Soms gebeuren er wonderen. Het was echt een wonder dat Charlies credit card het de volgende morgen bij de kleermaker niet af liet weten. Integendeel, de kaart incasseerde een gevoelige aderlating zonder een spier te vertrekken. Zowel Charlie als Raymond werd de maat genomen voor een paar bijna eendere pakken volgens Italiaanse snit: nauwsluitend, met twee rijen knopen en lange, smalle revers, gemaakt van het fijnste Engelse kamgaren. Schandalig duur natuurlijk, maar wie verdiende het meer dan zij?
Bij de pakken werden een paar roomkleurige linnen overhemden aangeschaft en een paar eendere groene stropdassen, een voor Raymond, een voor Charlie. Raymond leek de stropdassen het mooist te vinden, vooral het feit dat de zijne precies hetzelfde was als die van zijn broer. Terwijl Raymond moeite deed om zijn broek rond zijn borst op te hijsen, kreeg Charlie de belofte van de kleermaker los dat allebei de pakken veranderd zouden worden en geen minuut later dan vijf uur vanmiddag klaar zouden zijn om meteen aan te trekken. Toen de credit card door het kleine apparaatje gehaald werd dat het vonnis zou vellen, voelde Charlie vlinders als adelaars in zijn buik rondvliegen; het enige contante geld dat hij nog had was wat hij nodig had om vanavond met het spel mee te doen. Als zijn kaart geweigerd zou worden, - of, nog erger, in beslag genomen - kon hier wel eens het gordijn vallen voor Charlie Babbitt en zijn dromen.Maar soms gebeuren er echt wonderen en de kaart deed het nog steeds. Joepie! Hun volgende adres was een chique kapperszaak annex schoonheidssalon voor heren om de laatste hand aan Raymond te leggen. Dure knipbeurt, gezichtsbehandeling, manicure, schoenen poetsen - noem maar op. Raymond zat het hele proces van zijn gedaanteverwisseling geboeid en zwijgend aan te kijken. Zijn kraaloogjes namen alles zonder overdreven verontrusting op. Alleen de hete handdoek bracht hem bijna in paniek. Toen Raymond hem, stomend en nat, aan zag komen, verstijfde hij op zijn stoel en Joost mag weten wat er gebeurd zou zijn als Charlie niet zo haastig tussenbeide gekomen was. 'Geen hete handdoek.'
'Maar, meneer, om de poriën te openen is het nodig...' 'Luister naar mij. Geen hete handdoek.'
Dus kon Raymond het weer verdragen dat de kapper knipte en de manicure polijstte en de schoenen tot hoogglans gepoetst werden.
Het resultaat van al die dure service verraste zelfs Charlie, die het hele plan uitgedacht had. Raymond zag er... normaal uit. Beter dan normaal: bijna schitterend. Als hij dit even vast kon houden, vooral met dat dure Italiaanse pak aan, was er geen casino in het land dat hem van de deur zou sturen. Ze moesten de dag nog doorkomen, dus reed Charlie Raymond door Vegas rond om hem de bezienswaardigheden te laten zien. Overdag ziet Las Vegas er opgedirkt uit, als een hoer die met haar make-up op geslapen heeft. De gebouwen, die door gekleurd neon en vele duizenden watt elektriciteit verlicht worden, zijn in het sterke zonlicht van de woestijn van Nevada opzichtig. Maar het leek Raymond niet te hinderen. Hij keek met open mond naar alles: de lange Strip, met zijn enorme hotels in hoogbouw in hun Arabische of oudromeinse stijl en opvallende markiezen waarop het optreden van beroemdheden werd aangekondigd; de goedkope huwelijkskapelletjes; de motels met gokkasten in elke kamer en alle badkamers. Enkele tientallen jaren geleden was Las Vegas weinig meer dan een stopplaats op weg naar Californië, een 'laatste-kans' plaats om te tanken en te eten voor de lange rit door de westelijke woestijn. Toen was iemand zo pienter geweest om het gokken uit de strafwet van Nevada te halen. Bijna van de ene dag op de andere was hier, aan de rand van de woestijn, een stad verrezen die maar aan één ding gewijd was: gokken. Waar je ook heen ging in Las Vegas, overal kon je een paar dollar of meer verliezen.
