wilde. Hij wilde niet praten over zijn vader of over hun verhouding. Hij wilde zijn begrafeniskleren uittrekken. Hij wilde met haar vrijen, hier in de kamer van zijn jongensjaren, op zijn oude bed, het onderste stapelbed, zodat de geest van de jongen die hij vroeger was de man kon zien die hij geworden was. En plotseling wou Susanna dat ook.
Naderhand hulde ze zich in een oude sweater van Charlie en een spijkerbroek van hem, waarvan ze de pijpen oprolde. Niets van zijn oude kleren paste hem nog, dus liep Charlie zonder shirt rond, met alleen de broek van zijn visgraatpak aan. Samen liepen ze door elke vierkante meter van het huis, deden zich in de keuken te goed aan wat ze in de koelkast en op de planken van de provisiekast konden vinden: blikjes oesters in het zuur, pakjes krabfilet, Italiaans ijs. Het waren net twee kinderen die losgelaten waren in het grootste, duurste speelgoedhuis ter wereld.
Toen ze het huis beneden verkend hadden, gingen ze ten slotte met zijn tweeën naar de zolder, een uitgestrekte stoffige opslagruimte, maar goed verlicht en betrekkelijk netjes. Het meeste van de levens van de gezinsleden Babbitt lag hier gedocumenteerd, weggesloten en bewaard in met ijzer beslagen houten koffers uit het verleden, gevuld met historische herinneringen. Meer ook van het leven van Charlie. Een oude hoge kinderstoel - vreemd, hij herinnerde zich niet dat hij daar ooit in gezeten had - dozen met speelgoed, persoonlijke documenten in blikken archieftrommels, kartonnen dozen met persoonlijke bezittingen.
Ze zaten op de vloer van de zolder en keken zomaar een paar heel oude tijdschriften door, moe maar niet ongelukkig, en voelden zich dichter bij elkaar dan ooit tevoren. Toen, zomaar, zonder aanleiding...
'weet je die cabriolet voor het huis?' vroeg Charlie. Susanna knikte. Ze voelde dat er iets belangrijks kwam. 'Zijn troetelkind. Die wagen en die rotrozen.' Er lag een scherpe, bittere klank in zijn stem. 'Aan die auto mocht ik niet komen. "Dat is een klassieke wagen," zei hij altijd. "Die vraagt om respect. Niet voor kinderen."' Zijn stem klonk autoritair en Susanna hoorde de echo van Sanford Babbitts woorden.
'Middelbare school. Ik ben zestien. En, deze ene keer, breng ik een rapport mee naar huis met enkel negens en tienen.' Susanna keek geïmponeerd. 'Kijk niet zo verdomd verbaasd.' 'Wat denk je van "diep onder de indruk"?' 'Ja. Probeer dat eens.' Susanna trok een diep-onder-de-indruk-gezicht en ze grinnikten naar elkaar. 'Dus ik ga naar mijn vader,' vervolgde Charlie. '"Mag ik met de jongens uitgaan in de Buick?" Een soort overwinningsrit. Hij zegt nee. Maar ik ga toch. Steel de sleutels. Rij hem stiekem de garage uit.'
'Waarom toen? Waarom die keer?' Susanna's ogen waren op zijn gezicht gevestigd. Ze wilde het weten. 'Omdat ik het verdiend had!' Charlies stem ging omhoog, tot hij trilde. 'Ik had iets geweldigs gedaan! Volgens zijn eigen normen. En' - Charlies stem werd zachter - 'hij was geen man genoeg om mij te belonen.'
Zelfs toen al, dacht Susanna verdrietig. Zelfs toen zat er al een gat in Charlies geweten. Ze zei niets, luisterde alleen aandachtig. 'Dus we zijn op Columbia Boulevard. Vier jongens. En we worden door de politie aan de kant gestuurd. Hij had aangifte gedaan dat zijn auto gestolen was. Niet dat zijn zoon de auto zonder toestemming meegenomen had. Gewoon gestolen.'
