Het was intussen echt wel tijd om voor Raymond wat nieuwe kleren te kopen. Zijn enige overhemd en broek werden behoorlijk vuil en zijn ondergoed begon een onaantrekkelijke tint grijs aan te nemen. Het probleem was alleen geld. Charlie kwam slecht in zijn contanten te zitten; de Buick zoop benzine op de dorstige manier waarop auto's uit 1949 pre- OPEC brandstof zopen. De motelrekeningen voor twee waren niet laag, maar vooral hun maaltijden en de voortdurende processie van zoutjes voor Raymond waren duur. Raymond was op zijn gelukkigst, als je het zo kon noemen, als hij een zakje minifrietjes of kaascrackers openscheurde. Charlies bankrekening was onder het nulpunt gezakt en de laatste keer dat hij zijn magneetpasje gebruikt had om geld uit de muur te halen, had de automaat geweigerd geld af te staan. Als hij het nog eens probeerde te gebruiken, zou de automaat het waarschijnlijk uitkauwen, in Charlies gezicht spugen en hem onder arrest plaatsen.

Ze leefden nu van Charlies American Express-kaart, maar omdat hij al in geen twee maanden zijn rekening betaald had, kwam het einde van zijn krediet ook in zicht. De kaart kon nu elk ogenblik geweigerd worden en wat dan? Natuurlijk deelde Charlie geen van deze zorgen met zijn broer; zelfs al begreep Raymond het niet, en het was onwaarschijnlijk dat hij het zou begrijpen, dan nog zou hij de strekking van het verhaal kunnen vatten en in paniek raken.

In een buitenwijk van Albuquerque reed Charlie een winkelcentrum op waar een K-Markt was en werd Raymond van het hoofd tot de voeten in het nieuw gestoken, met welwillende medewerking van AmEx. Nieuw ondergoed en sokken, een splinternieuwe katoenen broek en overhemd. Zijn nieuwe uitrusting leek hem plezier te doen; in elk geval trok hij zich niet terug toen hij kleren aan het passen was en maakte hij geen scène.

Gedeeltelijk om hem te belonen en gedeeltelijk om gevaarlijke herhalingen van de scène op de veranda van de boerderij te voorkomen, gooide Charlie er een Watchman tegenaan, een klein Sony t.v.-toestelletje aan een leren polsband, dat Raymond makkelijk mee kon dragen. Op die manier, zei Charlie, zou hij Wapner altijd 'bij de hand' hebben. Hoewel het grapje Raymond ontging, werd de Watchman in ontvangst genomen met iets dat dichter bij enthousiasme kwam dan alles wat Charlie tot nu toe van zijn broer gezien had en het gaf hem een fijn gevoel dat hij Raymond een beetje plezier kon geven.

Raymond hield zijn nieuwe kleren meteen aan. Charlie ging naar de wasserette ernaast, gooide Raymonds oude kleren en een paar dingen van zichzelf in de was en liet zijn broer op de bank voor de machines achter met een zak maïs-chips, terwijl hij de cabriolet voltankte. Toen Charlie terugkwam in de wasserette, zat Raymond precies waar hij hem achtergelaten had en keek toe hoe de kleren almaar ronddraaiden in de droogtrommel. Rond en rond. Rond en rond. Charlie liep erheen en ging naast zijn broer op de bank zitten. Raymond keek niet op; zijn ogen waren op de droogtrommel gevestigd: rond en rond.

'Kijk, voor dit soort dingen moet je nou uitkijken als je die zieleknijper ziet,' mopperde Charlie. 'Zomaar zitten staren, zoals nu, nergens naar. Ik bedoel, als hij dat één keer ziet, sluit hij je weer op in de dierentuin.'

Maar Raymond luisterde niet; hij was ergens anders met zijn gedachten.

'Zie je die rode,' zei hij toonloos. 'Hij valt altijd net op dezelfde manier.'

Charlie keek naar de tuimelende was en hij zag zijn eigen rode shirt dat er samen met de rest in zat, maar hij zag niet wat Raymond zo duidelijk zag. Wasgoed was wasgoed voor Charlie. Niet meer en niet minder. Hij schudde zijn hoofd toen hij zag dat de kleine Sony Watchman naast Raymond op de bank stond. Hij stond aan, het beeld maar niet het geluid, en hij stond daar maar zwijgend te flikkeren. Charlie pakte hem op en klikte hem uit.