In de kleine, armoedige snackbar waar ze gingen lunchen was het motief waarmee alles versierd was een paar dobbelstenen, die het geluksgetal 'zeven' aangaven. Het kwam terug op de muren, op de papieren placemats en op de gevlekte vettige menu's. Er lagen bingokaarten op elke tafel; een rij gokkasten stond achter in de zaak. Als de serveerster je bestelling op kwam nemen, kon ze meteen je bingokaart en de dollars die je inzette meenemen. Het afroepen van de bingonummers overstemde de country en western-muziek uit de jukebox. Het bingo fascineerde Raymond. Hij had best de dag en de avond door kunnen brengen alleen met het kijken naar de genummerde pingpongballetjes die vrolijk rondstuiterden in het vacuüm en opsprongen om de winnende nummers aan te geven. Het was net een combinatie van tellen en het kijken naar de kleren in de droogtrommel. Terwijl hij naar hem zat te kijken, dacht Charlie dat als er iemand was die kon leren winnen met bingo, Raymond dat wel was. Zijn geleerde, schrandere geest had ongetwijfeld al een steeds weerkerend patroon opgemerkt in de schijnbaar willekeurige winnende getallen en was de mogelijkheden aan het uitwerken. Maar bingo was een spelletje om grijpstuivers, voor dametjes met een blauwe spoeling in hun haar, die daar de hele dag zaten en een paar kaarten afwerkten voor twee dollar per ronde, zoals anderen achter een drankje zaten. Kruimelwerk. Waar Charlie op uit was, was het grote werk, hoog spel in een casino waar om het grote geld gespeeld werd. Blackjack in Caesar's Palace. Om veel geld te winnen zou er een nog groter wonder moeten gebeuren dan het aanschaffen van twee dure pakken op een niet-gedekte credit card. Maar Charlie rekende op dat wonder, hoewel hij van tijd tot tijd gekweld werd door een angstig voorgevoel. Alles hing ervan af hoe een paar kaarten vielen en van Raymonds bizarre vermogen om die kaarten te voorspellen zonder betrapt te worden en zonder een van die scènes van zelfmishandeling op te voeren, die Charlie zo goed had leren kennen.
De Buick stopte bij een kruispunt voor het verkeerslicht. Raymond staarde geboeid naar een van de grote hotels aan de Strip, waarvan de markies door vele lampjes verlicht werd.
'Wat een boel lichtjes, hè?' zei Charlie glimlachend. 'Een boel lichtjes, hè,' antwoordde Raymond. 'Hoeveel lichtjes, Ray?' 'Tweehonderdachtenzeventig.' 'De Rain Man heeft gesproken.' Charlie lachte. Als ze alles op alles zetten, hadden ze een kans.
Nog een wonder. De pakken waren op tijd klaar en, wonder boven wonder, perfect op maat. Dat wil zeggen, dat van Charlie was perfect; dat van Raymond zou perfect zijn als hij zijn riem niet helemaal tot aan zijn kin omhoog sjorde; Charlie zag dat zijn handen jeukten om dat te doen. Maar ze zagen er allebei uit om door een ringetje te halen. Net als twee oosterse potentaten kwamen ze voorrijden bij het majestueuze Caesar's Palace, gaven de sleutels af, zodat het personeel de auto kon parkeren en gingen het hotel binnen. Raymond had nog nooit zoiets schitterends gezien. Hij volgde Charlie op korte afstand en draaide zijn hoofd om om naar het gekleurde water van de marmeren fontein te staren, naar de grote standbeelden van de oude Romeinse keizers en naar de rij elegante boutiques aan de andere kant van de hal. Er waren gokautomaten en er was bingo en hij werd door allebei geboeid. Even was Charlie Raymond bijna kwijt geweest toen hij erheen schuifelde om het eens te proberen met de gokautomaten. Er gebeurde niets omdat hij het basisprincipe achter de eenarmige bandieten niet begrepen had: eerst geld, dan haal je de hendel over. Hij stond nog steeds zonder succes aan de hendel te trekken toen Charlie hem inhaalde en een kwartje in de gleuf gooide.
De plaatjes tolden voorbij. Raymonds hersens tolden ook, terwijl hij toekeek. Eindelijk kwamen ze tot rust. Twee bars en een citroen, verloren. Toch wilde Raymond, met al de opwinding van het bingo en van de fruitautomaten, niet graag vertrekken, maar Charlie beloofde hem: 'Hoe eerder we beginnen met kaartspelen, hoe eerder we hier weer terugkomen.' Terwijl ze door de hal liepen op weg naar het casino, hoorden ze achter zich een luid tumult. Ze draaiden zich om om te kijken. Een van de automaten had een grote jackpot uitbetaald;
bellen rinkelden luid en zilveren dollars stroomden in de mand. De winnares, een mollige knappe vrouw met grijs haar, die Mitzi heette, stond op en neer te springen en te schreeuwen van vreugde. Iedereen om haar heen stroomde toe om haar te omhelzen.