Charlies jongensachtige gezicht verstrakte bij de herinnering. 'Hoofdbureau van politie. De vaders van de andere jongens haalden hen er binnen het uur op borgtocht uit. Hij liet mij daar twee dagen zitten.' 'Jezus,' fluisterde Susanna, diep geschokt. 'Dronkaards die stonden te braken.' Hij huiverde toen hij die afschuwelijke achtenveertig uur opnieuw beleefde. 'Dat is de enige keer in mijn leven dat ik doodsbang geweest ben. Zo bang dat ik het wel in mijn broek kon doen, te bang om adem te halen... Ik liep van huis weg. Ik ben nooit meer teruggekomen.'
Dat was het. Het hele verhaal. Het verhaal van een jongen die wegliep van een onverzoenlijke, dominerende vader voor wie de zoon nooit goed genoeg was, een jongen die zijn kostbare leven doorbracht met pogingen die vader te bewijzen dat hij wèl goed genoeg was, alleen was het nu te laat. Zijn vader zou zijn successen nu nooit meer erkennen, noch zijn mislukkingen veroordelen. Zijn vader zou nooit trots op hem zijn. Charlie glimlachte naar Susanna, een stoere het-kan-mij- geen-donder-schelen-glimlach, maar de pijn was zo duidelijk dat hij het niet kon verdragen de liefde en het meeleven op haar gezicht te zien. Het maakte hem te kwetsbaar. Hij stond op en keek nog eens de zolder rond naar al zijn vroegere bezittingen.
'Kijk nou toch eens naar al die rommel. Cowboyhoeden en treintjes en...' Hij schudde zijn hoofd in een mengsel van geamuseerdheid en afkeer. 'Ik heb weer honger. Laten we de koelkast gaan plunderen.' Hij stak zijn hand uit naar Susanna en trok haar overeind.
Terwijl ze naar de deur liepen kreeg Charlie iets in het oog en bleef stokstijf staan, kijkend naar de slappe hoek van iets dat uit een doos stak. Onbeweeglijk staarde hij ernaar, terwijl ergens in de donkere schuilhoeken van zijn herinnering iets zich roerde...
'Jezus,' fluisterde hij. Uit de in nevelen gehulde doolhof van zijn kleuterherinneringen kwam een muziekfragment... de Beatles... bovendrijven; het zweefde door zijn geest... en loste toen weer op.
Charlie bukte zich naar de kartonnen doos en trok de herinnering eruit. Het was een deken, een stokoude, tot op de draad versleten babydeken, verbleekt door duizend wasbeurten. Hij hield hem in zijn hand en staarde ernaar. 'Is die van jou?' vroeg Susanna, hoewel het duidelijk was dat dat zo moest zijn.
Maar Charlie antwoordde niet; hij bekeek de deken alleen nauwkeurig onder het licht, zo aandachtig alsof het de schatkaart van zijn verleden was. Zijn vingers wreven over het versleten materiaal; hij bracht het naar zijn neus en rook eraan, verzonken in een dagdroom.
'Charlie,' bracht Susanna hem zachtjes tot de werkelijkheid terug.
De betovering was verbroken. 'Verdomme, ik had net een flits van iets. Weet je hoe je, als je kind bent, een soort... denkbeeldige vriendjes kunt hebben?'
Susanna knikte. Haar 'denkbeeldige vriendin' was de Heilige Maagd geweest; soms vertelde ze haar nog steeds geheimen, op vertrouwelijke toon, alsof Maria met haar in dezelfde kamer was.
'Nou, de mijne heette... hoe heette hij nou potverdorie ook weer?' Charlie zocht in zijn geheugen. 'Rain Man. Dat is het. De Rain Man. Hoe dan ook, als ik bang werd of zoiets sloeg ik altijd gewoon deze deken om me heen en dan zong de Rain Man voor me.' Hij grinnikte. 'Nu ik eraan denk moet ik heel vaak bang geweest zijn. God, dat was lang geleden.' 'Wanneer verdween hij dan?' glimlachte Susanna, vertederd. 'Je vriend.'
Charlie schudde zijn hoofd. 'Ik weet het niet,' bekende hij. 'Ik denk dat ik gewoon... groot werd.' Hij draaide de babydeken nog even rond in zijn handen, daarna gooide hij hem nonchalant terug in de doos en sloot daarmee opzettelijk de deur voor zijn vroegste herinnering. 'Laten we wat gaan eten.'