'Je moet dat ding uitzetten als je hem niet gebruikt,' vermaande hij Raymond. 'Als je die batterijen leeg laat lopen, wat moeten we dan als Wapner komt, hè?' Het was duidelijk dat Raymond niet luisterde. 'Mama waste mijn kleren. En we zaten ernaar te kijken. Zoals nu.' Zijn stem was heel zacht, nu er voor de verandering eens een goede herinnering bij hem bovenkwam. Een niet-angst herinnering.

Mama. 'Ik kan me haar niet herinneren,' zei Charlie rustig. 'Ik probeer het. En soms is het net of ik... maar ik denk dat dat gewoon van de foto's is.'

'Ik las haar voor. Hardop. Ieder verhaal,' zei Raymond. Zijn ogen waren nog op het tuimelende wasgoed gericht; ze keken hoe het rode shirt viel.

'En ik wil wedden dat je voor haar zong, hè?'

'Nee. Zij zong voor mij. Ik zong voor jou.' Rond en rond, en

Raymonds ogen bleven onbeweeglijk naar elke omwenteling kijken.

'Oooooh!' zong Charlie met zijn beste Beatles-falsetstem, in een poging Raymonds aandacht van het wasgoed af te leiden, om hem aan te moedigen het liedje mee te zingen. Als hij nu niet begon iets aan dat bizarre gedrag van zijn broer te veranderen, zou hij geen schijn van kans hebben als de zieleknijper Raymond op de hoorzitting zou onderzoeken. Maar Raymond was niet in het liedje geïnteresseerd. Hij concentreerde zich alleen op het rode hemd, dat altijd op dezelfde plaats in de droogtrommel viel.

Charlie stak zijn gezicht vlak voor dat van Raymond. 'Geef me de glimlach. De Verblindende,' commandeerde hij en hij liet de zijne zien.

Raymond aarzelde en deed daarna een brede glimlach na, een en al tand.

'Keurig!' prees Charlie. 'Nu lachen. Je beste lach.' Deze keer was de aarzeling langer, maar ten slotte uitte Raymond zijn versie van een lach. 'Hè, hè, hè.' 'Mogelijkheden, Ray. Jij hebt mogelijkheden.' Charlie grijnsde breed naar zijn broer. Raymond leek werkelijk vorderingen te maken en Charlie was enorm tevreden over zichzelf. Volhouden, gewoon volhouden.

'Jij hebt mogelijkheden, Charlie Babbitt. Dat heeft papa gezegd.'

Charlies grijns verdween toen de onwelkome herinnering aan zijn vader en zijn vaders strenge autoriteit zich opdrong. Mogelijkheden. Wat haatte hij dat woord als zijn vader het op zijn autocratische toon uitsprak.

'Ja,' antwoordde hij op vlakke toon. 'Eén dingetje. Noem me Charlie, wil je? Zonder Babbitt.'

Raymond zei niets. Zijn ogen keerden terug naar de droogtrommel en hij raakte weer geboeid door het wasgoed. Rond en rond.

'Die rode, hè?' Charlie liet zijn wang op zijn linkerhand rusten en keek toe hoe de droogtrommel de kleren liet tuimelen. Raymond bracht met een eender gebaar zijn linkerhand omhoog naar zijn wang en een paar vredige minuten lang zaten ze zij aan zij op de bank in de wasserette te kijken hoe het rode shirt almaar rondging, almaar rond, en altijd op dezelfde plaats viel.

Maar Charlie had niet zoveel vrije tijd tot zijn beschikking als Raymond; hij was een zakenman met een zaak om voor te zorgen. Charlie liet Raymond alleen om naar het shirt te kijken en ging op weg naar de telefooncel vóór de wasserette. Hij draaide het nummer van Babbitts Verzamelobjecten. 'Lenny, ik ben het.'

'Ik zit hier al drie úúr bij die telefoon, man,' klonk het beschuldigend.

'Ja, het spijt me. Ik ben... bezig geweest.' Hoe kon hij Lenny uitleggen wie Raymond was? 'Ik moet wat kleren en zo kopen.'

