Dokter Schilling zat nog op hen te wachten; het was pas drie over zes - niemand kon dat echt laat noemen. Charlie en de dokter stelden zich aan elkaar voor en schudden elkaar de hand, terwijl Raymond door het kantoor drentelde en alles bekeek op zijn gewone wezenloze manier. God alleen wist wat hij opmerkte en opsloeg in die onpeilbare geest. Toen hij bij het grote aquarium met Siamese vechtvissen kwam, bleef Raymond staan, trok een opschrijfboek uit zijn rugzak, deze keer een met een zwarte omslag en ging naast het aquarium zitten om naar de vissen te kijken en hun bewegingen op te schrijven.
'Hij is mijn broer,' zei Charlie. 'Hij is autistisch.' Hij zei haast 'een autistische geleerde', maar iets - hij wist niet precies wat - bracht hem ertoe het woord 'geleerde' in te slikken voor het uitgesproken was. Hij wist eigenlijk niet veel over die kant van zijn broer, over zijn vermogens, afgezien van wat hij gezien had van Raymonds absolute geheugen, maar hij vermoedde dat de geleerdheid van zijn broer dokter Schilling meer zou interesseren dan Charlie lief was. Het enige dat hij wilde was antwoord op een aantal vragen en dan zouden ze weer verdwijnen. Charlie had geen tijd om in Tulsa te blijven hangen terwijl Raymond griezelige wetenschappelijke proeven onderging met elektrodes op zijn hoofd. Maar hij vertelde de psychiater wat hij van Raymond wist: hoe hij zich volslagen in zichzelf terugtrok en dan honkbal speelde, de aantekeningen die hij altijd in verschillende opschrijfboekjes zat te krabbelen, de manier waarop hij kleine stukjes voedsel at met tandestokers, de lijkstijfheid en het paniekerige gefluister en hoe Raymond niet opgewassen was tegen de mogelijkheid dat hij Staatsrechtbank zou missen. Dokter Schilling zag eruit als iemand die een hoge opleiding
genoten heeft: gedistingeerd, zijn haar keurig geknipt en heel goed gekleed. En toch lag er iets in zijn ogen dat Charlie niet vertrouwde en zijn stem was iets tè vriendelijk. 'Raymond. Vind je de vissen mooi?' riep de dokter. 'Zielig,' zei Raymond, die doorging met krabbelen. 'Ray...'
Maar de psychiater legde Charlie met een snelle handbeweging het zwijgen op. Laat Raymond zeggen wat hij maar wilde. Wat er maar in zijn hoofd opkwam. Waarvoor waren ze anders hier?
'En wat kan ik voor u doen?' De woorden van dokter Schilling werden tot Charlie gericht, maar zijn blik was op Raymond gevestigd.
Charlie kneep zijn ogen iets dicht terwijl hij even nadacht. Hoeveel moest hij deze man vertellen? Meer dan hij wilde, was zijn conclusie.
'Mijn advocaat zegt dat de hele zaak van de voogdij - bewaarderschap, noemde hij het - het... Nou ja, het hangt er allemaal van af wat de een of andere psychiater het Hof adviseert.' Charlie probeerde over te komen als een simpele ziel, jong en charmant, onschuldig en ongevaarlijk. Schilling, die onmiddellijk alles begreep, knikte. Dit was nauwelijks een geval van broederliefde. Hier was geld in het spel, mogelijk een heleboel geld. 'En?' 'En ik betaal u. Voor een consult.'
'Een consult,' herhaalde de psychiater en hij keek Charlie opzettelijk afwachtend aan.
'Ja,' knikte Charlie, vastbesloten tot elke prijs tot de man door te dringen. 'Als u me maar vertelt wat de zieleknijper, eh, dokter, hem zal vragen.'