Terwijl Susanna die avond lekker in elkaar gedoken boven in Charlies bed zat en een fotoalbum doorkeek met kiekjes uit Charlies baby- en jongensjaren, ontmoetten Charlie Babbitt en de advocaat van zijn vader, John Mooney, elkaar in de eetkamer beneden. De gewreven mahonie tafel lag bezaaid met juridische paperassen. Het testament: de laatste wil van Sanford Babbitt. Charlie had, als enige wettige erfgenaam van de aanzienlijke nalatenschap, een erkend belang bij de gebeurtenissen, dus luisterde hij vol aandacht naar Mooney, maar tot nu toe was hij niet gelukkig met wat hij hoorde. Het enige wat Mooney hoefde te zeggen was: 'Het is allemaal voor jou, jongen,' maar toch waren die woorden niet over zijn lippen gekomen.
Toch bleef Charlie rustig; in het pokerspel van het leven laat je je niet in de kaart kijken zolang je tegenstander niet betaalt om ze te mogen zien.
'We komen nu zo toe aan de eigenlijke lezing van het testament, maar eerst heb ik deze verklaring die je vader me gevraagd heeft je voor te lezen. Heb je daar bezwaar tegen?' John Mooney tuurde over zijn dubbelfocusbril naar Charlie.
'Waarom zou ik?' zei Charlie schouderophalend. Goddank dat het een brief was en niet zo'n spookachtige videotape van- de-overkant-van-het-graf. Hij hoefde tenminste niet naar de oude man te kijken. Het enige dat hij te doen had was luisteren. Maar toch werd hij plotseling overvallen door een angstig voorgevoel.
Mooney gaf een kort knikje, toen pakte hij een verzegelde envelop en sneed hem handig open. Hij haalde er een paar bladen stijf, duur postpapier uit en vouwde ze zorgvuldig open. Charlie herkende de opdruk: het briefhoofd van zijn vader. '"Aan mijn zoon, Charlie Babbitt. Beste Charles,"' begon de advocaat op droge toon. '"Vandaag ben ik zeventig geworden. Ik ben een oude man, maar niet te oud om me levendig de dag te herinneren dat we je mee naar huis brachten uit het ziekenhuis, je overleden moeder en ik. Je was een volmaakt kind, zo vol leven... en belofte.'"
Charlie kromp innerlijk ineen. Daar had je dat vermaledijde woord weer: belofte. De paar favoriete lettergrepen van zijn vader.
'"En ik herinner me ook,"' las Mooney verder, '"de dag dat je van huis wegging, zo vol bitterheid en grandioze ideeën. Zo vol van jezelf..."'
De advocaat onderbrak de lezing en keek op om de reactie van Charlie te zien. Maar Charlie bewaarde zijn pokerface, dat niets onthulde.
'"Ik kan het begrijpen en vergeven dat je het leven dat ik je bood verwierp. De universiteit en de andere voordelen die andere jongens zoals jij zo gretig accepteren..."' 'Hij heeft het geschreven,' merkte Charlie met een neutrale glimlach op. 'Ik hoor zijn stem.'
'"En omdat je zonder moeder grootgebracht bent,'" vervolgde Mooney, zonder zijn ogen van de brief op te slaan, '"is de hardheid van je hart ook te begrijpen. Je weigering om net te doen of je van me hield of me zelfs maar respecteerde. Dat alles vergeef ik je. Maar het feit dat je niet geschreven hebt, niet opgebeld, dat je op geen enkele manier in mijn leven teruggekomen bent is de reden dat ik geen zoon meer heb. Ik wens je alles dat ik ooit voor je gewenst heb. Ik wens je het beste..."' John Mooney beëindigde de lezing en vouwde de brief even zorgvuldig op als hij hem geopend had, waarna hij hem weer in de envelop deed. Het was duidelijk dat de bejaarde jurist ontroerd was door de woorden die hij gelezen had. Hij kuchte zachtjes, maar Charlie gaf geen kik. Hij zat daar maar te wachten tot het onderste regeltje bekendgemaakt zou worden. Nu pakte de advocaat het testament op, een document van vele bladzijden in een stevige blauwe omslag. Zonder naar Charlie te kijken begon hij te lezen.