'Charlie het is afgelopen,' onderbrak Lenny hem. 'Helemaal afgelopen.'

'Rustig aan maar, kerel. Ik ben in Albuquerque. Ik ben er over...'

'Wyatt heeft de auto's gevonden. Hij heeft ze gevonden. Hij heeft ze. Ze zijn weg.'

Charlie deed zijn mond open en deed hem zwijgend weer dicht. Wat kun je zeggen over het einde van de wereld? Hij voelde hoe het bloed in zijn aderen in ijs veranderde, toen zijn hart een bevroren reuzensteen werd, die zwaar in zijn borstkas lag. Het was allemaal, zoals Lenny net gezegd had, afgelopen. Hij sloot zijn ogen, niet in staat ergens aan te denken. Het ergste was gebeurd en Charlies geest was volkomen leeg.

'Bateman wil zijn aanbetaling terug. Dat willen ze allemaal.' Lenny ging door met het opnoemen van de details van de ramp van de dag. 'Dat is negentigduizend, Charlie.' Alsof hij dat zou kunnen vergeten. Vijftienduizend maal zes was negentigduizend. Negentigduizend dollar. Het zou evengoed negentig miljoen kunnen zijn, zo weinig betekenis had het bedrag. Negentig miljard. Nou en? Hij had het niet. Hij had nog geen negentig cent. Hij was geruïneerd, aan zijn eind, verslagen, begraven. Charlie Babbitt was dood.

'Hij zegt dat je wel anders zult piepen als je Lamborghini's staat te wassen, als hij met je klaar is,' vervolgde Lenny, die nogal genoot van dit gedeelte van het verhaal. Charlie had hem de laatste paar dagen in de grootste narigheid laten zitten. Hij had de benen genomen, de stad uit, was onbereikbaar gebleven en had hem de kastanjes uit het vuur laten halen. Nu was het Charlies beurt om in het verdomhoekje te zitten en Lenny kon niet zeggen dat hij het echt jammer vond. 'Vrijdag, zegt hij. Wat moet ik tegen hem zeggen?' Binnen in zijn hoofd hoorde Charlie het grote, donderende geluid van een holle lach. Wat maakte het verdomme uit wat Lenny nu nog tegen Wyatt zei? Wyatt had de stop uit de gootsteen getrokken en nu verdween Charlies leven door de afvoer.

'Zeg tegen hem dat de cheque op de post is,' zei hij en hij hing de hoorn op. In gedachten zag hij zijn toekomst voor zich en die zag er niet mooi uit.

Charlie zat daar maar, starend naar het koud wordende eten op zijn bord, waarvan het vet begon te stollen. Hij schoof het wat heen en weer met zijn vork, maar niets kon hem ertoe bewegen een hap te nemen. Hij had geen honger; hij zou nooit meer honger hebben. Doden eten niet. Hij drukte zijn sigaret uit midden in zijn bord stooflapjes en zuchtte nog eens. Raymond had, in tegenstelling tot Charlie, heel goed gegeten. De kleine vierkante stukjes hamburger waren sneller dan gewoonlijk bij hem naar binnen gegaan, een voor een. Raymond had een goede dag gehad. Nieuwe kleren en een Sony Watchman voor Wapner. Een fijne lange rit in papa's auto over een autoweg door de woestijn van Albuquerque naar Joseph City, Arizona. En nu waren ze op deze van alle gemakken voorziene parkeerplaats met een groot modern restaurant en hij had een goed doorbakken hamburger op, waar zelfs Franse gebakken aardappeltjes bij geweest waren. Charlie had het eten in stukjes gesneden en er ketchup op gedaan. Raymond hield van de smaak van ketchup, vooral op Franse gebakken aardappeltjes.

En je had die kleine jukebox, aan de muur vlak boven hun tafel. Met een heleboel songs. Wel honderdveertig. De songs stonden allemaal aangegeven op veertien plastic kaarten en als je gevonden had watje wilde horen, stopte je er een kwartje in, drukte een letter en een nummer in en dan begon de muziek. Het boeide Raymond en hij sloeg de plastic kaarten snel om, klik, klik, klik, klik.