'Zie je? Winnen is fantastisch!' Charlie hamerde de moraal erin. 'Ze heeft gewonnen. Ze is blij. Iedereen omhelst haar.' Raymond draaide zich om van het overwinningstafereel om Charlie recht aan te kijken. Een tel te laat herinnerde Charlie zich dat Raymond er niet tegen kon door iemand aangeraakt te worden. Zelfs de mogelijkheid aangeraakt te worden deed hem al verstijven.
'Eh, als je wint bij het kaarten omhelst niemand je.' Toch begonnen Raymonds voeten, aangetrokken door de blije geluiden, hem terug te dragen naar de gokautomaten. Hij wilde de plaatjes weer rond zien draaien, zien welke plaatjes boven kwamen en de bellen horen rinkelen voor hèm. Charlie moest hem tegenhouden en vlug ook. 'Als we niet kaartspelen en geld winnen, brengen ze je terug naar het huis voor de gekken,' zei hij op zachte toon tegen zijn broer. 'En weet je hoe ze je er brengen?' Raymond antwoordde niet, maar hield zijn ogen op Charlie gevestigd, wachtend op het antwoord. Charlie strekte zijn armen zijwaarts uit in een rechte hoek met zijn lichaam en maakte een vliegtuig van zichzelf. Hij begon straalmotorgeluiden te maken, terwijl hij net deed of hij door de lucht vloog. 'Rrrrrrrrrrrrrrr.'
De boodschap was wreed, maar hij was luid en duidelijk en hij drong tot Raymond door. Hij wendde zich van de gokautomaten af en volgde Charlie in de richting van het casino. Lang en knap stapten de gebroeders Babbitt, zij aan zij, de grote donkere cirkelvormige zaal binnen, waar het echte hoge spel gespeeld werd. Hun houding - die van Charlie echt, die van Raymond een getrouwe kopie van die van Charlie - zei: 'De spelers zijn aangekomen. Laat het spel beginnen. Maak plaats voor de man die in Monte Carlo de bank heeft laten springen - en die andere knaap is zijn broer.' Er is geen dag of nacht in een casino. Er wordt vierentwintig uur per etmaal gespeeld, de hele dag, elke dag. Casino's worden donker gehouden, maar elke goktafel wordt verlicht door laaghangende lampen, zodat hij iets krijgt van een eiland, ge- isoleerd van de andere en compleet in zichzelf. Op die manier worden de gokkers minder afgeleid en kunnen de eigenaars van het casino het spel beter volgen. De voornaamste activiteit in de grote oceaan rond de eilanden is het getrippel van mooie serveersters die drankjes aandragen. Dorstige gokkers hoeven nooit van hun tafel op te staan.
Charlie had een eenvoudig systeem voor het wedden uitgedacht. Raymond zou één fiche inzetten als hij dacht dat de kaarten niet gunstig voor hen waren, twee fiches als de slof vol tienen zat en hij er vrij zeker van was dat ze zouden winnen. Het eigenlijke wedden zou Charlies werk zijn: kleine bedragen om in het spel te blijven als Raymond één fiche inzette, grote bedragen als Raymond er twee inzette. Charlie had net genoeg geld in zijn geheime voorraad om een handvol fiches te kopen. Niet de rode van vijf dollar of de zwarte fiches van honderd dollar, maar een flinke hand groene, elk vijfentwintig dollar waard. Met een beetje geluk zouden hij en Raymond van groen zwart maken en wit - de witte fiches waren vijfhonderd dollar per stuk waard. Met ongelooflijk veel geluk zouden ze gele fiches kunnen verzilveren, duizend dollar per stuk, of misschien zelfs de beste van allemaal, de paarse, elk vijfduizend van die mooie dollars waard.
In het casino was het vol en druk. Terwijl Charlie zich een indruk vormde van het spel, leidde hij Raymond voorbij de dobbeltafel en het roulettewiel - Raymond moest bijna met geweld voorbij het snel draaiende rad geleid worden - naar de blackjacktafels achter in de zaal.