'"Aan Charles Sanford Babbitt laat ik die bewuste Buick cabriolet na, die net als mijn zoon in 1962 in mijn leven kwam. Hij heeft me lang en trouw zonder klagen gediend. Moge hij hem aangename herinneringen aan mij brengen. Alsmede het onvoorwaardelijke recht op mijn bekroonde rozestruiken. Mogen ze hem herinneren aan de waarde van uitnemendheid en de mogelijkheid van volmaaktheid...'" Het ongeruste gevoel in Charlies binnenste begon een dreigende vorm aan te nemen. Al zijn instincten waren in staat van opperste waakzaamheid.
'"Wat mijn huis en alle andere bezittingen betreft, roerend en onroerend; deze zullen in trust geplaatst worden overeenkomstig de bepalingen van dat bepaalde instrument, dat gelijktijdig hiermee bekrachtigd wordt."'
Mooney was klaar; hij keek op en begon het testament op te vouwen.
'Trust?' 'Dat bepaalde instrument'? Welk bepaalde instrument? Wat was hier verdomme aan de hand? 'Eh... wat betekent dat?' vroeg Charlie rustig. 'Dat laatste gedeelte?' 'Het betekent dat de nalatenschap van meer dan drie miljoen dollar na aftrek van belasting en onkosten in een trustfonds geplaatst wordt voor een niet-genoemde begunstigde.' 'En wie is dat?' Hoewel de spanning in Charlie zo hoog opliep dat die tot zijn schouders en nek begon te komen, hield hij zijn stem vlak. Het had geen zin de advocaat kwaad te maken voordat Mooney hem verteld had wat hij weten moest.
John Mooney deed de documenten netjes terug in zijn aktentas. 'Niet-genoemd betekent dat ik je dat niet vertellen mag,' zei hij efficiënt. Wat hem betrof was deze lezing afgelopen en
zijn werk hier gedaan.
'Wie... eh... wie beheert al dat geld? U?'
Mooney schudde zijn hoofd. 'Hij wordt trustee genoemd. Ik heb geen toestemming je te vertellen hoe hij heet.' Hij stond op en pakte zijn hoed.
'Dus... hoe werkt het allemaal?' hield Charlie aan. In de droge zakelijkheid van de woorden van de advocaat hoorde hij een ijzeren deur dichtklappen, zodat hij, Charlie Babbitt, buiten in de kou bleef staan.
'Neem me niet kwalijk.' Mooney schudde beslist zijn hoofd. 'Ik kan niets meer zeggen.' Hij ging op weg naar de deur; Charlie staarde hem na. Bij de deur van de eetkamer draaide de advocaat zich om. 'Het spijt me, jongen. Ik begrijp dat je teleurgesteld bent, maar...'
'Teleurgesteld?' Charlie schoot met een woedend gebrul zijn stoel uit. 'Waarom zou ik teleurgesteld zijn? Ik heb toch een gebruikte auto gekregen? En wat denkt u van de rozestruiken? Shit, laten we die rottige rozestruiken niet vergeten!' Toen hij getuige was van de woede van de jongeman, deinsde de oude advocaat iets terug. Maar Charlie was te vol van zijn woede om het op te merken.
'De een of andere... Hoe noemde u hem? "Begunstiger"?' 'Begunstigde,' zei Mooney rustig.
'De een of andere klootzak van een begunstigde krijgt meer dan drie miljoen dollar! Maar heeft hij de rozestruiken gekregen? Helemaal niet! De rozestruiken zijn bewaard voor papa's enige zoon! Tsjongejonge, ik wed dat die andere zak tranen met tuiten zit te janken!' 'Charles...'
'Ik bedoel, shit!' Charlie had zich te ver door zijn verontwaardiging mee laten slepen om te luisteren. 'Die rozestruiken zijn je van het, man.' 'Het is echt niet nodig om...'