Dokter Schilling glimlachte en haalde zijn schouders op. 'Hoe moet ik dat in vredesnaam weten?' 'Wat zou u hem vragen?' hield Charlie aan. 'Of hij de vissen mooi vindt.' 'En wat maakte u daaruit op?' vroeg Charlie. 'Ze zijn zielig. Hoor eens, meneer Babbitt, daar zijn gewoon geen antwoorden voor. Wat wilt u dat ik u vertel?' Charlie haalde diep adem. Hij legde zijn kaarten open op tafel. 'Hoe ik kan winnen?' 'Geloof jij in wonderen, jongen?' vroeg de psychiater zacht. Dat was niet wat Charlie Babbitt horen wilde. 'Dokter, dit uur kost een hoop geld. En het gaat voorbij.' Dokter Schilling knikte en glimlachte, zijn glimlach was niet vriendelijk en evenmin hartelijk. 'Nou, uw broer vertoont al dat... angstige gedrag. Zoals wat u met uw nagel zit te doen.' Onmiddellijk trok Charlie zijn duim uit zijn mond; hij had weer aan zijn duimnagel zitten kluiven. Hij voelde zich echt stom omdat hij betrapt was. Er bleef niets heel van het onverstoorbare imago dat hij altijd probeerde op te roepen. 'Het aantekeningen maken, het werpen als een honkbalspeler, al de rituelen. Die beschermen hem tegen zijn angsten.' 'Dat weet ik,' zei Charlie ongeduldig. 'Wat bedoelt u?' 'Alleen dat de dokter, als Raymond minder van dat rituele gedrag zou vertonen, hem misschien minder angstig zou vinden. En tot de slotsom komen dat...'
'Ik een goede invloed op hem had,' viel Charlie hem nadenkend in de rede. Zijn ogen vernauwden zich tot spleetjes, terwijl hij het idee van Schilling overdacht.
Dokter Schilling knikte nog eens. 'U wilt vast laten stellen dat hij gezonder, gelukkiger is uit de inrichting. En bij u.' 'Dus gewoon zorgen dat hij met een paar van die dingen ophoudt, hè?' Volgens Charlie klonk het eenvoudig genoeg. De glimlach van de psychiater verbreedde zich op een sarcastische manier. 'En als u dat kunt, al is het maar met één van Raymonds gewoonten in die paar dagen, dan draag ik u voor voor de Nobelprijs.'
Charlie werd nijdig, maar hij besloot het sarcasme van de dokter te negeren; hij had er geen tijd voor. 'Nou, ik ga het proberen.'
'U zou kunnen beginnen,' zei dokter Schilling welwillend, 'om te zorgen dat hij wat in zijn potlood krijgt.' De seksuele beeldspraak kwam als een complete verrassing voor Charlie. Raymond in bed zien te krijgen? Raymond? Geschokt keek hij naar hem. Zijn broer was nog steeds helemaal geconcentreerd op het aquarium met Siamese vechtvissen en zat nog steeds te pennen. Maar er stonden geen letters op de bladzijde. De stift van zijn vulpotlood was op.'U raadt nooit wat ik dacht dat u bedoelde.' Charlie grijnsde naar de psychiater.
Maar dokter Schilling wist het wel. 'U bedoelt seks?' vroeg hij met een gespannen lachje. 'Dat zou de mooiste truc zijn die je maar bedenken kunt.'
Onder de lange vermoeiende rit van het centrum van Tulsa naar het motel in Texas waar ze eindelijk stopten - Snelweg 44 naar Oklahoma City en dan snelweg 40 naar Amarillo - bekeek Charlies schrandere geest het probleem van alle kanten. Opdracht: autistische Raymond - verander een diep ingeslepen gedragspatroon. Oppervlakkig beschouwd klonk het makkelijk, maar hoe verander je iets dat je niet begrijpt? Hoewel hij een paar levendige flitsen gezien had van de manier waarop zijn broer reageerde in bepaalde situaties en sommige van de situaties begon te herkennen die Raymonds psychotische gedrag opriepen - het tijdstip ervan - had Charlie er niet het flauwste vermoeden van waarom Raymond functioneerde zoals hij deed.
In gedachten nam hij nog eens door wat dokter Bruner hem daarginds in Wallbrook verteld had. Geen verbinding. Je kon niet tot Raymond doordringen omdat je hem niet kon bereiken. Het mechanisme om banden te smeden, laat staan relaties, was in het geval van Raymond eenvoudig niet aanwezig. Charlie begon net te begrijpen wat Bruner bedoeld had. En als je niet eens contact met hem kon krijgen, hoe moest je hem dan in godsnaam veranderen?