Iemand moest er een kwartje in gedaan hebben, want Raymond hoorde zingen. Een vrouwenstem. Patsy Cline met Sweet Dreams. 'E-19,' zei Raymond.

Lusteloos keek Charlie over de tafel naar zijn broer. Patsy Cline. Nou, èn? Toen kwam er een vraag bij hem op. 'Dat nummer. B-19.' 'E-19' verbeterde Raymond.

Hoe was het mogelijk? Raymond had de kaarten van de catalogus zo snel omgeslagen dat hij onmogelijk de titels had kunnen lezen, laat staan dat hij er een paar had kunnen onthouden. Dat kon niemand. 'Dat is het lied dat we nu horen?' 'Dat is het lied. Dat we nu horen.'

Charlie staarde Raymond aan, kluivend op zijn duimnagel, terwijl er een idee in zijn hoofd opkwam en hoop in zijn hart gloorde. 'Doe je handen voor je ogen.' Hij deed het voor. Raymond, die elk eenvoudig gebaar na kon doen, legde zijn handen voor zijn ogen. Charlie begon de plastic kaarten door te bladeren.

'The Gambler. Kenny Rogers,' riep hij op goed geluk. 'J-12,' antwoordde Raymond prompt en correct. 'Cheating Heart. Hank Williams.'

'Yóur Cheating Heart,' verbeterde Raymond ernstig. 'Hank Williams Junior.'

'Oké, uitslover. Wat is het nummer?' 'L-4.'

Dit was verdomme ongelooflijk! Charlies slechte humeur verdampte als een ijsblokje op de kachel. Een enorme grijns deed zijn hele gezicht stralen. 'Blue Moon of Kentucky. Bill Monroe.' 'En de Bluegrass Boys. P-II,' antwoordde Raymond prompt. Slimme sodemieter! En nog al liefst met zijn handen voor zijn ogen! Hij was een genie! Raymond Babbitt was verdorie een genie! 'Opmerkelijke vermogens,' had dokter Bruner gezegd. 'Autistische geleerde'. Daar drink ik op! dacht Charlie vrolijk. Die opmerkelijke vermogens zouden wel eens net Charlies hachje kunnen redden!

'Ray, broer, we gaan een beetje plezier maken,' beloofde hij zijn broer. 'Heb je wel eens gekaart?'

Charlie kocht drie spellen pokerkaarten en gooide de jokers weg. Hij gebruikte de motorkap van de Buick als tafel, spreidde de kaarten uit en liet Raymond de spellen zien om hem vertrouwd te maken met de opeenvolging van aas tot heer. Toen schudde hij alledrie de spellen tegelijk door elkaar, zodat hij een enorme stapel kaarten kreeg, waarin van alles een dozijn zat: twaalf azen, twaalf tweeën, twaalf drieën enzovoort, terwijl Raymond, heel serieus, met een verrukt gezicht toekeek.

'Let je op?' vroeg Charlie. Raymond knikte. Hij lette op. 'Klaar?'

Weer een knik. Raymond was klaar.

Nu pakte Charlie het dikke drievoudige spel op en begon in een razend tempo kaarten te delen, open, op de motorkap van de auto. Elke kaart was maar een fractie van een seconde zichtbaar en werd onmiddellijk bedekt door de volgende kaart. Flap, flap, flap, flap. De stapel werd hoger. Toen hij nog iets meer dan de helft van het drievoudige pak over had, keek Charlie naar Raymond; toen legde hij de rest van de stapel, dicht, op de kap van de auto. 'Goed. Wat zit hier nog in?'

Raymond aarzelde geen ogenblik. 'Negen azen, zeven heren, tien vrouwen, acht boeren, zeven tienen...' Charlie stak zijn hand op en de woordenstroom hield op. Een natuurtalent. Een geboren kaartenteller, verdomme de schrik van de blackjack-tafels! Casino's zouden op de knieën gebracht worden. Toezichthouders zouden beven als ze wisten over welke vermogens Raymond beschikte. Beven, hem levenslang van de tafels uitsluiten en zijn foto op een in het oog springende plek ophangen in het kantoor van alle gokhuizen in Amerika: 'Kent u deze man?' Daar zat hij, Charlie Babbitt, nota bene op een goudmijn en hij wist het niet eens. 'Potentieel,' mompelde Charlie vrolijk, terwijl hij de mogelijkheden overdacht. 'Die man heeft potentieel. Ben je klaar om erop af te gaan?' vroeg hij. 'Klaar. Om erop af te gaan.' 'Vooruit dan! Stap maar in.'