'Verneukt vanuit het graf!' tierde Charlie. 'Verneukt\ VERNEUKT! Vanuit het GRAF, verdomme!' Hij dwong zich om wat lucht te happen; hij kon nauwelijks ademhalen. 'Hij zit daar in de hel, meneer Mooney. Hij kijkt omhoog. Hij lacht zich rot.' Hij begon heftig met zijn hoofd te schudden, terwijl Mooney hem bezorgd gadesloeg.
'Sanford Babbitt. Zou u vijf minuten lang de zoon van die klootzak willen zijn?' vroeg hij op hoge toon. 'Hebt u die klerebrief gehóórd? Hebt u geluisterd?' Charlie brak zijn woorden af, niet in staat verder te gaan. Zijn handen waren tot vuisten gebald en hij ademde zwaar, bijna hijgend. 'Ja, ik wel,' antwoordde John Mooney, terwijl hij Charlie recht in de ogen keek. 'Jij ook?'
Toen de advocaat weggegaan was, liep Charlie de eetkamer op en neer als een gekooid dier, ongeveer twee minuten lang; toen rende hij de voordeur uit. Frisse lucht! Hij moest wat frisse lucht hebben! Hij stikte in zijn gevoelens en bittere gal kwam naar boven in zijn keel. Gekwetstheid, verontwaardiging, teleurstelling en het verschrikkelijke gevoel verloren en alleen te zijn dreigden Charlie te overweldigen en hij vocht om zijn zelfbeheersing terug te winnen. Hij voelde zich alsof hij geslagen was, wreed, kwaadaardig geslagen en voor dood achtergelaten.
Die verdomde rozestruiken! Charlie herkende de volmaakte ironie in het legaat van Sanford Babbitt. Die struiken betekenden meer voor hem dan Charlie, zijn enig kind, ooit betekend had. Charlie herinnerde zich de lange weekends als zijn vader, in plaats van ergens met hem heen te gaan - naar een honkbalwedstrijd of een circus of zelfs maar voor een ritje in de Buick cabriolet - uren doorgebracht had met zich druk te maken over die verdomde rozen. Snoeien, wieden, bespuiten, mesten, opbinden. Als er nog genegenheid verborgen lag in het koude berekenende hart van een investeringsbankier, dan werd die uitgestort over bloemen, niet over mensen. Zelfs niet over zijn eigen vlees en bloed. Maar ja, die rozestruiken hadden hem ook nooit teleurgesteld. Ze hadden Sanford Babbitt veel onderscheidingen opgeleverd, terwijl zijn zoon Charlie nooit een prijs gewonnen had.
Geen wonder dat Charlie die rozestruiken haatte. Nu voelde hij hoe ze hem staken met hun doorns om hem te herinneren aan hun volmaaktheid en zijn eigen tekortkomingen. Nou, laat ze maar doodgaan!
Ongenoemde begunstigde. De woorden galmden in zijn hoofd na en beletten hem redelijk te denken. Ongenoemde begunstigde. Maar wie? Wie voor de donder was er bezig hem van drie miljoen dollar te beroven die hem rechtens toekwamen? Wie zat hem uit te lachen en de draak met hem te steken als een verkoper van gebruikte auto's en niets meer, die ook nooit iets meer zou zijn? Nee, het zou hun niet lukken. Er moest een uitweg uit dit probleem zijn. Denken, hij moest denken! Ergens daarbuiten was een persoon - man? vrouw? kind? - die een fortuin zou erven, Charlies fortuin. Hij moest die persoon vinden voor hij een gevecht kon leveren. Zelfs Charlie Babbitt kon niet worstelen met iemand die hij niet zien kon. Hij moest die persoon vinden, nu. Voor er te veel tijd verstreek, voor het water te troebel werd door advocaten, verificatie, trustees. Maar hoe moest hij hem vinden? Waar moest hij beginnen te zoeken?
Tegen de tijd dat Susanna hem vond bij het lege zwembad, waar hij een sigaret rookte, was Charlie voldoende gekalmeerd om de hoofdlijnen van een plan uit te zetten.
'Ik was overal naar je aan het zoeken,' zei ze bezorgd. 'Hoe ging het?'
Hij schonk haar zijn meest zelfverzekerde glimlach. 'Ik kreeg wat ik verwachtte,' was het enige wat hij zei.