Het was een lange, vermoeiende dag geweest, zelfs voor Raymond, die tijdens de rit vaak even een dutje deed en die nooit moe leek te zijn. Zelfs Raymond was bereid het t.v.-toestel vóór de nachtfilm af te zetten en aanstalten te maken om naar bed te gaan. Hij stond in de badkamer van het motel zijn tanden te poetsen, toen Charlie binnenkwam om een bad te nemen in de grote oude metalen kuip. Het motel was te goedkoop om een douche te bieden.
Raymond had bijna een halve tube tandpasta gebruikt en stond met het schuim op zijn mond als een dolle hond. Hij poetste maar en hij poetste maar, terwijl alles onder de tandpasta zat; zijn gezicht, zijn oren, zelfs zijn wenkbrauwen, zaten onder een witte laag pasta. Het handvat van de tandenborstel zat vol tandpasta, net als de wasbak; er lagen onsmakelijke klodders tandpasta bij Raymonds voeten op de vloer van de badkamer. Raymond stond in de spiegel boven de wasbak te staren. Blijkbaar genoot hij van de aanblik van al dat borrelende schuim.
'Ray,' protesteerde Charlie, wiens maag omdraaide. Maar Raymond schonk er geen aandacht aan. Hij kneep nog meer tandpasta op zijn borstel en begon harder dan ooit te poetsen en nog meer schuim te maken.
'Nou, jij houdt wel van tandenpoetsen,' merkte Charlie hoofdschuddend op.
Geen antwoord. Raymond ging dwangmatig door met borstelen, als een bezetene. Charlie werd zenuwachtig als hij ernaar keek; na een lange, zware dag was het meer dan hij kon verdragen. Na de vette hamburger die hij een uur geleden gegeten had, maakte de aanblik van al die troep hem misselijk. 'Hou daar mee op, wil je?' vroeg hij kortaf. Hij begon zijn geduld te verliezen. 'Je ziet eruit als een halve gare. Als die zieleknijper in Californië dat zag, zou hij je opsluiten en de sleutel weggooien.'
Raymond borstelde alleen maar harder.
'Ik zei ophouden, Ray!' gilde Charlie woedend. 'En ik meen het!'
Raymond hield niet op, maar hij mompelde door het schuim heen en Charlie ving de woorden op. 'Jij houdt ervan, Charlie Babbitt.' 'Om de donder niet!'
'Jij zegt: "Gekke Rain Man... gekke tanden."' Charlie verstijfde. Had hij zijn broer goed gehoord? Gekke Rain Man... gekke tanden. Rain Man? 'Wat zegje?' vroeg hij, terwijl hij Raymond scherp aankeek.
'Gekke,' mompelde Raymond door een massa tandpasta heen.
'Ja, gekke wat?' 'Gekke tanden.'
'Nee,' zei Charlie beslist. 'Dat andere, daarvoor.'
Maar Raymonds aandacht was nu op zijn eigen tanden gevestigd; hij stond weer in de spiegel naar zichzelf te kijken. Borstelen en schuim maken, schuim maken en borstelen. Charlie liep naar de wasbak en pakte een van de twee glazen uit die door het motel verstrekt werden. Hij vulde het met water en stak het Raymond toe. 'Hier.'
Raymond stond er niet-begrijpend naar te staren, alsof hij nog nooit van zijn leven een glas water gezien had. 'Spoelen!' commandeerde Charlie. 'En uitspugen.' Hij duwde Raymond het glas in de hand en nam hem de afschuwelijke tandenborstel vol tandpasta af. Raymond hield het vreemde glas vast alsof het in zijn hand ontploffen zou. 'Nu!' blafte Charlie.
Raymond nam haastig een slokje van het water en slikte heftig, daarna keek hij naar Charlie of hij het goed gedaan had. Charlie, die niet wist of hij huilen of lachen moest, haalde alleen zijn schouders op. Het was beter dan niets. Raymond nam weer een slokje en slikte het door. Zijn mond was nu bijna vrij van tandpasta, hoewel zijn hele gezicht er nog mee overdekt was.
Charlies bruine ogen stonden ernstig toen hij het glas weghaalde en het zachtjes op de wasbak zette. Hij wilde Raymond niet kopschuw maken, nu niet.