Toen Raymond veilig in de Buick zat, gaf Charlie plankgas en ze gingen ervandoor als de gesmeerde bliksem. De kaarten op de motorkap vlogen omhoog, de weg op, en vormden een spoor van harten, klaveren, schoppen en mooie, rooie ruiten. Ze waren op weg naar LA, maar eerst een kleine omweg. Een bezoek aan Las Vegas, de gokhoofdstad van de Verenigde Staten, om Raymond Babbitt de kans te geven om de man te worden voor wie de uitdrukking 'autistische geleerde' was uitgevonden.Joseph City, Arizona, lag niet meer dan honderdzestig kilometer van Las Vegas, minder dan twee uur rijden door de woestijn. De cabriolet verliet snelweg 40 en kwam op snelweg 93, rechtstreeks naar Las Vegas. Terwijl ze voortreden nam Charlie met Raymond de regels van het spel door. Hij legde ze maar één keer uit, want hij wist nu dat Raymond niet in staat was iets te vergeten dat hij hoorde of las. 'Eenentwintig: denk eraan. Zo heet het spel en daar gaat het om. Ze delen de kaarten uit een slof, maar het héét alleen maar een slof. Het is niet het soort dat je aan je voeten draagt, dus verwacht niet dat hij lijkt op wat je aan hebt bij de televisie. Het belangrijkste dat je in gedachten moet houden is dat het huis zeventien moet hebben. De dealer kan geen kaart trekken als hij zeventien heeft. Als de dealer zeventien heeft en jij krijgt meer dan zeventien maar minder dan eenentwintig, dan win je. Begrepen?' 'Begrepen.'

'Als je een kaart trekt die te hoog is en je komt boven de eenentwintig, dan verlies je. Geld. Begrepen?' 'Begrepen.'

'Als je een tien trekt, van welke soort ook: tien, boer, vrouw, heer, plus een aas, dan ben je de grote winnaar. Blackjack. Begrepen?' 'Begrepen.'

'Als je wilt dat de dealer je een andere kaart geeft, krabbel je aan de tafel, zo, of je zegt: "Kaart", maar als je geen andere kaart wilt, dan schud je je hoofd, nee, of je zegt: "Pas." Als je achttien hebt, pasje. Nooit een nieuwe kaart nemen op achttien of hoger. Begrepen?' 'Begrepen.'

'Dus als je kunt tellen wat er al gespeeld is, en je weet wat er nog in de slof zit, en je weet dat de slof vol zit met tienen of met kleintjes, dan weet je of je moet spelen of passen. Maar het is beter te spelen en hoge kaarten te krijgen dan te passen met kleintjes, dus het is beter als er veel tienen in de slof zitten. Begrepen?' 'Begrepen.'

'Er zitten minstens drie spellen tegelijk in de slof, misschien meer. Misschien vier ofwel vijf spellen. Je moet ze allemaal tellen, hoeveel spellen ze ook gebruiken. Begrepen?''Begrepen. Mag ik rijden, Charlie Babbitt?' 'Nee. Luister nou naar me. Dus als er nog een heleboel tienen zijn, tienen en plaatjes, dan is het goed. Voor ons.' Omdat Charlie niet zei: 'Begrepen?' gaf Raymond geen antwoord.

'Vooruit, zeg het!' spoorde Charlie hem ongeduldig aan. 'Tienen zijn goed, tienen zijn goed, tienen zijn goed, tienen zijn góed!' Raymond scheen nogal tevreden over zichzelf te zijn, misschien omdat Charlie zo tevreden over hem was. 'Goed. En je gaat wedden...' 'Eén als het slecht is, twee als het goed is.' 'En,' hielp Charlie,die de belangrijkste les van allemaal wilde horen, de les die hij er de laatste zestien kilometer bij Raymond in gehamerd had.

'Ik hou mijn wafel dicht.' Raymond deed zijn mond open en sloot hem met een klap, daarna keek hij naar Charlie of het zo goed was.