'Wat spelen we?' vroeg hij fluisterend aan Raymond. Even controleren.
'Kaarten. Eenentwintig.' 'Juist. Daar gaat het om, Ray.'
Het was zo vol aan de blackjacktafels dat ze een paar minuten nodig hadden om twee stoelen naast elkaar te vinden. Charlie zette een stapeltje groene fiches voor zich neer en een stapeltje voor Raymond. Toen sloot hij zijn ogen, haalde diep adem en kruiste zijn vingers.
Een uur later zaten die twee daar nog en de twee kleine stapels fiches waren twee hele grote geworden en ook niet meer helemaal groen. Er zaten zwarte fiches tussen en zelfs een paar gele. Raymonds talenten waren inderdaad ontzagwekkend; Charlies droom van geluk werd vlak voor zijn ogen werkelijkheid.
Wat Charlie zich niet gerealiseerd had over zijn broer en zeker niet kon weten over autistische geleerden in het algemeen, was de lengte en diepte van de geconcentreerde aandacht die iemand als Raymond kon wijden aan iets waarbij hij totaal betrokken was. In de afgelopen dagen, toen ze samen op weg geweest waren, had Charlie alleen de schaduwzijde van die concentratie gezien. Wapner, bijvoorbeeld. Als Raymond ervoor ging zitten om naar Staatsrechtbank te kijken, zou zelfs een aardbeving zijn aandacht niet kunnen trekken. Als er iets was waar hij zijn zinnen op gezet had, al was het maar zoiets onbenulligs als een zoutje, kon niets hem ervan afleiden. Het was een onderdeel van Raymonds autistische persoonlijkheid, kenmerkend voor zijn beschadigde brein, dat alles voor hem van dezelfde waarde was. Leven en dood waren voor Raymond niet van meer betekenis dan kaascrackers en Wapner. Deze vastberadenheid had Charlie altijd uitgelegd als koppigheid en hij had er zich eindeloos aan geërgerd, maar nu oogstte hij er de rijke vruchten van, want de concentratie van Raymond was iets zeldzaam moois om te zien. Nog een voordeel: Raymond was te geconcentreerd om zich vreemd te gedragen. Hij was zich niet bewust van zijn omgeving, dus was er niets dat zijn bestaan bedreigde. Zijn hele aandacht was op de drie spellen kaarten in de slof geconcentreerd. Hij vierde zijn fenomenale teltalent bot op de slof en hij deed het enthousiast. Maar niet alles lukte.
Bij deze laatste ronde had Raymond achttien. Charlie trok een zes en een vier. Prachtig. Bij de volgende kaart kon hij op geen enkele manier de mist in gaan. Maar om twintig te krijgen moest hij een tien hebben, gegarandeerde winst.
Raymond krabbelde aan de tafel, het teken voor nog een kaart. Charlie deed zijn mond open om te protesteren. Je neemt geen kaart als je achttien hebt. Belangrijkste regel.
Had hij niet tegen Raymond gezegd nooit een kaart te nemen bij achttien? Bij achttien pas je.
'Wilt u een kaart?' vroeg de dealer verrast.
'Hij wil geen kaart. Ray, je hebt achttien,' kwam Charlie er vlug tussen.
'Ik wil een kaart,' hield Raymond aan.
Met een licht schouderophalen gaf de dealer een kaart uit de slof. Het was klaveren tien. Raymond verloor. Wat erger was, de kaart had Charlies rechtmatige tien moeten zijn. Raymond had moeten passen, dan zou Charlie zijn twintig gehad hebben. Bijna zeker goed genoeg om het huis te verslaan, dat op vijftien stond. Ze zouden allebei gewonnen hebben. Maar bij Raymond was er iets scheef gegaan en nu hadden ze deze slag allebei verloren.
'Zie je, je hebt mijn kaart genomen,' zei Charlie met een boos gezicht, niet in staat zijn irritatie te verbergen. Fout. Raymond, die hem letterlijk aan zijn woord hield, tilde de klaveren tien van zijn stapeltje en legde hem netjes op dat van Charlie. Hij streek hem zelfs glad,zodat hij er beter uit zou zien. 'Ik kan de jouwe niet nemen,' zei Charlie, terwijl hij Raymonds kaart teruggaf. 'Ik moet hem zelf hebben.' Fout nummer twee. 'Er zijn er zat,' zei Raymond vol vertrouwen.