'Ik vind het leuk als je je tanden poetst,' probeerde hij Raymond op weg te helpen. 'Ik zeg...'
Maar Raymond pakte het wachtwoord niet op. Hij zei niets. '"Gekke Raymond,'" fluisterde Charlie bijna, zijn ogen gespannen op het gezicht van zijn broer gevestigd. 'Je kunt geen Raymond zeggen,' zei zijn broer zakelijk. 'Je bent een baby. Je zegt Rain Man. "Grappige Rain Man.'" Een golf van herinneringen sloeg door Charlie Babbitt heen, herinneringen niet aan gebeurtenissen maar aan gevoelens, gevoelens die hij lang geleden verloren had. Gevoelens van liefde en geborgenheid, zoals hij die in meer dan twintig jaar niet gevoeld had. Hij bleef daar maar staan in de badkamer, verbijsterd. Geschokt alsof hij door een bijlslag getroffen was. 'Jij... jij bent de Rain Man?' wist hij eindelijk met moeite uit te brengen. Charlie wist niet wat hij ervan denken moest. De Rain Man bestond niet echt. Hij was het denkbeeldige vriendje van kleine Charlie Babbitt.
Raymond stak zijn hand in zijn zak en pakte er zijn portefeuille uit. Het was er een van het handgemaakte soort dat vaak in lange uren bezigheidstherapie vervaardigd wordt. Twee stukken skai, het buitenste van een relief voorzien, waardoor het op leer leek, beide stukken voorzien van voorgeponste gaatjes, waardoor onhandige vingers de vinylveter konden rijgen. Met o zo zorgvuldige vingers haalde Raymond uit deze portefeuille zijn kostbaarste bezit en gaf het eerbiedig aan Charlie.
Charlie nam de foto aan en staarde ernaar. Hij was verkreukt en afgesleten aan de randen, alsof hij jarenlang steeds opnieuw in handen genomen was. En dat was ook zo. Op de foto was een jongeman van ongeveer achttien jaar te zien, met donkere ogen en een ernstig gezicht; zijn haar was netjes geborsteld. Hij keek onbeweeglijk in de camera. Charlie herkende hem.
Een pruilende kleuter, met een deken stijf in zijn knuistjes geklemd, zat bij de jongen op schoot. De baby zat dicht tegen de jongeman aangekropen. Er was geen twijfel aan. De baby was Charlie Babbitt; de jongeman Raymond Babbitt. Broers. 'Papa heeft de foto zelf genomen,' zei Raymond trots. Charlie kon zijn ogen niet van de foto afhouden; hij stond bijna sprakeloos van verbazing. Hij en Raymond. Charlie en Raymond. Charlie en Rain Man. 'En jij... woonde bij ons? Toen?'
'Jij woonde bij ons toen,' zei Raymond. Praatte hij Charlie alleen maar na, of wist hij dat hij de oudste broer was, met de oudste rechten? Charlie liet zich tot op de rand van de badkuip zakken en bleef naar de foto staren; hij probeerde dit alles een plaats te geven in zijn gedachten. 'Wanneer... wanneer ben je weggegaan?' vroeg hij ten slotte zachtjes.
'Het was donderdag,' zei Raymond prompt. Donderdag? Charlie kon alleen maar staren. 'Het sneeuwde buiten. Ik at havermout als ontbijt. Jij spuugde de jouwe uit. Daarom gaf Maria jou bananen met melk. En zij bleef bij je toen papa mij naar mijn thuis bracht. De eenentwintigste januari. Negentienvijfenzestig. Op een donderdag. '
'Jezus,' hijgde Charlie zachtjes. 'Dat is toen mama stierf. Kort na nieuwjaar.'
'En jij had de deken. En je zwaaide naar me door het raam. Dag, Rain Man. Dag, Rain Man. Dag, Rain Man. Kijk, zo. Donderdag.'
Ergens diep in Charlies herinnering galmde een echo na. Hij zag... hij herinnerde zich... sneeuw. En de noodzakelijke en troostende geur van de rafelige oude deken. En zwaaien. En, later, huilen. Huilen om Rain Man. Hij had Rain Man nodig, maar Rain Man kwam niet. Hij kwam nooit meer terug, dus groeide Charlie op met het denkbeeld dat hij denkbeeldig was.