Charlie knikte. 'Casino's hebben regels. De eerste is dat ze niet graag verliezen. Dus laat nooit, nóóit zien dat je zit te tellen.'

Raymond keek zijn broer aan en zei: 'Ik tel, ik tel, ik tel, ik tel, dus ha!'

'Als je dat in Vegas zou zeggen waar iemand je horen kan, dan zou ik niet meer met je om kunnen gaan. Nooit meer.' Raymond zakte onderuit in zijn stoel, terwijl hij daarover nadacht. Het gevoel van trots stroomde uit hem weg als de lucht uit een doorgeprikte ballon. Hij trok zo'n arme-zondaarsgezicht dat Charlie hem bemoedigend toelachte en Raymond gaf, als op een wachtwoord, de namaakgrijns terug. 'C-H-A-R... L-I-E,' riep hij vrolijk. 'C-H-A-R... L-I-E.' Deze keer klonk het heel anders dan zijn manische gefluister.

Iedereen kan bingo spelen of gokken met de fruitautomaten. Je kunt in vodden gekleed zijn met veren in je haar, je kunt zo gek zijn als een stekker en dan zou je nog bingo of met gokkasten kunnen spelen. Maar als je over de vloer van dat casino heen loopt en aan een tafel gaat zitten, voor blackjack of baccarat of een ander herenspel met hoge inzet, dan kun je er maar beter goed uitzien, eruitzien als een winnaar die het zich kan permitteren te verliezen. Want het casino houdt je in de gaten en bizar gedrag wordt niet toegestaan, zelfs niet van mensen die met geld smijten. Dus Raymond kwam aan slag met twee slag tegen hem. Hij gedroeg zich niet alleen als iemand uit het gekkenhuis, hij was er ook naar gekleed. Goed, kleren maken de man, en zolang Charlies credit card het volhield, kon hij iets doen aan Raymonds verschijning. Om te beginnen een fatsoenlijk model in zijn haar laten knippen en een manicurebeurt. Een nieuw pak, een dat paste, in plaats van die slobberende goedkope werkmansplunje, en vlotte glanzende schoenen, dan kon Raymond veranderd worden van het lelijke eendje in een prachtige zwaan. Maar de zwaan was niet minder psychotisch dan het eendje en de toekomst was niet meer dan één groot, verontrustend vraagteken. Als je verder keek dan het pak, naar de ogen, starend zonder uitdrukking of, erger nog, heen en weer rollend, wat dan? Wat moest hij beginnen als Raymond ter plekke, aan de blackjacktafel gek ging doen? Die beste, onvoorspelbare Ray. Je verveelde je geen moment met die knaap. Maar Charlie moest het risico nemen. Een paar behoorlijke winsten en ze zouden maken dat ze daarvandaan kwamen. Hij moest ten minste genoeg winnen om de lening van Wyatt af te betalen en de klanten hun aanbetalingen terug te geven. Anders zou hij in Los Angeles nooit meer zaken kunnen doen. Misschien kon hij de verkoop van de auto's nog redden. Misschien kon hij zelfs wel naar Los Angeles teruggaan met een fortuin in zijn zak. Waarom niet? Dat hadden massa's andere gokkers gedaan. Het hing allemaal van Raymond af.

Ze bereikten Vegas net toen de avond begon te vallen en de Strip verlicht werd met vele kilometers neon: tuimelende dobbelstenen, wagenwielen, flamingo's, neonreclames voor de MGM Grand, de Sahara en de Desert Inn. Raymond had nog nooit zoiets gezien en zijn ogen rolden bijna uit zijn hoofd terwijl hij zijn nek naar alle kanten uitrekte om al die bonte vrolijkheid te zien.

Vannacht een goedkoop motel. Morgen zouden ze de laatste hand aan Raymond leggen en hem zover opkalefateren dat hij er in een groot casino goed uitzag. En morgenavond was het dan de grote avond. Ze zouden het casino in Caesar's Palace nemen en Ray zijn beste beentje voor laten zetten. Charlie zuchtte en schudde zijn hoofd. Wat jammer dat hij nooit bad; dit zou er nou een heel goeie gelegenheid voor zijn.