Bij die woorden lichtte er iets op in de ogen van de dealer. Heel even maar, maar Charlie zag het en begon zich ongerust te maken. Toch verdubbelde hij zijn inzet. Hij scheidde zijn zes van zijn vier en verdubbelde zijn inzet voor twee handen in plaats van een. De dealer keek alleen maar even zijn kant uit, de slof bleef even stilstaan. 'Zat en nog eens zat,' zei Raymond.
De slof ging de tafel rond en deelde kaarten uit. Een vrouw aan de knaap aan het hoofd van de tafel, tien aan de vrouw die naast hem zat. Charlie kreeg een boer. En voor zichzelf draaide de dealer weer een vrouw om. Het huis verloor en Charlie haalde een grote stapel fiches binnen.
'Zat en nog eens zat,' zei Raymond weer. Weer dat vonkje in de ogen van de dealer, deze keer een beetje sterker. Zat en nog eens zat tienen. Was die knaap bezig kaarten te tellen? Hij moest nog maar een spel in de slof stoppen. De volgende kaart uit de slof was de witte merkkaart, die aangaf dat er opnieuw geschud moest worden. Raymond was degene die aan de beurt was om hem in de slof terug te steken voor de volgende keer dat er geschud zou worden, dus legde de dealer hem beleefd op het groene vilt van de tafel voor hem.
Dat bracht Raymond volledig van zijn stuk; hier had Charlie niets van gezegd. Toen de dealer hem afwachtend aankeek, keerde hij zich met een niet-begrijpend gezicht naar zijn broer.
'Stop de merkkaart tussen de kaarten, Ray.' 'Waar?'
'Waar u maar wilt, meneer,' zei de dealer. Met aarzelende vingers pakte Raymond de witte merkkaart op en keek naar Charlie, vragend om morele steun. Charlie knikte hem bemoedigend toe, maar Raymond hield de kaart in zijn hand, niet in staat iets te doen. Hij bleef naar de merkkaart in zijn handen staren en naar de grote slof vol kaarten voor hem. Heen en weer, heen en weer, terwijl iedereen naar hem keek en zich afvroeg wat er in vredesnaam aan de hand was. Charlie knikte nog eens, dringender nu. Hij was als de dood dat de tafel door zou krijgen wat er met Raymond aan de hand was, dat er een steekje aan hem los was. 'Vandaag,' zei Charlie.
Raymond keek op; zijn gezicht was een vraagteken. 'Doe het vandaag nog,' zei Charlie ongeduldig. 'Donderdag,' zei Raymond en hij ging weer aan zijn werk, het onoplosbare dilemma van de merkkaart en de slof. Hij hield de witte kaart boven de slof, trok hem terug, hield hem erboven, trok hem weer terug...
'Wil je hem er nu gewoon in stoppen?' snauwde Charlie, die zijn kalmte verloor, en hij gaf Raymond een tik op zijn schouder.
Raymond kromp ineen. Hij bewoog zijn handen en de witte merkkaart lag begraven tussen de kaarten. Dat was nog nèt goed afgelopen, maar niet zonder dat iedereen aan de tafel gezien had hoe het drama zich ontvouwde en er misschien het zijne van gedacht had.
'Kom ik nu op de lijst?' vroeg Charlie luchtig, maar toch niet alleen als een grapje. Het speet hem echt dat hij Raymond geraakt had, al was het dan maar een tik geweest. Raymond dacht even over de vraag na. 'Het was geen Ernstig Letsel,' besloot hij. 'Je bent natuurlijk nummer achttien...' 'In 1988, ja,' zei Charlie glimlachend. 'Nou, vertel me dan eens, hoe kom je, eh, weer van de lijst af?' Hij keek zijn broer ernstig aan.
'Mensen komen òp de lijst. Ze gaan er niet af.' Dat klonk nogal beslist.
Charlie knikte een beetje bedroefd en hij werd verrast door dat gevoel. Hij wou dat zijn naam niet op de Lijst van Ernstig Letsel van zijn broer stond. 'Inzetten, heren?' maande de dealer.
Charlie keek geschrokken op. Even was hij bijna vergeten waar hij was en waarvoor hij er was. Even was hij alleen geweest met zijn broer; hij en Raymond hadden alle anderen buitengesloten. Vier paar ogen, van drie andere spelers en de dealer, staarden hem verwonderd en nieuwsgierig aan. Raymond legde één fiche in zijn box, voor Charlie een teken dat de kansen niet gunstig voor hen waren. Dus zette Charlie ook één fiche in.