Nu keek Charlie naar Raymond alsof het de eerste keer was. En het was de eerste keer. En hij zag in het gezicht van zijn broer de schim van een achttien jaar oud gezicht, eens dierbaar en geliefd, nu bespottelijk vol tandpasta gesmeerd en zonder uitdrukking.
'Jij pakte me altijd in die deken,' fluisterde Charlie, bij wie die herinnering bovenkwam. 'En je zong voor me.'
Even staarde Raymond Charlie aan, alsof hij niet wist waar zijn broer het over had. Zonder uitdrukking. Toen begon hij, heel zachtjes, te zingen. Bijna zuiver.
'She was just seventeen.
You know what I mean.
And the way she looked was way be-yond compare...' 'So how could I dance with another,' viel Charlie in. 'Oooo,' zong Raymond in een trillende imitatie van de falsetstem van John Lennon.
'When I saw her standing there?' besloten ze, bijna gelijktijdig.Het liedje was uit. Charlie zweeg, nog steeds vol verbazing. Hij keek naar zijn broer, zijn autistische broer die vierentwintig jaar opgeborgen gezeten had, zijn broer van wie hij eens gehouden had, die hij nodig had gehad met de afhankelijkheid van een baby en die hij daarna vergeten was en tot iets denkbeeldigs omgevormd had.
'Ik vond het altijd fijn als je voor me zong,' zei hij rustig en eerlijk gemeend tegen Raymond.
Raymond beantwoordde zijn blik en even geloofde Charlie dat hij tot hem doorgedrongen was, dat er een ogenblik van echte verbondenheid zou zijn, maar Raymond draaide zich weer om naar de wastafel, pakte zijn tandenborstel vol schuim op en kneep er nog wat meer tandpasta op uit. Als er een band geweest was, was die nu verbroken. Charlie legde de foto heel voorzichtig op de rand van het bad en zette de kranen open. Hij deed de stop in het afvoergat en de kuip begon vol te stromen.
'Nee, nee, nee, nee, nee!' Raymond schreeuwde vol angst; zijn stem sloeg over van een onbekende, onuitsprekelijke verschrikking. Charlie keek vlug op. Raymond stond in het stijgende water van de badkuip te staren en er lag doodsangst in zijn ogen. 'Nee! Nee!' bleef hij roepen. 'Rustig aan, Ray,' beval Charlie. 'Wat nee?' 'Daarom nee.' Raymond wrong zijn handen en zijn lichaam schokte; Charlie herkende al de tekenen van paniek. Hij moest Raymonds aanval bezweren, voor er geen houden meer aan was.
'Daarom wat?' hield Charlie aan. 'Ray, zeg het tegen me, daarom wat?'
'Omdat... omdat... omdat...' brabbelde Raymond. Toen schreeuwde hij het uit, met een andere stem, die ruwer klonk: ' Wat wil jij eigenlijk?'
En Raymond liet een luid gekrijs horen, een bloedstollende angstkreet en rende struikelend naar de badkuip. Hij probeerde met zijn handen het stromende water tegen te houden, zonder in zijn paniek aan de kranen te denken. Het water spoot alle kanten op, het plensde tegen de muren en het plafond, het plensde over Charlie heen, het doorweekte Raymond.
Even stond Charlie als verlamd, toen probeerde hij Raymond te grijpen en hem eigenhandig bij de badkuip vandaan te slepen.Maar Raymond was hem te sterk. Hij trok zich los en kreeg Charlie bij zijn overhemd te pakken; hij hield hem stijf vast. In zijn ogen lag een woede die Charlie daar nog nooit eerder gezien had. En over Raymonds lippen kwam een woordenstroom met een stem die Charlie nooit gehoord had. 'Nee! Nee! Het is gloeiend heet! Hij brandt zich eraan!' Nu rukte Raymond zo woest aan Charlie dat diens overhemd begon te scheuren. Hij schudde Charlie hard door elkaar, steeds opnieuw, tot Charlies hoofd onzacht voorover en achterover zwaaide. En al die tijd schreeuwde Raymond met die andere stem, die stem vol afkeer.