'Oeps,' zei Raymond plotseling. Het verkeerde teken. Hij zette een tweede fiche in. Haastig duwde Charlie een grote stapel fiches in zijn box.
'Bent u klaar, heren?' vroeg de dealer, geamuseerd. Hij deelde uit de slof. Raymond trok een negentien en Charlie... 'Blackjack,' riep de dealer. 'Het huis betaalt dubbel.' De andere spelers verloren, maar de dealer trok een harten vijf bij de zestien die hij had. 'Eenentwintig. Zo heet het spel,' riep hij en hij haalde alle fiches naar zich toe behalve die van Charlie.
Charlie grijnsde opgetogen terwijl hij zijn winst binnenhaalde. De speler naast Raymond, een grijzende zakenman met een duur pak aan, boog zich voorover en sprak hem aan. 'Mooie stropdas hebt u daar om.' 'Hij is groen.' 'Dat heb ik gezien.'
'In mijn tehuis,' zei Raymond vertrouwelijk, 'word je... word je geknépen, hard geknepen en krijg je een klap, als je... als je... geen groen draagt op St. Patricks Dag!' De grijzende man zette grote ogen op van verbazing. 'Ja, maar, eh, St. Patricks Dag is pas over acht maanden.' Nu hield het spel op. Calloway, de toezichthouder, vergezeld van een wachter in uniform, kwam op zijn ronde naar de tafel. Het was tijd om de volle geldkist naar de kluis van het casino te brengen en de fiches die de dealer nog over had te tellen om vast te stellen of ze overeenkwamen met de uitbetalingen. De toezichthouder had een klembord bij zich, waarop een geel schrijfblok bevestigd was; de aanblik ervan deed Raymond de ogen opensperren. Een klembord. Zo'n ding zou hij kunnen gebruiken.
'Houen zo,' zei de speler, terwijl hij jaloers op Charlies stapel fiches wees. 'Jullie kunnen geld dragen op St. Patricks Dag. Kunnen wij jullie geheim eens horen? Hoe komt het dat jullie het zo goed doen?'
'We spelen vals,' antwoordde Charlie luchtig. De toezichthouder was nu de overgebleven fiches aan het tellen. Hij schreef de bedragen op zijn gele schrijfblok. Raymond hield geen oog van hem af en maakte aanvullende aantekeningen in zijn eigen denkbeeldige opschrijfboek. De dealer grijnsde naar hem.
'Hij telt alleen de fiches in mijn rek maar,' zei hij tegen Raymond.
De uitdrukking op het gezicht van Raymond veranderde niet. 'Er zijn honderdtweeëntachtig witte en honderdnegenenvijftig groene en vierennegentig rode en drieënzeventig zwarte,' zei hij in één adem.
Hier keek Calloway geschrokken van op. Hij maakte zijn telling af en controleerde zijn cijfers met die van Raymond en zijn gezicht was nog verbaasder dan daarvoor. 'Eh, dank u,' zei hij, starend naar Raymond, die hem een lege, starende blik teruggaf.
De wenkbrauwen van de dealer schoten verrast omhoog. 'Wat? Hebt u de hele tijd zitten tellen?'
Raymond keek geschrokken. Dit was de vraag waarvoor Charlie hem gewaarschuwd had en als hij het verknoeide, zou Charlie zich nooit meer met hem bemoeien. Nooit, nooit, nóóit! Hij deed zijn mond wijdopen en deed hem met een klap weer dicht. Waffel dicht.
'Hij bedoelt de fiches, Ray,' zei Charlie haastig voor Raymond iets kon zeggen dat hen verdacht zou maken. 'Ja,' zei hij tegen de dealer, 'dat doet hij graag.' Charlie begon zich een klein beetje onbehaaglijk te voelen. Er werd te veel gepraat rond Raymond; er werd te veel onwelkome aandacht aan zijn broer besteed.
De toezichthouder vertrok met de geldkist vol geld en nu ging de slof de tafel weer rond. Raymond had twee fiches ingezet, om aan te geven dat er hopen tienen in de slof zaten. Charlie, die zijn voorbeeld volgde, had hoog ingezet. Duizend dollar, zijn grootste inzet tot nu toe. Nu was het erop of eronder.