'Nóóit heb ik gezegd! Nóóit heb ik gezegd! Wat wil je eigenlijk? Wil jij je broertje doodmaken? Ik hèb het je gezegd! Ik hèb het je gezégd. Ik heb het je gezegd... Ik heb het je gezegd...'
De stem stierf weg; het schudden hield op. Raymond staarde Charlie aan en liet heel langzaam zijn overhemd los. Hij rilde over zijn hele lichaam en de woede was helemaal uit hem weggetrokken; hij was nu alleen nog maar een angstig kind. Een minuut lang was Raymond niet zichzelf geweest, maar zijn vader. Het was de stem van Sanford Babbitt geweest die bulderend in een woedende aanklacht uit zijn mond gekomen was. En Charlie, die de kranen openzette, was niet Charlie geweest maar Raymond, Raymond op die afschuwelijke dag, vierentwintigjaar geleden toen 'het' gebeurd was. En in de badkuip zat, ongezien maar desondanks heel echt, een kleine peuter, Charlie, pas twee jaar oud. En het water was heet, te heet. Charlie zag het nu allemaal. Herinnerde het zich allemaal. Een achttienjarige jongen, die alleen maar zijn kleine broertje in bad wilde doen, maar die niet wist hoe hij de kranen af moest stellen. Die niet in staat was het water eerst te controleren. Een autistische jongen, die geen kwaad in de zin had, die alleen het gedrag van zijn moeder, Eleanor, na wilde doen, die nog maar pas bij de engelen was gaan wonen. Eleanor, die baby Charlie in het bad zette. Die het bad vol liet lopen. Maar het water was heet, te heet, niet heet genoeg om het huidje te verbranden, maar heet genoeg om kleine Charlie aan het huilen te maken.
En de vader die naar binnen kwam stormen, radeloos, schreeuwend van woede. De vader die onlangs zijn vrouw verloren had, wiens oudste zoon autistisch was, met een geest die afgesloten was van de werkelijkheid, wiens andere zoon nog maar een peuter was, een peuter die huilde omdat Rain Man het water te heet in het bad had laten stromen voor de tere huid van een baby.
En Raymond, die gezegend en gestraft was met een absoluut geheugen, niet in staat ook maar een lettergreep te vergeten van de verschrikkelijke woorden die zijn vader hem die dag toegeschreeuwd had, die ze in de diepte van zijn arme, beschadigde brein meegedragen had, vierentwintig jaar lang, alleen om ze met Sanford Babbitts eigen stem uit te schreeuwen bij de afschuwelijke aanblik van Charlie Babbitt en een badkuip die volliep met stromend water.
En Charlie, die altijd minachting gevoeld had voor verliezers en stumpers, nooit medelijden, zag het allemaal en werd verscheurd door medelijden met zijn broer. Zachtjes strekte hij zijn handen naar Raymond uit en omvatte het achterhoofd van zijn broer.
'Het is goed, hoor,' zei hij zacht. 'Het is goed hoor. Ik ben niet verbrand. Met mij gaat het prima.' Bij die aanraking van Charlie verstijfde Raymond. Niet aanraken. Raak hem nooit aan. Charlie trok zijn handen terug. 'Je verbrandde,' zei Raymond met zachte, verstikte stem. 'En je was... nog maar een baby. Verbrand. En ik moet... naar mijn thuis.' Hij hield zijn gezicht van dat van Charlie af gewend en keek over Charlies schouder.
'Nee, Ray,' zei Charlie ernstig, terwijl zijn ogen die van Raymond zochten in een poging contact te maken, 'ik verbrandde niet. Hij was gewoon een idioot. Kijk me aan. Kijk me aan. Alsjeblieft. Dat was toen mama gestorven was. Daarom liet hij je opbergen, die schoft.'
Maar Raymond stond nog steeds over Charlies schouder te staren met een verslagen uitdrukking op zijn gezicht. Charlie draaide zich om en zag dat het water nog steeds uit de kranen stroomde. De angstaanjagende waterstroom vulde de kuip. Snel vloog hij op de kranen af en draaide ze dicht.