Die bovenste beste Raymond. Hij had een twintig getrokken. En Charlie een goede elf. Elke tien zou hem blackjack opleveren. De kansen om te winnen waren uitstekend. Charlie verdubbelde zijn inzet. Er lagen nu tweeduizend dollar van zijn winst in zijn box, die afhingen van het omdraaien van een kaart.
Raymond knikte naar de dealer om aan te geven dat hij nog een kaart wilde hebben. De tafel hield verbaasd de adem in. Hij vroeg nog een kaart te trekken bij twintig punten. Het was al erg genoeg dat Raymond bij achttien nog getrokken had, tegen al Charlies aanwijzingen in. Maar een twintig! De kansen dat hij bij de volgende kaart alles verliezen zou waren astronomisch, vooral als de slof met hopen tienen gevuld was. Bovendien was twintig bijna zekere winst. De dealer stond op zestien.
'Jij hebt geen kaart nodig, Ray,' zei Charlie heel beslist. 'Je hebt twintig.'
Maar Raymond bleef naar de dealer knikken; ja, laat mij het nog maar eens doen.
'Geen goed idee, Ray,' zei de speler met het grijze haar die naast hem zat.
'Ray, ik heb net mijn inzet verdubbeld op een elf hier,' gromde Charlie wanhopig tussen zijn opeengeklemde tanden door. 'Dit zijn tweeduizend dollars!' Raymond keek zijn kant niet uit. Charlie boog zich naar zijn broer over. Paniek nu. 'Ray, als jij mijn tien inpikt, dan... dan trek ik je broek nog vijftien centimeter omhoog. Dan zit hij tot over je oren!' 'Ik wil een kaart,' zei Raymond weer tegen de dealer. Zijn gezicht had geen enkele uitdrukking.
De dealer keek de tafel rond en haalde zijn schouders op. Het zou hem een zorg zijn als de spelers gek waren. Hij schoof de slof naar Raymond toe en gaf hem een kaart. Het was een aas. Een aas! Raymond had eenentwintig. En nu de kaart voor Charlie. Een vrouw. Charlie had eenentwintig.
Charlie kon zijn ogen nauwelijks geloven. Hij slikte heftig en het zweet stond in zijn handen. Wat Raymond betreft, het enige dat hij zei was: 'Zo heet het spel.'
Er gebeurt niet veel in een casino waar het casino niet van weet. In elk casino is een 'oog in de lucht', een soort venster waardoor leidinggevend personeel van het casino op het spel neer kan kijken door een doorkijkspiegel. Als ze iets zien dat anders is dan anders, iets... origineels, kunnen ze het in de gaten houden, nagaan hoe het zich ontwikkelt en beslissen tot welke actie ze over zullen gaan.
En het casino had zijn 'oog in de lucht' het laatste uur al op Charlie en Raymond Babbitt gericht gehad. Donahue, een wachter met een toneelkijker, had Charlies fiches zich op zien stapelen. Een dienstdoende chef, een gedrongen man die Rosielli heette, kwam achter hem staan en keek over zijn schouder.
'Die zelfde twee knapen?' vroeg hij.
'Ja. Die knul zit al hoog en hij komt nog steeds hoger,' antwoordde Donahue. 'Wat zie je?'
De wachter liet nadenkend zijn kijker zakken. 'Nou, ik heb nog geen vals spel gezien, geen van de bekende trucs. En we wisselen de spellen voortdurend, dus hij kan geen kaarten merken.'
'Dan blijft dus alleen tellen over.' Rosielli's ogen vernauwden zich. 'Hij zit dus te tellen. Geef hem een grotere slof.' Donahue haalde zijn schouders op. 'Dat hebben we gedaan. We zitten nu al aan de zes. Er is niemand op de wereld die kan tellen bij een slof van zes spellen.'
'Nou. Dan heeft hij gewoon de wind mee.' Maar Rosielli geloofde het zelf niet. Er moest iets zijn, iets belangrijks, dat hun ontging.
Donahue richtte zijn kijker weer op de vloer, op zoek naar de blackjacktafels. 'Dan heeft hij wel lang en onafgebroken de wind mee. Het lijkt wel een machine.'
Rosielli dacht even na. Zijn wenkbrauwen kwamen boven zijn neus bij elkaar en er verscheen een harde uitdrukking op zijn gezicht. 'Neem een videoband van hem op,' besloot hij. 'Kelso heeft er al een besteld,' zei Donahue.