Toen hij zich weer omdraaide, vond Charlie Raymond op zijn knieën op de natte tegels van de badkamer. Hij zat daar geknield, bewegingloos, met zijn ineengeklemde handen stijf tegen zijn borst gedrukt, zijn ogen star op de kranen gericht, die nu gesloten waren. 'Ray? Ray? Ze zijn dicht. Het is in orde.' Maar Raymond was te ver weg om nog troostwoorden te horen. Het opnieuw doorleefde trauma van de vierentwintig jaar oude nachtmerrie was te veel voor hem geweest en hij had zichzelf dichtgedraaid, net als de kranen, en zich teruggetrokken naar een plaats van ijs en bittere kou. Hij rilde en zijn tanden klapperden en hij wiegde naar achteren en naar voren, naar achteren en naar voren, alsof hij probeerde warm te blijven. Wiegend en starend naar de kranen. 'Jezus!' riep Charlie ongerust uit. 'Heb je het koud, Ray? Wacht even.' Hij rende de slaapkamer in en keek rond op zoek naar iets dat hij gebruiken kon, trok toen een deken van het bed en nam die mee terug de badkamer in. Charlie knielde naast zijn broer op de vloer en wikkelde Raymond zorgzaam in de deken.
Toen hij de warmte en de ruwe, wollige stof van de kriebelende deken om zich heen voelde, ontspande Raymond zich een beetje. Het rillen hield op. Toen hield, even later, ook het wiegen op. Maar hij wendde zijn starende ogen geen ogenblik van de kranen van het bad af, alsof ze een kwaadaardige, geheimzinnige macht bezaten om hem te hypnotiseren. En nog even later begon het gefluister. Fluister. Fluister. Fluister. Fluisterfluisterfluister. Een mantra van waanzin. 'Wat is er, Ray?' vroeg Charlie zacht. 'Geheime gedachten?' Hij boog zich dichter naar zijn broer om beter te kunnen horen.
'C-h-a-r... l-i-e...,' spelde Raymond fluisterend. 'C-h-a-r... l-i-e... C-h-a-r... l-i-e...' Steeds opnieuw. Een beschermende litanie, een tovernaam.
Charlie, die op zijn hurken zat, ging wat naar achteren, verbijsterd, terwijl de pijn van het medelijden zich van zijn hart door zijn hele lichaam verspreidde. Hij wilde zijn handen uitsteken en zijn broer in zijn armen nemen om hem te troosten
maar hij wist dat zo'n gebaar Raymond buiten zichzelf zou brengen. Niet aanraken. Hem nooit aanraken. Maar hij moest iets doen, hij moest hem op de een of andere manier terugbrengen. Charlie begon te zingen. 'She was just seventeen. You know what I mean.
And the way she looked was way be-yond com-pare. So how could I dance with another...'
Het gefluister van Raymond stierf weg en zijn ogen hielden op met naar de kranen te staren.
'Oooooh, when I saw her standing there?' besloot Charlie. Hij keek scherp naar zijn broer en het leek hem dat Raymonds gespannenheid iets verminderd was, hoewel hij nog opgesloten zat in zijn privé-wereld, buiten Charlies bereik. Jezus, flitste het door Charlies brein. Wat een ironie! Wie is nu de Rain Man? Wie zingt er en wie is de baby met de deken om? Rain Man, Rain Man, ik hou van je. Alleen kon Raymond niet van iemand houden. Zou dat ook nooit kunnen. Dat onderdeel ontbrak.
Het was laat, heel laat. Raymond sliep heerlijk op een van de twee bedden in de kamer, maar Charlie lag klaar wakker in het andere te roken en te denken. Nee, niet zo zeer te denken, als te proberen met te denken. Charlie was nog nooit in zijn leven zo moe geweest. Hij was totaal uitgeput en elke spier in zijn lichaam deed pijn. Hij voelde zich of hij een pak slaag gehad had, van binnen en van buiten, en of al zijn inwendige organen in elkaar gestompt waren. Dit was tot nu toe de zwaarste nacht van zijn leven geweest, nog erger dan de nachten direct nadat hij van huis weggegaan was en op de loop was, bang zoals alleen een kind bang zijn kan dat geen thuis heeft en geen vader en moeder.
Hij had pijn; hij was eenzaam en hij had menselijke troost nodig. Charlie die nooit van wie dan ook iets nodig had, die als hij een verhouding had, altijd de dichtstbijzijnde uitgang in het oog hield, die iedereen manipuleerde met wie hij in aanraking kwam, die de toon aangaf en de dans leidde zonder de band te betalen - die zelfde Charlie Babbitt gaf nu zichzelf toe dat hij iemand nodig had om van te houden, iemand die ook van hem zou houden. Hij had Susanna nodig. Het was laat, ja, maar het was een uur vroeger in Santa Monica. Charlie trok het telefoontoestel naar zich toe en draaide het nummer van Susanna.
Aan het andere eind van de lijn hoorde hij rinkelen en met een hart dat in zijn keel klopte wachtte Charlie tot zijn meisje de hoorn op zou nemen. 'Hallo?'
'Hoi, ik ben het,' zei hij zachtjes. Geen antwoord. Niets.
'Nou, je hebt niet opgehangen. Betekent dat dat we verloofd zijn?'
Susanna hapte niet. 'Hoe gaat het met je broer?' vroeg ze eindelijk.
'Nou ja, je kent Ray. Voortdurend feest.'
Daar gaf Susanna geen antwoord op. Als hij niet ernstig kon zijn...
'Ik... ik wou alleen maar horen dat het niet voorbij is,' zei Charlie in de hoorn. Als hij haar gezicht maar zien kon, in plaats van afhankelijk te zijn van die verdomde telefoonlijnen. Als hij haar maar in zijn armen kon houden, dan zou hij haar over kunnen halen om bij hem terug te komen. Toen Susanna niets zei, voegde hij eraan toe: 'Ik bedoel, ik ben bang. Ik ben bang dat het voorbij is.' Charlie hield zijn adem in en drukte de hoorn stijf tegen zijn oor, om geen enkel geluid te missen.
Susanna zuchtte. 'Vraag me dat vandaag niet, Charlie. Het antwoord zal je niet aanstaan. Laat het rusten.' Charlie grinnikte bitter. 'Dat is iets waar ik niet goed in ben, dingen laten rusten.'
'Er zijn een heleboel dingen waar jij niet goed in bent,' antwoordde Susanna met dezelfde bitterheid. Zij was gekwetst en erg ook en ze stond niet te trappelen om in de ring terug te springen voor de volgende slopende ronde tegen de kampioen. De littekens waren nog te vers.
'Nou,' antwoordde Charlie moeilijk, 'ik zal een opschrijfboekje van Ray zien te krijgen, dan kan ik een lijst aanleggen.' Hij wachtte tot Susanna zou reageren op zijn zielige grapje, tot ze iets zou zeggen, en toen ze dat niet deed flapte hij zijn plan eruit. 'Ik ga... zorgen dat ik de voogdij over Ray krijg. Van het Hof. Het begint met een gesprek met een zieleknijper, zodra ik terug ben.'
Had hij zijn verstand verloren? 'Charlie dat win je nooit van je leven. Geen schijn van kans.' 'Ik zal het winnen. Ik moet wel.'
'Dokter Bruner heeft meer dan twintig jaar voor hem gezorgd. Jij kent hem al vier dagen. Hoor je niet hoe onzinnig je plan klinkt?' Ze zweeg even; ze wist niet met wie ze meer te doen moest hebben, met Raymond of met Charlie. Maar het gevoel van saamhorigheid zat diep bij Susanna. 'Hoor je het zelf niet?' voegde ze er ernstig aan toe.
Ze begreep het niet. Niemand begreep het. 'Nou, ik zal je bellen als ik thuiskom. Goed?'
Susanna zei geen ja, maar ze zei ook geen nee. Charlie putte zoveel troost als hij kon uit dat feit.
'Tot kijk, hè,' fluisterde hij en toen Susanna niet antwoordde, hing hij de hoorn op en zette het toestel weer op het nachtkastje. Charlie draaide zich op zijn rug, pakte de asbak en zette die op zijn borst. Rustig rokend staarde hij het donker in. Op de bodem van het bad in de badkamer van het motel dreef een foto. Hij was verkreukeld en een beetje verbleekt, maar er was duidelijk een jongen van achttien op te zien en een baby met een deken om zich heen. Broers.